Bestuurlijke drukte
Bestuurlijke drukte is het gevolg van incompetent besturen: besturen waar dat overbodig is, aan de kant blijven staan waar actie nodig is. In het eerste geval lopen we elkaar voor de voeten voordat er iets is gebeurd, in het tweede geval lopen we elkaar voor de voeten nadat er iets is gebeurd. In het eerste geval praten we elkaar gevaren aan die geen gevaren maar risico’s zijn, in het tweede geval komen we erachter dat wat we voor risico’s versleten in feite gevaren waren. Vooraf valt niet te voorspellen wat erger is. Wat wel vooraf kan worden voorspeld is dat als we niet in staat zijn te beslissen wanneer iets als gevaar dan wel als risico moet worden ingeschat, dat we dan ver van huis zijn, dat we dan gevaarlijk ver van huis zijn.
Semantisch zou het geen probleem mogen zijn. Risico’s nemen we, gevaren lopen we. En we kunnen leren, dus we hoeven ons niet neer te leggen bij de gegeven stand van zaken. Zo is bijvoorbeeld roken uit de sfeer van het gevaar gehaald om terecht te komen in die van het risico. We kunnen, met zoveel woorden, een mooi stuk medische geschiedenis vertellen aan de hand van het onderscheid gevaar/risico. Wat gevaar was moet risico worden – zoiets en inclusief een ironiserende buiging naar Freud (‘Wo Es war, soll Ich werden’). Een gevaar is nooit uitsluitend en alleen een kwestie van perceptie, het is ook en altijd tevens een kwestie van toerekening. Dito voor risico en dito voor mengsels van een en ander. Dat belast de semantische vraag nogal en het wordt nog erger als we er ook belangen bij gaan betrekken. Risico’s zijn in de regel verzekerbaar, gevaren zijn dat niet of in elk geval veel minder. Is uw schade het gevolg van menselijk handelen? Of van overmacht? Kan ik dat aan de schade zelf aflezen of moeten we behalve daarover ook in de slag over de toerekening, toerekenbaarheid, toerekeningsvatbaarheid?
De grote Black Lives Matter demonstratie, 1 juni in Amsterdam, leidde niet tot een uitbraak van het Covid-virus. Dat bleek evenmin het geval bij andere grootschalige evenementen in de buitenlucht. Het voorspelde gevaar deed zich niet voor, het aangekondigde risico bleek verwaarloosbaar. Niet de drukte was het probleem, de openheid of afgeslotenheid van de plaats van samenkomst bleek, achteraf, de beslissende factor, de factor die het onderscheid risico/gevaar activeerde. Op plekken waarvan men het gevaar (voor ‘kwetsbare ouderen’) met isolement (afsluiting) dacht te kunnen bezweren werd het risico van onvoldoende beschermd personeel voor lief genomen, er waren nu eenmaal te weinig mondkapjes, handschoenen, schorten, desinfecteringsmiddelen, de verpleeghuizen stonden vooraan in de rij van kwetsbaarheid en achteraan in de rij van beschermende middelen, enzovoorts.
De gevolgen waren desastreus, en bovendien voorspelbaar in die zin dat als er wat mis zou gaan het tegelijk goed raak kon zijn. De politieke verantwoordelijkheid hiervoor is nog niet opgeëist. In plaats daarvan krijgen we sinds een dag of twee een nieuwe versie van hetzelfde verhaal opgedist: om de kwetsbare ouderen te ontzien moeten hun kinderen en kleinkinderen maar even wegblijven en zo die dat niet al uit zichzelf doen moeten de ouderen het initiatief maar nemen. Isoleer de ouderen en geef de jeugd de ruimte. Eigen verantwoordelijkheid nieuwe stijl. Nodig want de verantwoordelijke politici weigeren hunnerzijds verantwoordelijkheid te nemen en zo lang die dat niet doen zal de bestuurlijke drukte in ons land alleen maar toenemen, zal de verwarring over wat wel en niet noodzakelijk is groeien, zal de irritatie over en weer nog bedenkelijker vormen aannemen en zal het wantrouwen bloeien.
Kinderen, zoals wij weten, nemen geen risico’s. Ze hebben er het besef niet van. Zij lopen gevaar, dat wel, en pas nadat we het gevaar bijmengen met berekening, en dus met een aan hen toerekenbaar gedrag, komt risico in het spel. Misschien dat dit ook het moment is (het moment dat onwillekeurig in de maatschappelijke perceptie verandert in willekeurig en intentie, opzet en voorbedachte rade hun plaats opeisen) waarop kinderen een strafrechtelijk dossier kunnen gaan opbouwen.
Het rare in de huidige discussie over de plek van ouderen is nu precies dat van hen geen doen maar alleen een laten wordt verwacht, dat van hen geen activiteit maar alleen passiviteit wordt verwacht, dat van hen geen gedrag maar een zich gedragen wordt verwacht – een zich gedragen naar de behoeften en belangen van anderen, van ‘jongeren’, die de ruimte moeten krijgen die hen kennelijk wordt ontzegd door de simpele aanwezigheid van ouderen. You are a waste of space is zo ongeveer de ernstigste verwensing die je naar je hoofd geslingerd kunt krijgen. Behalve in Nederland maar wij spreken dan ook geen Engels. Wij streven een op leeftijd gesorteerd samenstel van parallelle samenlevingen na, ondersteund met behulp van een weer ander samenstel van een door de overheden geaccordeerde serie spoorboekjes die op gezette tijden maar bij voorkeur niet allemaal tegelijkertijd geactualiseerd worden.
Bestuurlijke drukte, ik zei het al.
26 augustus 2020
=0=
Kennis
We moesten met 50% van de kennis 100% van de besluiten nemen. De klacht van Rutte. De klacht van Aboutaleb. De klacht van bestuurders die de macht over het stuur kwijt zijn. De klacht die op een gevaarlijk misverstand berust.
Vijftig procent van de kennis heb je nooit. Althans, je kunt het vooraf, als het er nog toe doet, nooit weten. Immers, om te weten wanneer je bij de vijftig procent bent zou je over honderd procent van de kennis moeten beschikken, en is dat het geval, dan kan het probleem van de vijftig procent helemaal niet ontstaan (laat staan de klacht erover). Achteraf zou je bij problemen en hun oplossingen kunnen nagaan op hoeveel kennis de oplossing berust (en het besluit dat de oplossing als richtsnoer neemt). En hebben we het niet over problemen en oplossingen maar over vragen en antwoorden dan is de hele zoveel procent exercitie onzinnig, ook achteraf.
We moeten daarom aannemen (en dat lijkt me heel redelijk) dat Rutte het over problemen en oplossingen had, zoals in de praktijk van het RIVM. Dan zal het vaker wel dan niet over ‘wicked problems’ gaan, over problemen die opvallen door hun ongemanierdheid in de overschrijding van disciplinaire en domeingrenzen, in hun onverzadigbaarheid in het toevoegen van steeds nieuwe probleemvelden, met als gevolg een gedurige strijd over wat het belangrijkste is, wat het eerst moet komen, waar het meeste van het budget heen moet enzovoorts. Onenigheid zal hoogtij vieren. Dat kan productief zijn en dat kan verlammend zijn.
Ik neem aan dat de discussies in het OMT onenigheidsdiscussies zijn en dat de disciplines die nu nog niet hebben mogen aanschuiven van mening zijn dat de probleemketen nog niet lang en vertakt genoeg is en dat zij daarom ten onrechte nog buiten spel staan. Voor de buitenwereld is dat allemaal, de ruwe contouren daargelaten, niet te volgen. De buitenwereld kan niet meediscussiëren want dat zou de discussie pas echt onmogelijk maken: ongedisciplineerd, u zegt het. De buitenwereld is voor zijn informatie afhankelijk van wat kruimels die af en toe worden afgestaan (viroloog A ziet het anders dan viroloog B; medisch bioloog C is van mening dat niet alles in eerste aanleg een probleem voor virologen is); meer dan kruimels is er niet.
Des te belangrijker is het dat de politiek-bestuurlijke besluitvorming zich niet verschuilt achter de adviezen van RIVM en OMT, maar met eigen overwegingen komt om uit te leggen waarom we dit besluit hebben genomen en niet een ander (waarom we de ic-capaciteit leidend hebben gemaakt en daarna de ziekenhuiscapaciteit en niet het testen, niet de distributie van hulpmiddelen enzovoorts), waarom we er bij het nemen van die besluiten kennelijk vanuit zijn gegaan dat problemen en oplossingen spiegelbeeldig zijn (als het probleem de beweeglijkheid van mensen is, zoeken we de oplossing ook in de beweeglijkheid, van gedragsregels tot en met een complete lockdown en weer terug – met de complete lockdown op de achtergrond). Maar waarom zijn problemen en oplossingen spiegelbeeldig?
Dit is een vraag waar een antwoord op nodig is, geen probleem dat wacht op een oplossing. We moeten terug van ‘hoe’ naar ‘waarom’, naar het ‘waarom’ bijvoorbeeld van de zin en onzin, het recht en het onrecht, van de pogingen het gedrag van mensen te reguleren met behulp van gedragsbeperkingen – in plaats van, ik noem maar wat, meer gedragsvrijheden, zodat we bijvoorbeeld meer gebruik mogen maken van ruimtes die nu door een haag van geboden en verboden onaantrekkelijk en soms zelfs geheel ontoegankelijk zijn gemaakt. Is het niet de hoogste tijd dat politiek Nederland het besluit neemt dat de toegang tot grond door de maatschappelijke gebruikswaarde ervan en niet door de geldelijke ruilwaarde moet worden geregeld?
Ik geef toe, dan zijn we weer terug bij de maatschappijhervormende wetsvoorstellen van Joop den Uyl en bij de sabotage ervan door Dries van Agt maar wat is er op tegen de discussie daarover nu, tegen de achtergrond van de beperkte ruimte en van de recente verdere beperkingen in die ruimte, die ruimte waarin steeds meer moet gebeuren, te heropenen?
Kennis staat gelijk aan onzekerheid. Sinds we de wetenschappen aan de religie hebben ontworsteld is zekere kennis een droom die alleen aan gelovigen is voorbehouden. Alle overige stervelingen moeten het doen met het best mogelijke, in de wetenschap dat ze daar geen enkele zekerheid aan kunnen ontlenen. Priesters en politici hebben zekerheden in de aanbieding, zij het onveranderlijk met de waarschuwing dat het alleen werkt als het helemaal werkt.
Het verschil is dat priesters het bij gebaren en bezweringen moeten houden en politici aan besluiten en de hoop op uitvoering en handhaving ervan moeten blijven hangen. Ja toch? Omslachtiger kan ik het niet verwoorden. Een besluit heft voor allen die eronder vallen tijdelijk de onzekerheid van het weten op, het ‘absorbeert’ die onzekerheid als het ware zoals March en Simon dat al in de jaren vijftig van de vorige eeuw omschreven. Dan kunnen we tenminste wat doen, en daar was het maar om begonnen. Tot we, opgelucht dan wel beschaamd, met de kennis van nu de kennis van toen bekijken, onze posities herschikken en het spel weer van voren af aan begint. Rutte heeft bewezen noch over de kennis van toen, noch over die van nu te beschikken. Een gelukkig man, en zo onschuldig ook nog. En het OMT, het RIVM, Aboutaleb, Halsema?
Terug van het hoe naar het waarom. Hoe is beperkend, waarom is verruimend. In de beperking toont zich de meester, in de verruiming de visionair. Wie er zeker van wil zijn dat de crisis wordt vermorst kiest voor het hoe van de beperking, voor de vernauwing van de oplossing tot de bekende paden met de bekende krachtsverhoudingen. De tijd verstrijkt. Cui bono?
3 augustus 2020
=0=
Geschiedenisles
Eindelijk las ik Wij Slaven van Suriname van Anton de Kom. Met het schaamrood op de kaken, dat wel want waarom moest het zo lang duren? Waarom schonk ik nooit aandacht aan Oost- en West-Indië?
Over kolonialisme had ik het vaak genoeg, over slavernij evenzeer. Maar in abstracto en met illustraties die eerder illustraties bij de soms wonderlijke en wrede dynamiek van het kapitalisme waren dan analyses van kolonialisme en slavernij zoals die zich werkelijk voordeden. Dat de slavenhouders in Suriname uitzonderlijke wreedheden begingen, met medeweten van de Nederlandse overheid en de Nederlandse economische belangen in Suriname, was me op de één of andere manier wel gewaar geworden, maar onveranderlijk meer als anekdote dan als geschiedenis.
Indonesië? Dat was Hella Haasse. Suriname? Dat was Anton de Kom, maar met dit verschil dat ik wel enkele vertellingen (Oeroeg, Heren van de Thee) van Hella Haasse las en nooit, tot de afgelopen paar dagen dan, Anton de Kom. De Kom was een reputatie, net zoals zijn boek een reputatie was. En nu, in de schaduw van de beweging waar voor altijd de naam van George Floyd mee verbonden zal zijn, las ik zijn boek. En behalve Black Lives Matter is er onze herschreven canon, met nu een venster voor Anton de Kom. Ook dat telt. En dus lees ik Anton de Kom. Nu. Nu, aan de vooravond van mijn dood (nee, er is niets nieuws aan de hand, ik heb het over niet meer dan over mijn beleving van mijn tijd en met nu al angst voor een nieuwe winter die misschien net zo slecht zal zijn als de vorige en die ik in dat geval niet mee wil maken – en dat nog los van het coronavirus), nu las ik het en was onder de indruk.
Onder de indruk van waardigheid, van waardigheid als stijl, de stijl die De Kom zelfs niet opgeeft bij de beschrijving van de gruwelijkste gebeurtenissen, de meest sadistische lijfstraffen, de grootste etterbakken en lafaards, de nooit aflatende inspanningen de tot slaaf gemaakten hun inferioriteit in te peperen, de vastbeslotenheid liever rijkdommen te vernietigen dan de Surinamer iets te gunnen. Het is de waardigheid die het Surinaamse antikoloniale verzet een grootheid verleent die er garant voor staat dat elke nederlaag slechts voorlopig is en het is een waardigheid die de tegenstander op den duur zal ontwapenen juist omdat er geen wapen bij komt kijken. De verbinding die vaak wordt gelegd met Mahatma Gandhi en Martin Luther King, ook zij stormvogels van de vrijmaking van geknechten en ontrechten, is volkomen terecht.
Ik dwaal af want ik wou het niet over geschiedenis hebben maar over geschiedenisles. Bij Nederlands kwam ten minste Oeroeg nog voorbij, bij geschiedenis kwam helemaal niets voorbij. Ik kreeg les nog voordat Joop Hueting het schandaal van onze koloniale oorlog 1945-1949 en de daar gepleegde oorlogsmisdaden openbaar maakte, maar daar staat tegenover dat wij een geschiedenisleraar hadden (mr. dr. H. Emmer) die er prat op ging met Luns gestudeerd te hebben, die trots op Luns was en daarmee (neem ik aan) op diens daden, die misschien wist van Luns’ lidmaatschap (1933-1936) van de NSB, van zijn voorkeuren voor dictaturen zoals die in Portugal en Spanje, die zeker geweten zal hebben van Luns’ reactionaire politiek ter zake Nieuw-Guinea. Wat had hij, deze zelfverklaarde vriend van de grote Joseph Luns, ons over Indonesië en Nederland kunnen vertellen? Wat vertelde hij ons daarover?
Het antwoord is eenvoudig. Niets. Niets vertelde hij daarover. Over Suriname al evenmin. Voor hem was geschiedenis een grote doos met daarin een aantal los van elkaar staande vertellingen waarvan hij er bij gelegenheid een paar uitpikte om ons aan de hand daarvan het een en ander voor te schotelen. Een boek werd niet gebruikt en ook ander schriftelijk lesmateriaal ontbrak. Wij maakten aantekeningen, voor zover we niet al in slaap waren gesukkeld want wat was de man saai. Met de kennis van nu kun je zeggen dat de man rijke mogelijkheden heeft laten liggen.
Toch, in de tijd dat ik les van hem had (late jaren vijftig, vroege jaren zestig) was in eigen land de wereldwijd befaamde agrarische, regionale en sociaaleconomische geschiedenisbeoefening van Slicher van Bath al tot bloei gekomen, een geschiedenisbeoefening bovendien die de nodige raakvlakken met en de nodige inspiratie ontleende aan de Franse Annales groep (Febvre, Bloch, Braudel). Het waren ook productieve jaren voor de, linkse, Engelse sociale geschiedenis, met namen als Hill, Hilton, Dobb, Hobsbawn. Allemaal historici van de grote greep, allen met een afkeer van geschiedenis als een stoet grote mannen, allen met aandacht voor structuren en het dagelijkse leven, allen historici van de lange termijn en de grote tijdvakken. Niets daarvan kregen wij mee en ik vermoed dat ook Emmer er niets van heeft meegekregen. Hij was eerder de archivaris dan de lezer van gebeurtenissen en een archivaris ziet het geheel pas als het al lang een naam heeft gekregen en tot rust is gekomen.
Hij vervaardigde historische kaarten, die hij bij gelegenheid ook van een lijst voorzag en ophing, maar dat was het wel. Dat was veel, overigens, want die kaarten moeten veel werk en veel liefhebberij hebben betekend en ze verrieden een grote kennis van zaken, ere wie ere toekomt. Misschien had hij applaus verwacht. Dat kwam niet. Voor het overige maakte hij altijd een verveelde indruk, om ons daar verantwoordelijk voor te houden met zijn eeuwige beschuldiging aan ons dat wij ‘verwend’ waren – wij waren ‘verwend’ als we iets deden wat hem niet zinde. Wat kan ik er nog over zeggen, behalve dat de rest geschiedenis is en dat wij daar dan wel vrede mee mogen hebben?
Zelfs het feit dat wij een hbs bezochten en dat de hbs een historisch uniek schooltype van een al even unieke kwaliteit vertegenwoordigde werd door hem het noemen niet waard geacht. Hij zal het wel aangenomen hebben als iets dat te gewoon was om nu nog, bij ons en bij hem, iets op te roepen, een gevoel van trots bijvoorbeeld, een gevoel dat wij ook deel uitmaakten van de geschiedenis, dat wij zelf geschiedenis waren, dat wij hoorden bij een wereldorde die en een wereldbeeld dat zelf geschiedenis aan het worden waren.
Enkele jaren later, met de komst van de Mammoetwet, waren wij van de hbs in elk geval tot geschiedenis teruggebracht. De hbs als schooltype werd opgeheven. In de plaats ervoor kwam de havo, een schooltype dat inhoudelijk gezien nogal een verarming was als je het vergeleek met het vakkenpakket van de hbs. Maar, ik geef het toe, daar hadden ze maatschappijleer en dat hadden wij niet.
Wij hadden staatsinrichting. Onze maatschappij was nog eenvoudig en overzichtelijk. Dachten we. Kregen we ingeprent. Een volkomen onterechte inschatting overigens, die van het overzicht en van de overzichtelijkheid, gegeven de schok teweeggebracht door de Spoetnik, door het verdwijnen van Eisenhower (en het verschijnen van diens spook van het militair-industrieel complex) en de komst van Kennedy, door de bouw van de Berlijnse muur, door de Cubacrisis, door de moord op Kennedy, en tegen de achtergrond van een gedeeltelijke dekolonisatie van Afrika en al midden in de overgang van de Vietnamoorlog van Frankrijk naar de VS. Een inschatting, ingegeven door een nog ongeschokt vertrouwen in een wereldorde die al aan het schuiven en kraken was en in een wereldbeeld dat met enige vertraging leerde de eerdere orde nieuw te benoemen.
Ons wereldbeeld werd in die jaren bepaald door het nogal dwingende perspectief van de wederopbouw, een perspectief dat weinig ophad met dissidenten, en een perspectief dat er tamelijk succesvol in was gebleken om jarenlange bestedingsbeperkingen en loonmaatregelen aannemelijk te maken door ze keurig in te voegen in een wederopbouwideologie. Pas toen er sprake was van serieuze tekorten op de arbeidsmarkt (met als indicator de opkomst van een informele ‘zwarte’ arbeidsmarkt buiten de officiële om) werd de druk op de lonen te groot en werden de teugels een beetje gevierd. Te weinig en te laat.
Tegenwoordig hebben we het dan over de stoffigheid en kippigheid, over het conservatisme en de benepenheid van de jaren vijftig. We waren, kennelijk, wars van vernieuwing en we waren wars van eisen, van het stellen van de meest gewone en de meest gerechtvaardigde eisen. Want ja, het zou de wederopbouw maar in het ongerede kunnen brengen. Dat beeld ging schuiven en kraken omdat de orde aan het schuiven en kraken was geslagen.
Die orde, gevoed door gebeurtenissen die liepen van het instellen en de uitvoering van het Marshallplan (gericht op het verhinderen van Sovjetinvloed in West-Europa) tot en met de EGKS en het verdrag van Rome (gericht op het bevorderen van een zelfstandige economisch-politieke eenheid Europa), kwam onder druk te staan van oude en nieuwe sociale bewegingen, van de vakbeweging via de studentenbeweging tot en met de heropleving van aan de ene kant en voornamelijk in Frankrijk, de met de namen van Castoriadis en Lefort verbonden beweging (en tijdschrift) Socialisme ou Barbarie, en daarmee ging een kortstondige heropleving van de radencommunistische dromen van Anton Pannekoek en Rosa Luxemburg gepaard, en aan de andere kant en voornamelijk ten onzent het unieke verschijnsel van Provo.
Dat hadden we allemaal niet door, begin jaren zestig en onze docent geschiedenis had evenmin door dat de hele serie ingrijpende gebeurtenissen in die tijd, met de moord op Kennedy misschien als dramatisch hoogtepunt, over veel meer ging dan over die gebeurtenissen zelf, dat ons wereldbeeld en dat onze wereldorde ter discussie stonden en op het punt stonden te worden vervangen door een nieuwe orde en een nieuw beeld.
Ik weet niet hoe het met het huidige geschiedenisonderwijs gesteld is. Ik denk niet veel beter en vermoedelijk zelfs slechter dan in mijn schooldagen. Toch zou het heel goed kunnen dat we ook nu in een tijdvak zitten waarin gebeurtenissen controvers zijn, niet alleen vanwege die gebeurtenissen zelf maar ook en misschien wel in de eerste plaats vanwege een schuivende wereldorde (het einde van de neoliberaal doorgeschoten globalisering en de mogelijke correctie daarop door de regionalisering van de wereldeconomie) en een schuivend en voorlopig nog niet tot rust gekomen wereldbeeld (van het agressieve nationalisme van Trump tot en met mondiale ontwikkelingen met betrekking tot zulke uiteenlopende kwesties als de strijd tegen de groei van de kloof tussen arm en rijk, de strijd tegen pandemieën, de strijd tegen racisme en de strijd tegen de opwarming van de aarde).
Anton de Kom is een stormvogel geweest. Destijds, en nu weer. Nederland mag van geluk spreken, met hem in onze gelederen. De canon heeft daar een voorschot op genomen. Dat zou best een plekje verdienen in de geschiedenisles.
30 juli 2020
=0=
Toekomstig
“Gymnasium?” vroeg de hoofdonderwijzer. Wij, de leerlingen in de zesde klas, lachten. We wisten, zonder dat we het er ooit over hadden gehad, dat het gymnasium er niet voor ons was. De jongens zouden zich verspreiden over VGLO en ambachtsschool, in mindere mate over ULO en in nog weer mindere mate over de HBS, de meisjes zouden vertrekken naar de Huishoudschool en in mindere mate naar enz.
Mijn twee broers en ik gingen naar de HBS, een score van 100% succes, die her en der wel enige jaloezie opriep (hebben ze het hoog in het hoofd?) maar ook dat met mate en zonder bij ons zelfs maar de gedachte aan sociale uitsluiting op te roepen. De bestemming van de meisjes was het huwelijk, de bestemming van de jongens was de DEMKA (VGLO-abituriënten), het Werkspoor (Ambachtsschool-abituriënten) dan wel het zich snel uitbreidende beambten- en ambtenarenapparaat. De enkeling die van een winkel droomde wist dat je op de ULO een middenstandsdiploma kon halen, de voorwaarde voor tal van zelfstandig ondernemerschap. Een middenstandsdiploma, een stand met een diploma, kom daar nu nog eens om. Het verplichte diploma heeft het godbetert tot het jaar 2000 uitgehouden. Een stand is niet niks, een stand met een diploma is een vondst die het waard is herinnerd te blijven. Bewaard gaat wat ver, maar herinnerd is noodzakelijk.
Dat van onze toekomstmogelijkheden wisten we allemaal, lang geleden in die zesde klas. Het hoefde ons niet verteld te worden, we konden onze wereld uittekenen. Het was als met dat gymnasium. Daar hoefden ze ons ook niets over te vertellen. Blijkbaar kenden we onze plek, zoals iedereen die kende voor zichzelf en dus ook voor alle anderen.
Het waren overzichtelijke tijden, daar in de jaren vijftig in de gemeente Zuilen (dat tot 1954 een zelfstandige gemeente was en toen werd opgeslorpt door het grote Utrecht). Wat er achter voordeuren gebeurde bleef achter die deuren. Huwelijken waren er om te blijven, niet om te ontbinden. Je was voor Elinkwijk want Elinkwijk hoorde bij Zuilen. Op mijn Utrechtse middelbare school, eind jaren vijftig, begin jaren zestig, werd geen maatschappijleer geboden, wel staatsinrichting. De staat was complex en behoefde uitleg, de maatschappij was wat het was, gewoon, de maatschappij. Daarin zouden we zelf onze plek wel vinden, was de algemene verwachting.
Dat enkele jaren later Provo de lont in het kruitvat zou steken kon niemand vermoeden en nog minder bevroeden. Dat was ook de charme van Provo. Na Provo was de maatschappij een opgave geworden, een vraagstuk dat qua complexiteit dat van de staat al snel overtroefde. Het is een historische coïncidentie dat Provo samenviel met het communicatieve wonder de televisie, het medium dat van Provo een fenomeen maakte dat oneindig veel groter was dan ooit in Amsterdam, ‘het magisch centrum van de wereld’, had kunnen passen.
Met Provo raakten we onze maatschappelijke onschuld kwijt, met de televisie raakten we onze privacy in onze maatschappij kwijt. De wereld keek mee, de wereld werd een dorp, we hielden allemaal rekening met ons kwartiertje roem en ach, wie maalde er dan om privacy? We wilden niet verbergen, we wilden etaleren, uitpakken. We wilden gezien worden en bij god, wat werden we gezien. We waren steeds bezig met de zoektocht naar nieuwe media, naar nieuwe ‘extensies van onszelf’ zoals Marshall McLuhan het uitdrukte, de man die voorspelde (in de jaren zestig) dat in de toekomst, dat het toekomstige werken hetzelfde zou zij als ‘leren voor de kost’. Wijze woorden, ze sluiten aan op mijn pleidooi voor een verlengde staatsburgerlijk geïnspireerde leerplicht.
Ik luister naar Bob Dylan en Joan Baez, die ‘The answer is blowing in the wind’ zingen (The Rolling Thunder Revue, 1975). Andere tijden.
28 juli 2020
=0=
Meneer Rutte
Neemt u mij niet kwalijk meneer Rutte, maar mijn huis staat in brand en niet zo’n beetje ook. Kunt u mij misschien helpen?
Maar natuurlijk beste kerel. Kijk, hier heb ik een werkelijk uitstekende verzekeringspolis, inclusief dekking voor brandschade. U zult de premie wat aan de hoge kant vinden maar uw huis staat nu eenmaal in een brandgevaarlijke omgeving en dat moeten wij verdisconteren in de premie.
Ja, de premie is inderdaad fors maar mijn huis staat nu in brand, en de polis gaat in het beste geval morgen pas lopen. Ik had op de brandweer gehoopt en krijg de verzekering. Is dat het? Is dat uw hulp?
Laat ik u het volgende zeggen. Alle hulp die ik u bied kan ik thuis dan niet bieden. Toch wordt thuis ook hulp gevraagd en ik moet op z’n minst uit kunnen leggen waarom ik u wel en de mensen thuis niet kan helpen. Toch? Thuis heerst, ik noem maar wat, woningnood. We komen honderdduizenden woningen tekort, we kunnen onze eigen mensen niet eens aan een woninkje helpen en dan heb ik het nog niet over asielzoekers en vluchtelingen.
Die woningnood van u, betekent dat dat er woningen in brand staan? Moet ik onze brandweer laten uitrukken?
Nou nee, ik heb het niet over brand, ik heb het over nood. Brand is een noodgeval maar onze woningnood duurt al sinds WOII en hoe meer hypotheekhulp we hebben geboden, des te groter de woningnood. Het is om gek van te worden maar we gaan er wat aan doen. Het beste goed is onroerend goed zeg ik altijd en als we ons daar aan vasthouden zal vroeger of later de nood wel wijken. Hoe weet ik nog niet maar u begrijpt dat in het geval van uw nood mijn handen door de nood hier gebonden zijn. Wij hebben onze nood ten slotte net zo over ons afgeroepen als u de uwe over u. Maar wij hebben er ten minste wat aan gedaan en daarom profiteren wij nu op de huizenmarkt van historisch lage rentes die dan wel geen huizen bouwen maar die er wel toe hebben geleid dat ook jongelui met toekomst mee kunnen bieden op huizen die er niet zijn. Hoe? Door onze polisvoorwaarden (steeds minder voor steeds meer, maar wel tegen lage rente) te accepteren. Door sociale woningbouw te ontmoedigen en wat daar nog van over is duurder te maken. Het is een markt dus je kun niet iedereen bedienen en dat moet je ook niet willen. Dat was de fout in de gedachtegang van de corporaties dat ze er voor om en nabij iedereen waren. Dat is een ernstige misvatting. Dat kan bij u ook gebeuren. Niet voor iedereen bouwen dus (het is niet altijd verkiezingstijd), maar toch wel voor het talentvolle deel van de jeugd waar de toekomst van uw land nog veel plezier van gaat krijgen. Tenzij ze hier al zijn natuurlijk maar dat hoort bij het vrije verkeer van personen. U moet leren doen wat wij doen en zoals wij het doen. Daar hoort erkenning bij. Erkenning van mijn polisvoorwaarden en erkenning dat mijn polis van nut is voor het bestrijden van uw nood, van uw brand, die, dat weet u zelf ook wel, uw eigen verantwoordelijkheid is. Ik weet het goed gemaakt met u. Als u mijn polisvoorwaarden accepteert wil ik nog wel eens naar de premie kijken. Nou?
Meneer Rutte, ik kan er niets aan doen, maar we blijven het over verschillende dingen hebben. U heeft een wondermiddel voor alles maar niet voor brand en ik heb met brand te maken, een brand die inmiddels ook het dak in lichterlaaie heeft gezet. Vertel eens meneer Rutte, die mensen zonder woning bij u, pikken die uw eeuwige en onveranderlijke mantra over de polis en hun eigen verantwoordelijkheid?
Het gaat goed tot het fout gaat. Voorlopig gaat het goed. De woningnood wordt nu aan de stikstofperikelen toegeschreven. Liever stikstof dan vastgoedjongens. Dat verhaal houden we erin. Het komt heel goed uit, ook voor Carola. Het boerenverzet begint te verbrokkelen. Voet bij stuk houden. Doen wij ook.
Meneer Rutte, mijn huis is inmiddels afgebrand. Ik sta hier bij de rokende puinhopen.
Prima. Dan kijken we vanaf heden alleen nog naar de toekomst!
21 juli 2020
=0=
Verschil
Zou het echt zo zijn dat volgens Herman Vuijsje (NRC, 17 juli 2020) discriminatie ‘objectief’ kan worden vastgesteld en racisme alleen ‘subjectief’? Ik heb een paar keer m’n ogen uitgewreven maar ik geloof dat Herman dat van mening is. Discriminatie is volgens artikel 1 van de Grondwet een handeling en daarom objectief en racisme is (volgens Vuijsje dan, de Grondwet is er onschuldig aan), een motief en daarom subjectief. Het staat er, ik kan er ook niks aan doen. Zou ras, ook genoemd in dat artikel, als ‘grond’ voor discriminatie, volgens Herman objectief of subjectief zijn?
In gelijke gevallen moet je gelijk worden behandeld zegt de wet. De moeilijkheid is niet de gelijke behandeling, de moeilijkheid is het gelijke geval. Sire, zijn er nog gelijke gevallen? Nee, m’n jongen, aan gelijke gevallen doen we niet meer. Als we goed naar onze gevallen kijken zien we altijd wel een verschil. In human capital bijvoorbeeld – het is Herman ook een paar keer opgevallen.
Of in geslacht, dat schijnt ook het nodige verschil teweeg te brengen. Herman toont het aan met ‘objectieve’ gegevens, hoewel het onderscheid volgens de wet natuurlijk zo verboden als de pest is. Het discrimineert. Is het ook racistisch? Tja, elke vrouw heeft een huidskleur, ze komt ergens vandaan, haar ouders komen ergens vandaan – kortom, ‘de’ vrouw bestaat evenmin als ‘de’ man, ze heeft een geschiedenis en een deel van die geschiedenis is ook zichtbaar, ontegenzeggelijk en onvermijdelijk. Allemaal ‘objectieve’ data, bruikbaar in discriminerende en in racistische praktijken.
Ik vraag me af wat Vuijsje voor heeft met dat achterlijke onderscheid van objectief en subjectief. Het lijkt mij een onderscheid dat zelf bijdraagt aan de verwarring over discriminatie en racisme. Dat kan de bedoeling niet zijn – en daarom kom ik tot de conclusie dat Vuijsje in hoogsteigen persoon zijn schrijvend leven in verwarring doorbrengt. Het Herman-model is: omdat ik subjectief geen racistische motieven koester kan ik objectief geen racist zijn. Het bijbehorende gedrag (de handeling) ontbreekt. En ik, Herman, vind het buitengewoon vervelend, ja zelfs intimiderend en bedreigend voor mijn vrijheid van meningsuiting, om op grond van mijn huidskleur van racisme beschuldigd te worden. Er zijn vast nog veel meer mensen zoals ik, zodat het model-Herman best het model-Nederlander genoemd mag worden. Wie zich daarin als Nederlander gediscrimineerd voelt, is ongetwijfeld een nieuwkomer en die moet niet bij mij zijn maar bij zijn eigen voorgeschiedenis (nieuwkomer staat niet als grond in de wet). Waarom zou ik, oudkomer, me daar op aangesproken moeten voelen?
Het probleem is niet dat Vuijsje wit is. Het probleem is dat Nederland wit is. Dat is geen wetenschappelijk probleem waar je je met wat gemonkel over subjectief en objectief onderuit kunt proberen te wurmen. Het is een maatschappelijk probleem, met als harde kern de ontkenning dat er een probleem is.
18 juli 2020
=0=
Omsingeling
Het leek een beetje op een omsingeling door rechts, de concurrentie die Hugo de Jonge ondervond van achtereenvolgens Mona Keijzer en Wopke Hoekstra, twee zuurbekjes die zich beiden bekenden tot het kamp van Pieter Omtzigt. Opmerkelijk was dat niemand het vervolgens nog over Mona Keijzer had.
Hoekstra, daar ging het om, om de man die zelfs toen hij over rechts een buiging maakte naar Omtzigt dat zo deed dat hij daarmee De Jonge niet uitsloot. Ik zou Hoekstra nooit als politieke vriend willen hebben. En ik zou ook De Jonge nooit als politieke vriend willen hebben, gewoon, omdat ik geen allemansvrienden wil hebben en een allemansvriend, dat is De Jonge (‘volgens mij steunt Hoekstra team CDA’). Het kenmerkte een campagne die geen campagne mocht worden omdat iedereen voor team CDA was en omdat Omtzigt al zoveel lawaaiige steun van rechts (van De Telegraaf, via bijkantoor Geen Stijl tot en met TPO) had ontvangen dat hij ook wel snapte dat het van die kant niet meer zou komen – en de andere kant was de kant van Hugo en Hugo aanvallen durfde Pieter ook weer niet. Ik zou ook Omtzigt niet als politieke vriend hebben. Het resultaat? Zelfs de omsingeling was geen echte omsingeling. Het is het CDA ten voeten uit.
Er waren wel mogelijkheden om elkaar de maat te nemen, maar daar schrokken de heren voor terug. Ik noem er twee, beide ontleend aan de uitzending van OP1 van afgelopen maandag. De eerste is het pijnlijke gesol met de kindvluchtelingen, die vast zitten in Griekenland en wachten op een gebaar van EU-landen. Sommige landen nemen er een aantal op, in Nederland hebben we gemeenten die zich bereid hebben verklaard onderdak en gastvrijheid te willen verlenen – maar van de regering en de Tweede Kamer mag het niet. Er is, zou je kunnen zeggen, wel landelijk ‘draagvlak’ maar geen Haags ‘draagvlak’. Op die enigszins netelige kwestie – het Haagse CDA is nogal eens rechtser dan het landelijke CDA – gingen de heren niet in, Omtzigt niet omdat hij er niks mee kan behalve als het om zijn eigen verkiezing gaat en De Jonge niet omdat hij de ballen er niet voor heeft. Geen van beiden was voor het opnemen van de kinderen, beter was opvang ‘in de regio’ (vroeger heette dat nog de ‘eigen regio’ maar omdat dat in het geval van deze kinderen nergens over gaat werd er gewoon ‘in de regio’ van gemaakt) want voor opvang hier was geen ‘draagvlak’ of erger nog, het zou het ‘draagvlak’ kunnen aantasten en dat moesten we niet willen. Nu ik het opschrijf krijg ik er weer een slechte smaak van in de mond.
De tweede mogelijkheid betrof het debat dat de NPO afgelopen zondag had georganiseerd rond de stelling dat het huidige racismedebat de samenleving uit elkaar drijft. De stelling is zelf al van een adembenemende idiotie (niet het racisme maar de woede erover is het schandaal, is immers de bewering) en als je dat debat dan ook nog eens laat presenteren door Jort Kelder is het helemaal feest. Dat de boodschappers en niet de boodschap moeten worden aangeklaagd is alleen voorstelbaar bij de Nederlandse publieke omroep. Dat ze die aanklacht vervolgens laten opdissen door Jort Kelder is zo begrijpelijk (dokter Kelder voor al uw problemen) dat je het bijna logisch zou kunnen noemen.
Aan onze heren De Jonge en Omtzigt werd de vraag voorgelegd of zij, in reactie op het ‘debat’, liever Akwasi dan Johan Derksen hadden. Ja, de presentatoren van Op1 kennen hun zaakjes en weten de toch wel erg ingewikkelde stelling van het racismedebat op de hen kenmerkende smeuïge manier voor de kijker aantrekkelijk te maken. Akwasi die met een hoofd wil voetballen en Johan Derksen die er met zijn hoofd niet bij kan. Wat vonden de heren van team CDA ervan?
De heren vonden ervan dat ze tegen polarisatie waren. Het ging om verbinding, zei De Jonge en die ontbrak in het debat. En Omtzigt zei wel te willen debatteren over concrete gevallen maar niet over abstracte uitspraken en daarom kon hij niks met een debat dat de mensen uiteen dreef. Ze zullen de NPO wel dankbaar geweest zijn want zo werd hen de moeite bespaard iets over racisme te zeggen. Het racismedebat was plaatsvervangend en daar waren ze maar wat blij mee. Dat debat ging over het wel en wee van een debat en als daar racisme zo af en toe voorbijkwam, dan alleen ter illustratie. Het verschafte De Jonge zowel als Omtzigt de gelegenheid te doen alsof hen het racisme niet aanging. Zij waren het niet omdat het hen niet raakte en wie anders beweert beschuldigt hen van een racisme waar ze zich verre van weten. Witte onschuld, heet dat geloof ik. Het soort onschuld dat jou in staat stelt in gewone tijden overal zonder problemen heen te kunnen reizen en dat anderen in dezelfde maar dan voor hen gewone tijden belet naar onze kusten af te reizen. Met racisme heeft dat vanzelfsprekend niets van doen en onze onschuld is even onschuldig als altijd. Zeker, daar kun je best over debatteren maar weet wel dat je daarmee polariseert, dat je daarmee de zaken op de spits drijft en de mensen uiteen. Daar zal team CDA zich nooit aan bezondigen.
En daarom heeft het CDA een lijsttrekkerscampagne gevoerd die er geen mocht worden. Zelfs een rechtse omsingeling van het team mocht niet slagen want het CDA is rechts noch links en zo lang het daaraan vasthoudt kunnen wij wel beweren dat het CDA een rechts gezelschap is – maar dat wordt door het CDA opgevat als een poging het CDA uiteen te drijven. Dat laat team CDA mooi niet gebeuren.
17 juli 2020
=0=
Onschuldig
Voel ik me schuldig aan het slavernijverleden van ons land? Ben ik er schuldig aan?
In ons land heeft de eerste vraag de tweede vrijwel volledig verdrongen. Dat is spijtig, want de vragen zijn zeer verschillend van karakter. Bij schuld gaat het in dit geval om collectieve schuld, om de schuld van het collectief Nederland. En ja, dat collectief is zo schuldig als de pest. En ja, dat collectief doet er alles aan om niet als collectief aangesproken te worden – dreigt dat te gebeuren dan gaat het er plotseling over hoe lang het wel niet geleden is en, in het bijzonder, gaat het erover dat de meeste Nederlanders er part noch deel aan hadden, laat staat dat ze er weet van hadden.
Maar dat is de vraag niet of beter, dat verplaatst de vraag van schuld naar weten, naar het brede veld dat onwetendheid en ontkenning en alles daartussen omvat. Daar zouden we ook moeten beginnen – de schuldvraag kan beter beantwoord worden als de onwetendheid is uitgeschakeld. In het bestrijden van onwetendheid ligt de opgave van opvoeding en onderwijs, in de bestrijding van ontkenning de opgave van politiek en recht, en omdat ook onderwijs een bij uitstek politieke opgave is kunnen we niet om politiek heen. Kortom, waarom doet de politiek zo beschamend weinig aan de onwetendheid en de ontkenning van ons slavernijverleden? Welk belang, behalve goedkoop en kortzichtig eigenbelang, is daarmee gediend?
Flarden van het Kamerdebat over racisme en discriminatie (‘institutioneel racisme’) heb ik gezien. Niet alles, het deed me te veel pijn aan de oren. Ik werd bevangen door een gevoel van schaamte, niet van schuld maar van schaamte. Welk belang werd gediend met dit debat? Dat PVV en FvD in een wereld van totale ontkenning leven is geen nieuws. Dat Denk van alle beschikbare walletjes wil eten evenmin. En dat de overige partijen zich liever wentelen in de schuld die niet hen maar anderen aangaat, ook dat is niet nieuw en is geen nieuws. Dat Rutte zich in elk debat zo makkelijk staande houdt is een direct gevolg van een Kamer die niet weet waar zij het over heeft, van een Kamer die het verdomt de kaart van de onwetendheid op tafel te leggen – en het onderwijs ter discussie te stellen. En met het onderwijs zichzelf. Ik vermoed dat daar het grootste struikelblok ligt. Liever wat anders.
Biedt zich aan: een nieuw venster in de canon. Een venster waarop? Op onszelf? Op Anton de Kom? Op de VOC-mentaliteit van Balkenende en dan gelijk ook maar op zijn vergeetachtigheid in die mentaliteit de mentaliteit van JP Coen mee te nemen? Zou zo’n discussie niet moeten beginnen met de opdracht aan de vormgevers van het onderwijs de bronnen van onze welvaart nu op te sporen te ontrafelen, en om te zetten in kennis over de goederen, diensten, geld en menselijke stromen die daarbij al dan niet gewild in beweging werden gezet/geschopt/geslagen en die kennis vervolgens te verbinden met de bronnen en stromen van onze vroegere welvaart en de manieren waarop die werden ‘aangespoord’? Ik geef toe, het zou het onderwijs wel heel multidisciplinair en zo maken en het vraagt nog meer van toch al overbelaste docenten, en je kunt je afvragen wat de kinderen van nu er ‘op de arbeidsmarkt’ aan hebben maar wie zo te werk wil gaan wil niet te werk gaan, althans niet met racisme, discriminatie en de rol van slavernij in dat racisme en in die discriminatie. En die wil zeker niet aan het werk met het budget (bronnen, en de stromen met goederen, diensten, geld en mensen) dat het onderwijs in beweging moet brengen.
Gratis geld bestaat niet – vraagt u het de tot slaaf gemaakten maar. Zelfs na hun formele bevrijding bleven ze gehouden hun voormalige meesters te dienen – zodat die in elk geval gecompenseerd werden. Geld is een claim die op inlossing wacht. Na de bevrijding van de slaven hadden de slavenhouders een claim, de tot slaaf gemaakten waren de inlossing. Logisch, zou Johan Cruyff gezegd moeten hebben als hij consequent was geweest (en als hij erop was bevraagd, ja, dat ook), want was Cruyff niet de man die beweerde dat Edgar Davids ‘alleen wegens zijn huidskleur’ tot commissaris in de RvC van Ajax was benoemd, net zoals sportjurist Marjan Olfers alleen maar commissaris kon worden ‘omdat ze een vrouw was’?
Zie je wel, we kennen onze collectiviteiten (zwarten, vrouwen, elke minderheid die zich gedraagt alsof hij evenveel recht van spreken heeft als de meerderheid) wel degelijk en veel fraais is het niet. Je gaat het pas zien als je het doorhebt. Overigens, als het gaat over de leuke kanten van de collectiviteit, de recente wederopstanding van het Nederlandse voetbal bijvoorbeeld, zijn we niet bevreesd collectieve kwaliteiten aan te spreken en te bewieroken. Per implicatie, ook collectieve ontkenningen zijn nooit totaal, en na regen komt zonneschijn, de zonneschijn die al voorspeld werd in de poëtisch gezinde regel dat every cloud has a silver lining… Ook schijnt het gezond te zijn kort voor het slapen gaan even te stoppen met het turen naar je beeldscherm en in plaats daarvan iets te lezen. Bijvoorbeeld. Of iets anders 20ste-eeuws, zoals nog even de dag doornemen, met jezelf, met je partner.
Aan het thema van het bespreken van onze collectieve schuld voor slavernij komen we pas toe als de onwetendheid is aangepakt (opvoeding!; onderwijs!) en de ontkenning politiek gedwongen wordt met argumenten te komen, en juridisch als de ontkenning gelijkgesteld wordt gesteld aan de ontkenning van de holocaust. Daar zal in ons land overigens niemand van schrikken want bij ons valt een dergelijke ontkenning onder het thema van de ‘groepsbelediging’ en wie het collectief niet kent kent ook de groep niet. En was het niet Mark Rutte die nog in 2009 voorstelde het gevalletje groepsbelediging te beschouwen als een gevalletje vrijheid van meningsuiting en aan die vrijheid voorrang te verlenen?
Aan de andere kant, Nederland is medeondertekenaar van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en onder dat verdrag valt ontkenning van de holocaust onder misbruik van recht. Hoe Rutte dat verenigbaar acht met zijn opvatting over vrije meningsuiting is me niet bekend. Misschien is hij er nooit over aan de tand gevoeld. Ook het Europese Parlement riep, al eind 1995, op tot actie: volgens het EP is ontkenning van de holocaust een misdrijf. Het parlement riep de nationale regeringen op om hun wetgeving op dit gegeven aan te passen. Om welke reden dan ook is dat tot dusver in ons land niet gebeurd. Daarmee steken we wat bleekjes af bij landen als België, Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Slowakije en Zwitserland die aan het ontkennen van de holocaust strafrechtelijke sancties verbinden.
Maar wij weten nergens van. Voelen we ons schuldig, waren we schuldig? Nu, over de Nederlandse schuld aan het wegvoeren van 102.000 Joden (met inbegrip van enkele honderden Sinti en Roma) is zo langzamerhand meer dan 50% bekend en dus zouden we met enig zelfvertrouwen mogen wachten op de overheidsbesluiten om op z’n minst in het onderwijs het punt te maken: het punt van het al voor de oorlog bestaande wantrouwen tegen Joden (het proefschrift van Evelien Gans, De kleine verschillen die het leven uitmaken legt er in alle onontkoombaarheid getuigenis van af), het punt van het wegkijken tijdens en de kilte direct na de ramp toen de weinige overlevenden uit de vernietigingskampen terugkeerden (gedocumenteerd in nog zo’n voorbeeld van monumentale en gedreven geschiedschrijving: De Ondergang van Jacques Presser), het punt van de tergende traagheid van het minimaal geldelijk compenseren van grote en kleinere wandaden, telkens als die in de openbaarheid kwamen en niet langer konden worden … ontkend.
Wat daarvan zit in het onderwijs? Hoe zit het, ook hier, met bronnen, met stromen van goederen, diensten, geld en mensen ‘over de gehele keten’, van de onschuldige Joden die de klos waren en vermoord werden, op instigatie van naargeestige beesten en bureaus in Berlijn, via gretige SS-ers en hun gedienstige paladijnen tot en met de Nederlandse ambtenarij, de Nederlandse Spoorwegen en de Nederlandse politie, met schuldig medeweten van de Joodse Raad én van de Nederlandse bevolking, de Nederlandse politiek en het Nederlandse koningshuis, de laatstgenoemden verschanst in Londen – hoe zit het hier met de mobilisatie van hierop toegespitste, didactisch en pedagogisch aan de hoogste eisen voldoende, kennis voor het onderwijs, hoe staat met het budget om overal waar hier gaten gevallen zijn (het wemelt van de gaten) als de bliksem aan de slag te gaan en te repareren wat nog gerepareerd kan worden?
Wie voelt zich hiervoor verantwoordelijk, wie is hiervoor verantwoordelijk? Wie is die ‘wie’: aanwijsbare mensen of ook, en misschien wel in de allereerste plaats, onzichtbare, onaanraakbare, ontastbare collectieven, zoals naties, staten, organisaties? Je zou kunnen zeggen dat het een methodologisch probleem is: hoe kom ik van het niveau van individuele acties, meningen en verwachtingen op het niveau van de acties, de meningen en de verwachtingen van het geheel, het collectief? Na de Tweede Wereldoorlog wisten we korte tijd hoe dat moest: je moest de vraag omdraaien, je moest bij het geheel beginnen en van daaruit terugkeren naar de talloze individuele niveaus. De inspiratiebron hiervoor was niet Marx (die had in ons land nooit een goede pers), de inspiratiebron was Keynes. Keynes was de man die ons leerde dat we pas aan micro-economische verklaringen toe konden komen nadat we de macro-economie onder de knie hadden gekregen, in theorie en in praktijk. Pas met die kennis en in die volgorde kon de economische theorie ‘algemeen’ worden. Aan het begrip van het individuele gaat in de economie het begrip van het collectieve vooraf. In de maatschappij is het niet anders.
De reactie op Keynes liet niet lang op zich wachten. Economen begonnen te werken aan de ‘micro-economische funderingen’ van de macro-economische theorie. Hun werk bestond uit zagen. Toen ze het er eenmaal zo’n beetje over eens waren wat die funderingen inhielden, was er van de macro-economie niets overgebleven, net zoals er nu van het collectief in de geschiedenis (Nederland bijvoorbeeld), en dus ook van ‘collectieve schuld’ niets overblijft. Toch, het hangt ervan af of je micro-economische funderingen volgens de micro-economische methodologie aanlegt (de methodologie van het methodologisch individualisme) of dat je dat doet met Keynes in het achterhoofd: dat er geen beginnen aan is tenzij je begint met de macro-economie (‘Een zeker inzicht in de werking van een volkshuishouding in haar geheel isgewenst, teneinde het gedrag van de afzonderlijke subjecten beter te kunnen begrijpen. Daarom besteden wij eerst aandacht aan de macro-economie.’
Arnold Heertje, De Kern van de Economie. Leiden, Stenfert Kroese 1962. Als ook Heertje het zei, een halve eeuw geleden al, wie in hemelsnaam zijn wij dan om het te vergeten?) Die macro-economie begint met het debiteren van een aantal boekhoudkundige gelijkheden over nationaal inkomen en nationaal product, gelijkheden die aan elke verklaring en aan elke theorie de plicht opleggen het nu eens niet beter menen te weten en in plaats daarvan zich eraan te houden. Als we dat achter de kiezen hebben kunnen we de stap zetten naar het begrip van zoiets als de spaarparadox: in je uppie sparen is heel verstandig om een appeltje voor de dorst te hebben maar als we dat allemaal op hetzelfde tijdstip doen zakken de consumptieve bestedingen in en als die inzakken zakt de productie van consumptiegoederen in en als dat inzakt zakken ook de investeringen voor de productie van die goederen in en als die inzakken dan zakt ook de bijbehorende werkgelegenheid in en als de werkgelegenheid inzakt zakken tegelijk de consumptieve uitgaven en de besparingen in enzovoorts.
Maar let wel, we begrijpen de spaarparadox niet uit het individuele gedrag van individuele consumenten, producenten, werkgevers en werknemers, we verklaren de paradox uit het botsen van al dat individuele gedrag op de regels en gelijkheden (‘identiteiten’) van de macro-economie. En dat, het onderzoeken van verschijnselen en gebeurtenissen los van een individualistische methodologie, precies dat hebben we verwaarloosd, in het bijzonder sinds het oprukken van het neoliberale spook van het individualisme dat ook in de wetenschappen z’n sporen heeft nagelaten. ‘Rationele keuze’ wordt het genoemd, de leer die het individualistische gedragspostulaat resoluut voorop heeft gesteld, de leer waarmee sociale wetenschappers dachten niet alleen andere sociale wetenschappers maar ook economen te kunnen paaien.
In die laatste opzet zijn ze niet geslaagd. Economen luisteren een enkele keer naar psychologen (net als zij betrokken op individueel gedrag), niet naar andere sociale wetenschappers. Zo houden we met ons allen gezellig het ‘micro-macro’ probleem in stand en we doen dat omdat de consensus dezer dagen is dat micro en macro posities op een continuüm zijn, in plaats van posities in van elkaar verschillende en niet tot elkaar reduceerbare omgevingen.
En zo slagen we erin, onze premier opnieuw als voorbeeld nemend, ‘institutioneel’ dan wel ‘systemisch’ racisme te neutraliseren door van Johan Derksen wel een onbesuisde hork maar ‘zeker geen racist’ te maken – en daar vervolgens twee weken op door te gaan.
Inderdaad, weet Johan veel. Wie niet weet kan ook niet verantwoordelijk zijn toch? Heeft Johan ook geen gevoel van empathie? Nou, best wel misschien, hij is zeker geen onmens onze Johan, maar we moeten hem daar nu eventjes niet mee lastig vallen, hij heeft het al moeilijk zat dezer dagen. Dus ja, wie weet voelt hij zich wel degelijk aangesproken alleen is hij eventjes niet aanspreekbaar.
Zo gaat het nou altijd in ons land. We hebben de Joden laten vertrekken en verrekken zonder ze zelfs maar uit te zwaaien en binnen twintig jaar na de oorlog was het trauma van de vervolging en vernietiging van de Joden geëmancipeerd van goed verstopte nationale schandvlek tot ons trauma.
3 juli 2020
=0=
Woordeloos
Een verhaal wordt een fantoom als het zich losmaakt van de context waarvan het ooit tekst en uitleg was. Een verhaal wordt een fantoom als wij, aan wie het verhaal gericht is, geen ander verhaal kunnen vertellen over context, tekst en uitleg dan het verhaal dat het fantoom ons aanreikt.
In het geval van de economie (waar Sander Heijne en Hendrik Noten het over hebben in hun boek Fantoomgroei) bindt het fantoom ons vast op het procrustesbed van het BBP en van de groei van het BBP. Als, ook in het kader van de coronacrisis, van economie wordt gerept dan gaat het zonder uitzondering over die groei. Dat die groei zo geconstrueerd is dat een betere gezondheid van de bevolking een aanval erop is, het zij zo. Groei kan heel goed giftig zijn, dat is de conclusie. Het mag tegen de haren instrijken, het mag tot gevolg hebben dat we geen zin meer hebben in het soort economie dat dit type groei aanmoedigt, het zal het fantoom niet raken. Het fantoom wordt pas bedreigd als het geloof erin wordt ondermijnd, als de leerboeken en de lesstof economie worden geschoond van elke notie van giftige groei (met als gevolg dat de noties van groei en BBP eraan gaan), als de journalistiek het verder verdomt zieke groei als iets normaals te behandelen, als de economische wetenschap het eindelijk aandurft te erkennen dat het in een waan bevangen is, een web van verzinsels dat het zelf mee heeft geholpen te weven – en dat de gelovigen zelf niet in staat geacht moeten worden zich ervan te bevrijden, met als gevolg dat ze er ook nog in omkomen en met hen het fantoom omkomt dat het zonder hun geloof niet redt.
Sinds de financiële sector erin is geslaagd haar ‘producten’ mee te laten tellen in de groei- en BBP-statistieken is de beer los (dat het die sector zelf was die dit succesvol bepleitte en dat die sector zich er zo voor inspande om als ‘productief’ door het leven te gaan juist vanwege de enorme kansen op ‘groei’ die zouden ontstaan zodra elke speculatieve oprisping zich als ‘product’ kon verkopen, dat wordt gesteld door Heijne en Noten, o.c.: 183-185).
Zo kon het gebeuren dat in 2009, op het moment dat de reële economie de weerslag begon te voelen van de financiële crisis die in 2008 was ingezet, de productiviteit van de financiële sector niet eerder vertoonde hoogten bereikte (over hoe dat mirakel zich kon voltrekken, zie Jesse Frederik, De Correspondent, 25 maart 2015). Het heeft alles te maken met hoe die productiviteit werd berekend. Centraal in dat ‘hoe’ staat de centrale bank, bij ons dus de ECB. Deze bepaalt een referentierente, de rente waartegen een bank kan lenen van de ECB en van andere centrale banken. De ECB besloot in 2009 in zijn oneindige wijsheid de referentierente fors te verlagen en zie: de productiviteit, het verschil tussen die referentierente en de rente die de bank zelf aan zijn klanten doorberekende, steeg al even fors. Ja, dat zouden we allemaal wel willen, maar zaken die we allemaal wel zouden willen zijn nodig om het geloof van de economie te behouden maar ze zijn er absoluut niet om te verwezenlijken.
Een normaal mens zou er niet intrappen, in de financiële waanzin van de dag en de monetaire legitimatie ervan door de ECB en de daarbij aangesloten nationale centrale banken, die ook als ze het niet met de CB eens zijn zich er beleidsmatig braaf bij neerleggen. En niet alleen zij. Ook economen, de Eurogroep, de ministers van financiën, de private bankiers, de schaduwbankiers, de institutionele beleggers, de pratende en schrijvende hoofden van de media, allemaal trapten ze er in. De leerboeken bleven achter maar dat was geen wonder.
Met het geldverschijnsel waren de leerboeken nooit vertrouwd geworden: in de economische theorie geldt het geld als een ‘sluier’ over de ‘echte’, de ‘reële’ economie en dat schiet niet op als plotseling blijkt dat met de sluier ook een deel van het lichaam kan verdwijnen, dat de sluier steeds groter kan worden en het lichaam steeds kleiner, dat de sluier kan worden versierd met steeds meer parafernalia (financiële ‘producten’) en dat het lichaam er door die producten steeds verfomfaaider en armoediger uit komt te zien, enzovoorts. Je moet, kortom, wel heel erg door de waan bevangen zijn, wel heel erg vergroeid zijn met het fantoom om het allemaal voor zoete koek aan te nemen, en zelfs geen fantoompijn te ervaren.
Financiële productiviteit van deze snit bestaat sinds 1993; bij ons is het overigens pas in deze eeuw geïntroduceerd in de nationale statistieken. Dat hebben in het bijzonder de pensionado’s geweten. Zij worden stelselmatig achterna gezeten door het spook van de ‘rekenrente’ en die rente hangt weer af van de referentierente. De verwachting is (door een nieuwe ‘methodologie’ om een ‘risicovrije’ rente te bepalen, jawel dames en heren) dat de referentierente vanaf 2021 gaat dalen, en dat daardoor de rekenrente voor en de dekkingsgraad van de pensioenfondsen eveneens daalt. Dat moet, zegt DNB en omdat DNB toezichthouder op de pensioensector is loopt die sector aan de leiband van DNB. Dat is knap – de meeste toezichthouders kunnen nog geen deuk in een pakje boter slaan maar als het om de pensioenen gaat, nu dan zitten we er bovenop. Dat is nu eenmaal zo en zelfs de vakbeweging durft er niet tegen in het geweer te komen. Ook de vakbeweging leeft met het fantoom en is bevangen in de waan van het BBP en des zelfs productiviteit.
De onvermijdelijke Dijsselbloem liep daar vorig jaar uiteraard al op vooruit in zijn advies over het toen afgesloten ‘pensioenakkoord’ – we hebben nu weer een nieuw pensioenakkoord, met als bijzonderheid dat daar de rekenrente uit is weggeschreven door ook de pensioenuitkeringen te koppelen aan het casino van de financiële sector. Zo ver reikt de macht van de productieve financiële sector inmiddels, de sector die alleen achteraf onderscheid kan maken tussen productie en speculatie, met als gevolg dat het casino zich overal toegang toe kan verschaffen want om te weten te komen of we een bank of een casino zijn binnengestapt moeten we eerst de gok wagen. Ik hoor het de pensioenonderhandelaars zeggen: zo wordt uw pensioen flexibel, en daar heeft u meer aan dan aan zekerheden die geen zekerheden maar schijn zijn. Flexibel is bij de tijd, want je moet ten slotte kunnen meebewegen, je moet kunnen mee-ademen met beurskoersen – zelfs als blijkt dat beursgenoteerde ondernemingen steeds meer de prooi zijn van speculerende overnamebedrijven die erin gespecialiseerd zijn alle activa van bedrijven te verpatsen en die in te ruilen voor ruimhartig bemeten schulden.
De koersen waar de onderhandelaars het over hebben zijn in toenemende mate speculantenkoersen. Ja, en dat zeggen de pensioenonderhandelaars nou net weer niet, die van de vakbeweging uitdrukkelijk inbegrepen. Over de Umwertung aller Werte gesproken. Elk woord dat je zegt verkeert in z’n tegendeel – zo lang je de spelregels van het fantoom respecteert althans. Het fantoom veroordeelt je tot woordeloosheid zodra je er kritiek op uit wenst te oefenen. Wil je niet woordeloos aan de kant blijven staan dan kan dat alleen als je je in de context van een ander verhaal met eigen tekst en uitleg begeeft, en naar mijn overtuiging alleen als je je daarbij in diverse contexten begeeft, elk met eigen tekst en uitleg en met als hoofdspelregel dat geen enkel verhaal waarde heeft buiten de eigen context, zodat reïficatie niet kan optreden – en dus ook de verzelfstandiging die zijn afkomst heeft weten te wissen niet.
Zou het daarom gaan, om de mogelijkheid van het scheppen van parallelle werelden, elk met hun eigen verhaal, elk in hun eigen bubbel? Het is de conclusie waartoe het betoog van Heijne en Noten leidt: ‘Dat zijn fantomen, onzichtbare constructies die slechts bestaan bij de gratie van het geloof in de verhalen die we elkaar vertellen. … Deze fantomen zijn in onze beleving zo echt en vanzelfsprekend, dat we bereid zijn om onze hele samenleving in het teken van zo’n verhaal te stellen, zonder dat het überhaupt nog in ons opkomt om de oorsprong, rede of het maatschappelijk nut ervan te bevragen. Het verhaal dat wel elkaar vertellen over de economie is ook zo’n fantoom’ (Heijne en Noten, o.c.: 172).
Bij fantoom denk ik niet in de eerste plaats aan ‘fantoomgroei’, ik denk aan ‘fantoompijn’, de pijn die ontstaat na een amputatie en op de plek waar het geamputeerde lichaamsdeel zich bevond. Als, bijvoorbeeld, de nieuwe omschrijving van groei met daarin opgenomen de financiële productiviteit leidt tot reële amputaties dan is een nieuw verhaal alleen niet genoeg. Dan is meer nodig, meer dan woorden en verhalen. Dan zijn nieuwe praktijken nodig – in het boek van Heijne en Noten staan er overigens een aantal zeer smaakvol beschreven, zij het dat het besef ontbreekt dat groei niet zonder pijn gaat en omgekeerd. Het gaat pas fout als we pijn zonder groei beleven. Is dat niet de geschiedenis van het neoliberalisme? Het antwoord is ja.
Een misschien nog groter gevaar dreigt als we over het hoofd zien dat de meeste waarden die we nastreven onvermijdelijk behept zijn met ambiguïteiten en vergezeld worden door ambivalenties. Onze belangrijkste waarde is dat waarden kunnen en mogen conflicteren. Dat is dezelfde waarde die onder de heerschappij van het BBP en de groei ervan te grabbel is gegooid: uiteindelijk zijn alle waarden één en dezelfde en we zien het terug in de groei van het BBP. Maar als waarden niet alleen kunnen maar ook mogen conflicteren dan is de aanwezigheid van ambiguïteit (wat is dat BBP nou helemaal?) en ambivalentie in de wereld van de waarden, in de economie en in het verhaal van en over de economie, dan is die aanwezigheid nuttig en noodzakelijk. En let wel, het verhaal van de economie (de zelfbeschrijving ervan door ter zake deskundige mensen en instanties) is anders dan het verhaal over de economie (zoals het verhaal van Heijne en Noten). Ik denk dat zij dat zelf niet doorhebben. Ze betreuren het dat hun verhaal niet uitmondt in dat ene getal dat alles van waarde samenvat (Heijne en Noten, o.c.:191-193). Als je dat een nadeel vindt heb je je eigen pleidooi niet goed begrepen.
Het is als het probleem dat cabaretiers hebben, dezer dagen. Ik las een kleine beschouwing van Gidi Heesakkers, in de Volkskrant van gisteren (Hoe de politieke ‘kleur’ van cabaretiers steeds vaker een rol speelt in de waardering van hun werk). Volgens Heesakkers is het cabaretpubliek nog maar weinig gesteld op ambiguïteit, het deelt de cabaretier daarom gewoon in bij rechts of links of bij welke etiketten zich dan ook aandienen. In plaats dus dat wij, het publiek, aan de slag gaan met de beelden en voorstellingen van de cabaretier met als mogelijk maar uiteraard nooit gegarandeerd resultaat dat ons eigen beeld en onze eigen voorstelling voor ons duidelijker en scherper wordt en we ons bewuster worden van voor welke waarden we staan, in plaats daarvan eisen we van de cabaretier dat die past in onze schema’s die we verder vooral niet ter discussie willen stellen.
Zelf denk ik dat behalve ambiguïteit daarom ook ambivalentie een rol speelt. Ambiguïteit doet een aanslag op ons denkvermogen en omdat we liever op systeem 1 dan op 2 afgaan, omdat we liever lui dan moe zijn, is ambiguïteit irritant. Je moet er wat mee en je weet niet helemaal wat. Stel je voor welk een hulp het zou zijn als we voor ambiguïteit onmiddellijk een frame aangereikt krijgen, een frame dat het oordeel al in de naam ervan draagt en ons verlost van de onduidelijkheid die nu eenmaal de andere helft van de ambiguïteit is. En stel je voor dat zo’n frame niet zomaar een oordeel is maar ook en tegelijk een waardeoordeel. Dan rekenen we in één frame met zowel ambiguïteit als ambivalentie af. Woordeloos zullen we dan niet meer zijn. Wel taalarm maar dat is wat anders en wat heb je nog aan taalrijkdom als je het niet meer nodig hebt? Ik bedoel maar.
Of Heesakkers gelijk heeft met zijn suggestie dat we, het publiek, ambiguïteit niet meer lusten en daarom van cabaretiers verwachten dat ze onze kant opbuigen en niet de andere, ik weet het niet. Ik denk dat onze afwijzing van onszelf – want daarop komt de ‘polarisatie’ van het publiek neer – noch van ambivalentie noch van ambiguïteit iets overlaat maar desondanks denk ik daarmee misschien een iets groter deel van het publiek beschreven is dan, zeg, tien jaar geleden, maar dat het grootste deel van het cabaretpubliek daar niet onder valt en eerder in verwarring is dan verontwaardigd.
Ik in elk geval proef verwarring als ik het heb over de recente voorstellingen van Theo Maassen en van Hans Teeuwen en ik denk dat ik daar lang niet de enige in ben. En ik denk dat het komt omdat bij hen de ambivalentie en de ambiguïteit een combinatie zijn aangegaan waarmee zij aan het experimenteren zijn en waarmee wij enigszins of nog wat meer dan enigszins verlegen zijn. We moeten elkaar opnieuw vinden, als het ware, in een nieuwe taal en in een nieuwe voorstelling, een nieuw verhaal.
En dat wijkt niet af van de opgave een nieuwe taal en een nieuw verhaal te maken voor de ‘economie’– inclusief de onvermijdelijke ambiguïteit (‘ik zie, ik zie wat jij niet ziet’) en de al even onvermijdelijke metgezel van de ambivalentie (de eerste waarde is het tolereren van het waardenconflict). Geen groei zonder pijn, geen geluk zonder lijden. Zo eenvoudig is en omdat het zo eenvoudig is, is het oneindig complex. Zo niet dan zij we woordeloos, zoals Masha Gessen (Hoe overleef je een autocratie? Donald Trump en de vernietiging van de Amerikaanse democratie. Amsterdam, De Bezige Bij 2020) woordeloos is tegenover de taalbrand die Trump heeft aangestoken en die geen woord onberoerd heeft gelaten. Ik begrijp dat nu zelfs de bedrijven met grote reclamebudgetten Facebook willen mijden – omdat dat bedrijf nog steeds veel te weinig doet om de moord op de taal van Trump en de zijnen te smoren. Dat noem ik nou de ironie van de geschiedenis, dat machtige taalvervuilers (want dat zijn de snelle mensen van de grote reclamebudgetten) zich zorgen beginnen te maken over nog grotere en bovendien vernielzuchtige vervuilers. Dan staan we met de mond vol tanden. Dan zijn we zonder woorden, dan zijn we woordeloos. Ja, die Trump die wil wat. When chickens come home to roost…
30 juni 2020
=0=
Aan het eind van de dag
Dagboekhouder was de titel van een lange reeks notities die begon in 2007 en die met vallen en opstaan doorging tot 2019. Toen werden de gaten tussen de dagen zo groot en onvoorspelbaar dat ‘dagboek’ je op het foute been zette. Daarna begon ik met ‘In de week’, gewoon omdat iets in de week zetten op sommige dagen meer tijd kost dan op andere. Dat die aanduiding bovendien de suggestie opriep dat er over iets eerst werd nagedacht voordat het tekst werd, was mooi meegenomen. Ik moet schuldbewust erkennen dat ik me daar lang niet altijd aan heb gehouden. Niettemin, niet te snel met je oordeel klaarstaan blijft m’n streven.
Dat zouden meer mensen moeten doen, bijvoorbeeld als het gaat om of je in de toekomst voor pensioenen wilt overstappen op een omslagstelsel of wilt blijven vasthouden aan het kapitaaldekkingssysteem. Martin ten Cate, die dit vraagstuk aan de orde stelt (Waar blijft mijn pensioen? Hoe ons pensioenstelsel uw pensioen ondermijnt. Amsterdam, Uitgeverij Prometheus 2019), is van mening dat we, mede tegen de achtergrond van een al opgebouwd en duizelingwekkend groot pensioenvermogen, beter op een omslagstelsel kunnen overstappen.
Toch, de rente is zo laag, en zal dat ook blijven vertellen de sprekende hoofden ons, dat sparen zinloos wordt, dat kapitaaldekking (als je daar mee doorgaat) eerder hindert dan bevrijdt, en dat een omslagstelsel voor de pensioenen net als voor de AOW te verkiezen is. Net als voor de AOW: de premies voor de AOW en de AOW-uitbetalingen houden elkaar heel aardig in evenwicht en als we kijken naar wat jaarlijks aan pensioenpremies wordt opgehaald zien we dat daar de pensioenbetalingen uit betaald kunnen worden – zonder dat we aan het duizelingwekkende vermogen van 1500 miljard € in de pensioenpotten hoeven komen. Zelfs als we tevreden blijven met het rendement dat dit vermogen nu jaarlijks ongeveer oplevert (en we niet boos worden op de aasgieren die er ruwweg één-derde van afsnoepen) hebben we ‘een kers op de taart’ die elke pensionado honderden euro’s per jaar rijker maakt. Dat is nog eens wat anders dat het eeuwige gedoe over de al dan niet bestaande noodzaak van kortingen en over het wanneer van die kortingen – gedoe dat thuishoort in een strategie die eerder op de angst voor de toekomst inspeelt dan op een strategie die de toekomst met vertrouwen tegemoet treedt.
We moeten, beweert Ten Cate, af van de tegenwoordige spaarparadox: als je spaart word je niet rijker maar armer want wat je individueel lukt, lukt je niet met z’n allen. Eerder worden we, als collectief, armer, en als je armer wordt moet je nog meer sparen om niet nog armer te worden en omdat je daar weer armer van wordt blijft je weinig anders over dan verder te sparen. Sparen is een rupsjenooitgenoeg – uiteindelijk eet het ook onze consumptie op. Als je heel rijk bent hoeft je dat niet te overkomen, maar macro gezien zal het ons altijd overkomen. Een appeltje voor de dorst is altijd goed – tenzij we allemaal tegelijk een appeltje opzij gaan leggen want dan krijgen we een tekort aan appels en een teveel aan andere onverkochte goederen en diensten. In de terminologie van Ten Cate: als elk land hetzelfde spaargedrag zou vertonen als Nederland had de wal van de onderconsumptie al lang het schip van de zuinigheid gekeerd.
Al die besparingen moeten ergens naar toe. Ze moeten worden belegd. In aandelen, in obligaties, in stenen, in hypotheken, in herverpakte pakketjes van schuldtitels zoals obligaties en hypotheken en in herverpakkingen van herverpakkingen. Het is merkwaardig dat bij het thema van de beleggingen de rol van banken en schaduwbanken door Ten Cate niet wordt vermeld. Het kan zijn dat ik eroverheen heb gelezen maar ik vermoed dat het woord ‘bank’ of ‘banken’ in het boek van Ten Cate überhaupt niet te vinden is. Toch zijn de banken traditioneel grote afnemers van spaargelden en meer dan dat.
Breng één euro spaargeld naar de bank en tegen de tijd dat je het bankkantoor verlaten hebt is de hoeveelheid geld met een factor twintig of dertig vermenigvuldigd. Banken ‘scheppen’ geld. Met bakken tegelijk. Ze moeten wel een buffer aanhouden voor het geval wij ons ingelegde geld terugvragen, maar doen ze dat niet en gaat het fout dan springt de staat wel bij omdat één bank meer schade kan aanrichten dan de gehele reële economie aankan. Inderdaad, het lijkt dan op een pandemie die de gehele economie stil kan leggen. Als de staat, daarbij ondersteund door de centrale bank (in ons geval eerder de ECB dan de DNB), ervoor zorgt dat het aanbod van geld blijft stromen (in de tot dusver tamelijk ijdele hoop dat dan ook de vraag naar geld zal stijgen met enige inflatie als indicator voor het bereikt hebben van een goed niveau van bedrijvigheid of capaciteitsbezetting), dan kan ook dat geld weer door de banken worden opgepikt (aan de burger wordt het niet gegund) en de banken kunnen er weer beleggingen mee financieren: aandelen, obligaties en andere ‘producten’ van de financiële sector, inclusief de ‘derivaten’ uit die sector, de herverpakte hypotheek- en creditcard-schulden bijvoorbeeld, uitmondend in schulden van de private sector waarin ons land bijkans koploper van de wereld is.
We sparen veel en we hebben veel schulden. Soms hoor ik studenten verzuchten dat hun studieschuld te hoog is om nog in aanmerking te komen voor het privilege een nog veel hogere schuld te mogen adopteren, een hypothecaire schuld. Nee, dat zit wel goed met onze schuldeconomie. Hij is al helemaal geaccepteerd door de toekomstige generatie, de schuldige generatie die er geen genoeg van kan krijgen.
Dat kun je die generatie niet kwalijk nemen – en nu kom ik bij de volgende grote omissie in het betoog van Ten Cate. Dat gaat over de rol van de publieke sector, de sector waar nu al decennia lang niet genoeg in is geïnvesteerd. Toch, als de private sector het evenwicht kwijt is (er wordt meer bespaard dan besteed en we gaan meer persoonlijke schulden aan dan goed is voor het evenwicht in de private sector) dan moet de publieke sector dat onevenwicht compenseren: meer publieke bestedingen dus, meer publieke investeringsprojecten van de korte, middellange en lange termijn en uiteraard meer belastingopbrengsten, hogere tarieven aan de bovenkant, het afgrendelen van ontsnappingsroutes en het oprollen van belastingparadijzen.
Dus ja, Ten Cate heeft gelijk als hij zegt dat de voortdurende lage rente ons eens op het hoofd zou moeten doen krabben als we het hebben over een nieuw pensioenstelsel: waarom niet overgaan naar een omslagstelsel voor de pensioenen, juist ook tegen de achtergrond van het ontzagwekkende pensioenvermogen dat inmiddels is opgebouwd (en dat geheel en al ontbrak bij de invoering van de, toch redelijk succesvolle, AOW). Ten Cate heeft in dat verband ook gelijk als hij stelt dat in de pensioendiscussie veel te veel het micro-economische aspect overheerst en het macro-economische wordt genegeerd. Daar heeft hij gelijk in, en dat is tegelijk een gelijk over de sneue ontwikkelingen in de economische wetenschap zelf waar eveneens het macro-perspectief zo ongeveer uit weggesneden is. Met deze twee observaties zou ook het FNV-ledenparlement z’n voordeel kunnen doen: verwerp dat malle akkoord en eis wat beters!
Jammer is wel dat Ten Cate’s lidmaatschap van de neoliberale gezindte hem blind maakt voor de rol van de banken en schaduwbanken in de huidige financiële prioriteiten en ‘absences’, en voor de schadelijke effecten van de opvallende afwezigheid van de publieke sector in zijn analyse van de tegenwoordige en toekomstige pensioenproblematiek. Zijn mening is dat we aan de belanghebbenden, de politici en de economen weinig hebben om die problematiek vlot te trekken. Dat ben ik met hem eens. Niettemin, het zou ook helpen als deze liberaal ‘aan het eind van de dag’ het neoliberalisme niet als liberalisme in de overtreffende trap zou beschouwen maar als wat het is: een anomalie.
26 juni 2020
=0=
Stuwmeer
De bestuursvoorzitter van de NZa, de Nederlandse Zorgautoriteit, vindt dat de zorg te veel een ‘verdienmodel’ is geworden. Hoe meer je produceert, des te hoger de verdiensten. Zij, Marian Kaljouw, vermoedt dat als gevolg hiervan nogal wat onnodige verrichtingen worden verricht en vergoed. Hoeveel? Tijdens de coronacrisis, die nog niet is afgelopen, zijn vele duizenden afspraken afgezegd en viel ook het bezoek zonder afspraak aanzienlijk terug. Hebben we dan de onnodige verrichtingen te pakken?
Nou nee, zegt Kaljouw. Er zal het nodige onnodige tussen hebben gezeten maar dat uit de reguliere zorg ook bijvoorbeeld de oncologische afspraken wegvielen, ja, dat was niet goed en het mag, bij een tweede coronagolf, niet nog eens gebeuren. En dan is kanker nog maar één voorbeeld. Er heeft zich een waar stuwmeer gevormd van afspraken die nog open staan en die ingelost moeten worden. Maar, zolang de ziekenhuizen nog niet op volle toeren draaien wordt het stuwmeer eerder voller en groter dan leger en kleiner.
Dat zal allemaal wel maar dat brengt ons niet dichterbij een antwoord op de vraag of de coronacrisis ons bij de oplossing van het probleem van de onnodige zorg laat belanden en al helemaal niet bij het antwoord op de vraag of de onnodige zorg een aanbodeffect (het verdien- resp. productiemodel) is of een vraageffect (vergrijzing bijvoorbeeld en alle andere dingen die nooit voorbijgaan en alleen maar vervelender worden).
Het rare is dat Marian Kaljouw het nergens over onderzoek heeft. Je bent tegenwoordig toezichthouder en dat volstaat. Een toezichthouder is haar eigen onderzoek. Onderzoek? Zooo 20ste eeuw. Is het niet veel beter om direct proefondervindelijk aan beide kanten van het verdienmodel te interveniëren door overal waar mogelijk, en nog net niet waar niet en vooral waar nu nog maar heel eventjes niet mogelijk (als we beetje willen meedenken en meewerken), digitalisering voor te schrijven, te beginnen bij de zorgaanbieders uiteraard – de zorgvragers volgen wel want welke keus hebben die? Precies, die kunnen een andere zorgverzekeraar kiezen en voor het overige moeten ze niet altijd zo neuzelen.
Geen onderzoek maar een nieuw normaal: het principe van ‘digitaal, tenzij’. Daar gaat het bij de NZa om. Als het om orgaandonatie gaat hebben we er heel lang over gedaan om uit te komen bij een stelsel van ‘ja, tenzij’. Pas in 2018 kwam de orgaandonatiewet door de Eerste Kamer. Hij wordt dit jaar van kracht. Het ‘tenzij’ kan door de persoon wiens organen het zijn worden ingevuld en het kan vervolgens ook door ‘een specifiek persoon’ en/of door nabestaanden aan een invulling worden geholpen. De nabestaanden hebben het laatste woord, zelfs als dat tegen de wens indruist van de (overleden) persoon om wiens organen het gaat. Het ‘digitaal, tenzij’ zou op z’n minst even goed als de instemming van de nabestaanden van het ja tenzij moeten worden afgeschermd van de datahonger van de grote techreuzen, die niet alleen nu al opgewonden raken van de vooruitzichten op het binnenhalen van gezondheids- en ziekte-informatie van alle verzekerden maar die er ook buitengewoon bedreven in zijn om mensen over de, over hun, streep te trekken.
Bij Marian Kaljouw tref ik hierover geen woord aan. Voor haar is digitalisering-tenzij hetzelfde als digitalisering. Ze hoort in het kamp van hen die van de technologie de oplossing voor alle problemen verwachten, ook als het probleem niet-technologisch van aard is (maar bijvoorbeeld politiek, economisch, financieel, sociaal, cultureel) en misschien wel juist als het probleem niet-technologisch is. Ze hoort in het kamp dat meters wil maken, dat de kansen die de crisis biedt vooral niet wil verspillen aan de softies van het traditionele gesprek waar ongeruste mensen gerustgesteld worden omdat ze onrustig zijn en zonder dat daarmee de medische noodzaak van het gesprek is, of zelfs maar kan worden, aangetoond.
De NZa van Kaljouw gaat over een en ander advies uitbrengen aan de minister van VWS, je weet wel, die man van de app die er nog steeds niet is maar die er vast wel gaat komen. Omdat de gezondheidssituatie van het land erom vraagt? Nou nee, daar had dan onderzoek naar gedaan moeten worden, daar had onderzoek uitsluitsel over kunnen geven, het uitsluitsel over wat waarschijnlijk, over wat misschien kan, over wat onwaarschijnlijk is en over wat uitgesloten is (uitsluitsel, weet je wel, het uitsluitsel van het bezint eer gij begint), maar onderzoeken doen we niet meer, tenzij het ‘evaluatieonderzoek’ is.
Onderzoek dus als het kwaad al geschied is, als we het plan hebben ‘uitgerold’ en het budget besteed, onderzoek met een vraagstelling waar de politiek en niet de wetenschap over beslist om te voorkomen dat sommige uitkomsten zelfs maar kunnen optreden, en onderzoek waarvan als dat mislukt, als die uitkomsten alsnog dreigen op te treden, al was het maar in theorie, als die uitkomsten belangen kunnen schaden die niet geschaad mogen worden – wel, dat keert dan terug in de restricties en randvoorwaarden waar de vraagstelling al vooraf aan wordt onderworpen. En in de begeleidingscommissies bij het evaluatieonderzoek, die de vinger aan de pols houden. Ja, de beeldspraak is opzettelijk.
Ik denk dat zelfs het meest rudimentaire onderzoek niet verricht gaat worden. Zou de NZa achter de motieven en ervaringen aan durven gaan van de patiënten die hun afspraken afgezegd zagen worden of die ze zelf niet dorsten nakomen in het angstige klimaat dat politiek en media gevestigd hadden? Zou de NZa de ‘tevredenheid’ willen weten van de mensen die, behalve digitaal, niets aangeboden kregen? Zou de NZa willen weten wat de patiënten ‘liever’ hebben, het beeldbellen of de spreekkamer? Misschien, misschien, misschien maar nu even niet.
Nee dus. Het zou slechts een stuwmeer van verlangens en onzekerheden opleveren, en niet een ‘ja’ waar het ‘tenzij’ al bijna niet meer in voorkomt. Over uiterlijk zes weken moet het advies er zijn. Dan kunnen we het lezen. Lekker in de vakantie, lekker gedurende het reces. Maar vrees niet, de minister werkt heus wel door en de NZa slaapt nooit. Als we een half jaar wachten zijn we het moment van de crisis kwijt, aldus Marian Kaljouw. We moeten nu doorpakken. Verspil nooit een goeie crisis, zegt onze Marian.
Voor je het weet wint de onzekerheid van het onderzoek het van de beslissing die elke onzekerheid oppeuzelt. Dat kunnen we ons nu even niet permitteren. We moeten beslissen. Voor een tijdje. Tot het tegenvalt en we van de gekozen technologie niet dan met grote schade afscheid kunnen nemen. Dan hebben we er te veel in geïnvesteerd. Dan is het opzeggen van de aangegane contracten te duur geworden. En dan kan Marian Kaljouw, en dan kan Hugo de Jonge, zeggen dat ze het met de kennis van nu anders hadden gedaan. Dat we het maar weten. Dat we nu al weten. En dat we nu al kunnen zeggen dat we daar niet voor de zoveelste keer intrappen.
23 juni 2020
=0=
Procyclisch
Wordt alles anders? Gaat onze leefstijl, gebaseerd op een economie van circulatie (de tijdsdimensie) en mobiliteit (de zaakdimensie) en migratie (de sociale dimensie), gaat onze leefstijl op de schop, is Covid 19 de stormvogel die onze leefstijl de wacht heeft aangezegd en zo ja, wat komt ervoor in de plaats? Met name de circulatie van ideeën (als onderscheiden van de economische aspecten van de circulatie, het vrije verkeer, van goederen, diensten, kapitaal en mensen) is belangwekkend. En voer voor speculatie; zo trekt Philipp Blom (De Groene Amsterdammer, 17 juni 2020) de vergelijking met de aardbeving van Lissabon in 1750, een aardbeving die als ‘geestbeving’ een misschien nog wel grotere invloed in de Westerse wereld heeft verworven – vanwege de aansluiting bij de gedachten over de Verlichting, vanwege de door de aardbeving opgeroepen twijfel aan de oude, door de kerk beheerste orde en de rechtvaardiging daarvan.
Beleven we nu ook een ‘geestbeving’? Het lijkt me allerminst een uitgemaakte zaak. De economische circulatie herneemt langzamerhand z’n oude rechten (het kabinet legt de luchtvaartsector geen strobreed in de weg, we kunnen niet wachten tot de export weer als vanouds de reële economie trekt, de ECB doet er alles aan om de financiële economie te behagen) en daarmee is de tijdsdimensie van onze beweeglijkheid op weg naar z’n oude dominantie – en het is die dimensie die de kar de laatste veertig neoliberale jaren heeft getrokken. De zakelijke (in het bijzonder de intergenerationele) dimensie staat op scherp, zonder dat er door de achtereenvolgende overheden veel werk van gemaakt is. Dat kunnen we weer niet zeggen van de sociale dimensie, van de migratie.
Wij vinden dat Europa op slot moet en dat, als dat niet lukt (en het lukt niet), wij in staat moeten zijn en in staat gesteld moeten worden zelf te kiezen: land van herkomst, religie en levensovertuiging, opleidingstype en opleidingsniveau, burgerlijke staat (in het bijzonder gehuwd of niet, kinderen of niet). Tot daar helderheid over is zal de Middellandse Zee een dodenzee blijven en blijven de grenzen van de EU gesloten. En überhaupt, tot er helderheid komt over de nieuwe verhoudingen tussen tijd, zaak en sociaal is het veel te vroeg om in de noodmaatregelen om de economische schade niet in ofwel totale lethargie ofwel totale chaos uit te laten monden, voortekenen te zien van een nieuwe orde, een orde die een nieuw evenwicht tussen ‘mens’ en ‘natuur’ moet bewerkstelligen. Het is gemakkelijker in te zien dat vier decennia neoliberaal beleid op hun laatste benen lopen dan te ontdekken wat er voor in de plaats gaat komen. Plotseling is het monetaristische soberheidsbeleid van de het ministerie van financiën uit de gratie en wordt er besteed met een omvang een betere zaak waardig – behalve dat we niet weten om welke betere zaak het gaat.
Ondertussen schuift het kabinet alle dringende beslissingen – stikstof als voorbeeld – voor zich uit. En uiteraard schiet het niet op met de zzp-er, het arbeidsrecht, de sociale zekerheid en met de pensioenen als onderdeel ervan. En als er al iets over te zeggen valt, dan dat op het gebied van arbeid en sociale zekerheid de dominantie van de financiële boven de reële economie volledig behouden blijft, en zelfs door het laatste pensioenakkoord wordt versterkt. Met die dominantie blijft ook de dominantie behouden van de korte termijn boven de lange, van het Angelsaksisch aandeelhouderskapitalisme boven het Rijnlandse kapitalisme, van het casino boven de spaarbank, van het neo- boven het ordo-liberalisme, van de internationale kredietbeoordelaars boven de nationale expertise van, zeg CPB en DNB (waarom hebben we eigenlijk geen eigen publieke, Nederlandse en/of Europese, kredietbeoordelaar?), van het procyclische boven het anticyclische beleid. Nee, geen geestbeving. Eerder hoofdpijn en verwarring.
Onze kabinetten hebben in de 21ste eeuw voornamelijk een procyclisch conjunctuurbeleid gevolgd: als het goed ging, ging het beter, als het slecht ging, ging het slechter. We moeten hier overigens bij bedenken dat pro- en anticyclisch woorden zijn uit een periode waarin de reële economie nog aan de touwtjes trok – en toen was procyclisch onverstandig en anticyclisch was verstandig. Tegenwoordig heerst de financiële economie en is alles anders. Met uitzondering van de periode 2008-2009 toen de overheid met uitkeringen en financiering van deeltijdwerkloosheid de verslechterende economische situatie (blijkend uit een val in de bestedingen van bedrijven en consumenten) nog te lijf ging met een verhoging van de overheidsbestedingen. Dat was met het aantreden van het eerste kabinet Rutte in 2010 wel gedaan. Er werd niet langer besteed, er werd bezuinigd. Dat was het gevolg van de transformatie van een bankencrisis in een schuldencrisis van overheden. Soberheid (austerity) was het nieuwe toverwoord en omdat de ene bezuiniging de noodzaak van de volgende al in zich draagt moest er al snel meer bezuinigd worden. Dat trok de PVV niet en in april 2012 viel het kabinet. Demissionair minister van financiën Jan Kees de Jager wist nog een noodbegroting voor 2013 in elkaar te flansen met genoeg bezuinigingen om kredietbeoordelaars Moody’s, Standard & Poor en Fitch gerust te stellen (zodat wij onze AAA status zouden behouden en tegen een beschaafde rente zouden kunnen blijven lenen). Het was de tijd van de verharding van de tegenstelling tussen Noord en Zuid in de EU. En het was een belangrijk signaal: Nederland zou, hoezeer het blazoen van uitgerekend deze kredietbeoordelaars ook besmeurd was (door eigen incompetentie, luiheid, bereidheid tot belangenverstrengeling en inhaligheid), zijn kredietwaardigheid niet op het spel zetten door tegen de adviezen en waarschuwingen van nog altijd dezelfde kredietbeoordelaars in te gaan.
De Jager zocht en vond, behalve in zijn eigen CDA en in de VVD, voldoende medestanders in het parlement (D66, CU, Groen Links) om zijn begroting erdoorheen te krijgen. Toen het kabinet Rutte 2 in november 2012 aantrad kon de nieuwe minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem direct aan de slag met de begroting van De Jager. Voor Dijsselbloem was de Keynesiaans geïnfecteerde Joop den Uyl zeker geen voorbeeld; mede daarom leek hij geknipt voor een monetaristisch beleid waar zelfs de oude Colijn de vingers bij zou aflikken – en die net als Colijn langer dan iedereen aan dat nefaste beleid bleef hangen. Zelfs Duitsland nam er, kort geleden, afscheid van en bij ons wil het maar niet lukken: Hoekstra is eerder een goede leerling van Dijsselbloem dan een minister met ook maar één enkele eigen gedachte. Vijf jaar achter elkaar heeft Dijsselbloem een straf bezuinigingsbeleid gevoerd en hij mocht daarmee ook uitpakken als voorzitter van de Eurogroep, in die rol stelselmatig gesouffleerd door de Duitse minister van financiën, Wolfgang Schäuble. Het waren hoogtijdagen van procyclisch beleid, een beleid dat de bestedingen onnodig (want op een moment dat de private bestedingen van burgers en bedrijven ook al daalden) naar beneden duwde en dat het economisch herstel vertraagde en verzwakte. Dijsselbloem is er nog verguld van.
Pas de coronacrisis heeft de bakens verzet. Tijdelijk of voor langere duur, daarover staat het oordeel nog open. Niettemin, het beleid sinds maart 2020 is resoluut anticyclisch (ik heb diepe zakken, verkondigde Wopke Hoekstra), de overheid besteedt zich helemaal suf en iedereen is het ermee eens. Zoals dat gaat in ons land maakt niemand zich druk over de wijsheid van gisteren (ook zij niet die die wijsheid het drukst en luidst uitkraamden), we are all Keynesians now – en ook dat zeggen we niet. We willen het er niet inwrijven. Des te meer valt het recente pensioenakkoord op, want dat gaat wel degelijk procyclisch uitwerken – de pensionado’s krijgen meer als de economie op volle toeren draait en ze krijgen minder als de economie verflauwt. Althans, voor zover de beurskoersen de polsslag van de economie goed weergeven.
Is dat niet raar? Meer krijgen als je toch al meer kreeg, en minder krijgen als je toch al minder kreeg? De cyclus een extra slinger geven? De pensioenen worden steeds meer geïntegreerd in een door financiële belangen gedomineerd economisch milieu, een milieu dat door die dominantie aan grote schommelingen onderhevig is, grotere schommelingen dan goed voor ons is. Wat was ook weer de les van het laatste decennium, het decennium Rutte? Toch dat het klaar moest zijn met het bezuinigen om het bezuinigen, met het doorgaan met bezuinigen totdat de staatsschuld op nul staat en het begrotingstekort een begrotingsoverschot geworden is? Waarom de onevenwichtigheid van de reële economie aanjagen – uitsluitend om de overheid nog verder tot ‘soberheid’ te dwingen, dat wil zeggen te bezuinigen als je moeten besteden en omgekeerd? Waarom moeten de pensioenen in die gekkigheid worden meegetrokken, net op het moment dat we die gekkigheid aan het afschaffen zijn? Waarom moet uitgerekend het vermogen dat altijd op de lange termijn was ingericht het afleggen tegen beslissingen en avonturen van de korte termijn? Waarom een procyclisch koekoeksei binnensmokkelen in een nest dat duurzaam en duurzaam anticyclisch moet worden gebouwd?
Kijk, dat minister Koolmees er geen seconde over zal hebben nagedacht verbaast me niks. Hij is een neoliberale minister van de meest neoliberale partij van Nederland, D66, en heeft alleen maar zijn best gedaan het pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen van de fondsen van publieke regulering om te zetten op de zelfregulering van de financiële markten. Dat de werkgevers er evenmin een halszaak van willen maken is ook wel te begrijpen. De werkgevers hebben de langetermijnplicht van de pensioenen al jaren geleden mogen opgeven – onderdeel van de overeenkomst uit 2011 (met Henk Kamp minister SZW in het rampzalige kabinet Rutte 1) waarmee toenmalig FNV-voorzitter Agnes Jongerius in het pak werd genaaid. En wat er ook gebeurt de werkgevers zijn niet ongenegen de collectieve pensioencomponent in het leven te houden maar de pensioenbelofte zelf (u ontvang 70% van …) doet hen te veel aan de lange termijn denken. Nee dus. Ook niet nu, nu de lange termijn aan een terugkeer bezig lijkt. Allemaal goed en wel, maar niet bij de pensioenen. De FNV aarzelt, de leiding is er het mee eens, het ledenparlement is er nog niet uit. Het ledenparlement wil duidelijkheid over iets waarover de leiding slechts duidelijk kan zeggen dat duidelijkheid vervangen moet worden door rendementsverwachtingen. Werknemer, wordt geen ondernemer maar leer denken als een ondernemer – van de korte termijn, dat dan weer wel.
De kleinste vakcentrale (Vakcentrale voor Professionals, VCP – de voormalige MHP) is tegen het nieuwe akkoord maar zal het niet blokkeren. De reden van hun tegen zijn is interessant – hij gaat over de lange termijn, in de vorm van het afschaffen van de doorsneepremie en de niet uitgewerkte compensatie voor de mensen die daar nadeel van gaan ondervinden – veertigplussers naar men zegt. Dat het nog niet uitgewerkt is, is omineus. Dat het de veertigplussers betreft is, ruwweg twintig jaar later, een herhaling van het vrijwel geruisloze afschaffen van de stilzwijgende afspraken in het kader van wat toen nog, in de jaren negentig van de 20ste eeuw, interne arbeidsmarkten werden genoemd. Ook destijds waren de veertigplussers de klos en in beide gevallen gaat het om de ontmanteling van elke langetermijn afspraak die ooit in het bedrijfsleven was gemaakt tussen werkgever en werknemer. Het was de werkgever die de afspraak opzegde; de werknemer was de partij die het maar te slikken had – en het ook slikte, mede door de opstelling van de vakcentrales en de parlementaire sociaaldemocratie.
Lange termijn? Nee, daar doen we niet meer aan. Wat we doen is flex iets minder flex maken en vast iets minder vast. Een inmiddels sleetse mantra en het enig resultaat is dat vast inderdaad minder vast wordt – maar niet dat flex minder flex wordt. Sinds dat flauwe beeld van flex en vast is gevestigd (onder meer door de neoliberale, nota, geschreven door Femke Halsema en Ineke van Gent, uit 2005 van Groen Links met als oproep ‘vrijheid eerlijk delen’) hebben we het precariaat gekregen en werd vast minder vast, maar dat schreef ik al. GL hield het in die dagen van eerlijk delen (zonder zich te bekommeren over de voor steeds meer migranten, vluchtelingen en asielzoekers radicaal geblokkeerde bewegingsvrijheid – de eerste vrijheid die ‘gedeeld’ zou moeten worden en dat resoluut niet wordt) overigens niet op neoliberaal maar op ‘vrijzinnig’. Mooi woord, waar is het toch gebleven bij GL?
Ik hoop dat het FNV ledenparlement zich dit nog allemaal herinnert, dat het zich herinnert dat we uit de coronacrisis kunnen leren dat alle jachtige flex zo goed nog niet is, dat vaste contracten om tal van redenen te prefereren zijn boven flexibele – om reden van bijvoorbeeld het kunnen organiseren van een buffer van vaardigheden, van routines en ervaring, van functionele flexibiliteit in plaats van de flexibiliteit van inhuren en ontslaan (‘hire and fire’, de amerikanisering van onze arbeidsverhoudingen en arbeidsrelaties), waar de werkgevers zo van houden en die ertoe heeft geleid dat er steeds meer zzp-ers zijn gekomen op plekken waar de werkgever het feitelijk niet kan stellen zonder zijn instructiebevoegdheid en zonder zijn recht over vervanging te beslissen (niet voor niets de onderwerpen waar minister Koolmees, alweer hij en niet toevallig alweer hij, maar niet uitkomt en waarmee hij nu al jaren de wet DBA tot een dode letter heeft gemaakt, zonder er iets voor terug te geven, behalve beloften waar niemand meer in gelooft omdat ze net als de pensioenbeloften toch niet nagekomen worden), maar waarmee de werkgever de sociale zekerheid (ja, ook de pensioenen) kan omzeilen door zich niet langer als werkgever maar als opdrachtgever aan te dienen – en voor de rest om een modernisering van het arbeidsrecht te komen zeuren – alsof het niet om ondernemers (zijn de zzp-ers geen ondernemers meer?) maar om arbeiders gaat.
VNO-NCW wil dat de zzp-er zich invecht in het arbeidsrecht – hoewel de zzp-er daar niets te zoeken heeft. De zzp-er zou verplicht moeten worden zich als bv, als nv, als vof, als stichting, als vereniging als juridische eenpitter te vestigen – maar niet als een variatie op de in juridische zin als afhankelijk gedefinieerde status van de arbeid en de daaraan gekoppelde toegang tot de sociale zekerheid. Dat is overigens wel, en het is zelfs het enige, waar VNO-NCW, daarin gesteund door minister Koolmees, op uit is: hen gaat het om nominaal onafhankelijke zzp-ers, en of die feitelijk zo afhankelijk als de pest zijn, nou, daar verzint de minister en daar verzinnen VNO-NCW en PZO wel een leuke web-module voor. They want to have their cake and eat it. Zo lang de ondernemer maar niet wordt lastig gevallen met de kosten van sociale zekerheid en, dat zodra dat zoals nu niet meer houdbaar blijkt die kosten dan worden gespreid over alle burgers van Nederland, over de belastingbetalers dus, als onderscheiden van de ondernemers en inclusief de kosten van een pensioenvoorziening (het woord ‘belofte’ durf ik niet meer te gebruiken), zo lang willen VNO-NCW en PZO best meespelen met de web-module van de minister. Enig toch?
Ik hoop dat het ledenparlement van de FNV beseft dat het nu voorliggende pensioenakkoord bij de precorona economie hoort, bij de economie van de korte termijn, terwijl de postcorona economie kansen zou moeten bieden aan duurzaamheid, aan de tijd en de termijn van de lange duur. En ik verwacht dat als het ledenparlement er op vergelijkbare wijze naar kijkt het het akkoord zal verwerpen.
21 juni 2020
=0=
Beschaafd
In deze benarde tijden moeten we ons beschaafd gedragen. Dat zei Hans de Boer, gisterochtend in WNL Op Zondag. Ja, zelf had hij ook geen onbevlekt beschavingsblazoen maar toch. Jort Kelder, zei De Boer, had zich misschien niet zo netjes uitgelaten, desalniettemin had Jort wel een punt en het zou ons sieren als we ons alleen al daarom ook ten opzichte van Jort beschaafd blijven gedragen.
Ik dacht al: dat gaat geld kosten. Ik hoefde niet lang te wachten. De Nederlandse overheid zou wel wat guller mogen zijn in het trekken van de portemonnee. Er moet geld bij, om de economie te redden. Op de vraag welke economie we moeten redden ging De Boer niet in. Ook de presentator ging er niet op in. Het spreekt kennelijk vanzelf dat we de bestaande verhoudingen zo veel mogelijk intact laten, inclusief de veronderstelde tegenstelling tussen economie en gezondheidszorg, tussen welvaart en kostenposten.
Dat de problemen van de gezondheidszorg mede het gevolg zijn van een slecht georganiseerd economisch bestel en van te omvangrijke en ook nog eens slecht uitgevoerde bezuinigingen, het moest vooral niet gezegd worden. Waren die bezuinigingen nodig? Ja, dat waren ze want geef toe, de vergrijzing eist een hoge tol en dan moeten we waar we maar kunnen de hand op de zorgknip houden. Toch? Het algemene thema is niet obesitas versus de economie, het algemene thema is vergrijzing versus economie, is de tweestrijd tussen de improductieven en de productieven. Het is Ayn Rand all over again.
Gisteravond verklaarde Arjen Lubach zich tot tegenstander van Euro-obligaties. Dat zouden de Italianen wel willen, zulke obligaties, maar die vlieger gaat mooi niet op. Moeten ze eerst maar eens hun staatsschuld verkleinen, voordat ze beginnen te piepen over de Nederlandse zuinigheid. We zijn wel goed maar niet gek. Op die fiets. In de Volkskrant lees ik dat Frank Kalshoven, die jongen van de argumentenkoliek, dezelfde mening huldigt. Eerst je huishoudboekje op orde brengen (je weet wel, de economische wetenschap is begonnen als staatshuishoudkunde) en daarna mag je een keertje aankloppen. Het heeft er een tijdje de schijn van gehad dat de economie de staat wel kon missen. Dat is de wijsheid van gisteren.
Vandaag de dag wordt economie opnieuw staatshuishoudkunde. Om de economie mag de staat – de verzameling belasting betalende burgers die altijd en tevergeefs mopperen op de belasting ontduikende en ontwijkende grote multinationale bedrijven – zich best diep in de schulden steken. Lenen? Prima, de rente is verwaarloosbaar. Staatsobligaties? Waarom niet, zolang het maar geen Euro-obligaties zijn.
Bovendien, zeggen Dijsselbloem en Hoekstra en Kalshoven en Lubach, hebben we die obligaties niet nodig omdat we beschikken over het ESM, het stabiliteitsmechanisme dat ervoor zorgt dat staten in nood hun schulden kunnen betalen zodat de banken niet alleen niet in problemen komen maar ook opgewekt voort kunnen gaan met het vergroten van hun schuldenbergen.
Bij het ESM kunnen noodlijdende staten lenen – op voorwaarden die de staat nooit aan banken heeft gesteld. Voorwaarden die altijd neerkomen op bezuinigingen op de eigen bevolking: onderwijs, gezondheidszorg, pensioenen, ambtenaren, uitkeringen. Dat, duur en zuur lenen door staten om private banken uit de penarie te helpen, wordt er nooit bij gezegd, net zoals nooit wordt vermeld dat het vermijden van een Grieks staatsfaillissement in 2012 neerkwam op het vermijden van het faillissement van een aantal, voornamelijk Franse en Duitse, banken. Het had zo maar gekund dat het uitgeven van Euro-obligaties goedkoper was geweest
Onder beschaafde mensen zijn dat type uitspraken helemaal niet nodig. Want ons huishoudboekje is op orde. Wel voornamelijk op kosten van de kwetsbaren maar dat een crisis bestaande achterstanden vergroot is geen nieuws en humoristisch is het ook al niet.
6 april 2020
=0=
Brandweer
Dat er leugens, verdomde leugens en statistieken zijn is een uitspraak van Mark Twain (die hij ten onrechte, maar wel met groot succes, aan Disraeli toeschreef). Heel veel later kwam er nog een toevoeging van Michael Shalev bij (stakingsstatistieken zijn nog leugenachtiger), maar die minder goed blijven plakken. Het goede nieuws is dat we sinds kort de overtreffende trap van de leugen in huis hebben: de statistische wijsneuzerij van Jort Kelder. Dat gaat zo: “We zijn 80-plussers die te dik zijn en gerookt hebben aan het redden. Dat is statistisch dus wel wat er gaande is. Op een gegeven moment moet er gewoon een belangenafweging komen: hoeveel economische schade is ons het redden van mensen die waarschijnlijk daarna binnen twee jaar waren doodgegaan waard?” (mijn cursivering).
De eugenetica van doctor doloris causa Kelder is geheel eigentijds: om het sterke, gezonde, innovatieve maar wel bedreigde ras van de ondernemer te redden dienen obese, dikke en oude 80-plussers het veld te ruimen. Die hebben de schijn, de ware schijn, die hebben de schijn van de statistische waarschijnlijkheid tegen en zijn daarom de klos. Over twee jaar zijn ze waarschijnlijk toch dood, weet Kelder. Als Jort nog even statistisch doorstudeert komt hij er vast nog wel achter dat mensen in zware beroepen met slechte arbeidsomstandigheden vrij snel na hun pensionering het loodje leggen. Die zijn ook vaak te dik, roken zich suf, eten ongezond, kortom ze maken er een potje van. En dat zou de ondernemer van Jort allemaal moeten financieren?
Niet de vetzak moet beschermd worden, de ondernemer verdient bescherming. De ondernemer verdient staatssteun en meer dan dat: de ondernemer moet door de staat in leven worden gehouden. Gebeurt dat niet, dan moeten we volgens Kelder spreken van economisch onrecht. Economisch onrecht is dus niet het gegraai van banken, superrijken en multinationals, het is ook niet grootschalige belastingontduiking en -ontwijking, het is evenmin stelselmatige misbruik van patenten en ander ‘intellectueel eigendom’ door de farmaceutische industrie – ik noem slechts de meest in het oog springende gevallen waaruit mag blijken dat Kelder de obese splinter scherp in de gaten houdt en de verrotte balk in zijn eigen oog met de mantel der liefde bedekt. Want liefde, daar gaat het om. Kelder treurt om het levenswerk van de ondernemer dat wordt geofferd op het altaar van de obese vetzakken. Daar gaat het om, om de ondernemer die de bescherming waar hij recht op heeft wordt onthouden. Het is een schande. Het is dat de ondernemer niet in de Grondwet voorkomt maar eigenlijk had hij er gewoon in moeten staan. Ook een ondernemer heeft grondrechten, net als ieder ander en daarbovenop nog als ondernemer als zodanig. Twee keer als het ware, en omdat dit rechten toevoegt aan al bestaande rechten moet het wel ergens vandaan komen. Het moet uit de lengte of uit de breedte komen en dit keer moet het op statistische gronden maar uit de breedte komen. Opzij dikke schommel!
Het socialisme is helemaal geen politiek programma. Het is bittere economische noodzaak. Het is het recht van de gezonde ondernemer, ingezet tegen het onrecht van de dikzak. Dat de gezonde ondernemer het allemaal wel best vond toen de gezondheidszorg in het gareel van een stijf en strak gekoppelde productielijn werd gepropt, zonder buffers, zonder rek, zonder een personeelsbestand dat ook nog tijd had voor iets anders zoals nieuw onderzoek en nieuwe productontwikkeling (vaccinontwikkeling bijvoorbeeld), zonder extra voorzieningen voor tijden van nood, het zal Kelder worst zijn. Een aantal van die voorzieningen hadden we wel degelijk onder de hoede van de overheid, maar we hebben ze geprivatiseerd, van productie tot en met onderzoek. De markt weet beter, de ondernemer weet beter. Het is alsof we als volgende stap de brandweer ook wel in de uitverkoop kunnen doen (zie Belia Heilbron en Karlijn Kuijpers, ‘Je gaat toch ook de brandweer niet verkopen?’; hoe Nederland zijn vaccinkennis grotendeels ontmantelde, De Groene Amsterdammer 1 april 2020). De jaren van globalisering hebben niet alleen kwetsbare mensen voortgebracht (de mensen waar Kelder z’n schouders over ophaalt), ze hebben ook een kwetsbaar zorgstelsel voortgebracht. Alles in naam van de ondernemer die nu, geconfronteerd met de gevolgen, vindt dat hij op onrechtvaardige wijze wordt aangesproken. En in Kelder een zichzelf aanbiedende spreekbuis heeft gevonden, want de man moet ook wat.
Dat Kelder een reactionaire, hautaine hufter is was me al veel eerder opgevallen. Dat hij met een eigen eugenetische variant op de proppen zou komen is nieuw voor me. De openbare media-hygiëne kalft snel af.
4 april 2020
=0=
Een zakelijke relatie
Gezag is een zakelijke sociale relatie. Sociaal, omdat het een relatie tussen personen is, zakelijk omdat gezag altijd het gezag van een zaak is, omdat deze relatie tussen personen altijd over een zaak gaat, en zonder die zaak niet eens zou bestaan. Niet zomaar een zaak bovendien, maar ook nog eens een publieke zaak.
Zoals dezer dagen de zaak van de volksgezondheid (grondwet, artikel 22.1: de overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid). Voor de overheid een plicht, voor de burger een recht, een grondrecht zelfs. Dito voor woongelegenheid (22.2), ontplooiing en vrije tijd (22.3). En voor onderwijs (artikel 23), voor bewoonbaarheid en leefmilieu (artikel 21), voor bestaanszekerheid, spreiding van welvaart en sociale zekerheid (artikel 20), voor werkgelegenheid, de rechtspositie van hen die arbeid verrichten en voor de vrije keuze van arbeid (artikel 19). Er is meer; bovenstaande opsomming mag volstaan om aan te duiden dat de overheid een loopje neemt met tal van zijn plichten, dat de overheid, met andere woorden, de publieke zaak verslonst en daarbij de rechten van zijn burgers verwaarloost. Wat niet in de grondwet staat is ‘de economie’, of, zoals ik steeds vaker hoor, de ekenomie of zelfs de ekenemie. Er is geen grondwetsartikel voor zorgvuldigheid.
In de overheidscommunicatie naar aanleiding van de corona-crisis worden volksgezondheid en economie vaak in één adem genoemd. Bij Trump overheerst het belang van de economie, bij ons hangt het erom.
Ook dat schuurt, al was het maar omdat het zicht op de publieke verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid zo af en toe wordt belemmerd door de weerberichten over de economie. Alsof ook de economie ziek is. De economie is niet ziek; ziek zijn de tot in de eeuwigheid verlengbare patenten waarmee de farmaceuten de vrije circulatie van kennis en producten blokkeren en soms zelfs verbieden, ziek zijn de praktijken waarmee het domein van het patent zich van het product verspreidt over het gehele voorafgaande proces.
Het bericht van vandaag: farmaceut Roche houdt het tekort aan coronatesten in stand door de formule van een daartoe onmisbare vloeistof niet vrij te geven. Anders zouden we ze maar gaan namaken en dat mag niet, van Roche. Houden we ons daaraan, in naam van de volksgezondheid? We houden ons eraan, in naam van de economie, in naam van het intellectuele eigendomsrecht, je weet wel, dat recht dat Trump zo na aan het hart ligt.
Het patentrecht beschermde ooit de uitvinder, voor een beperkte tijd. Nadien mocht iedereen van de vondst gebruikmaken. Het is de schande van de 20ste eeuw dat het patent van een middel om kennisvorming en experimenteren te stimuleren en de uitvinder te belonen voor diens inspanningen dienaangaande, is verworden tot een muur die de uitvinder niet beschermt en de eigenaar des te meer, en dat alles op kosten van producenten, consumenten en overheden. Ziek dus, moderne juridisch geconstrueerde ziekten.
Die ziekten zouden, in het belang van de volksgezondheid, met wortel en tak moeten worden uitgeroeid. Gloort daar niet een schone taak voor de ministers van Justitie en van Volksgezondheid? Vast wel, maar we horen er weinig tot niets over. Voormalig minister Bruins heeft z’n vingers er niet aan gebrand. Voormalig minister Schippers heeft een publicitair aardig opgeklopte maar desondanks niet meer dan een zeer schuchtere poging gewaagd om de farmaceuten milder te stemmen, minister de Jonge heeft zoals altijd plannen en geen daden, maar keurt wel de Groningse testpraktijk af (want dat is geen plan, daar gebeurt zowaar wat) en wat huidig minister Van Rijn gaat doen is Nederlands best bewaarde geheim.
Dat Van Rijn niet vanaf dag één van de daken heeft geschreeuwd dat hij deze funeste praktijken van ‘intellectueel eigendom’ met de grootst mogelijke urgentie gaat aanpakken, dat belooft weinig goeds. En minister Grapperhaus doet streng maar alleen op het formaat van een postzegel. Volksgezondheid wijkt voor economie, politiek en wet springen in het gelid.
Het gezag van de volksgezondheid is meer dan het aanroepen van het RIVM. Dat is, hoe belangrijk ook, niet meer dan een aspect van de voorrang voor de volksgezondheid die in tijden van crisis geboden is. Waar die voorrang precies in bestaat is de vormgevings- en uitvoeringstaak, is de plicht, van de overheid. Die hier verzaakt.
Gezag spreekt niet vanzelf; het heeft, in dit geval, de overheid nodig om zich uit te kunnen spreken om, zo nodig, de normale volgorde van afhandeling, behandeling en prioritering ter zijde te schuiven en te vervangen door een aan de nood van de situatie van de volksgezondheid aangepaste volgorde – ook als dat de economie op het tweede plan zet.
Ik heb niet de indruk dat de overheid zich hier ook maar enigszins bewust van is. Laat staan, zich er iets van aantrekt. Her en der wordt bezorgdheid geuit over de kwaliteit van de scheiding der machten in deze crisissituatie. Ik ben eerder bezorgd over de componenten van de trias politica, die, uiteindelijk, de positie van het gezag in politiek en maatschappij overeind moeten houden: ik ben bezorgd over de stomheid van de uitvoerende, over de doofheid van de wetgevende en over de blindheid van de rechtsprekende macht.
26 maart 2020
=0=
Wie is verantwoordelijk?
We schijnen het heel erg met elkaar getroffen te hebben. De regering is redelijk, de burgers zijn volgzaam, en de autoriteit, in het bijzonder de autoriteit van de experts, heeft eindelijk weer een plaatsje in de zon veroverd. Mocht het allemaal tegenvallen dan zijn we allemaal verantwoordelijk. En als we allemaal verantwoordelijk zijn, is niemand in het bijzonder verantwoordelijk en als niemand in het bijzonder verantwoordelijk is, is in het algemeen ook niemand verantwoordelijk. Tegen de tijd dat we bij die conclusie zijn aangekomen, zullen we in meerderheid denken dat we het helemaal niet zo goed met elkaar getroffen hebben.
In politieke zaken is de politiek in enge zin verantwoordelijk. De burger is dat niet, de expert al evenmin. Rutte en zijn kabinet hebben het inmiddels voor elkaar gekregen dat zij zich kunnen laten leiden door, en zich tegelijkertijd kunnen verschuilen achter, de dagelijks gemeten humeurtemperatuur van de burger enerzijds (wat pikt de burger nog?), en door een heel leger van over elkaar heen buitelende experts anderzijds. De experts zijn het, godzijdank, in de kern wel met elkaar eens (behalve de experts van Geert en Thierry natuurlijk) maar ze verschillen in de haast die ze willen betrachten, in de urgentie waarmee ze hun advies onderstrepen, en in de maatvoering bij de uitvoering – die in handen van anderen is gegeven. Moet kunnen. Ook wetenschap is mensenwerk.
Er zijn tijden geweest dat een politicus die had gefaald, – de verkiezingen dramatisch had verloren bijvoorbeeld waardoor zetels verloren gingen, de partijfinanciën een enorme dreun kregen met alle gevolgen van dien voor het partijapparaat en de banen en vooruitzichten van het partijkader, waardoor je in de media het meewarige frame van verliezer kreeg opgeplakt – dat die politicus onmiddellijk z’n vertrek aankondigde. Zo’n politicus nam z’n verantwoordelijkheid zei men dan. Het voordeel was dat wij, burgers, dan wisten wat verantwoordelijkheid in zo’n geval betekende. Als een politicus een weg was ingeslagen die niet gevolgd was door de kiezers dan had de betreffende politicus gefaald als leider – en dan was het tijd te verdwijnen.
Daar doen we niet meer aan. Balkenende deed het nog, zij het te laat. Maar toch. Bij de laatste verkiezingen leverde de PvdA het meest potsierlijke tafereel op van politici die al voor die verkiezingen wisten dat ze ongelofelijk op hun falie zouden krijgen en die desondanks een door de voorzitter van de partij bedachte verkiezing om het partijleiderschap uitvochten. Toen die strijd beslist was en de verkiezingen aantoonden wat iedereen al wist (een verpletterende nederlaag) bleef de partijleider bedaard zitten. Verantwoordelijk? Hij? Nee, het ging erom, het ging er juist nu om, het verloren terrein stapje voor stapje terug te winnen door de boodschap beter over te brengen, door te hameren op het thema van de ‘zekerheid’ (je weet wel, die zekerheid die net als de verantwoordelijkheid al geruime tijd verdwenen is) en er voor het overige op te rekenen dat het geheugen van de kiezer niet heel ver terug reikt. Bovendien, was het niet zo dat z’n gedecimeerde fractie vrijwel uitsluitend bestond uit mensen die mede aan de wieg stonden van de nederlaag die henzelf nog net in het bezit van hun baantje had gelaten? Verantwoordelijkheid, dames en heren, dat is er staan, juist als het even tegenzit. Wie moed heeft blijft zitten, wie het hoofd laat hangen vertrekt maar. Moderne, ik zou willen zeggen: postmoderne, verantwoordelijkheid gaat niet meer over de ingeslagen weg, het gaat over het blijven zitten waar je zit. Geen draagvlak maar zitvlak, dat is de kwestie.
Mocht blijken dat de weg die het kabinet ingefluisterd heeft gekregen door het RIVM toch niet de beste weg was dan voorspel ik dat niemand daarvoor verantwoordelijk is. Reputaties krijgen een knauwtje, Rutte is misschien minder presidentieel dan eventjes werd gedacht. Gelukkig hebben we helemaal geen president. Daar hebben we ons in vergist, net zoals we ons vergist hebben in de strategie om het coronaprobleem de nek om te draaien. We hebben het allemaal gedaan, burgers en experts, bestuurders en politici. En met de beste bedoelingen ook nog. We hebben belangen afgedekt door nieuwe schulden op al bestaande te stapelen. Door een loket te openen waar iedereen die nooit z’n hand ophoudt z’n hand mag ophouden. Met dat geld zou je nog veel meer kunnen doen (investeren in de publieke sector bijvoorbeeld) en je zou los daarvan met monetaire financiering ook nog een tijdje lang een soort basisinkomen kunnen uitstrooien over iedereen die tot dusver niet in de prijzen is gevallen. Hoe heet het, de kwetsbaren, inclusief het precariaat.
Het lijkt een uitgelezen kans voor Wopke om, jawel, leiderschap te tonen, door het voortouw te nemen in het opjutten van de ECB, door de Eurogroep aan te jagen, door een bondje te sluiten met de Duitsers en het bondje met de krenterige Finnen en Oostenrijkers en Esten enzovoorts het nakijken te geven. Zoals dat een leider betaamt.
Dat gaat niet gebeuren.
25 maart 2020
=0=
Kwetsbaar
Je zult maar kwetsbaar zijn. Nooit makkelijk, maar dezer dagen vrijwel ondraaglijk. Van de kwetsbaren in onze samenleving is een groeiend deel niet kwetsbaar vanwege persoonlijke eigenschappen zoals ziekte, een fysiek of psychisch gebrek, of ouderdom. De kwetsbaarheid is van een ongelukkige eigenschap steeds meer veranderd in een gewild beleidsproduct – en geen groter belediging dan voortdurend de troostende woorden van de beleidsverantwoordelijken te moeten aanhoren, en de begripsvolle kledder te moeten tolereren die de verantwoordelijken zo buitengewoon ruimhartig om zich heen verspreiden om zich onder de gevolgen van hun eigen beleid uit te wurmen.
Het beleid heeft het aantal kwetsbaren fors vergroot, het beleid heeft de voorzieningen die het hen mogelijk moesten maken zo goed en zo kwaad mee te doen wegbezuinigd, weg-gereorganiseerd, vernietigd. En we hebben zo met u van doen.
Zum Kotzen.
Wat vervelend dat u zo klein behuisd bent en nu ook de kinderen nog binnen moet houden. Wat vervelend dat u de dure digitale wereld niet helemaal en misschien wel helemaal niet naar binnen kunt hengelen, zeker nu, u zegt het. Wat vervelend dat niemand nog bij u op bezoek komt, maar wees gerust, we doen er alles aan om de eenzaamheid te verjagen. Waar het bezoek z’n recht verliest komt het contact ervoor in de plaats. Dan bent u niet echt alleen, u bent slechts op afstand alleen, en dat u pas dan beseft wat eenzaamheid is hebben wij ook niet bedacht (dat eenzaamheid een troost kan zijn is beleidsonmogelijk).
Rutte werd boos toen hem gevraagd werd naar de associatie met bezuinigingen die nu eenmaal met de naam van Martin van Rijn is verbonden. De vraag was terecht, de boosheid van Rutte een schaamteloze bestuurlijke beleidsontkenning. Je moet maar lef hebben en Rutte heeft dat want van het Nederlandse parlementaire journaille heeft de man niets te vrezen. Rutte is inmiddels tot staatsman gepromoveerd en wordt ‘presidentieel’ bevonden. Nogal logisch zou ik menen want wij hebben nu een premier die zich ‘kwetsbaar’ opstelt en niets draagt zozeer bij aan onkwetsbaarheid als een kwetsbare opstelling. Daar is over nagedacht en het heeft succes gehad. De man viel met zijn boosheid even uit zijn rol, maar ach, hij is ook maar een mens en dus kwetsbaar. Dat neemt voor hem in, toch?
Iedereen eet nu uit de staatsruif. Misbruik kan niet worden uitgesloten en we gaan achteraf zeker niet voor alles een bonnetje vragen. Hoewel, iedereen? Nee, niet iedereen. Iedereen die kwetsbaar is valt niet onder de nieuwe toegeeflijkheid van de staatsruif. Het lijkt me de lakmoesproef voor kwetsbaarheid. En nee, ik denk niet dat Rutte die proef doorstaat. De proef is eenvoudigweg niet op hem van toepassing. Er is de kwetsbaarheid van het gebrek, dat je geen keuze laat, er is de kwetsbaarheid van het tekort dat je die keuze wel laat en er is de kwetsbaarheid van de overvloed die je de keuze laat te kiezen als en wanneer het je uitkomt. Het eerste kun je niet kiezen, het tweede kun je manipuleren en het derde zou je moeten afwijzen. Dat, het derde, had Rutte moeten doen. Hij had het boetekleed van de verantwoording kunnen aantrekken (voor bezuinigingen, voor kaalslag, voor sluiting van voorzieningen). Hij deed het niet. Hij werd boos op de vragensteller.
Hoe herkenbaar.
22 maart 2020
=0=
Van staatssubsidie naar staatssteun
Hans de Boer begon zijn voorzitterschap van VNO-NCW met wild om zich heen te slaan. Afspraken die Wientjes nog had gemaakt zou hij nooit meer maken en in Nederland profiteerde een heel leger aan labbekakken van onverdiende staatssteun, van uitkeringen dus. Het moest allemaal heel anders. Neem een voorbeeld aan de ondernemer, sprak Hans. Die hield z’n hand niet op, die investeerde in onderzoek en ontwikkeling, in product- en procesinnovatie, in multimediale en cross-mediale strategieën, in marketing en pr, in empowerment. Wel zwaar gesubsidieerd allemaal, eerlijk is eerlijk, maar we moeten ook erkennen dat zodra het product eenmaal rijp voor de markt was geworden de ondernemer het zonder morren overnam, nog een kleine vergoeding vroeg voor aanloopkosten en kinderziektes, en vervolgens risico’s bleek te durven nemen – voor zover hij die niet over de schutting van de zzp-er had gekieperd.
Zoals Hans sprak, sprak Mark. Sprak half Nederland. Elke zzp-er is per slot óók een ondernemer, zij het soms een ondernemer tegen wil en dank, en kijk eens wat een welvaart het ons gebracht heeft. Alles werd goedkoper, elk product werd goedkoper en aangezien de zzp-er voor alles zelf ook product is werd ook hij goedkoper. En nog goedkoper. De regering keek toe, sprak de belastingensnoepdoos aan om het ons zzp-product naar de zin te maken, en zag dat het goed was. Een punt van zorg was de continuïteit van inkomen in slechte tijden. Daar wordt aan gewerkt.
Tot de huidige crisis roet in het eten gooide. Aan subsidie bleek de ondernemer even geen behoefte te hebben, aan staatssteun des te meer. De ondernemer is uitkeringstrekker aan het worden en Hans is het woord van de labbekak helemaal vergeten. Het is het oude verhaal. Een kleine schuldenaar wordt achter de broek gezeten, een grote schuldenaar wordt met alle égards binnengehaald en gefêteerd. Talig was het even wennen voor Hans. Hij had het over gestructureerd onze ‘diepe zakken’ aanspreken (de diepe zakken van Wopke zijn net zo goed de diepe zakken van Hans, wat zullen we nou hebben), een metafoor die bij mij niet helemaal goed viel. De ondernemer eet voortaan onverbloemd uit de staatsruif en hoeft zich daar helemaal niet voor te verontschuldigen, laat staan te schamen. Overmacht, mevrouwtje. Ons geld is op en toch moeten we eten, en ook onze werknemers en hun gezinnen moeten eten, net zoals onze toeleveranciers en hun gezinnen, en de toeleveranciers van de toeleveranciers en hun gezinnen (ach die gezinnetjes, denk toch eens aan al die vragende kinderogen!). Schulden? We stellen de betalingen uit, en we hopen dat de schuldeisers coulant zijn, dat de banken coulant zijn. Kunnen banken dat? Er bestaat enige twijfel over, zodat niet kan worden uitgesloten dat ook de banken voor steun komen aankloppen. En waarom zouden ze het niet doen? De ECB wappert met miljarden, als de regering dat nu ook gaat doen – wat is daar vanuit het belang van de bank gezien op tegen? We hadden systeembanken die niet mochten omvallen en nu hebben we binnenkort ook systeemondernemingen die niet mogen omvallen. Een grote verantwoordelijkheid. De regering neemt actie! Alles bij elkaar: negentig miljard. Dat is een leuk begin en we zien wel waar het schip strandt. Wie dan (nog) leeft dan zorgt.
We beleven de totale omkering van de ondernemersideologie en niemand die erom maalt. De politieke consensus was dat ondernemers het inkomen verdienen waar de staat wat van afroomt om dat deel her te verdelen en wel zo dat de laatste decennia een steeds groter stuk daarvan terugvloeide naar de ondernemers. Dan zou het uiteindelijk ook wel een keer terugkomen bij de burger en dan was iedereen tevreden. De druppeltheorie van de grote staatsman Ronald Reagan kortom. Die op steeds minder geloof kon rekenen en die nu in zijn tegendeel verkeert. Het inkomen komt van de staat, de staat deelt het inkomen uit en waar de mond het grootst is komt het meeste terecht. De staat is z’n eigen onderpand, dus dat scheelt in alle transacties die het geld moeten opleveren waarmee de hongerige ondernemer weer eventjes verder kan.
Op de vraag waarmee de ondernemer verder kan, en al helemaal: verder moet, blijft het antwoord uit. De regering heeft geen idee. Per slot, de ondernemer is decennia lang op het schild geheven van innovatie, productiviteit, groei en welvaart. Zelfregulering en zo. De markt weet beter. En zo. Dat blijkt alles bij elkaar bij nader inzien een onbetamelijk leugen te zijn geweest – maar een ander ‘verhaal’ is er niet. Welke kant moet het op met de economie? Moeten we verder met een financieel waterhoofd, met de grootste private schuldenlast ter wereld per hoofd van de bevolking, met de sluipende monopolisering van het economisch leven door de ‘platformeconomie’? De vraag stellen is al het begin van het antwoord. Onze regering stelt de vraag niet en onze ondernemers hebben wel wat anders te doen. Die staan bij het steunloket.
18 maart 2020
=0=
Vorderen
Twee weken geleden beklaagde minister Bruins, de man voor medische zorg, zich over het gebrek aan solidariteit van de Fransen. Die hielden alle mondkapjes voor zichzelf. Een normaal mens zou niet de Fransen kapittelen maar nagaan waarom de markt weer eens niet ‘werkt’.
De markt leidt wel tot hamsteren, dat wel, en wie weet worden die kapjes bij het leven gehamsterd, maar de markt leidt niet tot delen. Met groezelig Russisch en Arabisch oliegeld zijn in Europa tal van voetbalclubs opgekocht die spelers hamsteren. Een fors deel van die spelers speelt niet maar je hebt als club wel de zekerheid dat ze ook niet voor die andere club voetballen en misschien was dat wel het voornaamste motief om tot hamsteren over te gaan.
Voetbaltalenten groeien niet aan de boom en dus moet je er vroeg bij zijn omdat anders de concurrent er eerder bij is. Dat de beste voetballers spelen is waar op het niveau van elke afzonderlijke club en onwaar op het niveau van de gehele competitie. Dat is het motief voor en de uitkomst van hamsteren, in één beweging.
Tussen markt en hamsteren aan de ene, en solidariteit en delen aan de andere kant, staan eigenbelang en nationaal belang. Daar ontsnapt zelfs de muizige Bruins niet aan. Hij zou, ik durf het bijna niet te zeggen, het voortouw kunnen nemen door gewoon die mondkapjes en andere medische beschermingsmiddelen op te eisen, te vorderen op de plekken waar ze in ons land worden gemaakt en opgeslagen, en als het dan nog niet genoeg is, productie- en logistieke capaciteit te rekwireren, zodat die spullen in opdracht van de regering gemaakt kunnen worden. Met voorrang, want de regering heeft de taak prioriteiten te stellen en te doen handhaven.
In België hebben ze voor de productie van mondkapjes gevangenen ingezet. Ook goed, als er maar iets gebeurt, als er maar iets wordt afgedwongen, als er maar iets wordt opgelegd. Een beetje commando-economie is in tijden van crisis zo’n gek idee niet. Voorondersteld dan dat de regering de leiding neemt en het initiatief naar zich toe trekt. Het is eerder voorgekomen. Je zou zelfs kunnen beweren dat het hoort bij een crisis van de huidige omvang en signatuur. Je kunt ook beweren dat het onvermijdelijk is als je werkelijk de voorrang wilt geven aan de volksgezondheid en daarmee aan de voorzieningen die nodig zijn om die voorrang ook te realiseren.
Daar hoorde ik Rutte niet over, gisteravond. Hij denkt dat de deskundigen er vanzelf wel op zullen komen. Als andere oplossingen niet werken. Of zo. Zodat hij het niet hoeft te doen.
Toch curieus, van deskundigen verwachten dat zij niet alleen aanbevelingen kunnen doen over wat wel en wat niet of minder goed werkt maar dat ze dat ook kunnen met betrekking tot het antwoord op de vraag of hamsteren, of de markt, of de solidariteit, of het rantsoeneren een oplossing bieden voor een probleem dat geen deskundigheidsprobleem is maar in eerste en laatste instantie een politiek probleem. Vorderen is geen economie, vorderen is politiek.
Wat de markt niet zelf oplost moet maar van de burger komen, is de gedachte van de premier. De gedachte dat de markt de oplossing wel eens in de weg zou kunnen staan – die gedachte is voor deze premier, deze regering en deze Tweede Kamer ondenkbaar.
Het gaat nog lang duren.
17 maart 2020
=0=
In tijden van crisis
In tijden van crisis wordt van regeringen leiding verwacht. Het is aan hen de koers uit te zetten: daar gaan we heen, dit mijden we, dit zetten we in. De leiding nemen is een politieke opdracht bij uitstek. Weinig politici zijn erop ingericht. Ze zijn dol op leiding geven, ze schuwen leiding nemen. Daarin lijken ze op managers die zich voor ondernemers uitgeven en het niet zijn. Waarom niet? Omdat ze niet weten hoe de leiding te nemen, hoe de verantwoording te nemen voor de gebeurtenissen die ze zelf in werking hebben gezet.
In het geval van onze eigen regering valt op dat deze de leiding pas op het allerlaatste moment neemt, en dan ook nog omgeven met allerlei mitsen en maren, maar bovendien dat onze regering kennelijk van mening is dat het gezag van de experts (expertocratie) een uitstekend functioneel equivalent voor leiding is. Het begon met ‘tafels’ van allerlei snit; ik geloof dat zelfs de regering er inmiddels wel achter is dat die geen succes zijn geworden. De afgelopen tijd verschuilt de regering zich daarom maar achter, in het bijzonder, het RIVM. Expertise is echter geen eenheidsworst, de ene expert is de andere niet, het feit dat wij aan de waarde van expertise hechten komt juist omdat we weten dat expertise alleen bestaat bij de gratie van openbaarheid, discussie en debat, bij de gratie van verschillen van inzicht die op het scherpst van de schede van argumenten en argumentaties worden uitgevochten. Langs die weg verkrijgt expertise ‘gezag’, wordt expertise gezaghebbend. Zo werd het ons door de regering overigens niet verkocht. De regering deed alsof de experts het onderling roerend eens waren en dat het juist daarom zo vanzelf sprak dat de regering de aanbevelingen van de experts zonder al te veel toelichting en parlementaire interventies opvolgde. De experts hebben het gedaan. Daarvan is alleen waar dat de regering het niet doet.
Onze regering weet niet wat gezag is, onze regering weet niet wat leiding is. De regering komt niet verder dan het autoritaire gebaar in plaats van de gezaghebbende autoriteit, en komt niet verder dan een beroep op hiërarchie waar leiding vereist is. Dat is ernstig. Natuurlijk, de corona-crisis was onaangekondigd en bovendien onvoorspelbaar maar daar staat tegenover dat de regering het de afgelopen jaren keer op keer heeft laten afweten bij zo ongeveer elke crisis die voorbijkwam, of het nu ging om milieu, natuur, leefomgeving en klimaat, om energiebronnen, om duurzame financiering, om gezondheidszorg, onderwijs en handhaving, om migratie en asiel. De regering heeft elke keer opnieuw de zaak voor zich uitgeschoven, heeft tijd gekocht om vooral pijnlijke beslissingen (die onmiddellijk en onvermijdelijk de belangen van de industrie, van transport en logistiek, die de belangen van de fossiele energieproducenten, de belangen van het agrarisch-industrieel-financieel complex raken) nog niet te hoeven nemen. De regering heeft telkenmale een Raad van Kalkoenen benoemd om te beslissen over wat er met Thanksgiving en Kerst op tafel moet komen, heeft tientallen schoten voor de boeg gelost en een oneindig aantal luchtballonnen opgelaten – en is niet tot beslissingen gekomen. De regering heeft geen gezag en neemt geen leiding. De regering verprutst tijd en demonstreert al doende zijn eigen machteloosheid.
Dat het maar mag overwaaien (wat ongetwijfeld ooit gaat gebeuren). Dat het maar niet meer dan negentig miljard gaat kosten (wat voor elke afzonderlijke burger een onvoorstelbaar groot bedrag is en voor de wereldeconomie een fooitje dat niets betekent). Dat de diepe zakken van de minister van financiën diep genoeg zullen blijken (wat voor mevrouw Wopke een oneindige hoeveelheid herstelwerk gaat inhouden want zij zal de gaten moeten stoppen die Wopke laat vallen). Als het niet zo treurig was zou het om te lachen zijn.
16 maart 2020
=0=
Uw aanwezigheid hier spreekt niet vanzelf.
Dat mijn aanwezigheid lang niet overal en altijd vanzelf spreekt, hoort bij mijn eerste herinneringen. Als kind mocht ik vaak niet meedoen – kinderen die scheel kijken worden door andere kinderen nogal eens buitengesloten. Hun aanwezigheid wordt niet op prijs gesteld. ‘Die schele mag niet meedoen’. Teksten waar kinderen feilloos een wond mee openhalen. En niet alleen kinderen, ook volwassenen. ‘Die ogen!’ Ik hoor het nog, die woorden om een ruzie te beslechten, of op z’n minst op een spoor te zetten waar de rede niets en de verkettering alles te zoeken heeft. Eindelijk is het hoge woord eruit; hoge woorden die als veroordelingen klinken en een voortzetting onmogelijk maken. Of dat bij een later treffen, mocht dat zich voordoen, als onbedoeld wordt neergezet (‘nevenschade’ is het moderne toverwoord, begrijp ik van onze minister van Defensie), geeft slechts aan dat de veroordelende partij er nog altijd niets van heeft begrepen. Het persoonlijke is politiek, de persoonlijke en de politieke ontkenning liggen dichter bij elkaar dan je soms zou denken.
Scheelzijn is de schaduwkant van een ongewild en ongekozen gegeven, dat bij gelegenheid – die je ook kunt fabriceren als dat zo uitkomt – wordt omgezet in een aan de ander toegeschreven identiteit. Twintig jaar geleden heb ik de stand van mijn ogen laten corrigeren in het OLVG. De aanleiding was een bijzonder onaangenaam incident in een door mij geleide werkgroep (onderdeel van een re-integratieproject voor werkloze academici die in hun vak geen emplooi meer konden vinden). Ik was tot dan toe in mijn vak altijd gespaard gebleven voor pesterijen vanwege mijn ogen. Nee dus. De oogcorrectie was een poging tot verdere schadebeperking. De correctie is redelijk gelukt. Voor de ervaring dat mijn aanwezigheid in gezelschappen niet vanzelf spreekt heeft het overigens weinig verschil gemaakt. Vanaf een gegeven moment vervalt het gemak van oorzaak en gevolg (haal de oorzaak weg en het gevolg zal verdwijnen) en is het zoals het is. Ik plaats dat moment al in mijn vroege jeugd. De latere oogcorrectie kon dat (uiteraard, zeg ik met de kennis van nu) niet meer ongedaan maken.
Het zijn niet alleen mijn ogen. Inderdaad, talloze keren ging het over mijn ogen, maar één keer ging het over mijn geslacht, en één ander keer over mijn huidskleur. Ik was in boekhandel Xantippe, het jaar is me ontschoten. Ergens in de jaren tachtig, vermoed ik. In elk geval was de winkel al verhuisd van de Westerstraat naar de Prinsengracht. Ik vroeg naar een boek. Dat bleek er niet te zijn. Ik vroeg of het besteld kon worden. De verkoopster zei toen: ‘uw aanwezigheid hier spreekt niet vanzelf, meneer’. Ik was met stomheid geslagen. Wist ik veel dat er een raar tekstje bestond van het ‘collectief’ dat de boekhandel dreef, met daarin onder meer de volgende zinsnede: ‘Wij zijn vrouwen die in een vrouwenboekwinkel voor vrouwen werken en niet voor mannen. Voor vrouwen willen we ons uit de naad werken, niet voor mannen. Dus laat je man/vriend/vader thuis’? (mijn cursivering, TK) Tja, je zult maar een moeder zijn die van haar twee kinderen er eentje, haar zoontje, op de stoep moet achterlaten als ze een boek bij Xantippe wil kopen of inzien. Of hem gewoon thuis moet laten natuurlijk. Dat kan ook en soms zijn vaders dan toch ergens goed voor. Xantippe bestaat overigens nog altijd, zij het sinds een jaar of twintig onder de wervende naam Xantippe Unlimited. De ‘vrouwvriendelijkheid’ is gebleven. Of dat inhoudt dat de ‘man-aversie’ ook is gebleven staat er niet bij. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat de commercie het gewonnen heeft van de identiteit. Identiteit, immers is een markt, een markt is een nis en als de nis gaat knellen pas je je aan. Van limited naar unlimited, ik noem maar wat.
Ergens in de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw, ‘deed’ ik met mijn broer B. een dagje Amsterdam. Ik denk dat het in 1967 was, het jaar dat ik mijn kamer in Amsterdam had opgezegd om tijdelijk spoorstudent te worden. Begin 1968 verhuisde ik opnieuw naar Amsterdam om er sindsdien te blijven. We kregen dorst, we liepen in de Nieuwe Amstelstraat en tegenover ons zagen we een café, café Nieuw Amsterdam. We gingen naar binnen, betraden een niet heel grote en tamelijk donkere ruimte. Aan de bar zat een aantal mannen, allen met een zwarte huidskleur. Ze keken ons aan, niet vijandig en ook niet nieuwsgierig, en evenmin uitnodigend. Onze aanwezigheid sprak niet vanzelf, zal ik maar zeggen. Het was alsof we iets uit te leggen hadden, maar dan zonder er de juiste woorden voor te hebben.
Café Nieuw Amsterdam was één van de vier Surinaamse cafés die Amsterdam toen nog rijk was. Het bestaat niet meer en of de andere drie nog wel bestaan (maar dan, gegeven de onafhankelijkheid van Suriname, als Surinaams-Nederlandse cafés) weet ik niet. Kort geleden vroeg ik mijn broer of hij zich het voorval in Nieuw Amsterdam nog herinnerde. Dat bleek niet het geval. De reden dat ik het hem vroeg was dat ik op zijn aanbeveling het boek Witte schuld van Elma Drayer had gelezen en daar de indruk aan had over gehouden dat zij van een dergelijke verlegenheid niet wist en, vermoed ik, ook niet zou willen weten. Ik wilde mijn broer voorleggen of hij zich in die inschatting kon vinden. Meer nog, dit is de aanleiding voor het schrijven van dit stukje.
Nu moet ik bekennen dat ik enigszins allergisch voor Drayer ben. Zelfs als ze gelijk heeft is het een gelijkhebberig gelijk, dat is mijn probleem met haar. Het begint in dit geval al met de titel van haar boek, een variatie op de titel van een publicatie van Gloria Wekker, Witte onschuld. De titel van Wekker is een vergissing; Drayer doet niet anders dan het teken voor de vergissing veranderen en herhaalt bijgevolg de vergissing. De vergissing zit 'm niet in het woord ‘wit’, het zit 'm in het woord onschuld respectievelijk schuld. Het gaat niet om schuld en onschuld (dat is een kennelijk onuitroeibare Nederlandse hebbelijkheid, een staaltje onvervalste Nederlandse ‘cultuur’ dat voor- en tegenstanders van diverse kwesties hanteren, van Zwarte Piet bijvoorbeeld, en van het vraagstuk van de verantwoordelijkheid voor het Nederlandse slavernijverleden en het koloniale verleden, van de erkenning van het ignoreren van de Nederlandse verantwoordelijkheid voor het wegkijken van het wegvoeren en vernietigen van de Nederlandse Joden), het gaat met zoveel woorden om ignoreren in plaats van schuld hebben aan en het gaat om onwetendheid in plaats van onschuld. White ignorance is het woord dat James Baldwin past, de auteur op wiens gezag Wekker zich onterecht beroept. Wekker stelt (in haar inleiding bij de vertaling van Niet door water maar door vuur van Baldwin) dat zij ‘ignorance’ wenst te vertalen met ‘innocence’ omdat, zo schrijft ze naar aanleiding van de door haar geconstateerde overeenkomsten tussen Baldwin en haar eigen boek Witte onschuld: ‘[i]k (…) helemaal niet aan Baldwin [dacht] toen ik die titel koos. Maar nu was ik getroffen door de vele malen dat hij het woord ‘innocence’ met betrekking tot witte mensen gebruikt (...)’. In een verklarende voetnoot legt ze uit dat Baldwin het niet over innocence maar over ignorance heeft. Dat zij dat niet wil overnemen en ignorance vervangt door innocence komt doordat volgens haar in ignorance de ‘vergeving’ al ‘heeft plaatsgevonden’. Het is van een vergelijkbare arrogantie als die van de Nederlandse uitgever die het woord ‘neger’ (‘negro’) in de tekst van Baldwin, het woord dat in 1963 toen Baldwin de tekst schreef doodgewoon was, net zo doodgewoon als ‘blanke’ in plaats van ‘witte’ toen was, overal heeft vervangen door ‘zwarte’ respectievelijk ‘witte’. Wat nu heerst had altijd al moeten heersen en geschiedenis is overbodig.
Wekker (en in haar voetspoor Drayer) negeert het voordeel van de tweeledigheid van de betekenis van het woord ‘ignorance’, het woord dat het spectrum omvat dat loopt van de blinde vlek (‘onwetendheid’) tot en met de loochening (‘ontkenning’). Om elkaars aanwezigheid over en weer te erkennen als een noodzakelijke voorwaarde voor welk zinnig gesprek dan ook moeten we niet beginnen met het duo van schuld en onschuld (want dat leidt slecht tot de ‘agressieve onwetendheid’ waar Wekker een enkele keer aan refereert), we moeten beginnen met het aanpakken van onwetendheid (de opgave van onderwijs en opvoeding) en ontkenning (de opgave van politiek en recht). Ik beweer niet dan het dan wel in orde zal komen, ik beweer wel dat indien we de gevangene blijven van het schuld/onschuld spel van Drayer en Wekker, het nooit wat kan worden.
Schele mensen hebben nooit een groep gevormd, zwarte mensen, vrouwen, en in het algemeen ‘minderheden’ hebben dat wel gedaan. Zonder collectieve emancipatie geen individuele. Maar ook dan blijft de manier waarop we dat doen beslissend. Twee opvattingen ter zake die, tot slot, de burger moed geven: ‘Zitten we liever aan tafel met een ons bekende rechts-extremist en doen we alsof alles normaal is, of stellen we hem en dus ook onszelf ter discussie door op te komen voor diegenen die ons vreemd zijn?’ (Daniel Schulz, We waren als broers; 30 jaar val van de Muur: Jongeren in Oost-Duitsland De Groene 30 oktober 2019). En Géraldine Schwarz: “Kennis van het verleden zadelt ons niet op met schuldgevoel en zelfkwelling. Het maakt ons verantwoordelijk voor het heden.” (aangehaald door Stevo Akkerman, Het populisme gebruikt de geschiedenis als voorraadkast, Trouw, 4 november 2019)
7 november 2019
=0=
Collectief
Als uit de pensioenfondsen de collectiviteit wordt weggehaald, ten faveure van de pensioenverzekeraar, is het dan met de ontmanteling van de Nederlandse collectieve traditie gedaan? Dat suggereerde ik wel, in de aflevering ‘Negatief’. Dat was voorbarig. Van vrijwel even eerbiedwaardige leeftijd als de collectieve pensioenfondsen is het instituut van de collectieve arbeidsovereenkomst, de CAO. En ook die gaat eraan.
De pensioenfondsen zijn mede in gevaar door de afbouw van het regiem van de CAO. De concurrent in dit geval is niet de verzekeraar, het is de zzp-er, vergezeld door de afwezige werkgever. De verzekeraar hoeft zich niet te houden aan de regels van de rekenrente; het zou een rare vertoning zijn als de verzekeraar plotseling meedeelt dat hij minder gaat uitbetalen omdat de rente tegenzit. Meer nog, dat legt de bijl aan de wortel van het verzekeren. Dat zal niet gebeuren. Aan de andere kant, het regelvoordeel van de verzekeraar wordt gekocht met het toegangsverbod tot de omkeerregel van de belastingen. Wie uit zijn inkomen premie betaalt aan een pensioenfonds betaalt over dat deel van het inkomen voorlopig geen belasting; de belasting wordt pas geïnd als het pensioen wordt uitgekeerd en omdat het inkomen dan in de regel lager is dan het inkomen van vóór het pensioen scheelt dat in de belastingdruk. Dat voordeel hebben de verzekeraars dan weer niet in de aanbieding.
Mutatis mutandis speelt hetzelfde bij de vergelijking werknemer/zzp-er. Aan de kant van de belastingen heeft de zzp-er recht op de zelfstandigenaftrek (en in de beginperiode ook nog op de startersaftrek). Dat zorgt voor een lagere belastbare omzet en dus voor lagere belastingen. Daar komt bij dat ook diverse zakelijke kosten (computer enz.) van de omzet kunnen worden afgeschreven, in een door de zzp-er zelf te bepalen tempo (de zogenaamde willekeurige afschrijving). Met uiteraard opnieuw een belastingvoordeeltje, dat ooit ook aan de werknemer werd gegund maar dat hem inmiddels is afgenomen. Verder draagt de zzp-er per definitie geen sociale (: collectieve) premies af, waardoor het inkomensvoordeel ten opzichte van de werknemer opnieuw groter wordt. En ook hier is er een andere kant. Een zzp-er heeft geen recht op vervangend inkomen bij ziekte, bij invaliditeit en bij gebrek aan opdrachten. En, naar mijn mening belangrijker, het relatieve voordeel van de zzp-er wordt voor een niet onaanzienlijk deel gekaapt door opdrachtgevers die ook wel weten dat het gros van de zzp-ers kwetsbaar is bij elke conjuncturele tegenslag, dat velen de structurele onzekerheid over hun inkomsten best willen inwisselen voor wat meer zekerheid, gekocht met een lager tarief, en, bovenal, dat de zzp-er zich niet collectief mag organiseren – strijdig met de regel van vrije concurrentie, zegt de ACM. Om het niet al te bont te maken wordt in 2021 een minimumtarief ingevoerd dat zzp-ers in onderlinge prijsafspraken hard mogen maken. Alles boven dit minimale tarief (16 euro bruto per uur) valt buiten de afspraak en mag niet collectief worden nagestreefd. Nodig is wel dat de zzp-er een echte zelfstandige en geen schijnzelfstandige is. De ACM heeft over een en ander een werkelijk fascinerende document opgesteld (Consultatiedocument leidraad Tariefafspraken zzp-ers, juli 2019), fascinerend vooral omdat de ACM angstvallig zich in alle mogelijke bochten wringt om toch vooral maar geen juridische omschrijving van de zzp-er te hoeven geven, De ACM zich beperkt zich tot ‘feitelijke’ situaties en verhoudingen. Dat wordt nog wat. Overigens kan ik de ACM de juridische omissie niet echt kwalijk nemen. Dat is zaak voor de minister die, geheel in de stijl van dit kabinet, beter is in het voor zich uitschuiven dan in het nemen van beslissingen. Geen wonder dat de beslissingen die dan nog wel worden genomen nergens op lijken.
Hoe moeilijk is het? Zelf denk ik dat juridisch al veel gewonnen wordt door van een zzp-er te eisen dat deze zich als rechtspersoon registreert. Een werknemer is immers als werknemer altijd een natuurlijk persoon en geen rechtspersoon, een zzp-er zou, vergelijkbaar met het eenmansbedrijf waar één persoon verantwoordelijk is voor de gehele gang van zaken van het bedrijf, altijd rechtspersoon moeten zijn. Met andere woorden, als we niet terecht willen komen in een eindeloos gehakketak over wat ‘feitelijk’ is in alle verhoudingen waar we de zzp-er terugvinden dan hebben we een vraag- dan wel probleemstelling nodig waarvan het antwoord respectievelijk de oplossing mede afhankelijk is van de juridische status van de zzp-er. Is deze onbepaald, dan houden we geen feiten maar alleen de uitkomst van machtsverhoudingen over. Dat is de huidige situatie. Is deze bepaald, dan kunnen we elke situatie en elke gebeurtenis (de ‘feiten’) in elke casus toewijzen aan de verantwoordelijke partij/partijen. Dat is een betere situatie. Ik heb er een hard hoofd in of die situatie een kans van leven zal worden vergund. Ik sluit het niet, maar van dit kabinet zie ik het niet komen.
Desondanks, het is de hoogste tijd de juridische betekenis van de zzp-er vast te stellen. Dat is mede nodig omdat aan werknemerszijde de duidelijkheid over een arbeidsrelatie ook al onder grote druk staat. We kunnen in datzelfde verband waarnemen dat ook de juridische betekenis van de CAO, evenals het bereik van de CAO, achteruit gaat. Wat dat betreft beleven we, vergeleken met de pensioenen, een herhaling van zetten. Niemand die ooit wist wat de pensioenbelofte waard was – en nu zitten we in de situatie dat geen pensioenfonds nog aan de voormalige belofte gehouden wil worden, laat staan dat er een nieuwe belofte voor in de plaats komt. Die kant gaat het ook op met de CAO, onder meer omdat een CAO een collectieve overeenkomst is die voor de werknemer pas concreet gestalte krijgt wanneer hij uitmondt in een contractuele individuele arbeidsrelatie. En ook aan laatstgenoemde relatie wordt aan alle kanten getrokken. De wet laat het steeds meer afweten, de werkgevers zien er, vergelijkbaar opnieuw met de pensioenen, de lol niet meer van in, en de ondernemer beroemt zich op zijn lef risico’s te nemen – en schuift die vervolgens door naar de werknemers, de uitzendkrachten, de payrollers, de nuluren- en andere oproepcontractanten, en naar de zzp-ers. De laatstgenoemde categorie is een vreemde eend in de bijt: zzp-ers horen in de ondernemersbijt, niet in die van de werknemers. Ook hier zou het helpen als duidelijk wordt afgesproken welke juridische status de zzp-er heeft. Tegelijk wordt hiermee duidelijk dat de werkgevers en de opdrachtgevers wel kunnen leven met de huidige situatie. Hun ideaal is dat van de zzp-er die zij als een werknemer kunnen ringeloren en vervangen, terwijl de zzp-er zelf verstoken is van collectieve rechten. Hun inzet is niet juridisch, hun inzet is politiek. Zij vinden de zzp-ers helemaal geen ondernemers en willen hen ook niet in hun kamp. Zij vinden dat de zzp-ers het maar met de werknemers moeten uitvechten. Werkgevers en opdrachtgevers willen geen recht waaraan zij zich moeten aanpassen, zij willen recht dat zich voegt naar hun wensen. Dan zijn ze bij D66 en bij dit kabinet, en dus bij minister Koolmees, aan het goede adres, alleen moet de goede man dan wel eens opschieten. Zoveel tijd heeft het huidige kabinet ook niet meer. Het vorige kabinet heeft het laten lopen, in de fraaie tandem van Asscher en Wiebes, daarbij in de Tweede Kamer geassisteerd door onder ander Mei Li Vos van de PvdA (de inbreng van de voor dit ‘dossier’ verantwoordelijke VVD-parlementariër was zo mogelijk nog droeviger), dezelfde Mei Li Vos die tegenwoordig de Eerste Kamer met haar aanwezigheid opsiert en zelfs de fractievoorzitter van de PvdA ter plekke is. Ik bedoel maar, ook Mei Li Vos liet het lopen. Kan het zijn dat het fractievoorzitterschap haar beloning is geweest voor wat gratuit gesol met de zzp-er? Raar is het overigens wel, voor een oprichter en eerste voorzitter van het AVV, het Alternatief voor Vakbond. En het is weer al te begrijpelijk als je bedenkt dat het AVV niet opdrachtgevers, werkgevers en ondernemers als tegenstanders ziet maar alleen en uitsluitend de Nederlandse vakbonden. Op het vlak van de pensioenen, waarvan de misère door AAV bestuurder geheel en al op het conto van de vakbeweging wordt bijgeschreven, op het vlak van de CAO, waar het AVV, als het al eens wordt opgemerkt door de werkgevers, onder de duiven van de grotere bonden, in het bijzonder die van het FNV, mag schieten.
Onder iemands duiven schieten is synoniem met oneerlijke concurrentie. De arbeidsmarkt is ervan vergeven, de arbeidsverhoudingen worden erdoor vergiftigd en het collectief is het haasje.
20 oktober 2019
=0=
Negatief
Om de een of andere reden wordt in economenland met scheve ogen gekeken naar het verschijnsel van de negatieve rente. Waarom dat zo is, is me niet duidelijk. Sinds de invoering, ruwweg 25 jaar geleden, van de curieuze regel dat banken productief zijn en dat de productiviteit van een bank wordt bepaald door het verschil tussen de rente die de bank ontvangt voor wat hij uitleent en de rente die hij betaalt voor deposito’s (van klanten bij hem tot en met z’n eigen deposito’s bij de ECB) doet de hoogte en doet ook het teken (plus of min) van de nominale rente er niet toe, zolang er maar een voor de banken positief renteverschil is tussen uit- en inleen. Het productiviteitsbegrip staat het toe. Je kunt het een vreemde consequentie van een raar productiviteitsbegrip vinden maar dat is een andere discussie. In economenland heeft men er een kwart eeuw naar mogen kijken – daarom doet de verbazing over een negatieve nominale rente lichtelijk oneigenlijk aan. Bovendien, als de inflatie hoger is dan de nominale rente (in de jaren zeventig van de vorige eeuw was dat tijdelijk het geval) krijgen we te maken met een negatieve reële rente. Je sloot een hypotheek af op een huis, voor tien jaar bijvoorbeeld, en de rente daarop was zeven procent. Het kon dan voor komen dat de inflatie gedurende die tien jaar naar tien procent opliep. Dan had je een negatieve reële rente van -3%. Niemand die dat toen onbegrijpelijk vond. Het was niet prettig voor de banken die voor zeven procent hadden verkocht en het was niet prettig voor huizenkopers die op een gegeven moment onderweg alleen maar konden instappen voor, zeg, twaalf procent, maar we kunnen het niet iedereen naar de zin maken. Nu ja, de banken kun je beter niet tegen je in het harnas jagen, en dus werd voor hen, en en passant ook voor andere ondernemers, de inflatie aangepakt. Om de zaak in evenwicht te brengen raakten de werknemers hun inflatiecorrectie kwijt. Over de rente maakte men zich in die dagen minder zorgen. Het rentepercentage was in de jaren zeventig nog tamelijk stevig, niet slechts in naam maar ook in feite, in handen van de centrale banken. Dat het zo was en niet anders was een gevolg van het feit dat de centrale bank toen nog een behoorlijke, zij het snel verzwakkende, greep had op het geldaanbod. En dát de greep zwakker werd was weer het gevolg van het vrijwel ongedaan maken van de invloed van overheidsfinanciering (want: ‘inflatoir’ omdat overheden en hun publieke sectoren in de geldende dogmatiek per definitie niet productief zijn) ten faveure van private financiering en, in het bijzonder, van ‘financiële markten’. Daarmee verloren de centrale banken hun greep op het geldaanbod – dat nu vrijwel totaal uit private geldschepping bestaat. In dezelfde beweging werd bankieren van een prudente activiteit omgetoverd in een durfkapitalistische activiteit (het nieuwe bankieren is het casino bezoeken om te spelen met het geld van anderen) en, uiteraard, kon dan de beloning voor dit type activiteit, in de vorm van een aan het nieuwe bankieren aangepast begrip van productiviteit, niet uitblijven.
Zo kon het gebeuren dat na 2008 de productiviteit van de reële economie inzakte als gevolg van het in een gigantische crisis uitmondende roekeloze gedrag op financiële markten (waar per dag nieuwe ‘producten’ bedacht werden, aangeprezen als even zovele vormen van risicospreiding). Het resultaat was dat de banken, representanten bij uitstek van het casinokapitalisme, uitstaande leningen niet verlengden, en nieuwe leningen afwezen, tenzij tegen zeer opgeschroefde rentetarieven. Talloze kleinere ondernemingen gingen hier aan onderdoor. De grote onderneming had er minder last van want net zoals faillerende banken het totale economische systeem in hun val konden meeslepen, konden grote ondernemingen in hun val hun bankiers meeslepen – en dat kon de bedoeling niet zijn. Niettemin, de reële sector boette in aan productiviteit en compenseerde dat door de lonen op achterstand te zetten, de overheden betaalden de rekening van door het ijs zakkende banken, en de productiviteit van de financiële sector bereikte niet eerder vertoonde toppen. Hoe dat kon? Door definitiezwendel en door een aanzienlijke herverdeling van de rijkdommen uit de reële naar de financiële sector, gewillig ondersteund door overheden die (in het Nederlandse geval) liever collectief gefinancierde pensioenfondsen en de individuele uitkeringen van gepensioneerden te lijf gaan dan de misstappen van het private bankierswezen aanpakken. Er wordt voor de lage rente gewezen naar de ECB, maar de politici kunnen beter zichzelf, ter verklaring van de lage rekenrente, een spiegel voorhouden..
Het voorspelbare gevolg is dat pensioenverzekeraars (die niet aan diezelfde rekenrente gebonden zijn) aantrekkelijker worden en pensioenfondsen onaantrekkelijker. Zo bezien zijn de pensioenfondsen de laatste te nemen horde in de strijd om de volledige privatisering van de gehele collectieve sector, van de volkswoningbouw via de openbare nutsbedrijven tot en met de collectieve pensioenfondsen. Ik kan me vergissen maar ik dacht niet dat de commissie Dijsselbloem hierop is ingegaan. Verder wachten we nog altijd op de uitleg waarom bij de premieheffing voor de pensioenen met een veronderstelde rente van zo’n 2½% wordt gewerkt terwijl de verplichtingenkant een verondersteld rentepercentage van 0% krijgt opgelegd. Waarom niet aan beide zijden hetzelfde rekenpercentage? In de eurozone is dat gebruikelijk – behalve bij ons. We moeten maar hopen dat het antwoord, omdat het naar alle waarschijnlijk niet van onze politici komt, misschien wel door de Europese rechter gegeven zal worden, van wie we mogen verwachten dat diens begrip voor regels die voor de gehele eurozone gelden tot de slotsom voeren dat diezelfde regels overal op een redelijk vergelijkbare manier worden gehandhaafd – en dat Nederland zich dus nader moet verklaren. Overigens, dat private verzekeraars goed garen spinnen bij de heersende rente-anomalie ligt voor de hand, en dat de Tweede Kamer in 2006, bij de invoering van de huidige rekenrenteregels, niet uit liefde voor de collectiviteit heeft gehandeld ligt evenzeer voor de hand, nog afgezien van het achteraf gezien wel buitengewoon ongelukkig gekozen tijdstip. Ik ben benieuwd wat de heren en dames politici gaan bedenken wanneer ook de rekenrente negatief wordt. Iets opzij leggen voor je pensioen en je genoopt zien nog wat meer opzij te leggen omdat wat je inlegt anders wordt leeggevreten door een negatieve rente, zelfs in ons land kom je daar als politicus bij de stembus niet mee weg. Het probleem van zich afschuiven is in dat geval het meest waarschijnlijk. Per slot, een Tweede Kamer die zijn eigen incompetentie erkent is in ons land waar iedereen boter op z’n hoofd heeft, wel heel erg veel gevraagd. Dat gaat niet gebeuren. Tenzij, natuurlijk, de pensioenfondsen hun verzamelde vermogens gaan uitgeven aan de aankoop van tractoren en daarmee de totale Nederlandse economie vastzetten. Misschien, heel misschien, dat dan de Tweede Kamer iets zal monkelen over een iets te snel genomen besluit en nog dezelfde dag op z’n schreden terugkeert. De wonderen zijn de wereld niet uit, zij het dat we in meerderheid niet meer in wonderen geloven. Zou het daar aan liggen? Laten we het eens aan Carola van de CU vragen of aan die andere financiële specialist Wouter van D66, of baas boven baas, aan varkenshouder annex rekenmeester Jeroen van de PvdA. Als die dan beloven dat ze hun resultaat zullen voorleggen aan Wopke van het CDA en diens zetbaas, de nog kleurloze Klaas, dan moet het in orde komen. We hoeven niet te drammen, dat doen zij al voor ons.
Macro-economisch geldt de algemene regel dat aan het eind van een boekjaar de balans van de totale economie op nul moet sluiten. Het is te doen gebruikelijk in de balans drie sectoren te onderscheiden, de sector privaat (gezinnen en ondernemingen), de sector publiek (overheden en publieke bedrijven), de sector buitenland (export en import). De consequentie van de algemene regel is dat als op de balans in de ene sector (de buitenlandsector bijvoorbeeld) steeds een overschot opduikt (de waarde van de export overtreft die van de import) dat overschot met een tekort zal moeten worden uitgevlakt in één of in allebei van de twee andere sectoren (dus een tekort op de balans van de private sector, blijkend uit een toenemende schuldenberg bij achterblijvende inkomens en/of een tekort op de balans van de publieke sector, blijkend uit toenemende overheidsbestedingen bij achterblijvende belastinginkomsten). Nederland heeft sinds jaar en dag een overschot in de buitenlandsector, en een tekort in de private sector, met dank aan de torenhoge schuldenberg in ons land. Het beeld wordt alleen verstoord door de publieke sector waar, onder invloed van het denken in termen van ‘soberheid’ (‘austerity’), elk tekort vloeken in de kerk is en moet worden uitgebannen, óók als dat de private schuldenberg vergroot en/of het overschot in de buitenlandsector verder verhoogt, ten koste van een evenwichtige aanpassing hier en ten koste van buitenlandtekorten wereldwijd, in het bijzonder in de EU. Ook nu schiet me de naam van Jeroen Dijsselbloem te binnen, de politicus die als geen ander het intellectuele bankroet van de sociaaldemocratie belichaamt. Europees gezien zouden Nederland en Duitsland hun exportoverschot moeten verkleinen en hun begrotingstekort moeten vergroten. Ze zullen het niet doen. Liever nog hebben ze een negatieve rente. Though this be madness, yet there is method in 't. Welke methode ook weer?
Dat is niet zo moeilijk te achterhalen. De waanzin van de negatieve rente is het product van denken in causaliteiten, terwijl wat we nodig hebben een denken in termen van gelijkheden is, zoals bij, inderdaad, een balans. Als we het zoeken in oorzaken dan zou het redelijk zijn het dogma van de soberheid als de schuldige aan de kaak te stellen, maar als we de dogma’s de dogma’s laten zien we dat de effecten van de soberheid op zich niet beter of erger zijn dan de effecten van een te hoge private schuldenberg of de effecten van een te hoog exportoverschot. De rest is, niet meer en niet minder, politiek en als we iets weten van politiek, althans van politiek in Nederland, dan wel dat de politiek aan de ene kant zich nergens voor verantwoordelijk acht en aan de andere kant ieders vriend wil zijn. Dat kan niet allebei tegelijk en alleen al daarom is denken in termen van een balans nuttig. Het bevrijdt ons van de dwang overal een keten van oorzaken en gevolgen in te zien. In plaats van het schema van oorzaak en gevolg kunnen we ons beter tevreden stellen met het schema van actie en reactie (elke debetpositie vereist een creditpositie, elke debetmutatie vereist een creditmutatie, en omgekeerd).
Hoewel nuttig, is het denken in balansen in hun huidige vorm te beperkt. Immers, als er één sector is die de laatste decennia de teugels heeft overgenomen is het de financiële sector en uitgerekend die sector ontbreekt in het sectorale balansdenken en in de nationale rekeningen die er de weerslag van zijn. De financiële sector in de nationale rekeningen keert niet terug in de zogenaamde ‘economische kerncijfers’. Geldstromen van en naar sectoren verschijnen alleen als een afgeleide van sectoren, niet als een zelfstandige sector op zichzelf. Dat leek verdedigbaar in de periode dat banken meer op nutsinstellingen leken (en zich daarnaar gedroegen) dan op, zoals sinds de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, zelfstandige verdienmodellen die hen in staat stelden meer over te houden aan de handel in financiële producten voor eigen rekening (de bank als zakenbank) dan aan de dienstverlening aan derden, in het bijzonder aan overheden, aan de publieke sector, en aan gezinnen en ondernemingen, aan de private sector dus (de bank als nutsbank).
Hoewel, we mogen ook hier niet vergeten dat we onze nationale rekeningen te danken hebben aan de grote crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw. Een ook die crisis was het product van een verzelfstandigde en volstrekt uit de hand gelopen bancaire sector. Kennelijk, en tot ons aller schade, werd dat na WOII als een eenmalige uitzondering gezien, die er alleen in de VS enkele decennia lang voor zorgde dat nuts- en zakenbanken institutioneel werden gescheiden, net zo lang tot de nutsbanken er genoeg van kregen en dezelfde privileges opeisten als de zakenbanken al hadden (met dank aan Jimmy Carter). De privileges waren nog niet verleend of de eerste crisis diende zich aan (de zogenaamde ‘savings & loans’ crisis). Niet toevallig waren het te gemakkelijk verleende hypothecaire leningen en hun ‘derivaten’ en hun derivaten van derivaten, die de lont in het kruitvat staken. Het was een tegenslag, het resulteerde in iets meer prudentie en in de omstandigheid dat de zakenbanken het hen even ontfutselde initiatief terugwonnen. Sindsdien is de financiële sector een veelkoppig monster geworden, te beginnen in de VS (met dank aan Reagan, met dank aan Clinton) en het VK (met dank aan Thatcher) en zich daarna over de hele wereld uitbreidend (in ons land: met dank aan Lubbers, met dank aan Kok). Het heeft gezorgd voor de ontzagwekkende chaos van 2008 en later, en, met behulp van andere politici van dezelfde signatuur, voor het parasiteren op de publieke sector zodat daar de bancaire schulden en verliezen konden worden gedeponeerd en de winsten even privaat (en onbelast, dat ook) konden blijven als weleer. Het monster onttrekt zich grotendeels aan publieke regulering, het zorgt voor een vervaging van de grenzen met de reële economie (in de reële economie is investeren uit de mode en beleggen de waan van de dag), het maakt het opsporen van illegale transacties met zwart geld en witwasoperaties extreem moeilijk, het bevordert belastingontwijking en -ontduiking op een niet eerder vertoonde schaal. Hoe dat nou weer kan? Omdat het land van het geld niet op de kaart staat, nergens naw gegevens achterlaat en alleen bereikbaar is met de juiste connecties (zie Oliver Bullough, Moneyland; why thieves and crooks now rule the world, 2018). Het land van geld ontbreekt ook in de nationale rekeningen en in de economische modellen van het CPB komt het evenmin voor. Het bedrijfsleven maalt er kennelijk niet om en overheid heeft wel wat beters te doen – hoewel ik er maar niet achter kom wat dat dan wel mag zijn.
Intussen blijft de ECB miljarden in de economie pompen, met als verhoopt maar niet ingetreden gevolg meer bestedingen en een hogere inflatie, en met als voorspelbaar zij het niet door iedereen toegejuicht gevolg dat tal van kluizen voller en voller raken – tot ze overvol zijn en uit elkaar barsten. Pas dan, zo neem ik aan, verdwijnt de negatieve rente en pas dan mogen we weer rekenen met aanzienlijke inflatie.
Dit laatste scenario, we kennen het van Marten Toonder die in het jaar van de stormachtige opkomst van de oliedollar (zoiets als een DM-Euro vergeleken met een Drachme-Euro, of, in die dagen, de dollar zonder gouddekking), in 1973 dus, het verhaal van de bovenbazen schreef, bovenbazen die wat er ook gebeurt niet zullen verliezen, gewoon omdat bovenbazen nooit verliezen. Ook niet wanneer de kluis waar zij hun vermogens in hebben opgeslagen explodeert en het geld op straat komt te liggen – alsof het uit een helikopter is gegooid:
‘Toen ze in de verwoeste kluis kwamen, bleek daar nog heel wat te zijn achtergebleven. “Ongeveer net zoveel als ik had”, zei Heer Ollie tevreden. “Zo zie je, Tom Poes; geld speelt geen rol. En kijk, hier heb je de duit terug van die ongelukkige weddenschap, je weet wel. Nu is alles weer in orde!”
“In orde?” riep een dunne stem in de deuropening. “Het is een janboel! Er is niets in orde! Een chaos, dàt is het!”
Heer Bommel keek verrast op en toen zag hij daar de kassier van de bank staan, die wanhopig de handen wrong.
“Kom, kom”, hernam de gewezen bovenbaas minzaam. “Niet zo somber. Alles is nu toch betaald – en iedereen is tevreden. Is het nu nòg niet goed?”
“Nee,” zei de kassier met trillende stem. “Er is nu veel te veel geld in omloop. De gevolgen zullen vreselijk zijn. Vooral voor ons, minvermogenden.” (Marten Toonder, De bovenbazen. Amsterdam, De Bezige Bij 1973: 131)
18 oktober 2019
=0=
Over mimesis gesproken …
Er zijn conservatieve denkers die ik niet zou willen missen. Gelet op het recente verleden denk ik dan aan Hayek en, in het bijzonder, aan Oakeshott. Roger Scruton hoort niet in dit illustere rijtje. Hij is geen conservatief, hij is een eilandbewoner. In zijn geval zou ik menen dat de drievoudige mislukking die door de retoriek van de conservatie reactie aan elk vooruitstrevend voorstel wordt toegeschreven terugslaat op de reactie zelf – en aantoont dat er bij hem tussen retoriek en holle retoriek geen licht zit. De vele retorische banvloeken van Scruton zijn even zovele spreekwoordelijke boemerangs.
De retoriek van de reactie van Scruton zal ik typeren met behulp van de, aan Hirschman ontleende, drieslag van perversiteit, futiliteit en ondermijning.i De drieslag verwijst naar het mislukken van elk voorstel de gevestigde orde te veranderen om er iets beters voor in de plaats te stellen. Zulke voorstellen en de denkbeelden waar ze zich op beroepen komen altijd uit progressieve hoek, ze komen van links en ze gaan ten onder aan een of ander onbedoeld gevolg. Het gros van de linkse denkbeelden kan, beweert Scruton, nog geen deuk in een pakje boter slaan (het onbedoelde gevolg ‘futiliteit’). Bovendien, als die denkbeelden al enig effect sorteren dan alleen in de vorm van het tegendeel van wat ze beweren na te streven (het onbedoelde gevolg ‘perversiteit’). En, om het af te ronden, het gevaar bestaat dat ze, zelfs als ze enig succes boeken, belangrijke waarden van de samenleving ondergraven (het onbedoelde gevolg ‘ondermijning’).
Hirschman illustreert de genoemde onbedoelde gevolgen met de conservatieve reacties op een aantal ontwikkelingen die samenhangen met alweer een drieslag, van de hand van Marshall deze keer: de drieslag van de komst van achtereenvolgens burgerlijke (in de 18e eeuw), politieke (in de 18e eeuw) en sociale grondrechten (in de 20ste eeuw).ii Noem het een programma voor gelijke rechten en de consequentie laat zich raden: het gelijke recht van allen is een oorlog tegen het voorrecht van wie dan ook. Nog niet eens zo heel lang geleden leek het erop dat de keuze tussen rechten en voorrechten simpel was – natuurlijk zijn we voor rechten en tegen voorrechten. Kiezen? Is kiezen een recht van allen of een voorrecht van sommigen? Ik geef een voorbeeld. Betekenen gelijke rechten voor allen niet ook dat iedereen dezelfde rechten op bewegingsvrijheid heeft? Dat iedereen zich, gegeven ruimte, in principe overal zou mogen vestigen?iii De reactie daartegen schuilt, dat is mijn stelling op deze plek, in ons allen. Niet iedereen heeft het recht zich in principe overal te vestigen. Dat is de reactie. De begeleidende retoriek laat zich nog raden maar dat in de retorische reactie het begrip van een ‘thuis’ onmisbaar is lijkt me niet eenvoudig weerlegbaar. Zou dat bewegings-/vestigingsrecht wel bestaan dan is niemand, opnieuw: ‘in principe’, ooit nog zeker van een ‘thuis’. Thuis hoeft geen huis te zijn. Voor Scruton is zijn gebrexiteerde eiland zijn ‘thuis’. Thuis is overal waar we ons veilig en geborgen weten. Het is je erf, erf als in erfgoed, als in heem, onze variant van ‘heim’, het heem/heim dat als het er niet, als het er niet meer is en als het er nog niet is, tot ontheemding en heimwee kan leiden.iv
Heem is iets ‘prepolitieks’, althans als we onder politiek ‘la politique’ verstaan, de politiek, het geheel van handelingen en instituties dat wij als een als zodanig kenbaar en functionerend politiek stelsel of ‘systeem’ beschrijven. Het is allerminst ‘prepolitiek’ als we onder politiek ‘le politique’ begrijpen, het politieke, de constitutie van de macht, die onder sommige omstandigheden alleen als gedeelde macht kan worden gezien (zoals in leer en leven van de trias politica) en in andere omstandigheden alleen als één en ongedeeld (zoals in leer en leven van het totalitarisme). Bij machtsdeling hoort het beeld van een verdeelde maatschappij, van een verdeeld volk (dat dan ook beter als ‘bevolking’ kan worden gelezen dan als ‘volk’), bij de ongedeelde macht hoort het beeld van het volk als eenheid, waartoe de ‘ander’ (op straffe van de ondergang van de eenheid) geen toegang mag worden verschaft.v Bij beide, de politiek en het politieke, horen beelden, bij beelden horen symbolen, bij beelden en symbolen hoort – retoriek. Bij een ‘volk’ hoort de conservatieve retoriek van een prepolitieke eenheid, en van de loyaliteit aan die eenheid.vi Wie zich aan een dergelijke loyaliteit onttrekt ‘verloochent’ zijn volk.vii De kenmerkende gemoedstoestand hierbij is de ‘oikofobie’, de angst voor en de afkeer van het eigene en bekende en de idolatrie van het vreemde en het andere.viii Bij een ‘bevolking’ hoort de progressieve retoriek van een prepolitieke verscheidenheid, en van de stem van de verscheidenheid. Een volk kent uiteraard een uitgang, een ‘exit’. Dat is de weinig benijdenswaardige uitgang van de verbanning, van het ballingschap. Ook een bevolking heeft een uitgang, een exit: de emigratie en het eventueel adopteren van een nieuwe nationaliteit, naast of in plaats van de eerste.
Progressieve politiek tovert ons een ideale, zij het imaginaire, toekomst voor; conservatieve politiek een ideaal, zij het imaginair, verleden. Daar valt mee te leven, op voorwaarde dat we ons er bewust van zijn, dat we het beseffen. Daar ontbreekt het nogal eens aan, aan dat besef. Bij Scruton manifesteert het gebrek zich al direct aan het begin, bij de taal. Taal heeft volgens hem als ‘eerste bedoeling’ de ‘werkelijkheid te beschrijven’.ix Daarom is nieuw-linkse taal geen taal want die taal beschrijft geen werkelijkheid, correspondeert niet met werkelijkheid. Die taal vervormt, verdoezelt en, uiteindelijk, vernietigt die taal de werkelijkheid. Het is de taal van de newspeak.x Werkelijk? Is het niet de ‘eerste bedoeling’ van taal iets uit te drukken, wat dat ook mag zijn, en dat die uitdrukking de ‘bedoeling’ kan hebben iets te beschrijven, of te bekladden, of te dromen, of te omhelzen, of te ontkennen, of het onuitspreekbare uit te spreken, of – om het hier even bij te laten – op te hemelen? Retoriek is taal, de hyperbool is taal en over alles waar we geen woorden voor hebben hoeven we niet te zwijgen. Zwijgen kan veelzeggend zijn en ook de taal van het onvermogen is taal, misschien wel juist omdat het uitdrukt wat zich niet laat beschrijven. Woordspelletjes daargelaten, ook newspeak is wel degelijk taal, betreurenswaardige taal ongetwijfeld, maar toch: taal.
Scruton ergert zich eraan omdat hij een hekel heeft aan linkse propagandataal. Ik erger me eraan omdat ik newspeak beschouw als een uitdrukking van reclametaal – met politieke propaganda als niet meer dan een voorbeeld onder andere. Voor Scruton beschrijft newspeak de naargeestige werkelijkheid van en volgens links. Van de onophoudelijke en luidruchtige taalaanranding die wij reclame noemen heeft de goede man nooit gehoord. Voor mij is newspeak geen beschrijving maar een uitdrukking van een taal die met alles in oorlog is, zichzelf inbegrepen. Als onbedoeld gevolg? Het zou zo maar kunnen.
Niet elk onbedoeld gevolg is even naargeestig. Ontelbare loftuitingen zijn uitgestrooid over de ‘onzichtbare hand’, de koning van het conservatieve onbedoelde gevolg, de koning die een ‘spontane orde’ in de schoot geworpen krijgt, een orde die als een zelfregulerend mechanisme garant staat voor z’n eigen reproductie en vereeuwiging – zolang we ervan afblijven.xi Als we allen ons eigen belang volgen en ons daarbij aan de spelregels houden dienen we tegelijkertijd en onbedoeld het algemeen belang.
De implicatie is helder: knutselen aan het eigen belang en de spelregels dient geen enkel belang en doet afbreuk aan het algemeen belang. Micro-economie (de triomfantelijke economie van het triomferende eigen belang) is algemene economie, macro-economie (de economie met de ondankbare taak de compositiefout van de als algemene economie begrepen micro-economie te herstellen) bestaat niet en mocht het toch bestaan dan alleen als parasiterend op het eigen belang. Van Bolkestein tot en met Hayek, van Thatcher tot en met Scruton is dit het refrein. Het is het refrein dat schraapzucht voorschrijft als er gespendeerd moet worden en dat op het gaspedaal drukt als we heuvelaf gaan. Het is het refrein dat zich met het dominante monopolieverschijnsel geen raad weet – niet best, horen we dan, dat monopolie, maar wat doe je eraan, wat kun je er aan doen als je wilt voorkomen dat je het kind met het badwater weggooit? Niet veel, toch?xii Wie niet van de macro-economie van de nationale rekeningen houdt heeft ook niets te melden over de meso-economie van het oligopolie en het monopolie.
Het onbedoelde gevolg heeft in het conservatieve kamp een slechte pers – met uitzondering van het onbedoelde gevolg van de onzichtbare hand. Aan de andere kant is voor Scruton de onzichtbare hand helemaal geen onbedoeld gevolg. Het is immanent, het zit besloten in de logica van de Westerse ontwikkeling, en in het bijzonder in het besef van het christendom dat, als enige monotheïstische godsdienst, van de zondebok een geuzennaam en een perspectief op de wereld heeft gemaakt.xiii Het christendom is de unieke religie die het beest van de mimetische woede en afgunst heeft getemd – Christus aan het kruis is er het lichaam, het beeld, het symbool en de retoriek van.
Voor minder doen we het niet, zal Scruton gedacht hebben en met hem zijn trouwe paladijn Thierry Baudet die immers elke gedachte van Scruton herkauwt en opdient als de zijne. Over mimesis gesproken …
4 juli 2019
ii Zie Albert O. Hirschman, The Rhetoric of Reaction; Perversity, Futility, Jeopardy. Cambridge Mass., Harvard University Press 1991
ii Zie Thomas H. Marshall, Citizenship and Social Class. In idem, Citizenship and Social Class and other essays. Cambridge, Cambridge University Press 1950: 1-85
iii Het eerste thema dit jaar (23 juni) van het tv-programma ‘het filosofisch kwintet’ luidde ‘vrijheid’. Tot mijn stomme verbazing viel het woord ‘bewegingsvrijheid’ in de aan het thema gewijde uitzending niet één keer. Dat was niet alleen ‘filosofisch’ een misser van de eerste orde, het leidde ook tot een zouteloos debat. Kennelijk is voor ‘ons’ bewegingsvrijheid’ zo gewoon dat we er, behalve bij een spaarzame obligate ‘herdenking’, niet eens meer aan denken. Dat scheelt want dan hoeven we er ook niet aan te denken dat onze bewegingsvrijheid een voorrecht is, op kosten van het ontzeggen van het recht op rechten van anderen.
iv Zie Oskar Negt, Onteigend worden en zich opnieuw toeëigenen. In idem, Cultuur als akkerbouw der zinnen. Hilversum, Uitgeverij De Meerval 1993: 35-51. Negt (o.c.: 44-45) wijst erop dat heem/heim een toekomstbegrip is, en, in de zin van Ernst Bloch, nog gerealiseerd moet worden: ‘Die wirkliche Genesis ist nicht am Anfang, sondern am Ende, und sie beginnt erst anzufangen, wenn Gesellschaft und Dasein radikal werden, das heisst sich an der Wurzel fassen. Die Wurzel der Geschichte aber ist der arbeitende, schaffende, die Gegebenheiten umbildende und überholende Mensch. Hat er sich erfasst und das seine ohne Entäusserung und Entfremdung in realer Demokratie begründet, so entsteht in der Welt etwas, das allen in die Kindheit scheint und worin noch niemand war: Heimat.’ (Ernst Bloch, Das Prinzip Hoffnung. Frankfurt am Main, Suhrkamp Taschenbuch Wissenschaft 554, 1985: 1628)
v Zie de diverse opstellen in Claude Lefort, Wat is politiek? Amsterdam, Boom 2016
vi ‘Burgerschap hangt daarom af van prepolitieke loyaliteiten van een territoriale soort – loyaliteiten die geworteld zijn in een besef van een gemeenschappelijk thuis en van een lokaal verankerde samenleving die generaties omspant. Kort gezegd, het burgerschap zoals wij dat kennen is afhankelijk van de natie en de natie is een zelfvernieuwend organisme gehuld in de mantel van een staat die door het recht bestuurd wordt’ (Roger Scruton, Het Westen en de Islam. Over Globalisering en Terrorisme. Antwerpen | Amsterdam, Houtekiet 2003: 76
vii Idem, o.c. 2003: 83-99
viii ‘This repudiation is the result of a peculiar frame of mind that has arisen throughout the Western world since the second world war, and which is particularly prevalent among the intellectual and political élites. No adequate word exists for this attitude, though its symptoms are instantly recognised: namely, the disposition, in any conflict, to side with ‘them’ against ‘us’, and the felt need to denigrate the customs, culture and institutions that are identifiably ‘ours’. Being the opposite of xenophobia I propose to call this state of mind ‘oikophobia’ (…). Roger Scruton, England and the Need for Nations. London, The Institute for the Study of Civil Society 20062: 36
ix Roger Scruton, Fools, Frauds and Firebrands. Thinkers of the New Left. London, Bloomsbury 2015: 9
x Idem, o.c. 2015: 8-12, 15-16, passim
xii Idem, o.c. 2015: 41-50; 278-280. Voor Scruton is ook de naamloze vennootschap een ‘persoon’ en in de kern niet verschillend van een natuurlijk persoon. Dito voor de staat. Zie idem, o.c. 2015: 284. Friedrich A. Hayek, Law, Legislation and Liberty; a new statement of the liberal principles of justice and political economy. Volume 3: The Political Order of a Free People. London, Routledge & Kegan Paul 1982: 77-88. Het verschijnsel van de multinationale onderneming wordt door beide auteurs genegeerd – toch jammer als je al je kaarten, van de onzichtbare hand van de vrije markt tot en met zichtbare hand van de onderneming op aandelen, op recht en staat hebt gezet.
xiii Scruton (o.c. 2003: 50-53) verwijst in dit verband naar René Girard en diens Le bouc émissaire (Paris, Bernard Grasset 1982)
=0=
In de week/0
Mijn dierbare vriend Luuk Wijmans schreef me vorig jaar al dat stoppen niet hetzelfde is als voor altijd stoppen. Bij deze bewijs ik zijn gelijk.
Dit is aflevering 0 van een nieuwe serie, getiteld ‘in de week’. De titel drukt uit dat ik hoop me ten minste één keer per week ergens druk over te maken én dat als zelfs dat niet lukt (ik kan het me niet indenken maar je weet maar nooit) er altijd wel iets in de week zal liggen. Zo is er nooit iets aan de hand terwijl er altijd wel wat aan de hand is.
Ik zou, in de stijl van de Dagboekhouder, iets kunnen schrijven over Rutte die het grootbedrijf meer loon wil laten betalen en daarbij vergeet dat hij, als premier van bv Nederland, zelf de grootste werkgever is. Ik zou daar dan aan toe kunnen voegen dat media noch politici (quizvraag: zoek de verschillen) de overheid als werkgever hebben opgemerkt, en dat media noch politici hebben bedacht dat een forse loonstijging bij de overheid de aantrekkelijkheid van de overheid als werkgever vergroot, en de aantrekkelijkheid van de private sector als werkgever vermindert. In economisch opzicht is Nederland een vrijwel absolute monocultuur. Ik bedoel maar. Ik zou, in dezelfde stijl, de president van DNB kunnen opvoeren die maar wat blij is dat de rente laag blijft, de president die ook wel ziet dat daardoor de druk op de pensioenen weer wat wordt opgevoerd en die niet ziet (niet wil zien) dat de schuldenindustrie, dat de financiële economie dus, alleen al bij de aankondiging van renteverlaging opveert omdat daarmee hun productiviteit, gedefinieerd als renteverschil, stijgt zonder dat enige actie hunnerzijds wordt gevraagd. Goedkoop en nog goedkoper lenen en duur en nog duurder uitlenen, dat is de formule van de financiële uitbuitingseconomie en dat moet voor minister Hoekstra (die vindt dat geldschepping op basis van deze windhandel vooral het prerogatief van de private sector moet blijven) en voor Klaas Knot als DNB-president vooral zo blijven. De president is overigens erg voor loonstijging. Loonstijging is goed voor de rust in het land (als de werknemers gemene zaak gaan maken met de pensionado’s is dat volgens de bovenbazen nergens goed voor) en het is goed voor het evenwicht in de EU omdat de concurrentieverhoudingen in de eurozone uit elkaar worden getrokken door het mede door loonmatiging tot stand gekomen exorbitante exportoverschot van landen als Duitsland en Nederland. Omhoog met die lonen daarom.
Ik wou in ‘in de week’ een ander deuntje zingen. Een deuntje op net wat meer afstand van de graaiers, de profiteurs en de leugenaars van alledag. Een deuntje dat met meer rust wordt gecomponeerd. Volgende week komt ‘in de week/1’. Onderwerp: het sneue conservatisme van Roger Scruton.
20 juni 2019
=0=