Nabestaanden
Mijn moeder was net 47 jaar toen ze weduwe werd. Dat was in 1966. Voor gehuwde vrouwen was het destijds weinig gebruikelijk betaald werk te verrichten. Voor verweduwde vrouwen gold hetzelfde. In haar tienerjaren had mijn moeder als dienstmeisje gewerkt – ze sprak er naderhand met afkeer over. Ze had de vaardigheden van veel traditionele huisvrouwen. Geen diploma’s, wel een vermogen om met heel weinig geld een gezin te voeden, de kinderen op tijd en netjes gekleed naar school te krijgen, en af en toe – zwart, als aanvulling op de steun die het gezin ontving – huizen schoon te maken dan wel breiwerk tegen betaling te vervaardigen. Dat was veel werk, maar geen erkend betaald werk. Midden jaren vijftig, toen mijn vader na een lang ziekbed weer aan het werk mocht, nam de druk van altijd te weinig geld voor haar wat af en werd het zwartwerken met onmiskenbare opluchting afgeschaft. Het werk was niet het probleem – de angst voor ontdekking en sancties, dat was het probleem. Klikken was destijds nog geen door de overheid aangemoedigde volkssport maar er werd geklikt en ze vreesde ervoor. In het huidige bijstandklimaat (in De Groene van afgelopen week staat daar, met Venlo als casus, een indrukwekkende reportage over) zou ze het behoorlijk voor haar kiezen hebben gekregen. Als weduwe dacht ze wel eens na over vrijwilligerswerk, deed dat ook heel kort in een bejaardenhuis, kwam er achter dat bejaarde mensen net mensen zijn en hield er weer mee op. Een weinig realistisch verwachtingspatroon maar zo was het. Het had haar jaren gekost de stap naar vrijwilligerswerk te zetten, het kostte slechts een paar maanden om er weer afscheid van te nemen.
Zou mijn moeder enige kans op de arbeidsmarkt gemaakt hebben? Ze had geen ‘netwerk’, geen diploma’s, geen werkervaring die telde, dus ook geen referenties en ze was in arbeidsmarkttermen behoorlijk oud. Onderkant arbeidsmarkt, daar zou mijn moeder toe behoord hebben. Ze heeft het niet hoeven uitproberen want er was de nabestaandenwet en daarom ontving ze een nabestaandenpensioen. Haal dat weg en welke kansen had ze dan gehad op de arbeidsmarkt? Destijds was de arbeidsmarkt een stuk vriendelijker dan nu maar daar stond tegenover dat in de kostwinnerseconomie van die dagen voor vrouwen een bijbaantje een meer voor de hand liggende mogelijkheid was dan een baan die voldoende inkomen zou opleveren. De vraag is, zou het wegvallen van het weduwepensioen haar kansen op een baan hebben vergroot? En de vraag is, hoeveel vrouwen met een achtergrond zoals die van mijn moeder lopen er vandaag de dag nog rond? Vrouwen met een lage opleiding die na hun huwelijk uit het arbeidsproces zijn vertrokken dan wel hooguit een klein baantje zonder veel vooruitzichten hebben gekend?
Van de mensen die nu een Anw uitkering hebben (conform de wet van 1996) werkt veertig procent niet. Bureau Astri dat in juni 2011 een rapport Rouw en Werk publiceerde, een rapport dat door het ministerie van SZW gelijktijdig met de aanbiedingsbrief (27 februari 2013) van staatssecretaris Klijnsma over het aanpassen (lees: nog net niet opheffen) van de Anw wordt verspreid, schrijft dat het hierbij gaat om ‘ouderen, laag opgeleiden, vrouwen met zorgtaken voor jonge kinderen en deels arbeidsongeschikten’ (: 34). Overigens daalt het aantal Anw uitkeringen snel, en het totale ‘arbeidspotentieel’ van de mensen die onder de regeling vallen en niet ouder dan 60 jaar zijn wordt op niet meer geschat dan 30.000 (ibid: 37; er staat niet bij in welke eenheid het potentieel is gemeten, ik neem maar aan dat het om fte’s gaat en als dat zo is dan is het aantal betrokken mensen vermoedelijk het dubbele).
Tot mijn niet geringe verbazing wordt nergens in het rapport (noch in de aanbiedingsbrief van de staatssecretaris) ingegaan op kansen op werk voor mensen die, rouw of niet, een baan moeten zoeken omdat de uitkering niet meer wordt verstrekt dan wel afhankelijk wordt gemaakt van je beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Nergens, geen woord. Wel vind ik (: 63) de volgende aanbeveling:
‘Gezien het onderzoeksresultaat dat arbeidsparticipatie in de meeste gevallen een positieve bijdrage levert aan het rouwproces en aan het algemeen welzijn van mensen, willen we in overweging geven de Anw te versoberen voor nieuwe instroom
en tegelijkertijd zowel met de huidige als de toekomstige Anw-cliënt een‘activerend’ (ontwikkel)gesprek te organiseren, waarin afspraken worden gemaakt
over (geleidelijke) toeleiding naar de arbeidsmarkt.’
De staatssecretaris is er wat blij mee en neemt de aanbeveling tot leidraad tot wat ze, gelet op het regeerakkoord, toch al moest doen. Jammer is wel dat het ‘onderzoeksresultaat’ misschien ‘in de meeste gevallen’ van toepassing is voor mensen die al een baan hadden maar niet is getoetst op, laat staan is onderzocht voor, en al helemaal niet is geanalyseerd op relevantie voor de mensen die al rouwend een nieuwe baan moeten zien te verwerven op een arbeidsmarkt die niet op hen zit te wachten.
In dit geval is onderzoek ingewisseld voor geloof, twijfel voor zekerheid. De staatssecretaris biedt het u graag aan.
28 februari
=0=
Toga
Twee stukken over het gezag van de rechter in De Groene van afgelopen week. Of over het gezag van het recht? Dat wordt niet zo duidelijk. Het recht wordt beschreven als een product en als product mag het recht worden beoordeeld op kosten, doorlooptijden, en begrijpelijkheid. De rechter blijkt ook maar een mens en in plaats van daar opgelucht over te zijn voelen we ons bekocht. Beide, recht en rechter, hebben bovendien te maken met een mondige burger die steeds minder voor zoete koek aanneemt. De rechters klagen over productiedwang, de burger over een slappe hap. De rechters scheiden steeds meer vonnissen af (de bekostigingssystematiek is ‘output’ gebonden en een vonnis is output), de media keuren de vonnissen, halen er de missers uit en blazen die op. De rechterlijke macht wordt gevraagd zich te verantwoorden. Het communicatiewoord is dan al heel dichtbij gekomen – de vraag is alleen of het een gezagscommunicatie of een marketingcommunicatie is. Het eerste verdraagt zich minder goed met haastige media dan het tweede.
De wereld is complexer geworden, schrijft Christien Brinkgreve (‘Het tanende gezag van de toga’) in De Groene. Het groeit ons boven het hoofd – en in plaats van te bedenken dat er geen betere voedingsboden voor gezag is dan juist dat, citeert Brinkgreve de complexiteit als een oorzaak voor het afbrokkelen ervan. Waarom zou complexiteit een bedreiging van het gezag zijn? Ik kom er niet achter. Ik denk dat de lijn tussen complexiteit en gezag minder direct loopt dan Brinkgreve aangeeft. Complexiteit, het woord suggereert het al, is complex. En dan hebben we het de complexiteit van het gezag nog niet eens gehad.
Die complexiteit, die komt voor, hoewel ik vermoed dat meer mensen last hebben van de gecompliceerdheid van het dagelijks bestaan dan van de complexiteit van de wereld. Hoe dan ook, ik had graag iets gelezen over hoe de mondig geworden burger (of die een deel van de complexiteit is of een aparte oorzaak van het tanende gezag is niet helemaal duidelijk) met die complexiteit omspringt. Wordt de burger mondiger of onmondiger door alle complexiteit? Dat hangt er maar van af hoe de burger met complexiteit omspringt, hoe de burger een complexer wordende wereld hanteert. Daar heeft Brinkgreve het niet over. Hoezo dan, mondig? Waarom niet boos, ontevreden, ongelovig, wantrouwig en, vooral, zoekend naar een manier om in een omgeving waar onzekerheid troef is – onzekerheid is een uitstekende indicator voor complexiteit – toch nog iets van een vast punt te vinden?
Dat iets van een vast punt, dat is er. Het is niet de mondigheid van de burger, het is het klachtrecht van de klant. Je hebt er niets aan bij de complicaties van alledag maar om de complexiteit van de wereld een gemeenschappelijke noemer te bezorgen helpt het. De klant staat breeduit voor de burger – voor zover de klant de burger al niet met huid en haar heeft verslonden. Als klant hoef je je niets te laten zeggen. Je weet dat je belazerd wordt waar je bij staat en je weet ook dat je daar luidkeels melding van mag maken. Dat is je recht. De burger als klant, het wordt te pas en ook heel vaak te onpas gebruikt en het heeft succes – wij zijn de klant van de overheid, wij betalen ze, wij hebben recht op goede waar en dat stelletje lamzakken, plucheklevers en graaiers is nog niet eens in staat iets fatsoenlijks te presteren.
Het frame van de burger als klant vernietigt elk gezag. De klant was nooit koning, dat was niet meer dan een reclameleus die de mensen over de drempel moest trekken. Maar de ene klant was wel even veel waard als de volgende en de klant was niet in dienst van de leverancier. Een klant is een bundel wensen die hij zich door niemand hoeft te laten voorschrijven.
Bekijk de overheid als klant en je vindt het maar bedenkelijk. Bekijk de rechterlijke macht als klant en weer word je niet bediend. De mediale aandacht voor juridische missers en het frame van de tot klant getransformeerde burger zijn twee kanten van eenzelfde ontwikkeling, de ontwikkeling van de afbouw van gezag.
In geen van beide stukken in De Groene werd de burgerklant zelfs maar aangestipt.
27 februari
=0=
Gezien worden
In De Kans van Slagen (Stenfert Kroese: Leiden/Antwerpen 1990) beschreven Albertine Veldman en Roel Wittink in een vergelijkend onderzoek van een ICT gigant en een ministerie de promotiekansen van vrouwen en mannen. Misschien wel het opmerkelijkste resultaat van het onderzoek was dat promotiekansen sterk samen bleken te hangen met aanwezigheid, ook en misschien wel in het bijzonder op tijdstippen die buiten de normale kantooruren vielen. Kijk Jansen weer eens ijverig bezig zijn – het is al zes uur en hij is nog aan het werk. Jansen hoefde zijn kinderen niet op te halen, mevrouw De Vries wel en haar zag je dan ook nooit om zes uur nog aan het werk, of achter haar bureau – voor de zichtbaarheid doet dat er weinig toe. Het gaat niet over productiviteit, het gaat over zien en gezien worden. Jansen was zichtbaar, De Vries niet.
Vandaag staat in Trouw een berichtje over Yahoo. Daar wordt binnenkort het thuiswerken afgeschaft. Het bedrijf heeft besloten dat mensen elkaar moeten tegenkomen. Dat zou goed zijn voor de creativiteit en voor de kwaliteit van de besluiten. De krant verwijst naar het webmagazine AllThingsD, dat beslag heeft weten te leggen op een intern memorandum van Yahoo. Het magazine weet ook te melden dat tal van werknemers er niet gelukkig mee zijn – ze hadden hun leven ingericht inclusief thuiswerken en dat moet nu of op de schop of ze moeten een andere baan zien te vinden. Dat staat weer niet in Trouw. Er staat iets heel anders, een verwijzing naar een kakelvers (22 februari van dit jaar) en nog niet in een boek of tijdschrift gepubliceerd onderzoek van Stanford University waaruit zou blijken dat thuiswerken goed is voor je productiviteit en slecht voor je promotiekansen (Nicholas Bloom et al, Does working from home work?). Een merkwaardige verwijzing. Het onderzoek gaat over de productiviteit en de arbeidstevredenheid van medewerkers van een call center van een groot Chinees reisbureau in Sjanghai. Thuiswerken vergroot de productiviteit, het zorgt voor meer tevreden mensen, het verlaagt het (hoge en dure) verloop onder de medewerkers en het verlaagt (met maar liefst 50%) de promotiekansen van de mensen die thuiswerken. De onderzoekers hebben niet gevonden waar die geringere promotiekansen door worden veroorzaakt. Het blijft bij een enkele – niet nader onderzochte – suggestie, bijvoorbeeld dat ‘uit het zicht’ leidt tot ‘uit het hart’. Een tweede suggestie is dat thuiswerkers niet van hun collega’s leren want wie wil afkijken moet wel wat kunnen zien. Trouw maakt van dit laatste een conclusie. Thuiswerkers leren niets nieuws en daarom worden ze niet gepromoveerd.
Ik denk dat Veldman en Wittink met hun onderzoek uit 1990 dichter bij de oorzaak zijn gekomen. Met leren heeft het niets te maken, met meer zichtbaar dan je collega’s zijn op de plek waar de promotiebeslissingen worden genomen des te meer.
26 februari
=0=
Bot
Nederlandse verslaggevers hebben botheid tot hun handelsmerk verheven. Botheid is een trekje dat tal van vreemdelingen opvalt als ze ons land bezoeken. Dat geldt ook voor nabije vreemdelingen, zoals onze vrienden uit Vlaanderen. Gisteren keken we naar het interview van Kees Driehuis met Herman van Rompuy. Plaatsvervangende schaamte overvalt me bij het zien van de lompheid, de koppigheid, het gezeur van de interviewer. In ons land ben je pas een goed interviewer als je je gast nooit laat uitspreken, als je niet luistert, als je provoceert, alles in de hoop op een antwoord dat direct de krant haalt. De geïnterviewde is er voor de interviewer en als daarbij het interview vermalen wordt dan is dat maar zo. Gelukkig dat Van Rompuy een maatje te groot is voor het slag Driehuis.
Natuurlijk, er zit een redactie achter de interviewer. Dat maakt het nog somberder als je het mij vraagt. De interviewer moet scoren en wel nu, op dit moment, geen seconde later. Dat plaatst de redactie in een onmogelijke positie. Wat in een kranteninterview wel kan, kan in een tv- of radio-interview niet. Er is geen tijd. Het gaat niet om nieuws, het gaat ook niet om informatie, het gaat al helemaal niet om juistheid, het gaat om niets anders dan het ter plekke fabriceren van nieuws. Nieuws is wat met behulp van ander nieuws een nieuwtje oplevert dat tot nieuws wordt gepromoveerd in een operatie die nieuwsgaring heet. Het heeft alleen met zichzelf te maken, de rest – de geïnterviewde bijvoorbeeld – is grondstof, ruw materiaal, bruikbaar als het meezit, afval als het tegenzit. Niettemin, ik droom van beschaafdere interviewers en competentere redacties.
Afgelopen zondag hadden we Van Rompuy, de zondag ervoor Timmermans. Timmermans is van mening dat de voorzitter van de EU Raad moet doen wat die Raad bedenkt – wat de voorzitter moet doen als de Raad niets bedenkt of iets tegenstrijdigs bedenkt kwam niet ter sprake. Van Rompuy weet dat een voorzitter geen pure uitvoerder is. Bovendien weet hij dat de Raad niet het alleenvertoningsrecht op de EU heeft – daar hebben we naast de Raad ook nog het Hof, het Parlement en de Commissie voor. Met Parlement en Commissie heeft de voorzitter steeds te maken en alleen al die overweging geeft aan de opmerkingen van Timmermans een gemakzuchtig en ook wel benepen tintje. Timmermans weet natuurlijk ook wel dat een Raad waarvan het bewegingsapparaat door een verkiezing in een lidstaat, door een verkiezing in een deelstaat, door een uitspraak van het Hof in Stuttgart kan worden gefrustreerd, de besluitvorming niet ten goede komt. Ook de Raad moet schipperen, doet dat ook en de recente instelling van het ambt van voorzitter geeft aan dat het in die context handig kan blijken iets of iemand te hebben die de Raad kan aansporen het tempo te verhogen of te vertragen, en een beetje aan het stuur te morrelen.
Gesprekstof te over. Zou iets daarvan ooit doorsijpelen naar de redactieburelen van radio en tv?
25 februari
=0=
Klantmanagers
Sinds een aantal weken noteert Elly opmerkelijke vergissingen in uitspraken van mensen – meestal met Radio 1 als bron. Er wordt heel veel gesproken in ons land en er gaat heel veel mis met het gesproken woord. Ik geef twee voorbeelden, het eerste opgetekend uit de mond van een vertegenwoordiger van het OM, het tweede afkomstig van radiopresentator Sven Kockelmann. Het OM: ‘Berechting via snelrecht moet zo snel mogelijk gebeuren als mogelijk is’. Kockelmann: . ‘U zegt, wij weten veel meer dan we denken. Maar, wat weten wij eh dat wij niet denken?’ Het zijn juweeltjes en tja, we hebben het hier wel over mensen met een redelijke opleiding en met enige ervaring in het spreken in de openbare ruimte.
Als Nout Wellink te horen is maakt zich steevast een zekere opwinding van Elly meester. Dat heeft alles met de uitspraak van de goede man te maken. Wellink heeft een hekel aan de ‘n’ aan het einde van een woord. Hij vervangt de n, en de daaraan voorafgaande ‘e’ door zoiets als een enigszins uitgerekt ‘ih’, zoals in zittih en kijkih. De uitgang ‘ih’ is bij hem ook in andere zinswendingen hoorbaar. Je kunt je afvragih of Wellink het op prijs zou stellih indien hij op dezih merkwaardige taalvondstih aangesprokih wordt. Spreek jij dan zo perfect? Het zou zijn, terechte, wedervraag kunnen zijn. Overigens vermoed ik dat de kans dat Wellink zich ergens op laat aanspreken groter is dan in het geval Kockelmann.
Wanneer is iets goed taalgebruik? We kunnen daar semantische, grammaticale en communicatieve criteria op loslaten – de laatste zijn in een gesprek vanzelfsprekend beslissend en ze zijn ruimer dan de direct taalkundige criteria. Een gesprek is geven en nemen – zo niet, dan houdt het gesprek op. Ik bedoel daarmee niet dat bijvoorbeeld semantische aspecten onbelangrijk zijn, want dat zijn ze niet. Wie burgers (bijstandsgerechtigden) als klanten aanspreekt en degenen die met hen in aanraking komen aanduidt als klantmanagers (ambtenaren van een gemeentelijke dienst) trekt een paar betekenisdozen open die er niet om liegen. Of juist wel, maar het hoe en wat ervan kunnen we het best waarnemen in de gesprekken die de klant met de klantmanager heeft. Zo kan een klantmanager zeggen: ‘ik betaal uw traject’ en dan verwachten dat de klant niet zal zeggen: ‘ik betaal uw baan’. Ik zou het de klant niet en de burger wel willen aanraden. Maar omdat de zaak nu eenmaal in een frame is geperst waarbij de burger geen burger meer is en in plaats daarvan een klant (een zaak waar de klant niets over te zeggen heeft) zou ik de klant aanraden de ontkenning van zijn burgerschap even te laten voor wat het is. Ik zou hem ook aanraden het gevleugelde gezegde dat ‘de klant koning’ is vooral niet te bezigen. In elk geval niet aan het bureau van de ambtenaar die manager geworden is en beter als masseur kan worden omschreven. En ook niet op Facebook want de arbeidsmarkt leest mee en wie weet je klantmanager ook. Ja, het zijn wel burgerrechten en die heb je juist als beschermlaag tegen de overheid en diens vertegenwoordigers maar in de bijstand telt dat niet. Dat is het eerste en voornaamste dat je dient te beseffen en ben je daartoe in staat dan heeft een gesprek met jou misschien wel zin. Dan kunnen we jou gaan masseren op je taal, je uiterlijk en je gedrag. En houd vooral goed in de gaten dat wij jou wel de maat mogen nemen maar jij ons, omgekeerd, niet. Wij staan niet ter discussie, jij staat ter discussie en wij mogen jou wel aansprekih op je gebrekkige uitingen en uiterlijk maar wee je gebeente als jij ons daarop aanspreekt. Wij willen een gesprek dat geen gesprek mag heten en dat we daarom wel degelijk een gesprek noemen. Als je ook dat snapt zijn we alweer een stukje opgeschoten. Je moet gewoon een beetje meebewegen, dan komt het best in orde. Nee, banen zijn er niet, dat weet je zelf ook wel maar we kunnen je wel beloven dat als je netjes in het gareel blijft je niet wordt gekort op je uitkering. Dat is al heel wat dezer dagen, weet je dat wel?
In augustus 2012 bracht het SCP een rapport uit onder de titel Verzorgd uit de bijstand. Kort geleden werd er een studiemiddag over gehouden – voor mij de aanleiding het rapport te bekijken. Het rapport bestaat grotendeels uit de weergave en beoordeling (het woord ‘analyse’ zou misplaatst zijn) van een paar gesprekken met klantmanagers en werkgevers. Die moesten hun mening geven over taal, uiterlijk en gedrag van bijstandsgerechtigden – ook dat woord is overigens aan herziening toe want van rechten willen we niet meer weten. In de mening van de bijstandsgerechtigden zelf was niemand geïnteresseerd, ze vielen buiten het onderzoek. Van communicatie geen sprake daarom maar dat het met de taal af en toe niet meeviel, dat de neus van de klantmanager en werkgever af en toe onaangenaam werd beroerd door de geur van de andere kant, en dat het uiterlijk niet altijd in de smaak viel – we weten het nu. En als het moet, ook al strijkt het tegen de haren in, dan komt die korting op de uitkering er ook wel. Het beleidsklimaat is eenvoudig: het moet. De gemeente moet bezuinigen, het inkomensdeel van de WWB schiet tekort nu er teveel instroom is en te weinig uitstroom en daarom kan het niet anders dan dat sancties het evenwicht in het benarde gemeentelijke budget moeten herstellen.
De klant moet betalen en hem wordt niets gevraagd omdat hij er zelf om heeft gevraagd. Eigen verantwoordelijkheid, daar gaat het om.
24 februari
=0=
Arbeidsvormneutraal
Vermoedelijk had er arbeidscontractvormneutraal moeten staan of zelfs opdrachtcontractvormneutraal maar het staat er niet. Er staat arbeidsvormneutraal. Een slordigheidje maar de gedachte die in het woord wordt uitgesproken is sympathiek. Ik kwam het woord tegen in een manifest, getiteld Naar een nieuw Dutch Design voor flexibel en zeker werk (Ton Wilthagen et al; Tilburg: Celsus 2012). Het is zelfs een terugkerend woord in het manifest en het introduceert, zouden we de erin vervatte boodschap serieus nemen, een vernieuwing in de sociale zekerheden van mensen die voorlopig zijn weerga nog niet heeft gevonden.
Sinds we eind jaren negentig de Wet Flexibiliteit en Zekerheid invoerden is het met de flexibiliteit bergop gegaan en met de zekerheid bergaf. Echter, de flexibiliteit ging minder over de arbeid dan over het contract. De functionele flexibiliteit (en dat is arbeidsflexibiliteit bij een gegeven contractvorm) is bijvoorbeeld niet toegenomen lees ik op pagina 9 van het manifest – hoewel op pagina 40 het tegendeel wordt beweerd. Wat is toegenomen is de diversiteit in contractvormen: een forse groei in het aantal contracten voor bepaalde tijd (zonder kansen op omzetting in een vast contract), in het aantal zzp-constructies, in payrolling, in buitenlandconstructies en contracting. En wat tevens is toegenomen is de onhandigheid van de overheid, een onhandigheid die het aantal vaste banen niet vergrootte maar wel de afkeer van werkgevers om ooit nog een vaste baan aan te bieden. De WULBZ is het geëigende voorbeeld (: 8-10, 15). Geen middenstander die nog een vast contract aandurft.
Van sommige constructies wordt evident misbruik gemaakt. Het manifest bepleit het tegengaan van misbruik – niet het uitbannen van de constructies als zodanig. Het probleem is niet de flexibiliteit, het probleem is de ontbrekende zekerheid. De zekerheid (aangeduid als ‘essentiële arbeidsvoorwaarden en perspectieven’: 44) moet (1) meer onder regie komen van de mensen wier werk het is (: 38, 44) en (2) niet door welke contractvorm dan ook worden belemmerd (ibid.). Iedereen die werkt heeft recht op vergelijkbare zekerheden – en dat is de strekking van ‘arbeidsvormneutraal’. De stelling is de eenvoud zelf: ‘mensen kunnen en zullen juist flexibel zijn als zij kunnen terugvallen op voldoende inkomenszekerheid’ (: 31).
Het manifest komt dicht in de buurt van het pleidooi dat de Franse arbeidsjurist Alain Supiot al jaren houdt en dat kan worden samengevat in de (‘arbeidsvormneutrale’) constructie van de alle werkende mensen overkoepelende gemeenschappelijke status van ‘lidmaatschap van de beroepsbevolking’, met aan dat lidmaatschap gekoppelde ‘sociale trekkingsrechten’ waarover de leden zelf de scepter zwaaien. Organisatorisch ligt daar een kans voor beroepsvereniging en vakvereniging om de leden met raad en daad terzijde te staan, in het bijzonder wanneer dergelijke verenigingen weer alles op de kaart van hun primaire opdracht zetten: de organisatie van het arbeidsaanbod.
Dit laatste valt buiten het manifest. Ik heb me afgevraagd waarom. Ik vermoed dat ik het antwoord moet zoeken in de wat aarzelende formuleringen in het manifest over de ‘regie’. Het manifest spreekt van ‘meer inspraak en regelmogelijkheden’ (:38) en van ‘meer zeggenschap en regie’ (: 44). Dat klinkt meer naar medezeggenschap dan naar zeggenschap en het laat ongezegd met wie die zeggenschap dan wel gedeeld moet worden. Het manifest is uitdagend, en toch nog net niet uitdagend genoeg.
Niettemin, gesprekstof te over. Het zou mooi zijn als het in het overleg van Asscher met ondernemers, werkgevers en werknemers een rol zou spelen. De kans is klein – maar zeker binnen het CNV vinden we raakvlakken met het gedachtegoed van de schrijvers van het manifest. Een kleine kans is geen afwezige kans en alleen al het feit dat het manifest meer in juridische dan is economische taal is gesteld zou een uitnodiging aan ook de minster moeten zijn om alle juridische mogelijkheden uit de kast te halen. Die, het manifest toont het aan, zijn nog lang niet alle benut. Arbeidsvormneutraal is een nastrevenswaard idee – en het kan in principe nog budgetneutraal ingevoerd worden ook. Wat let de minister?
23 februari
=0=
Modelgevangenis
Met een modelgevangenis bedoelt Paul Tang (S&D 2013/1: 5-10) geen voorbeeldige gevangenis. Hij bedoelt dat het CPB gevangen zit in z’n eigen modellen, dat de modellen beperkt zijn, dat de modellen omstreden zijn en dat als Teulings wat roept over uitverdieneffecten hij het grootste gelijk van de wereld heeft – maar dat hij dat niet met het eigen model in de hand kan waarmaken. Dat komt hem dan op het verwijt van ‘politiek’ te staan want zodra een CPB directeur iets zegt dat verstandig is moet het wel politiek zijn – verstand is namelijk geen politieke categorie.
Op dezelfde dag dat het tijdschrift op de deurmat belandde kwam de rapportage van de commissie Frijns over het CPB uit. We schrijven dus 18 februari. De commissie heeft een beleefd visitatierapport afgeleverd en toch liegt het er niet om. Ook hier staan de modellen in het centrum van de belangstelling. De commissie constateert bedaard dat de modellen geen rekening houden met het feit dat de financiële economie en monetaire problemen de reële economie tamelijk in de houdgreep hebben – en financiële en monetaire aspecten zitten eenvoudigweg niet in het model. Bovendien wordt de reële economie – niet in de laatste plaats door financiële en monetaire onzekerheden – steeds complexer en ook die complexiteit wordt onvoldoende in de modellen verwerkt. Wat we hebben dekt het grootste deel niet en van wat overblijft, klopt steeds minder. Het zal je maar gezegd worden.
Dan hebben we het alleen nog over de kern van het werk van het CPB. Daaromheen geeft het CPB een beoordeling van verkiezingsprogramma’s en hun budgettaire en economische effecten. En een beoordeling van tal van andere zaken waar de regering ‘advies’ over wil. Daarbij worden allerlei uitspraken over ‘houdbaarheid’ gedaan en allerlei – ook empirisch betwistbare – veronderstellingen over wat mensen beweegt. De gevolgen van een en ander worden decennia vooruit berekend – de laatste keer tot aan 2040. De houdbaarheidsdatum verloopt als regel op de dag dat nieuwe formatiebesprekingen tot een nieuwe regering hebben geleid. Maar goed ook want de constructie van houdbaarheid hangt aan elkaar van veronderstellingen die nog nooit een zwarte zwaan hebben gezien. De houdbaarheid van voor 2008 is een heel andere dan de houdbaarheid erna, ik bedoel maar. En de gedragsveronderstellingen gaan ervan uit dat we allemaal hetzelfde doen in dezelfde omstandigheden. We houden allemaal van dezelfde smaak want meer smaken zijn er niet. Een topsalaris bijvoorbeeld willen we allemaal – hoewel Tang beschrijft dat het effect ervan op het BNP nihil is en het effect op de inkomensverdeling betreurenswaardig.
Met dit type eendimensionale veronderstellingen – en niet alleen vanwege de grote tijdsdruk – maakt het CPB zichzelf kwetsbaarder dan nodig is (de commissie Frijns heeft het over ‘schaatsen op dun ijs’). Het bureau geeft gelukkig nu zelf ook blijk van enige realiteitszin. We kunnen veel maar we doen niet alles en dit doen we niet – daar kan minister Blok, op zoek naar een doorrekening van het woonakkoord van vorige week, het mee doen.
Is het CPB gevangene van zelf bedachte modellen? Lees Frijns in het verlengde van Tang en Tang in het verlengde van Frijns en het antwoord kan niet anders dan bevestigend zijn.
22 februari
=0=
Verbazing
In het FD van 19 februari 2013 stond een bericht over de pensioenen: Korting op pensioen van de baan voor 750.000 man. Mooi denken we dan, maar hoe zit het nou eigenlijk in elkaar? Je leest wat over marktrente, over onze DNB, over rendementen en je leest een ferme verklaring van een hoogleraar want zonder deskundigen kan het niet: ‘Hoogleraar Lex Hoogduin van de Universiteit van Amsterdam wijst er echter op dat de hoge rendementen dezelfde oorzaak hebben als de stijging van de verplichtingen, namelijk de daling van de marktrente. Uit DNB-cijfers blijkt dat het rendement op het vermogen tussen 2007 en 2012 met 31% is gestegen, maar dat de waarde van de verplichtingen met 86% nog veel harder is gestegen.’
Ik word er dan wel op gewezen maar bedoelt Hoogduin nou echt dat hoge rendementen en een verslechterende dekkingsgraad van de pensioenfondsen beide het gevolg zijn van de marktrente en alleen van de markrente? Het zou me verbazen. De marktrente voor de verplichtingen van pensioenfondsen is een rekenrente die eerder politiek dan marktmatig wordt bepaald. Dat kan stijgen en dalen en dus nemen de pensioenverplichtingen af dan wel toe. En daar zouden de rendementen van afhangen? Meent Hoogduin dat als de Amerikaanse economie aantrekkelijker dan ooit voor beleggers is wij (en zij en iedereen) daar niets wijzer van worden omdat die aantrekkingskracht alleen en uitsluitend het gevolg is van de lage rente in dat land?
De VS heeft, met dank aan Greenspan, jaren van lage rente en prachtige beleggingen gekend en dat vertaalde zich bij ons in pensioenfondsen die zich van gekkigheid geen raad wisten – ze hadden dekkingsgraden die wel 86% hoger waren dan nodig. Zo ’n beetje het omgekeerde van wat Hoogduin beweert.
Het zou een zegen voor het land zijn als hoogleraren voor elke dwaze uitspraak die ze zich permitteren worden bestraft met een tik op de vingers en een korting op het salaris.
21 februari
=0=
Tantième
Er wordt goed gezorgd voor je professionele ontwikkeling, je hebt greep op je eigen werktijden en werkplekken (het ‘nieuwe werken’), de reiskostenregeling is om je vingers bij af te likken. Dat is nog niet alles. ‘Verder bieden we een premievrij pensioen, ontvang je een vaste eindejaarsuitkering van 4% en heb je een tantièmeregeling afhankelijk van de door jou behaalde resultaten.’
Behalve dat ‘je’ en ‘jou’ – vousvoyeren wordt verboden door de nieuwe partij 40min dus dat komt goed uit – oogt het aantrekkelijk. Wie zou daar niet op in willen stappen? Welk bedrijf is zo genereus en zo werknemervriendelijk?
Dat bedrijf is Capgemini en de geciteerde passage is op de site van het bedrijf te vinden. Het zou zo geschreven kunnen zijn door de opsteller van het 40Min manifest. Bedrijf en manifest zijn immers allebei van mening dat oud minder productief is en daarom ook minder beloond moet worden. Dat is niet alleen een kwestie van economie maar ook van fatsoen en fatsoen, we weten het sinds Balkenende, moet je doen. Capgemini doet het, tot aan een korting van 30% op je salaris (het nieuws vandaag in het FD) maar maak je geen zorgen, het premievrije pensioen valt dan wel een stuk lager uit, het blijft premievrij dus waar hebben we het over. De al eerder geïntroduceerde keus tussen thuis werken of thuis zitten blijft ter motivatie uiteraard volledig van kracht.
Ik lees dat het 40Min niet om het geld begonnen is. Ouderen hebben er dan wel teveel van en jongeren te weinig (oplossing: leeftijdgebonden beloning volgens de formule hoe jonger hoe meer en het laten ‘leeglopen’ van de ‘huizenbubbel’). Maar het gaat niet om het geld. Het gaat om de jeugd want je wordt wel ouder maar nooit jonger. De ouderdom komt vanzelf, de jeugd dient gekoesterd. Die uitspraak bevat het redeneervermogen van het spreekwoordelijke knip- en plakwerk van de luie student.
Maar, zegt het manifest, wij zijn niet begonnen. Henk Krol van 50Pluk is begonnen. Een vondst, dat 50Pluk. Het is dat we op cultuurgronden allemaal voor homo’s moeten zijn en zo (als we dat niet zijn wordt het met de klacht over de falende culturele integratie nooit meer wat), anders was ook de naam van Krol met een extra ‘s’ versierd.
Het is niet onmogelijk – het is het onderzoeken waard – dat de categorie tussen 40 en 50 jaar er beroerder voor staat dan ofwel de 50-plusser ofwel de 40-minner. Precies die categorie, waarbinnen je op de arbeidsmarkt al oud bent en voor al het overige te jong – is door 40Min overgeslagen. Ze zijn wel goed maar niet gek en aan een dood paard willen ze niet trekken.
Ik wed dat het manifest van 40Min is geredigeerd door iemand uit het ‘relatief jonge’ vakgebied van de arbeidsmarktcommunicatie, dat vakgebied waaruit ook de fraaie teksten over tantièmes bij Capgemini voortkomen.
20 februari
=0=
Bakken
Cultuur bakt betekenissen en cultuur gaat over de betekenis van bakken. Cultuur gaat over alles, inclusief en onvermijdelijk zichzelf. Alles is cultuur, omdat wij alles als cultuur beschrijven en lezen. Dat was niet altijd zo maar in wat wij de moderne tijd noemen is cultuur, wat het verder ook is, altijd reflexief. Cultuur beschrijft zichzelf in termen van zichzelf en het vergelijkt, het interpreteert, zichzelf al doende en meer of minder expliciet met andere culturen. Het heeft ons ‘Europa’ bezorgd, en dus wat we nog niet lang geleden als de scheidslijnen zagen tussen de eerste en de derde, de oude en de nieuwe wereld. Een aardig, licht paradoxaal, voorbeeld is de kritiek op het cultuurrelativisme, de cultuur van de culturele neutralisering van het contrast tussen de ‘beschaving’ die wij als ‘onze’ cultuur zien, vergeleken met de ‘cultuur’ van anderen die de beschavingsdrempel maar niet weten te slechten. Ooit diende het contrast van beschaving en cultuur als merkteken van het verschil tussen Duitse ‘Bildung’ en Angelsaksische democratisering; het was een Duits contrast dat nog door Thomas Mann (Betrachtungen eines Unpolitischen) als invalshoek werd benut om zijn beleving van de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog vorm, betekenis, te geven. Tegenwoordig heeft het contrast weer kloeke Europese dimensies aangenomen: Europa tegenover de islam, dan wel, in termen van Roger Scruton, ‘the West and the Rest’. We weten dat het die kant, de kant van de rest, op kan. We moeten er niet aan denken, en toch raken we niet verlost van het besef dat cultuur en contingentie geen twee verschillende werelden zijn, dat cultuur hoort bij het inzicht dat alles altijd anders kan. Cultuur en contingentie horen tot dezelfde cultuurwereld en daarom kan alles wat wij bakken ook anders worden gebakken en is een baksel zonder bakvoorschrift geen baksel maar een misbaksel.
Als het gaat om de grenzen van Europa zijn de critici van de EU er absoluut zeker van dat de Europese cultuur zich niet verdraagt met de cultuur van de islam. Europa is de cultuur van Europa, is een Europese beschaving. Die beschaving kun je leren door hem te adopteren, niet door hem te relativeren. De vraag is dan wat die Europese cultuur, die Europese beschaving wel en niet representeert. Ik zou denken dat de Europese cultuur (de cultuur van de rechtsstaat en van grondrechten – burgerlijk, politiek en sociaal) tal van nationale varianten bezit maar inderdaad wel degelijk Europees is. Het wonderlijke is echter dat zodra de EU zich met cultuur zou durven bezighouden de critici van de EU als door een wesp gestoken opveren en roepen dat cultuur een nationale competentie is waar ‘Brussel’ vanaf moet blijven. De geografie van Europa is meer cultureel dan geografisch, de culturele competenties van Europa zijn echter niet Europees maar nationaal.
Het cultuurbegrip van de EU-critici is niet cultureel maar politiek. Het gaat niet over Europa maar over de EU, over de terugname van de EU door en in de nationale staten. Het berust op een begrip van politiek dat cultuur als politiek wapen ziet, geheel en al gegoten in de mal van politiek als een tegenstelling van vriend (Europa) en vijand (de EU). De betekenis ligt vast – een verarming van zowel politiek als cultuur, een ontkenning van cultuur. Niettemin of juist daarom: de critici worden uitstekend bediend. Het cultuurcommissariaat van de EU is, in termen van competenties, budget, personeel en invloed met afstand het minst bedeelde commissariaat. Het leidt ertoe (het interview dat ik gisteren beschreef is de perfecte illustratie) dat het commissariaat zelf ook weinig geneigd is zichzelf op de borst te slaan en eens stevig uit te pakken over waar het allemaal goed voor is en door welk ideaal van Europese cultuur het wordt voortbewogen. In de verdeling van commissariaten is dit de minst gezochte post. De huidige commissaris komt, het zal niet verbazen, uit Cyprus.
Wanneer, schrijft Menasse (: 78), tijdens een commissievergadering de commissaris van, zeg, mededinging of landbouw de vergadering even verlaat voor een bezoekje aan de WC, wordt de vergadering netjes onderbroken en gaat pas verder als het gezelschap weer compleet is. Als de commissaris voor cultuur even naar de WC moet, gaat de vergadering gewoon door.
Op deze manier is cultuur vanzelf ‘nationaal’. Aan Halbe Zijlstra hebben we kunnen zien wat het ons waard is. Ik kan er niets van bakken.
19 februari
=0=
Interview
‘Mevrouw C.: Mij is verteld dat u een boek schrijft.
Ik: Ja, dat klopt.
Zij: Ik kan niet begrijpen waarom u met mij wilt spreken. Mijn woordvoeder kan u alle statistisch materiaal geven dat u nodig heeft.
Ik: Ik heb geen statistisch materiaal nodig. Ik schrijf een roman.
Zij: Een roman? Waarom in hemelsnaam schrijft u een roman?
Ik: Ik ben romanschrijver.
Zij: Wat heeft dat met mij te maken?
Ik: Niets, althans alleen indirect. Ik schrijf een roman waarin een figuur voorkomt die ambtenaar in de Commissie is, en mij interesseert daarom –
Zij: Weet de betreffende persoon dat u een roman over haar schrijft? Heeft die persoon toestemming verleend? Wat moet het worden? Een biografie?
Ik: U hebt me fout begrepen. Ik zei roman. Fictie, begrijpt u?
Zij: Als u fictie schrijft waarom heeft u dan documenten van ons nodig?
Ik: Ik heb niet gezegd dat ik documenten nodig heb. Ik zou graag, om de roman te kunnen schrijven, een indruk hebben van hoe u hier werkt, hoe uw dagelijkse werkdag eruit ziet, hoe het hier allemaal verloopt, ik dacht, misschien kunt u mij vertellen –
Zij: Hoort u eens, ik heb niet de geringste lust over mijn werk te vertellen en nog minder ben ik erin geïnteresseerd om een figuur in een roman te worden. (Ze staat op, loopt naar de deur) Roman! Fictie! Dat is toch krankjorum!
Ik (sta op en ga naar de deur): Het spijt me dat ik uw tijd verprutst heb.
Zij (doet de deur open): Dat is mijn baan.
Ik: Dat tijd verprutsen uw baan is, biedt toch nog informatie over uw werk.
Ze zegt tot ziens en ik stond buiten’.
Bron: verslag van een met veel moeite tot stand gekomen interview met de waarnemend kabinetchef van het Cultuurcommissariaat van de Europese Commissie, afgenomen door Robert Menasse (Der Europäische Landbote: 80-81).
18 februari
=0=
Uniek
Dat bij de presentatie van het resultaat van het ‘Van Waarde’ project van de WBS (gisteren in de Rode Hoed) het woord Europa weinig zou vallen verbaasde me niet. Jammer vind ik het wel. Onder bijvoorbeeld de pijler van de ‘bestaanszekerheid’ zou ‘veiligheid’ niet misstaan en dan niet individueel maar, geheel in de geest van het Europese project, als streven de onderlinge verwevenheid van de bevolkingen in Europa zo in te richten dat de veiligheid van de een de veiligheid van de ander versterkt en omgekeerd. Vergroot de onderlinge afhankelijkheden en waardeer die positief, streef er zelfs naar. Dat is, was, Europa, het streven naar Europa. We zien het verdampen waar we bijstaan. Als opvolger hebben we een Europa gekregen waarin landen als Duitsland en Nederland verwoede pogingen in het werk stellen om hun afstand tot een land als Griekenland zo groot mogelijk te maken. Griekenland is besmet, het is een rotte appel, we moeten het isoleren. Als we er zonder problemen van af kunnen zouden we het zo doen. De problemen met de euro worden niet in verband gebracht met het feit dat de munt tot een uit elkaar lopen van de diverse economieën heeft geleid, in plaats van tot een grotere verwevenheid. Nee, de Grieken hebben het gedaan. De veiligheid (en ‘bestaanszekerheid’) in Europa wordt niet bedreigd door de Grieken, de veiligheid wordt op de proef gesteld: door een naargeestige herleving van allerlei soorten nationalisme die als vanouds niet kunnen gedijen zonder vijandbeeld. De afgelopen paar jaar hebben er de ene na de andere illustratie van getoond.
Onze regering heeft een Staat van de Europese Unie 2013 opgesteld, onder de noemer ‘Bruggen slaan in Europa’. Ik weet niet wat gebruikelijk is maar als we naast de onze nog 26 andere ‘staten van de unie’ mogen inwachten dan geeft alleen dat al aan dat Europa geheel en al is teruggenomen in de nationale staten en dat het vooral niet de bedoeling is dat Europa er een eigen idee op zou mogen nahouden over wat nodig is om de onderlinge verwevenheden van economieën en culturen te stimuleren. Zou een dergelijk idee zelfs maar gehoord worden, we zouden onmiddellijk ‘Brussel’ en de ‘ambtenarij’ aan de schandpaal nagelen. In de Staat is Europa weinig meer dan een vehikel om het nationale belang te schragen. Niet economische en culturele verwevenheid is het parool maar de groei van ons BNP en vooral veel nationale ‘autonomie’. En de ambtenaren? In het FD zette Timmermans de toon: de ambtenaren van de EU verdienen te veel. Het is dit type goedkope clownerie dat precies aangeeft hoe diep we zijn gezonken. Ambtenaar bij de EU: elk jaar vele duizenden aanmeldingen (tussen 25 en 30 duizend aanmeldingen) en de kans op een baan is heel, heel klein (jaarlijks vallen ongeveer 100 banen vrij). Weinigen worden uitverkozen, na te hebben deelgenomen aan een concours met drie rondes, en degenen die worden uitverkozen hebben dat minder aan hun netwerk en politieke affiliatie te danken (dat is voorbehouden aan de hogere beleidsregionen in de nationale lidstaten) dan aan hun kwaliteit (bron Robert Menasse, Der Europäische Landbote; Wenen: Zsolnay 2012: 24). Die kwaliteit, zegt de minister verontwaardigd, mag vooral niet beloond worden. Wat denken ze wel, daar in Brussel?
De Europese landbode van Menasse bestaat niet in Europa want Europa is geen land maar een lappendeken waarvan elke staat het eigen lapje met argusogen bewaakt. Verwevenheid? Bestaat dat nog? Nou en of, schrijft de minister. De verwevenheid van de ‘bestuurslagen’ is door de crisis behoorlijk toegenomen en heeft gezorgd voor een nieuwe ‘dynamiek’, de opmaat naar ‘governance’ van de eurozone. Zelden is het governance-woord ongelukkiger gebruikt. Het vervangt immers ‘government’ niet, het vult het aan. Behalve bij Timmermans over Europa. Hij noemt het governance omdat hij government niet aandurft, en ook dat andere instituut niet, het nog onbekende en tastende instituut waarvoor het experiment Europa het unieke laboratorium levert. Leverde. De ‘Staat’ ademt het verstand van het doormodderen en de weerzin tegen het experiment. Dat gaat niet samen. Het is alsof Timmermans, en met hem de regering, van mening is dat je door tegelijk de koppeling in te drukken en op de rem te gaan staan vaart kunt maken.
17 februari
=0=
Kamers
In het RD kom ik een berichtje tegen dat de Tweede Kamer vanmiddag staatssecretaris Dekker aan de tand gaat voelen over de kosten van het schoolvervoer. Op jaarbasis gaat daar ongeveer 240 miljoen mee heen. Het grootste deel daarvan (230 miljoen) is voor het vervoer van kinderen met een handicap. Het restant (10 miljoen) is een bijdrage aan gelovige ouders van kinderen die in de directe omgeving van waar ze wonen geen voor de ouders acceptabele school hebben gevonden. Om dat restant gaat het. De PvdA (in de persoon van Loes Ypma) wil van dat restant af en het is niet onwaarschijnlijk dat er in de Tweede Kamer een meerderheid voor wordt gevonden.
De vraag is of er ook in de Eerste Kamer een meerderheid voor wordt gevonden. Nu ook mede namens de SGP minister Blok voor een al te groot gezichtverlies is behoed, heeft die partij direct bij Kamp de wens neergelegd nog eens heel kritisch te kijken naar de zondagssluiting van winkels. Voor wat hoort wat. Ik kan me indenken dat de SGP en de CU de staatssecretaris zullen vragen niet te hard van stapel te lopen met het schrappen van de tegemoetkoming voor religieuze ouders in de vervoerskosten. De Tweede Kamer kan beschikken wat ze wil, de Eerste Kamer is al een heel stuk verder dan het wikken dat bij het beschikken hoort. Het wikken van de Eerste Kamer wordt verplaatst naar de Tweede en is daar van het reguliere beschikken nog amper te onderscheiden. De Eerste Kamer is steeds minder een aparte Kamer. Dat het een Kamer is waar nog eens wordt nagedacht over de zorgvuldigheid van wetgeving is al lang niet meer het goede beeld van wat zich daar ontvouwt. De Eerste Kamer corrigeert niet meer uitsluitend achteraf, maar doet dat in een groeiend aantal gevallen vooraf. Dat is raar. De Eerste Kamer heeft in tegenstelling tot de Tweede geen amendementsrecht en ook geen initiatiefrecht met betrekking tot het indienen van wetsvoorstellen. Wat de Eerste Kamer via de voordeur daarom niet kan binnenhalen gebeurt nu via de achterdeur, de achterdeur van de Tweede Kamer. Formeel is het niet verboden, feitelijk druist het in tegen de reden ven bestaan van de Eerste Kamer.
Over het bestaansrecht van de Eerste Kamer wordt herhaaldelijk geredetwist. PVV, Groen Links, SP en D66 vinden dat die Kamer overbodig is. Ik vind dat het oneigenlijke gebruik van de Eerste Kamer door steeds meer partijen (vrijwel elke oppositiepartij is aan het marchanderen met hun stemmen in de Eerste Kamer om hun zin te krijgen in de Tweede) nut zowel als functie van dat instituut in de waagschaal stellen. De kleine overwinning van je punt en je grote gemarchandeer met de zorgvuldigheid van het onderscheid van de Kamers, het zou wel eens een boemerang kunnen blijken te zijn.
14 februari
=0=
Reserve
Werkloosheid is zowel nuttig (de arbeidsmarkt loopt vast zonder werkloosheid) als gelaagd. Er is (voor de liefhebber, ik parafraseer Marx) vlottende werkloosheid (‘tussen twee banen in’), er is latente werkloosheid (mensen buiten de arbeidsmarkt die met een duwtje de markt op kunnen, de ‘nuggers’ bijvoorbeeld) en er is de werkloosheid die steeds blijft steken (de ‘onderkant’ van de arbeidsmarkt). Dat zijn de drie lagen van het ‘industriële reserveleger’ of de ‘relatieve overbevolking’. Het relatieve betreft de economie: volgens Marx heeft het kapitalisme zich geëmancipeerd van de beperkingen van de demografie en daarom is de relatie een economische en niet een demografische. Daar had en heeft hij het grootste gelijk van de wereld in. Het arbeidsaanbod is wereldwijd, het wordt steeds toegankelijker en hoe meer we van de hoed en de rand van dat aanbod te weten komen, hoe eenvoudiger het wordt om beschikbaarheid en inzetbaarheid te koppelen. De demografie is geen belemmering, althans niet voor de arbeidsmarkt. De demografie hangt wel als een slagschaduw boven de sociale zekerheid, dat wel. De sociale zekerheid kost wat en het brengt werk met zich mee: wat ligt dan meer voor de hand om de kosten van de sociale zekerheid terug te brengen door de toegang ertoe te beperken en het werk dat een en ander met zich meebrengt te laten uitvoeren door de mensen die een beroep op de sociale zekerheid doen? Daarmee ben ik aangekomen bij de laag onder de drie lagen. Onder de drie lagen zit nog een laag die Marx afwisselend als die van de ‘paupers’ dan wel van het ‘lompenproletariaat’ aanduidt. Ook die laag is gelaagd. Tegenwoordig zouden we zeggen dat we daarin de arbeidsgehandicapten, de mensen die het leven niet zelf aankunnen, en de mensen die dat wel kunnen maar het zonder bijstand niet redden terugvinden (de Wajonger, de WSW-er, de WWB-er, de categorieën zijn overigens minder netjes te scheiden dan de acroniemen suggereren). Onze wereld is een stuk zachter dan die van de 19de eeuw maar het merkwaardige is dat we de drie lagen plus de drie-in-een laag nog steeds kennen, onderscheiden en er beleid op voeren.
De drie-in-een laag stond centraal in de plannen van de Wet Werken naar Vermogen van het vorige kabinet. Het huidige kabinet wil wel een nieuwe naam (‘Participatiewet’) maar voor het overige verandert er niet veel. Wat in beide wetsvoorstellen anders is dan in de status quo ante is heel simpel: (1) de drie-in-een laag verdwijnt als zodanig, de drie laagjes worden een enkele laag (met schakeringen van hoeveel vermogen het vermogen van de betreffende mensen bevat) en (2) de laag moet doorstromen naar de gewone arbeidsmarkt en dus naar (a) de overige lagen van mensen zonder werk en (b) naar de mechanismen die hen aan het werk moeten helpen. De gedachte is dat we op die manier tekorten op de arbeidsmarkt kunnen kortsluiten, dat we de financiering van de sociale zekerheid beter in de hand kunnen houden en dat we het aan onszelf verplicht zijn om iedereen zo goed en zo kwaad als het gaat in staat te stellen deel te nemen in arbeid en maatschappij. Een nobele doelstellingenset. Daar ligt het dan ook niet aan. De vraag is niet naar de doelstelling, de vraag is veel nuchterder: heeft het ook maar enige kans van slagen?
Ik begon met het nut van werkloosheid voor de arbeidsmarkt. Dat nut is afhankelijk van de inzetbaarheid van de niet-werkende bevolking. Die moet niet alleen beschikbaar zijn (daar kom je met sancties en belastingmaatregelen nog wel uit) maar ook inzetbaar. Dat deel van de bevolking hebben we immers nodig om het mechanisme van de markt op gang te houden en we hebben dat deel nodig om de mensen die wel aan het werk zijn eraan te herinneren dat er ook anderen zijn die hun plek kunnen innemen. Dat hangt samen uiteraard. Beschikbaarheid zonder inzetbaarheid houdt noch het mechanisme aan de praat (het is dood gewicht), noch de werknemers in het gareel (de dreiging van de vervangbaarheid is loos). We hebben de koppeling tussen beschikbaar en inzetbaar steeds beter in de hand – de hele wereld is er mee verbonden.
Mijn voorspelling is dat het zorgen voor voldoende circulatie tussen de werkenden en de vlottende, latente en de stagnerende werklozen al een opgave behelst die te groot voor de polder is. Een enorm initiatief met het oog op scholing, bijscholing en omscholing zou helpen – dat initiatief is er niet en niemand die erin wil investeren. Wat al sterk is wordt geholpen nog sterker te worden, de rest krijgt een fooi en de schuld van de tanende want overbelaste solidariteit. En daar zou dan de laag onder de lagen nog bij moeten? De arbeidsmarkt heeft het niet nodig – de enige geadresseerde kan de sociale zekerheid zijn. Maar dat adres staat niet op de participatiewet. De participatiewet is geschreven in de inkt van de bezuiniging, op het papier van maatschappelijk intussen generieke onzekerheid en hij wordt bezorgd bij gemeenten die iets mogen financieren waar ze geen geld voor kunnen mobiliseren. Nou vooruit, ze gaan de overlap tussen de onderkant van de arbeidsmarkt en de WWB stroomlijnen. De trek in de schoorsteen gaat niet van beneden naar boven maar van boven naar beneden.
Als we dat nu al kunnen voorspellen waarom beginnen we dan aan die malle wet? De vraag hing gisteren boven de bijeenkomst van de werkgroep arbeid van de WBS. We zijn er, behalve de afspraak erop door te gaan zodra het wetsvoorstel compleet en ingediend is, niet uitgekomen.
13 februari
=0=
Prijsleider
Het voorstel van minister Dijsselbloem om eens heel afkeurend te kijken naar de cao’s voor banken kan ik in een enkel woord samenvatten: geniaal. Op het eerste gezicht zou je geneigd zijn te zeggen dat het gewoon weer de platte moraal van de schraper is, dat voorstel, maar zo ordinair reageren alleen Groen Links en VVD. Die vinden het een prachtvoorstel juist vanwege de moraal. De prijs voor de meest opmerkelijke en minst opmerkzame politicus gaat deze week naar Jesse Klaver, geen twijfel over. Juist als voormalig vakbondsman steun ik dit idee, riep hij gisteravond bij Pauw en Witteman. Hij was voor eerlijk en het was niet eerlijk als ze bij de banken gemiddeld 15% meer kregen dan elders. Een wakkere vakbondsman had gezegd dat als er bij de banken 15% meer wordt betaald er vast ook wel sectoren zijn waar 15% minder dan gemiddeld wordt betaald, maar die wakkere vakbondsman was in geen velden of wegen te bekennen. Er zijn bovengemiddelde cao’s, er zijn benedengemiddelde cao’s, de gedachte is zo voor de hand liggend dat als de afwijking van het gemiddelde het probleem is het licht eenzijdig uitwerkt als je boven de streep corrigeert en eronder verzwijgt. Daar houdt een Klaver zich niet mee bezig. De VVD ook niet. We leven in een rare wereld, waar op elke vorm van gezond verstand een forse boete staat.
Trouwens, een beetje vakbondsman, voormalig of niet, had misschien nog geweten dat het fenomeen van de prestatiebeloning zich uitgerekend in de bankensector als eerste aankondigde en daar ook als eerste werd uitgezet, en niet zo ’n beetje. Dat viel voor een deel buiten de cao, maar lang niet totaal. Er had toen misschien op gewezen moeten worden dat een individuele prestatie best eens gepaard kon gaan met een publieke wanprestatie maar dat is even vergeten. Meer nog, het wordt nog altijd vergeten. Toch is het een interessante kwestie: hoeveel van dat bovengemiddelde feestmaal is afkomstig uit de prestatiecomponent en is dat prestatie/wanprestatie mechaniekje nu eindelijk stopgezet of functioneert het nog altijd, in de genationaliseerde bancaire sector bijvoorbeeld? Het zou een vakbondsvraag kunnen zijn – ik heb er nog niets over mogen vernemen. Het zou ook een politieke vraag kunnen zijn. Kennelijk is dat niet opportuun. Opportuun is dat we allemaal moeten bijdragen.
Nee, geef mij Dijsselbloem maar. Hij weet als geen ander dat genationaliseerde banken geen prijsleider meer mogen zijn. Het leidt, zegt de Vereniging Eigen Huis, tot te hoge hypotheeklasten (het verbod op prijsleiderschap haalt de toch al beroerde concurrentie onder banken nog eens extra onderuit) maar de boodschap is helder. Ook het loon is een prijs en dan kan het in dit land niet zo zijn dat de banken op het gebied van de arbeidsvoorwaarden nog prijsleiderschap vertonen.
Er is weer eens geen speld tussen te krijgen. Ik lees dat onze kersverse voorzitter van de Eurogroep bezig is de overdracht van gelden uit het EU-noodfonds naar de banken toe te stroomlijnen. Dan is het een hele geruststelling dat die gelden niet gebruikt worden om werknemers mee te paaien. Daar hebben we op de lange duur allemaal baat bij. Mooi, dat er nog politici zijn die zich daardoor, door de prijs van de lange termijn, laten leiden.
12 februari
=0=
Wegkomen
Nederlandse politiek gaat niet over waar je naar toe wilt maar waar je mee wegkomt. We willen niets nieuws, we willen af van wat er is. We willen geen rechten, we willen verboden. We willen geen wegwijzers, we willen onzekere paden. We willen geen rust, we willen beheersbare onrust. We willen niet politiseren, we willen moraliseren. Politiek is een spel maar zodra het wordt gespeeld klinkt het verwijt van politieke spelletjes.
Onzekerheid is het verbindende thema. Onzekerheid maakt mensen gezeglijk en tegen de tijd dat ze in het geweer komen en zich minder laten zeggen heb je nog altijd de mogelijkheid ze van groepsegoïsme te beschuldigen. Dat overkomt 50Plus nu, de partij die groeit omdat ouderen als een zelfvoldane en volgevreten ‘groep’ worden aangeduid die hoognodig moeten leren dat het voorbij is met hun luxe. Of die luxe er is doet er niet toe. Wat er toe doet is dat ze er niet zeker van mogen zijn, dat ze nergens zeker van mogen zijn. Vinden ze dat niet leuk? Beginnen ze een partij die moeizaam balanceert tussen het publiek dat tegen hen in het strijdperk wordt gebracht en het collectief dat ze niet zijn? Willen ze een generatieoorlog dan?
Het gaat een beetje over de AOW, het gaat nog meer over de aanvullende pensioenen (honderden miljarden, om van te watertanden) en het gaat nog weer meer over de zorg. Die is niet alleen duur, die moet ook nog worden verleend en breng kosten en werk bij elkaar en de bezuiniging ligt voor het oprapen. Onze zorg is deel vermarkt en sindsdien is elke zekerheid verdwenen. Daar heb je markten voor. Zo leveren we het nog en zo niet meer. Zo leveren wij het nog en zo doet een ander het. Zo doet de verlener nog alles en zo doen tientallen verleners tientallen verschillende dingen. Ik zou ze maar een sleutel geven, dan kan de controleambtenaar gelijk mee naar binnen om na te gaan of de zorgafhankelijke wel recht op zorg heeft. En passant nemen we ook de rechtmatigheid van de AOW uitkering mee.
Eind januari schreef Chavannes over mevrouw De Vries die de afgelopen jaren meer brieven van zorgclubs en instanties heeft ontvangen dan post in haar gehele leven daarvoor. Ze werd er niet geruster van en dus heeft ze de boodschap meer dan goed begrepen. Dat was de bedoeling en omdat mevrouw De Vries de bedoeling helemaal doorheeft mag ze blijven wonen waar ze woont. Komt dat even goed uit want ook dat was de bedoeling. De hare ook, zij het dat ze dan af en toe zorg nodig heeft en de zorg, daar moet op worden bezuinigd. We moeten allemaal ons steentje bijdragen en vele zwakke schouders maken samen een sterke. Tenzij de zwakke schouders zich gaan organiseren natuurlijk. Dat moet niet gebeuren. De organisatie is van ons en omdat wij het algemene belang zijn kan het niet anders dan dat zij slechts een naargeestig groepsbelang vertegenwoordigen. Nou vooruit, ze mogen meepraten over welke bezuinigingen in het basispakket het minst onaantrekkelijk zijn. Niet of er wat af moet, maar waar we mee wegkomen. Een verblijdende probleemstelling.
Mevrouw De Vries is de klant. Banken behandelen klanten als ongewenst bezoek. Zorginstellingen en instanties doen hetzelfde. Klanten, het mocht wat. Klanten zijn een marketinginstrument en wij beheren dat instrument, zij niet. Van afhankelijke mensen, de dingen die je klein moet houden.
11 februari
=0=
Zitplaatsen
Het is alweer tijd geleden dat ik in de Arena was. Een prima zitplaats. Als het spannend wordt gaan mensen staan, om vooral niets te missen van de wedstrijd. Aanstekelijk gedrag. Het duurt niet lang of we staan met z’n allen. We spannen ons in, we imiteren elkaar en we schieten er weinig mee op. Een individuele voordeelstrategie mondt uit in een collectief nadeel. Concurrentie roept op tot vergelijkbaar gedrag. Elk verschil in gedrag – innovatie in het moderne jargon van het optimisme – is tijdelijk. Heeft het verschil succes dan volgen we het succes en begraven het verschil. Innovatie is beleid – jammer dat beleid geen innovatie is.
In de Groene van 7 februari staat een artikel van freelance journalist Frank Mulder, De mens heeft een te zwaar gewei. Mulder betoogt dat de uniformiteit van het concurrerende gedrag de diversiteit van de menselijke biotoop meer kwaad dan goed doet. We zouden meer moeten luisteren naar ‘de wetten van de biologie’. We kunnen ervan leren om dingen niet te doen. Mulder haalt het voorbeeld aan van het mannelijke edelhert dat, om in de race voor nakomelingenschap te blijven, een steeds groter gewei vertoont. Een groter gewei is een sterker dier, vrouwtjes paren met sterke dieren, het product is herten met een gemiddeld steeds groter gewei, tot we op het punt zijn gekomen dat het hert meer last dan vreugde van het gewei heeft en een willige prooi wordt voor dieren die wel een hertje lusten. Het correctiemechanisme in de natuurlijke selectie. Werkt het zo? Laten we aannemen dat het zo werkt (Tijs Goldschmidt trakteert ons al jaren op vergelijkbare verhalen, we mogen daarom aannemen dat het voorbeeld van Mulder een uit vele is), dan kunnen we concluderen dat ons gedrag in de economie opmerkelijke gelijkenissen toont met het gedrag van het edelhert. Loop jij harder voor een baantje? Dan ik ook. Koop jij een huis in de buurt van een goede school? Dan ik ook. De ‘prijs’ van een baan gaat omhoog, de prijs van het huis gaat omhoog en niemand is beter af – behalve de sollicitatietrainer, de makelaar en de hypotheekmaatschappij. Het individuele gedrag is ‘rationeel’ (wie niet meedoet valt altijd buiten de prijzen), het collectieve resultaat is een mechanisme dat zichzelf niet weet af te stoppen – tenzij het te laat is.
We kunnen er ook van leren wat wel te doen. Een stabiel ecosysteem kan niet zonder diversiteit en ook dat zien we om ons heen. De concurrentie mag dan de individuele efficiency bevorderen, maar de concurrentie is een monocultuur en monoculturen zijn kwetsbaar. Ze missen de veerkracht om terug te buigen bij tegenslag. De monocultuur van de concurrentie heeft een tegenwicht nodig. Het moet diverser. Dat kunnen we voor elkaar krijgen, volgens Mulder, en dat zelfs in het hart van de hedendaagse monocultuur, het bankwezen. Het mondiale financiële systeem is mondiaal omdat het, met nog slechts een enkele uitzondering, elke geldeenheid inwisselbaar heeft gemaakt in elke andere. Dat vergroot de kracht van het systeem en het maakt het systeem tegelijk kwetsbaarder. Een storing op een of andere plek plant zich steeds sneller voort door het gehele systeem: sinds de liberalisering van de kapitaalmarkten en de deregulering van financiële instellingen beleven we meer schokken dan voorheen en meer dan ons lief is. De oplossing? Verschillende soorten geld – het pleidooi van Mulder komt neer op de introductie van geld waarvan het bereik ofwel geografisch ofwel functioneel beperkt is. Dat zou de diversiteit vergroten en dus de veerkracht als de dollar of euro voor een kortere of langere tijd meer problemen dan gemakken aanbieden. De oplossing zit in verschillende soorten geld die niet of niet direct in elkaar vertaalbaar zijn. Ik zou zeggen: het financiële stelsel nu is te strak gekoppeld, en strakke koppelingen zijn in een complexe wereld niet altijd aan te bevelen en hoe complexer de wereld hoe minder we strakke koppelingen moeten aanbevelen.
Mulder heeft z ’n licht bij een aantal economen opgestoken (‘een snel aan populariteit winnende groep economen’ – is dat zo?) en dat levert het nodige op. Maar je kunt je hand ook overspelen en dat gebeurt als Mulder, aan het eind van het artikel, milieueconoom Herman Daly opvoert. Deze beweert dat ‘echte economische groei’ zijn grenzen heeft bereikt. De aarde draagt het niet meer, de kosten halen de opbrengsten in. Dat gaat wat ver en het haalt het argument over het nut van diversiteit binnen de economie onderuit.
Maar dat onze monoculturele risicominister Kamp van het artikel van Mulder wat kan leren staat buiten kijf. Hij zal het er wel te druk voor hebben.
10 februari
=0=
Boren
Een kop in Trouw van vrijdag 8 februari: ‘Kamp blijft boren en aanvaardt de risico’s’. Hoe meer naar aardgas geboord wordt, hoe meer bevingen we mogen verwachten. Hun aantal neemt toe, hun kracht ook. Minister Kamp wil blijven boren maar niet hij neemt de risico’s, hij schuift ze door en voor de mensen bij wie de risico’s terechtkomen zijn het geen risico’s maar gevaren. Wat gaat Kamp doen als er een dode valt? Nog steeds tamboereren op risico’s? Alsof de dode zelf het risico heeft aanvaard door te blijven wonen in een gebied waar geboord wordt? Een risico vergelijkbaar met het risico dat je neemt als je onvoorzichtig de weg oversteekt? Hoor eens, dode, dan had je maar beter op moeten letten. Niet alleen de dode had beter moeten opletten overigens. Diens nabestaanden mogen een rekening inwachten voor de kosten van het opruimen van de rommel (het AD van 8 februari: ‘Gezin verkeersdode draait op voor schoonmaak weg’). Gisteravond (in DWDD) werd Kamp aan de tand gevoeld door Jan Mulder, ervaringsdeskundige. Wat moet Kamp daar? Hoe dan ook, Kamp maakte perfect helder dat voor hem de wereld een marktplaats is waar risico’s worden geruild. Een dode, ja misschien, maar zet u dat eens af tegen 7 miljoen gezinnen die van het aardgas afhankelijk zijn heren! Nou? Hij leek er maar wat tevreden mee. Alles kan geruild, niets is onherroepelijk en als de kans op een ernstig ongeluk 7% is, dan krijg je maar een ongeluk van 7%. Voor mijn part word je voor 7% zwanger. Het doet er niet toe, in de risicomarkt van Kamp vinden we voor alles een plek en wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen, ook al weten we vooraf nooit helemaal zeker wat het zwaarst zal blijken. Gelukkig beschikt de minister over onderzoek, waarvan de uitkomsten – hoe kan het ook anders – opnieuw nooit zeker zijn, hooguit een beetje of een beetje meer waarschijnlijk. In de wereld van het risico is het onderscheid tussen gevaren en risico’s al lang opgeheven. Kamp leeft in de wereld van procenten en procentpunten en alles wat je daar niet in kunt uitdrukken heeft pech gehad. De Groningers snappen dat, de minister niet. Maar hij leeft mee. Hij wel.
Ik hoorde op Radio 1 dat er in Groningen stemmen opgaan om het gedoe van boringen en bevingen maar eens aan een referendum te onderwerpen (Het Dagblad van het Noorden meldt dat het referendum door de Groninger Bodem Beweging is voorgesteld, ik geloof dat de waarnemend voorzitter van die beweging op Radio 1 werd geïnterviewd). Dat zou de bewoners van de bedreigde gebieden ten minste enige invloed geven op het beleid. Dat is altijd beter dan geconfronteerd te worden met beslissingen en praktijken, waarvan de winsten niet voor jou zijn en de gevaren wel. Het lijkt me een prachtige casus voor een referendum. Een voorbeeldcasus. Referenda hoeven voor mij niet gehouden te worden over kwesties waar je bij de eerstvolgende verkiezing in principe weer vanaf kunt. Grotere of kleinere provincies bijvoorbeeld. Of waarvan je door wetgeving weer afkunt. De uitbreiding van de bevoegdheden van de EU bijvoorbeeld. Ze moeten wel worden gehouden als het gaat om beslissingen waarvan de gevolgen (1) door anderen dan de beslissers worden gedragen en (2) onomkeerbaar zijn, niet compenseerbaar dus – ondanks de fooien die de NAM belooft voor schade waar de mensen niet om hebben gevraagd.
In dit land hebben we partijen die het referendum goed gezind zijn. Ik ben benieuwd. Ze zouden de Groningers van harte moeten ondersteunen. Toch, ze hebben het grootste gelijk van de wereld, daar in Groningen. Net zoals de mensen gelijk hebben die zich verzetten tegen het boren naar schaliegas. En ja, ik weet het, als dit door zou gaan dan is het einde voorlopig zoek. Dat is dan ook precies waar het om begonnen is: dat we met alle betrokkenen op zoek gaan naar een oplossing waarbij iedereen z ’n zegje heeft kunnen doen. De oplossing – het zal altijd weer een compromis zijn, maar compromissen zijn niet als zodanig erg, erg zijn alleen compromissen die over jou en zonder jou worden bedisseld – leggen we voor in de vorm van een referendum. En als de uitkomst van het referendum is dat Kamp moet gaan wonen op de plaats waar hij zijn risico’s naar toe heeft gestuurd, het zij zo.
Vroeg vanochtend was er een nieuwe aardschok.
9 februari
=0=
Wethouderssocialisme
Het wethouderssocialisme van het interbellum kende twee speerpunten: de ruimtelijke ontwikkeling en de sociale politiek. Wibaut en Drees, zeg maar. En Jan Schaefer (‘is dit beleid of is hier over nagedacht?’) natuurlijk, alweer met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling. Komt er dezer dagen eindelijk weer wat meer nadruk op de sociale politiek? Je zou het hopen. Met de overheveling van steeds meer taken op het terrein van bijstand, re-integratie en zorg naar de gemeenten zou de landelijke politiek zich kunnen onderscheiden door de gemeenten meer bevoegdheden te geven voor een eigen financieel beleid en de gemeenten zouden zich kunnen onderscheiden door een verstandig werk- en werkgelegenheidsbeleid op te zetten en initiatieven te ontplooien voor een verstandig beleid voor de sociale zekerheid.
In het FD doet wethouder Florijn van Rotterdam een bod. In Amsterdam heeft wethouder Van Es vergelijkbare wensen: een soepeler overgang uit de bijstand naar een baan die ergens op lijkt, meer en betere begeleiding van de ene baan naar de volgende, en een sociale zekerheid die het vinden en scheppen van werk aanmoedigt in plaats van – door alles duurder en ingewikkelder te maken – ontmoedigt. Bovendien, de sociale zekerheid is voornamelijk duur en ingewikkeld omdat het de overgangen van uitkeringen naar werk en van werk naar werk bemoeilijkt. Mensen zitten langer dan nodig in een uitkering en wie langer in een uitkering zit loopt een gerede kans altijd in een uitkering te blijven zitten. Op die fiets. Ik zou denken: begin met het op de schop nemen van de sociale zekerheid en transformeer de sociale zekerheid van een sanctiefabriek in een laboratorium.
Florijn en Van Es willen snel met minister Asscher om de tafel gaan zitten. Hij heeft hen nodig, zij hebben hem nodig. Of zij hem meer nodig hebben dan hij hen, dat is precies de kwestie. We kunnen de kwestie ook een naam geven: we noemen haar ‘politiek’. Mooie naam toch?
8 februari
=0=
Ongezond
Er zijn tijden geweest dat de meeste mensen de leeftijd niet haalden die we nu de ‘middelbare’ noemen. De mensen die het haalden waren de sterken, mensen met een goed gestel en had je het gehaald dan kon je ook nog wel een tijdje mee.
Tegenwoordig is het bereiken van de middelbare leeftijd aan heel velen gegund. Of je nu in een goed vel steekt of niet, de medische zorg die er is en de minder harde en barre omstandigheden van het dagelijkse leven verlengen de levensduurverwachting. Meet je de gezondheid van mensen op middelbare leeftijd dan tref je daar sterk en zwak, vrolijk en misselijk, levendig en ingedut aan. De gemiddelde gezondheidssituatie van mensen van middelbare leeftijd zal daarom minder florissant zijn dan in tijden dat het slechts aan weinigen was vergund om die leeftijdsgrens te overschrijden. Daar is geen onderzoek voor nodig. Een beetje gezond verstand doet het werk. Tenzij, natuurlijk, net als de gemiddelde gezondheid ook het gemiddelde gezonde verstand er in de loop van de tijd op achteruit is gegaan. Het is een hypothese, het toetsen waard. Ik geef een voorbeeld; ik trof het vanochtend op diverse sites aan.
Dit is het voorbeeld. De kranten vandaag maken melding van een Amerikaans onderzoek dat zou aantonen dat de gemiddelde babyboomer minder gezond is dan hun ouders op dezelfde leeftijd. Dat komt, beweert het onderzoek, omdat de babyboomer te weinig beweegt en zich niet alleen de spijzen maar ook de obesitas laat welgevallen. Geweldig. Hoewel, ze leven dan wel langer maar ze zijn allemaal hartstikke ongezond dus veel plezier hebben ze er niet van. Beweren de onderzoekers.
Ze hadden ook kunnen zeggen dat 2013 en 1950 van elkaar verschillen. Maar dan heb je geen onderzoek en dan heeft de krant niets om over te schrijven. De schoorsteen moet roken, desnoods op kosten van gezondheid en gezond verstand.
7 februari
=0=
Glazen bol
Laat gistermiddag rondde ik een eerste versie af van een stukje over pensioenen, bedoeld als bijdrage in een te verschijnen boek over ouderen. Ik voorspelde dat ondanks alle onrust over de pensioenen, de reactie van een bureaucratisch instituut als een pensioenfonds op die onrust bezwerend zou zijn, geruststellend zelfs. Waarom? Omdat een bureaucratisch instituut weinig ruimte heeft voor van de gebaande paden afwijkende informaties en meningen. Instituten en mensen verwerken niet alleen informatie, ze verwerpen ook informatie. Niet alles past en wat niet past is ruis. Dat kan voorzichtig zijn en onvoorzichtig blijken maar om dat te weten moet je over een glazen bol beschikken en die is er niet, althans niet voor dat doel.
Gisteravond (om precies te zijn om 22:36) werd een ingezonden stuk van Henk Brouwer (bestuursvoorzitter van het ABP en voormalig directeur van DNB) op de site van de Volkskrant geplaatst. Soms word ik werkelijk op mijn wenken bediend. Brouwer reageerde op een eerder die dag verschenen opiniestuk waarin de stelling werd verdedigd dat het ABP het risico van rentedaling had moeten afdekken door zich ertegen te verzekeren en dat het bestuur van het ABP, dat dit had nagelaten, daarom zou moeten opstappen. Brouwer wijst erop dat het ABP zich deels wel degelijk had verzekerd maar dat hoe meer het fonds daarin zou hebben geïnvesteerd hoe meer dat ten koste van de waarde van de beleggingen zou zijn gegaan, en het is het rendement op beleggingen dat pas echt telt. In dat licht bezien heeft het ABP het heel aardig gedaan vindt Brouwer, die er verder op wijst dat als je elk risico wilt kortsluiten je je zowel tegen rentedaling als tegen rentestijging moet indekken en dat als je dat doet je veel geld kwijt bent en geen millimeter bent opgeschoten.
Bij gebrek aan een glazen bol heeft het ABP gekozen voor het reële rendement en niet voor het speculeren op renteschommelingen. De informatie uit de beleggingsmarkt en de risico’s van de operaties op die markt wegen zwaarder dan de als storende ruis ervaren politieke beslissingen over de rekenrente. Die afweging zou het fonds vandaag opnieuw maken.‘ABP zou in dezelfde situatie opnieuw dezelfde beslissingen nemen’.
Ik kan ermee leven. Jammer is alleen dat Brouwer de gelegenheid laat lopen om te pleiten voor een rekenrentebeleid dat fondsen met goede rendementen beloont met een hogere rekenrente dan fondsen die minder presteren. Die ene rekenrente is handig voor zijn voormalige werkgever DNB. Het is niet handig voor een juiste inschatting van de kracht en zwakte van zijn pensioenfonds.
6 februari
=0=
Aantjes
Laat gisteravond keken we naar een uitzending over Willem Aantjes, 90 jaar oud. De hoofdmoot van het programma ging over de aanval van Loe de Jong op (het oorlogsverleden van) Aantjes. In 1978 beschuldigde De Jong Aantjes, nota bene in een live op de tv uitgezonden persconferentie waarin De Jong het gezag van het RIOD gebruikte om Aantjes aan de schandpaal te nagelen. Aantjes zou, vanaf 1944, lid geweest zijn van de Waffen-SS. Dat was niet juist. Aantjes had zich wel, om uit Duitsland weg te komen, aangemeld voor de Germaansche SS in Nederland. Tot een lidmaatschap kwam het niet en toen Aantjes alsnog voor de keuze werd gesteld zich beschikbaar te houden voor oorlogshandelingen aan Duitse zijde, en een daartoe verlichte opleiding moest volgen, weigerde hij en werd gevangengezet, tot aan de bevrijding. De Jong beweerde ook dat Aantjes in het gevangenenkamp kampbewaarder was geweest. Ook dat was niet juist. De Jong heeft voor zijn uitspraken nooit excuses aangeboden – Aantjes sprak er in de uitzending nog met moeite over. Het was pijnlijk, het is nog pijnlijk en Aantjes is de kwade reuk van ‘fout’ geweest te zijn niet kwijtgeraakt.
Op het moment van de beschuldiging was Aantjes fractievoorzitter van het CDA in wording (de partij werd officieel pas in 1980 opgericht). Hij trad terug en kwam ook nooit meer terug (ook omdat er in zijn partij bezwaren bestonden tegen een terugkeer). Hij kreeg het voorzitterschap van de Kampeerraad aangeboden – hij sprak het woord gisteren met minachting uit. Gerehabiliteerd in het CDA is hij niet. Hij was besmet en niemand wenste er de vingers aan te branden. Tijdens de feestelijke bijeenkomst ter gelegenheid van zijn 90ste verjaardag zei Frans Andriessen desgevraagd en met zichtbare aarzeling dat eerherstel ‘eigenlijk wel zou moeten’. Ruud Lubbers, eveneens bevraagd, vond het allemaal niet nodig. Een verjaardagsfeestje, dat was wel genoeg. Zo gaat dat blijkbaar op een feestje van het CDA.
Ik heb aan de uitzending de indruk overgehouden dat Aantjes nog altijd smacht naar eerherstel en dat hij tegelijkertijd weet dat het niet zal komen. Het is ook niet de hoofdzaak. De hoofdzaak is privé. Toen De Jong met zijn verwoestende beschuldiging kwam wisten noch zijn kinderen van het verleden van hun vader, noch wist zijn vrouw ervan. Dat hoorden we uit de mond van zijn zoon Klaas. Aantjes wilde er niets over kwijt want, ja, dat was privé en hij zou er niets over zeggen.
Hij zei niets en liet alles zien. Waarom heb je woorden nodig? Zijn mimiek, zijn lichaamstaal, zijn gezicht, ze spraken boekdelen. Wat een pijn, welk een verdriet, hoeveel met moeite beheerste emotie. Een broze, verslagen man.
Alleen daarom was de uitzending een indrukwekkende ervaring.
5 februari
=0=
Haast
Tijdsdruk is, net als oorlog, niet goed voor de waarheidsvinding. Daarom gaan moderne media en waarheid zo slecht samen. Nu, dat zij zo. Het wordt ernstiger als ook het wetenschappelijk onderzoek onder tijdsdruk komt te staan. Er moet gepubliceerd worden want anders droogt de financiering op. Carrières hangen ervan af. Zelfs hele instituten hangen ervan af. De haast heeft het onderzoek in z ’n greep. Dat maakt het leven van onderzoeksjournalisten en van journalistieke commentatoren er niet makkelijker op. Ze zouden, zelf ook onderworpen aan deadlines en targets, steeds beter geschoold moeten worden in het herkennen van haastwerk, maar dat kost tijd en tijd is er niet.
Een aantal kranten maakt gebruik van informatie van Z24. Zo vind ik op de site van de Volkskrant een verwijzing naar een bericht met als kop ‘meer geld maakt wel gelukkig’. Economen dachten lang dat niet je absolute maar je relatieve inkomen je tevredenheid met het leven bepaalde en ze dachten bovendien dat er een bovengrens zat aan het verband tussen geld en geluk. Twee tot drie keer modaal, dan had je het wel gehad. Daarboven zou meer geld niet meer geluk betekenen. Die regel, schrijft Matthijs Bouman in Z24, is fout. Nieuw onderzoek heeft aangetoond dat het zo niet ligt. Niet het relatieve maar het absolute inkomen bepaalt de tevredenheid en een bovengrens is er niet. Nu ja, schrijft Bouman, behalve in België.
Dat zou hem op een gedachte hebben moeten brengen, al was het maar omdat in België de inkomensongelijkheid in het recente verleden eerst een tijd lang toenam en nu weer enigszins aan het dalen is. De gedachte is dat geluk en inkomensongelijkheid iets met elkaar van doen hebben. Een voor de hand liggende gedachte en de formule zou zijn dat een evenwichtige inkomensverdeling grenzen stelt aan het hoogst bereikbare absolute inkomen en dat, hoe evenwichtiger de inkomensverdeling, je positie in de relatieve inkomensverdeling steeds bepalender wordt voor je geluksbeleving. De oorspronkelijke relatie (opgeschreven door Richard Easterlin) en niet de nieuwe die Bouman van de daken schreeuwt. Je kunt zeggen dat op basis van België tot conclusies komen te, ik zeg het maar, haastig is maar dan nog is het zo dat die haast (die tot een hypothese in plaats van tot een conclusie leidt) minder groot is dan de haast van Bouman die onbekommerd vergeet te melden dat in het onderzoeksrapport waar hij naar verwijst (Daniel Sacks et al, The New Stylized Facts about Income and Subjective Well-Being, Bonn: IZA 2012: 10) te lezen valt dat de onderzoekers niet zozeer met België als wel met de VS in hun maag zitten: in de VS is het BNP de laatste veertig jaar verdubbeld en de tevredenheid van mensen is (licht) gedaald. De onderzoekers geven daar niet echt een verklaring voor maar ze wijzen wel op de sterk gestegen inkomensongelijkheid in de VS. Het ‘behalve in België’ moet worden aangevuld met, zij het tegen de achtergrond van een andere context en van andere ontwikkelingen, de kleine zinsnede ‘en de VS’.
Ik trek twee conclusies. In de eerste plaats is onmiskenbaar dat de onderzoekers te haastig zijn geweest. Ze komen (ibid.) niet verder dan de opmerking dat de VS ‘eerder een uitbijter dan een sleutelvoorbeeld’ is. Dat is geen argument, het is een poging een onvolgroeid onderzoek te redden. Goed voor de loopbaan, misschien, maar met betrouwbare resultaten heeft het nog maar weinig te maken. In de tweede plaats moet Bouman worden aangerekend dat hem een smeuïge kop meer heeft bekoord dan het met enige aandacht lezen van het gehele onderzoeksrapport. Daar zal dan, ik blijf vriendelijk, de tijd wel voor hebben ontbroken.
4 februari
=0=
Kleine verschillen
‘Wat betekende die ster eigenlijk voor hen die ons dwongen hem te dragen, vroeg ik me af. Was het als schietschijf gedacht of als richtingaanwijzer die ons de weg naar een verschrikkelijk einde wees?’ Het waren vragen die Inge Deutschkron zich als jong meisje stelde. In 1933 had haar moeder haar verteld dat ze jodin was. Ze was toen bijna 11 jaar en de mededeling was nieuw voor haar. Ze wist niet wat het betekende maar ze wist wel dat het alle verschil maakte. De gele ster, vanaf 1941 verplicht, onderstreepte het nog maar eens. Ze besloot dat de onduidelijkheid over waar de ster nu precies voor stond een belangrijk deel van die ster was. Hadden de joden geweten wat hen te wachten stond, ze zouden de bevelen niet zo ‘gelaten’ hebben opgevolgd. Hadden landgenoten, als zij het wisten, het ook vertikt? Ze geeft er, en dat is verstandig, geen antwoord op. De inschikkelijkheid van de joden hing samen met de onduidelijkheid over hun lot. Haar moeder vertelde haar over geruchten die ze had vernomen – Inge verzocht haar moeder van die geruchten verschoond te blijven. ‘Maar misschien zijn die geruchten toch waar?’ hield haar moeder haar voor. Ja misschien wel, of misschien weer heel andere geruchten, nog erger of net wat minder erg. Hun ‘lot’, het lot van de joden, was gruwelijk, mede omdat ze niet wisten en alleen konden raden – of een poging te wagen de gedachten aan wat hen wachten stond te onderbreken. Ook hun landgenoten konden dat doen maar het maakt verschil of je dat doet omdat het over jou gaat of juist niet. Je kunt huiveren van angst en kou, maar ook erotiek kan een huivering teweeg brengen. Een verschil, nou en of, en wie dat verschil denkt op te heffen door te zeggen of schrijven dat huiveren in alle gevallen huiveren is poetst net te veel weg. Dat is, zou ik zeggen, het lot van Bart van der Boom en dat wordt dan ook terecht door Evelien Gans en Remoc Ensel (De Groene, 13 december 2012) als ‘nivellerende geschiedschrijving’ weggezet. De reactie daarop van Van der Boom (De Groene, 10 januari) was tamelijk onheus en ad hominem (Gans zou voor een geschiedkundige merkwaardig weinig in geschiedenis geïnteresseerd zijn: van dat niveau) en ging nergens serieus op de bezwaren van Gans en Ensel in.
‘Wij weten niets van hun lot’, Bart van der Boom koos deze uitspraak van Etty Hillesum als titel voor zijn boek over ‘gewone Nederlanders en de Holocaust’. Zijn stelling is dat in de beleving en voorstelling van wat de joden te wachten stond, de overeenkomsten tussen joden en niet-joden in Nederland groter zijn dan de verschillen. Ze huiverden, bij de gedachte alleen al en, inderdaad, de omstandigheid dat vrijwel niemand precies wist hoe het lot van de joden beslecht zou worden hielp bij het uitvoeren en opvolgen van de bezetter (‘Die onwetendheid is onmisbaar voor een verklaring van het gedrag van tijdgenoten’: 413). Hadden ze het geweten, dan hadden joden zowel als niet-joden zich anders gedragen (: 414). Dat kan zijn maar de vraag die Van der Boom had moeten stellen was niet deze maar de omgekeerde: hoe gedroegen ze zich nu ze het niet wisten?
Ja, hoe gedroegen ze zich? Van der Boom beschrijft het gedrag in termen van de ‘logica van gehoorzaamheid’ (: 387 ev), en zijn suggestie is dat als de Holocaust bekend was geweest er ongetwijfeld een ‘logica van ongehoorzaamheid’ was ontstaan. Wat Deutschkron over de joden in Duitsland vermoedt (hadden we het geweten dan waren we niet zo ‘gelaten’ gebleven) wordt door haar niet, en bij implicatie door Van der Boom wel, op allen geprojecteerd. Ervan afgezien dat het een wat slordig begrip van logica is dat Van der Boom hanteert: hoe weet hij dat? Dat de Nederlanders ‘gehoorzaam’ waren is nog wel verdedigbaar, maar daar volgt niet uit dat ze onder andere omstandigheden in de modus van de ongehoorzaamheid waren geschoten.
Gedrag is in de studie van Van der Boom noch de onderzoeks-, noch de analyse-eenheid. Het wordt slechts spaarzaam genoemd – bijvoorbeeld in de vermelding van de verzuiling als verklarende factor voor het gemak waarmee in Nederland de joden werden weggevoerd: hoe sterker de verzuiling was geïnstitutionaliseerd in dorpen, steden, regio’s, hoe kanslozer de joden (: 402). Ik had er meer van willen weten maar er is niet meer. Jammer want de vraag naar het groeiende isolement van de joden (het aantal en de intensiteit van de contacten tussen joden en niet-joden nam af) is misschien niet iets om trots op te zijn, niet iets om in je dagboek te vermelden bijvoorbeeld, het is wel een belangrijke vraag. Die contacten en hun verschraling behoren tot ‘De kleine verschillen die het leven uitmaken’ (het proefschrift van Evelien Gans; Amsterdam, Vassallucci 1999 en dan in het bijzonder pp. 492-531) en het zijn diezelfde kleine verschillen die heel grote gevolgen hebben. Merkwaardig is dat Van der Boom veel schrijft over tolerantie (in de zin van: ook al mogen we ze niet, ze horen er wel bij want het zijn onze rotjoden) en weinig over contacten.
Van der Boom documenteert zijn stelling voornamelijk aan de hand van een aantal (164) dagboeken uit de periode van de 2e wereldoorlog. De selectie is, Van der Boom geeft het ruiterlijk toe, niet representatief, echte uitspraken kun je er niet op baseren, maar, zo Van der Boom: ‘Toch ben ik ervan overtuigd dat op basis van dit onderzoek algemene uitspraken gedaan kunnen worden over de vraag wat ‘de’ Nederlander dacht over de Bezetting in het algemeen en de Jodenvervolging in het bijzonder (…)’ (: 112). Waarom? We krijgen twee redenen aangeboden: dagboekschrijvers geven niet alleen hun eigen mening maar ook die van anderen weer, en de meeste dagboekschrijvers convergeren in hun meningen en overtuigingen (: 112-113).
Kortom, we hebben met ons allen gehuiverd en daarin vindt Van der Boom de communis opinio en de ‘convergentie’. Het is, voorzichtig uitgedrukt, allemaal hoogst voorbarig. Ik heb liever Guus Meershoek (De Groene van 30 januari) als hij schrijft: ‘Wat de joden tijdens de bezetting is aangedaan, is niet buiten de niet-joden om voltrokken. (…) De herinnering daaraan zal ongemakkelijk blijven, waarbij joden die gebeurtenissen voorlopig nog wel anders zullen herinneren dan niet-joden’.
3 februari
=0=
Foutje
Afgelopen woensdag en donderdag bezochten Elly en ik Keulen, samen met twee goede vrienden. De aanleiding was een tentoonstelling van David Hockney. Zelfs voor een kleurenblinde een aangename ervaring, die Hockney. Woensdag 30 januari: tachtig jaar eerder kreeg Hitler de sleutels van de macht aangereikt. Daar besteed men aandacht aan. Een indrukwekkende rede (Verscheurd Leven) van Inge Deutschkron voor de Bondsdag. De rede is afgedrukt in de Frankfurter Allgemeine van de 31ste en het redactioneel van die krant looft de rede ‘omdat ze geen ruimte overliet tussen herinnering en de dag van vandaag’. Geen historicus had het beter kunnen verwoorden, schrijft de krant. Ik bewaar het voor morgen – vandaag ben ik ingehaald door de actualiteit van een heuse ‘nationalisatie’. Ook op dat vlak overigens is Duitsland verder dan wij. In Duitsland is een wetsontwerp in de maak om zakenbanken en spaarbanken te scheiden. Niet, zoals bij ons, als er een ‘crisis’ dreigt, maar als regel, als dwingend voorschrift voor banken met een zeker omvang. Misschien zouden wij dat ‘systeembanken’ noemen, je weet maar nooit.
Als er een crisis dreigt ben je al te laat. Dat toont SNS Reaal perfect aan. ‘Foutje’, zou Rijk de Gooijer hebben gezegd. Alleen is het nu de bank zelf die even wil ‘vangen’. De Kamer moet maar eens bij zichzelf te rade gaan over de vraag waarom men ex-minister De Jager heeft laten wegkomen met een regeling die situaties als we nu bij SNS Reaal tegenkomen op geen enkele manier afzwakt. Laat staan dat de regeling iets voorkomt. We hebben een interventiewet, dat wel, maar de interventie komt als het kwaad al is geschied. Het kwaad kon geschieden omdat SNS Reaal een ‘systeembank’ was. De vraag is, wanneer weten we dat iets een systeembank is? Wie beslist daarover en op grond van welke criteria? Nu, wie daarover beslist is eenvoudig te achterhalen. Dat is de DNB. Maar wat niet te achterhalen is op basis van welke criteria een bank die status verwerft. Die criteria zijn niet openbaar, zijn ook gisteren niet bekend gemaakt en ze zijn, lees ik in een enkel commentaar, boterzacht. We kunnen het resultaat dus niet voorspellen. Het zit in de hoge hoed van de DNB en zoals het elke goede goochelaar betaamt, houdt de DNB het hoe en wat van de truc geheim. Je vraagt je af of het doorschuiven van het toezicht naar ‘Brussel’ de hele zaak nog minder democratisch maakt dan ze nu is. Er zijn mensen (zie de column van Ewald Engelen in De Groene van deze week) die dat vinden en daarom een ‘referendum’ eisen. Dat mag, maar het zou wel zo beleefd zijn dat niet aan de ‘democratie’ op te hangen.
Al twintig jaar geleden sprak Niklas Luhmann in een interview zijn vermoeden uit dat ‘links’ en ‘rechts’ in de politiek er steeds minder toe deed, en hij schreef dat toe aan, enerzijds, een te nauwe vervlechting van partijen en overheidsorganen en, anderzijds, aan de overweging dat de ‘soevereine staat’ steeds minder het juiste adres is om bij aan te kloppen voor de zorg om ‘lokale orde’ (het interview uit 1993 is gepubliceerd in Was tun, Herr Luhmann? Vorlezte Gespräche mit Niklas Luhmann. Berlin, Kadmos 2009: 47-48, 65). Het vierde kabinet Balkenende en de twee kabinetten Rutte leveren een uitstekende illustratie. Links en rechts verenigen zich met de nodige onduidelijkheden en halfheden rond de bedreigde natie, de ‘middenpartijen’ doen dat alleen in verkiezingstijd en beheren als de verkiezingen voorbij zijn het lokale agentschap van de financiële markten – in de hoop op een beloning, in de angst voor een sanctie. Mogen we ons eigen loket houden of worden we een lokale vertegenwoordiging van het Brusselse moederloket?
Curieus dat de kwestie van ‘soevereiniteit’ daarop uit is gedraaid. Misschien zouden politieke partijen eens na moeten denken over het ‘ontvlechten’ van hun nauwe band met de staat. Laten we er niet omheen draaien: de vervlechting is een ‘foutje’ waarvan het lokale agentschap wel en de politieke kwaliteit niet profiteert. Weg met de vervlechting dus, een losse koppeling is meer dan genoeg. We kunnen beginnen met het in de prullenbak gooien van ‘regeerakkoorden’ die weinig regering opleveren maar wel onveranderlijk gemuilkorfde partijen.
2 februari
=0=
Wanneer
Het ABP heeft afgelopen jaar een mooi rendement geboekt – en verlaagt de pensioenen. Een beetje, maar als we het inflatieverlies meenemen toch al gauw drie procent. De inflatiecorrectie is al enige jaren niet toegepast. Het begint op te tellen. Andere pensioenfondsen scoren eveneens mooie rendementen – een aantal onder hen korten zeer fors. Een wondere wereld, de wereld van het pensioen.
Gisteren stond in het Parool het verslag van een gesprek met de Amsterdamse hoogleraar pensioenrecht Erik Lutjens. Zijn stelling: de pensioendeelnemers worden nu voor de gek gehouden. Ik zou gezegd hebben: de pensioendeelnemers worden in het onzekere gehouden. Rutte beloofde, als staatssecretaris, in 2002 een onderzoek naar het verdwijnen van pensioengelden uit de fondsen naar de werkgevers. Dat ging dan om een dubbelslag: en niet betaalde premies en een greep in de pensioenkas. Het onderzoek is er nooit gekomen. Moeilijk kan een onderzoek niet zijn, zegt Lutjens. Maar pensioenfondsen en de politiek hebben er geen zin in. Pensioenfondsen: is dat niet ook de vakbeweging? De politiek: was volgens Rutte een afspraak precies wat het was, namelijk een afspraak?
Naar verluid gaat het om een totaal bedrag van de nodige tientallen miljarden. Naar verluid mag er pas op de pensioenen worden gekort indien er geen echt middel onbeproefd is gelaten om een korting af te wenden. Het middel van een onderzoek is in elk geval achterwege gelaten. Lutjens vermoedt dat het grotendeels om niet juridisch afdwingbare kwesties gaat. Het was niet fraai en zo, maar het was niet illegaal, al die afromingen. Dat kan, maar of het in alle gevallen helemaal legaal is geweest, dat kan hij niet zeggen. Hst is ook, gelet op de kortingen nu, een kwestie van afwegingen, waarvan het resultaat vooraf niet goed is te voorspellen. Dat wordt procederen. Of er geprocedeerd gaat worden met de pensioenfondsen en de werkgevers in de beklaagdenbank is daarom geen vraag. De vraag is wanneer er geprocedeerd gaat worden. Het zou Rutte sieren als hij de procesgang zou vergemakkelijken door alsnog zijn onderzoeksbelofte in te lossen.
1 februari
=0=
Symbolen
Het is hoog tijd om Diederik Samsom eens te vragen over zijn idee van wat een symbool is. Illegalen als zodanig buiten de wet plaatsen vond hij een symbool van weinig waarde. Een soort cosmetica neem ik dan maar aan en hij tilt er niet zwaar aan. Dat mag, maar belangrijker is hoe zwaar de illegalen eraan tillen. Daar heb ik Samsom nog niet over gehoord. Nu we de laatste dagen een bombardement van aanhankelijkheidsbetuigingen aan koningin en koningshuis over ons is uitgestort meende Rutte dat het koningshuis een symbool was, en wel een belangrijk symbool. Samsom, gevraagd naar zijn commentaar op de suggestie van Pechtold dat de nieuwe koning geen voorzitter van de Raad van State meer mocht zijn, vond dat nu even niet zo’n punt. Hij is zuinig op z’n symbolen – raar, als je geen hoge dunk van symbolen hebt. Of is het ene symbool het andere niet?
Dat zullen we binnenkort weten. De VVD, toch al bekwaam in het herschrijven van het regeerakkoord, is achter de plannen gekomen om werkgevers een quotum arbeidsgehandicapten op te leggen; de VVD vindt dat een te zware verplichting voor de werkgevers. Eerst zag het ernaar uit dat het om niet meer dan 100.000 mensen zou gaan, nu blijkt dat het om 170.000 mensen gaat. Des te urgenter de kwestie zou ik denken maar daar is de VVD het niet mee eens. Het aantal was al groot, het mag niet nog groter worden. Het quotum was een symbool en je moet er niet meer van maken dan het is. Politici zijn flexibel.
Staatsecretaris Klijnsma heeft al gereageerd. Het oorspronkelijk genoemde aantal was slechts voorlopig, zei ze, en nu we beter weten om hoeveel mensen het echt gaat is dat geen reden het plan in te slikken. Dat is mooi. Het zou nog mooier zijn als Samsom deze kwestie zou oppakken en een verklaring uitgeven dat juist dit quotum het symbool is voor een regering die participatie niet alleen als een mooi voornemen etaleert maar het ook (de vergelijking is een beetje ongelukkig, ik weet het) handen en voeten geeft. Het quotum als symbool voor verdergaande maatregelen om de positie van ouderen en jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren, als symbool voor maatregelen om de sociale zekerheid nu eindelijk eens ook op hen af te stemmen en op de dagelijkse omstandigheden van iedereen zonder een vast arbeidscontract enzovoorts.
Het is tijd voor symbolen.
30 januari
=0=
Zand
Het rapport van de commissie van Dijk, Terug naar de toekomst, biedt een opmerkelijk inkijkje in de keuken van Groen Links. Het is een rotzooi in die keuken. Er is, sinds 2002, een chef-kok die een geheel nieuwe menukaart opstelt en daar weinig hulp van anderen bij nodig heeft. Ze begon met 11 zetels en eindigde met 10. Men zegt dat ze zeer succesvol is geweest. Daar kan men aan twijfelen maar wat zeker is, is dat ze wist wat ze wilde. Zo wil ze het referendum een plek in het bestel geven, krijgt daarvoor geen steun van het congres, bewerkt het partijbestuur en drijft haar zin door. Enkele maanden na de verkiezingen van 2010 geeft ze er de brui aan en benoemt zelf haar opvolger. Wanneer een referendum (in dit geval over de volgende fractievoorzitter) wenselijk is, komt het er niet. Dat is kennelijk Chefsache. Dat moet voortaan anders, zegt de commissie. Achteraf, maar dat valt niet de commissie maar wel de partij aan te rekenen. Vervolgens komt er een chef-kok die door niemand als chef wordt gezien en geaccepteerd, die bij het eerste gerecht volkomen solo opereert (Kunduz) en die wordt ondersteund door een keukenbestuur dat het noch met haar noch onderling eens is. Geen wonder dat zelfs de meeste getrouwe leden van het overige ondersteunende personeel de gerechten steeds minder blieven, en van hun onvrede meer of minder en op eigen houtje kond doen. De trouwe klantenkring van de keuken protesteert af en toe, soms heftig, en wordt op gezette tijden via een keukencongres weer in het gelid gemasseerd. Van de keukenbezoekers uit het verkiezingsjaar 2010 hield een forse meerderheid het voor gezien, vorig jaar. Die waren ergens anders gaan shoppen. Bij de verkiezingen in 2012 houdt de keuken daarom nog maar nog 4 zitjes over – eentje daarvan een cadeautje, een restzetel. Daar kun je geen restaurant met terras mee runnen. Er zullen ontslagen moeten vallen. De fractievoorzitter wordt opnieuw vervangen en er komt een commissie die de oorzaken van het zetelverlies onderzoekt, de commissie van Dijk. De commissie concludeert dat Groen Links door Groen Links buiten spel is gezet. De nederlaag heeft de partij aan zichzelf te wijten.
Politiek personeelsbeleid is een van de aanbevelingen van de commissie. Wat dat is weet ik niet. Het moet professioneler, dat lees ik. Als je het rapport leest krijg je de indruk dat de mensen die kandidaten zochten maar zo’n beetje hebben rondgeneusd in hun kennissenkring, een berichtje over die en die hebben opgepikt en hupsakee. Dat zal vast wel een politiek personeelsbeleid geweest zijn, politiek van de borreltafel en het ons kent ons en de politiek van een knullige ballotagementaliteit. Zou het echt waar zijn? Ik moet het maar geloven, van de commissie, en toch is het ongelofelijk.
In het rapport van de commissie kom ik de woorden ‘liberaal’, ‘links-liberaal’ en ‘sociaalliberaal’ niet meer tegen. Waaruit ik maar afleid dat niet de verwarring van de periode Sap maar het liberale experiment van de periode Halsema ten grave is gedragen. Terug naar de toekomst?
Zand erover
29 januari
=0=
Dolkstoot
Eerst hadden alle aanhangers van Weimar het gedaan, nu heeft de ‘elite’ het gedaan. Enkele dagen geleden schreef Ewald Engelen een stukje in het Parool met als titel ‘Verraad’ en het verraad (de uitverkoop van ons land aan Brussel) was gepleegd door de elite. Ik was verbaasd. Voor mij was Thierry Baudet de man van de complot-cum-agententheorie over Europa, niet Engelen. De elite, die hanteert de dolk. De vergelijking met Weimar maak ik opzettelijk.
Sinds afgelopen zaterdag (NRC Handelsblad, Opinie & Debat, p. 3) is mijn verbazing alweer wat afgenomen. Ik lees een oproep ‘Ook wij eisen een referendum!’, ondertekend door oude bekenden als Arjo Klamer en door het nieuwe vernuft van onder meer Engelen en, onvermijdelijk, Baudet. Een referendum met als vraagstelling: ‘wilt u onderdeel worden van een Europese politieke unie, zoals in het voorstel van Barroso en Van Rompuy?’
De ondertekenaars (iedereen wordt uitgenodigd medeondertekenaar te worden) hebben de vraag al beantwoord. Zij niet. Zij willen een referendum over de toekomst van Nederland in de Europese Unie. Van de EU zelf verwachten ze weinig. Dat zal nooit ‘rechtsstatelijk verankerde, collectieve beslissingsbevoegdheden’ op een legitieme manier kunnen uitdragen ‘vanwege de onoverbrugbare verschillen in taal, geschiedenis en cultuur’. Dat weten we dan ook weer. Er zijn niet slechts verschillen, er zijn ‘onoverbrugbare’ verschillen. Wie dat beweert is niet alleen niet goed bij z’n hoofd. Hij (alle ondertekenaars zijn mannen) heeft bovendien een opvatting van geschiedenis die niet zozeer historisch als wel nationalistisch is. Dat is dan de tweede overeenkomst met de criticasters van Weimar. Opnieuw, niet qua inhoud (in het geval Weimar werden de verdedigers van een parlementaire democratie beschuldigd, nu wordt eerder geklaagd over een democratisch tekort). Wel qua ‘cultuur’, die in Weimar niet bij de Duitse natie heette te passen en in de EU de nationale culturen negeert. Een dolkstoot komt zelden alleen. Er is, zo moet ik maar begrijpen, geen geschiedenis, er is pas geschiedenis sinds de naties wakker zijn geworden en hun interne en onderlinge verschillen hebben ondergebracht binnen en over de muren heen van de natiestaat. De EU is daar een ontkenning van. ‘Gevolg hiervan is dat Europese integratie altijd een elitair, technocratisch project zal zijn dat op weinig enthousiasme onder de bevolking kan rekenen’.
In Buitenhof zag ik een debat tussen Verhofstadt, Klamer en Visser (redacteur en columnist van het FD). De heren waren het erover eens dat de euro alleen met een politieke unie levensvatbaar was. Verhofstadt trok daar de conclusie uit dat die unie er dan maar snel moest komen, Klamer vond dat we dan de euro maar moesten verlaten en Visser zag het somber in. Verhofstadt voegde eraan toe dat als de politici er niet uit kwamen, de financiële markten hen er wel toe zouden dwingen. Een noodsprong. Beter was het geweest indien hij de discussie over een politieke unie afhankelijk had gemaakt van de vraag hoe de financiële markten gereguleerd zouden moeten worden – de voorwaarde om überhaupt weer eens over politiek na te kunnen denken. De vraag zou dan luiden of de eurolanden daartoe in staat zou zijn zonder politieke unie. Ik zou de heren ondertekenaars iets hoger inschatten als ze die vraag hadden geagendeerd – en daaruit de conclusie hadden getrokken dat een referendum daar geen antwoord op kan geven.
Val niet de politieke unie maar de afhankelijkheid van de financiële markten aan. Voor de historici: die afhankelijkheid is niet het product van de euro, die afhankelijkheid is het product van deregulering.
28 januari
Beginselen
We passen onze beginselen niet aan, en ons reglement wel. Dat heeft de SGP besloten en de parlementaire fractieleider van die partij in de Tweede Kamer vindt dat een wijs besluit in een netelige kwestie. In beginsel sluiten we vrouwen uit; in de praktijk mogen we hen hun geslacht niet ‘tegenwerpen’. Je kunt dat dubbelzinnig noemen (zoals het Clara Wichmann Proefprocessenfonds doet), ik noem het consequent. Het gaat om het bestaansrecht van die partij zelf. Hadden ze hun beginselprogramma aangepast dan hadden ze net zo goed hun partij kunnen opheffen. Daar hebben ze voor gepast en daar is niets dubbelzinnigs aan.
Moet de regering nu in het geweer komen? De Tweede Kamer? Waar zou het over moeten gaan? Er is nog altijd geen wet die bepaalt wat een politieke partij is en waar een politieke partij aan moet voldoen om als kiesvereniging, als toegangspoort tot het passieve kiesrecht, op te mogen treden. Het lijkt me ook niet zo eenvoudig om daar iets voor te bedenken dat de diverse in het geding zijnde grondrechten op een evenwichtige manier respecteert, dan wel ze naar evenredigheid aanspreekt. Ik bedoel, onze grondwet heeft geen voorrangregels en indien we ertoe over zouden gaan elke partij op het vlak van diens beginselen de maat te nemen dan zal dat sommige partijen meer treffen dan andere. De grondwet biedt ook helemaal geen evenwicht in grondrechten en daarom kunnen we niet zeggen dat het ene zwaarder weegt dan het andere. Moeten we dan via de gewone wet proberen te bewerkstelligen wat de grondwet niet mogelijk maakt? Het middel zou wel eens erger kunnen zijn dan de kwaal.
Een politieke partij bestaat bij de gratie van de concurrentie met andere politieke partijen. Dat is niet altijd zo, het is een wenselijkheid. Het is een beginsel, en uit het beginsel vloeit voort dat een politieke partij niet iedereen vertegenwoordigt, en niet het gemiddelde van wat dan ook is. Zouden we dat als eis stellen dan zijn alleen eenheidspartijen, eenheidsworsten, denkbaar en toegestaan. Dat is een gevaar dat diverse partijen ook bedreigt. Vandaar de steeds weer opduikende roep om ‘herbronning’ of ‘herijking’, de roep om een partij te bevrijden uit de omhelzing door technocraten en marketeers en de ‘beginselen’, het politieke van de politieke partij, weer in het zonnetje te zetten. Een golfbeweging, vooruit. Een partij is er voor diegenen die wat zien in de beginselen van die partij. Bij het actieve kiesrecht moet je maar afwachten wat je krijgt, bij het passieve kiesrecht heb je meer greep op wie een waardige vertegenwoordiger is. Waarom zou je anders überhaupt met zoiets als een partij op de proppen komen? Natuurlijk, de kans bestaat – en bij de SGP is die kans geen kans maar dagelijkse realiteit, is een ‘beginsel’ – dat het politieke van jouw politiek artikel 1 van de grondwet bruskeert. Of enig ander artikel uit de grondwet. Dat is de vraag niet. De vraag is of we daarvoor de grondwet moeten aanpassen. Mijn voorkeur heeft dat niet. De grondwet is niet opgesteld om problemen, belangen en waarden glad te strijken, de grondwet is opgesteld om iedereen de ruimte te bieden zoveel mogelijk na te jagen wat najagenswaard wordt geacht. De grondwet respecteert het recht op verschil en wil iedereen dat recht gunnen. De afstemming van het ene op het andere, dat is een kwestie voor, onder meer, politieke partijen.
Er zou, politieke lafheid daargelaten, weinig in de weg hoeven te staan voor het invoeren en handhaven van stevige regels over het openbaar maken van de financiën van partijen die in welk gremium dan ook op basis van verkiezingen participeren. Om de discussie over beginselvrijheid en politieke partij echt serieus te voeren – de kwestie SGP toont het belang ervan aan – zou de kwestie over de herkomst van de centen eerst maar eens geregeld moeten worden. Ook dat heeft Rutte 1 nagelaten.
Ik denk dat Plasterk dat direct zou moeten aanpakken. Er is niets in de grondwet dat er tegen pleit. Er is veel in de openbaarheid dat er voor pleit. Al was het maar het opruimen van blokkeringen die het echte debat in de wielen rijden.
15 januari
=0=
Emmer
Alsof je een emmer leeggooit, zoveel commentaren kom ik in de zaterdagkranten tegen over de crisis, de zorg, de ouderen en, bijna een samenvattende term, het ‘loongebouw’. De Financiële Telegraaf publiceert een artikel van onze nationale Knabbel en Babbel, Willem Vermeend en Rick van der Ploeg. NRC interviewt Willem Buiter en publiceert artikelen van Paul Schnabel en Johan Schaberg. Trouw heeft een mooi informatief artikel van redacteur Laura van Baars over de flexibilisering en een interview met Johan Polder over de zorg, de kosten, de premies, de solidariteit. Zijn we met een omweg weer bij het loongebouw. En het Financieele Dagblad interviewt Peter van Lieshout, Paul Schnabel, Ab Klink en Paul de Beer. Vandaag in de Volkskrant artikelen van drie bestuurders van FNV Bondgenoten en van een politicoloog – die voor loonsverhoging pleit. Uit het hart gegrepen zeggen we dan maar. Het is wat veel. Ik doe een greep. Ik hou het bij Schnabel en Schaberg uit NRC en gebruik Polder om in alle opwinding de nuchterheid niet uit het oog te verliezen.
Bij Schnabel worden macht, gezag en leiding afgeschaft en we houden alleen het geweld over: jij, oudere, kunt nergens meer heen en dus pak ik je. Het motto: demotie is een luxe vergeleken bij ontslag, en een lager loon is dat ook. De goede man doet net alsof dat een argument is. Dat is het niet, het is geweld en alleen omdat hij niet van dat woord houdt vervangt hij het door ‘de crisis en de concurrentie van landen met een gemiddeld lager loonpeil’. Statischer kun je het niet zeggen. Het zal wel aan de leeftijd liggen. De hele wereld is in beweging, de beleving van het heden wordt verziekt door de verwachting van een sombere toekomst waar je steeds minder over te zeggen hebt (Franca Treur, die in de Groene een stuk schrijft over het geteisterde Griekenland, noteert: ‘Ik heb nog geen zwangere vrouw gezien’) en Schnabel heeft het over gemiddelden. Laten we hopen dat er nog mensen en landen zijn met een gemiddeld hoger argumentatiepeil. Zoals Polder zegt dat hij verwacht dat de variatie in zorggebruik binnen de opleidingscategorieën veel groter is dan tussen hoger en lager opgeleiden, zo mag je vermoeden dat een gemiddelde in de economie minder vertelt dan groei of krimp. Gaan de zorgkosten monotoon omhoog? Het gemiddelde opleidingsniveau stijgt, zou dat helpen? Welnee, want het gaat niet om gemiddelden, het gaat om verschillen en het tempo waarin die toe- dan wel afnemen. Adam Smith wist het al. Schnabel niet en het CPB haalt er zijn neus voor op. Variaties binnen categorieen? Dat hebben we niet uitgezocht. Zou het een complot zijn? Liever tussen dan binnen, liever gemiddelden dan variaties, liever statica dan beweging? Ach, een complot, dat is ook weer zo wat. Niks complot. Je moet gewoon geen vragen stellen die tot enig nadenken nopen.
Schaberg is ook aan het opruimen – het is het seizoen. Hij ruimt elke institutie (elke regel en elke organisatie) op en ook bij hem mogen we niet van geweld spreken. Wel van ‘druk’. Druk ‘verplaatst zich altijd door een systeem totdat hij overal even groot is’. Dat is natuurkunde, zegt Schaberg. Dat wil ik best geloven. De moeilijkheid lijkt me dat dergelijke uitspraken overal en altijd moeten gelden en overal en altijd gegolden hebben. Zoals de wet dat alles vergankelijk is, van stof tot stof, dat soort dingen en de organisatievormen die we aantreffen en soms verzinnen om daar enige vertraging in aan te brengen. Dat kun je met druk ook doen. Krijg een behoorlijke steen op je kop en de kans dat je schedel de druk aan kan is niet zo groot. Zet een helm op en de kans dat je het overleeft is alweer een heel stuk groter. Regels, instituties en organisaties zijn een soort helm. Lastig, want je moet ze dragen, ze belemmeren je zicht, je moet ze na gedane arbeid weer afzetten en dat is lang niet altijd eenvoudig, en er valt lang niet altijd een steen. Heb je wel de last en niet de lol. Maar daarmee is de helm niet verdwenen, al wil onze Johan ons dat wel doen geloven. Dat is jammer want hij acht bewezen wat hij zou moeten bewijzen. Wat had hij moeten bewijzen? Hij had moeten bewijzen dat een organisatie, een mechanisme om beslissingen over beslissingen te nemen, geen beslissingen meer neemt omdat het die heeft uitbesteed aan, wat hij noemt, ‘ internationale handels- en dienstenstromen en de bijbehorende concurrentie, vaak uit streken waar we niet aan gewend waren’. Druk komt net als geweld voort uit de concurrentie. Als we het niet meer weten weet de concurrent het wel. Dan moet je ook niet meer zeuren over ‘symptomen’ zoals het ‘gedoe’ over Capgemini. Jarenlang hebben we de vijftigplusser uit de wind gehouden maar nu is de druk te groot geworden. Ik denk dat Schaberg dat bedoelt, maar in dat geval had hij niet alleen de vijftigplusser op de korrel moeten nemen maar ook, behalve de organisatie, onze regels en instituties met betrekking tot het minimumloon, de sociale zekerheid en, waarom niet als we toch bezig zijn, de verzorgingsstaat. Alles, feitelijk, wat in de weg staat van de verplaatsing van druk. Schaberg bewijst zo veel dat hij niets bewijst.
De beste werknemers vind je altijd ergens anders. Het zou raar zijn als het niet zo was en tegenwoordig kunnen we ze nog vinden ook. Modern personeelsbeleid is als je de blik verbreedt en de beste mensen tegen de laagste kosten weet te contracteren, waar ze zich ook bevinden. Je eigen mensen blokkeren het zicht een beetje, dat wel, maar daar komen we wel uit. Wat houd je dan over? Beschouw elke werknemer als een concurrent van elke andere werknemer en je houdt een zakenbank over.
Ik vermoed dat Schnabel en Schaberg de zakenbank als het modelbedrijf van de toekomst zien maar te beschaafd zijn om het te zeggen.
14 januari
=0=
Topeconoom
NRC heeft een topeconoom gevraagd hoe dat nu moet met de oudere werknemer. De topeconoom is van mening dat de ouderen aan het werk moeten blijven, dat ze salaris moeten inleveren en dat met dat ingeleverde salaris jongeren aan het werk gezet moeten worden. Nee, niet door de ouderen die de centen leveren, maar door de bedrijven die de centen hebben opgehaald onder het opgewekte motto dat jij, oudere, beter een lager betaalde baan kunt hebben dan helemaal geen baan. Dan bereik je twee dingen in een beweging. Er wordt meer gewerkt en je hebt senioriteit als grondslag voor beloningen onderuit gehaald. De topeconoom deelt achteloos mee dat belonen op basis van prestatie veel beter is. Dat zullen velen met hem eens zijn. Belonen op basis van prestatie en straffen op basis van wanprestatie? Zou dat er niet bij horen, die wanprestatie? We weten dat de prestaties van vele topeconomen rijkelijk beloond werden omdat door hun prestaties de beloningen van anderen ook stegen. We weten ook dat toen bleek dat de prestaties van de topeconomen ons in een diepe financiële crisis hadden gestort de sanctie op wanprestaties uitbleef. Beter nog, de jongelui die er een klerezooi van hadden gemaakt doen nog altijd hetzelfde en worden daar nog altijd even royaal voor beloond. Het is misschien niet zo eenvoudig om vast te stellen wat een prestatie is in een wereld waar winst niet zo goed te onderscheiden is van het handig doorschuiven van het risico.
Daar stapt de topeconoom (het gaat over Willem Buiter, werkzaam bij de Citibank) voor het gemak over heen. Verdienste is wat je verdient en wat je verdient geeft je prestatie aan, op voorwaarde dat daar geen aspecten van senioriteit aan vast zitten. Zo bespaar je een discussie over wat een verdienste is en over prestaties en wanprestaties hoef je het dan ook niet meer te hebben. Als je er mee weg komt, en dat elke keer opnieuw, is dat al een prestatie op zichzelf en dan moet je verder niet moeilijk doen. Je pakt wat je kunt pakken. Uiteraard doe je dat voor je zelf. Je laat de anderen in je omgeving niet meedelen. Je hebt geen collega’s, je hebt alleen concurrenten en als je die, net als de wereld buiten de deur, een hak kunt zetten, dan ben je een dief van eigen portemonnee als je dat nalaat.
Ik geloof dat dit in de wandeling de ‘winner-take-all’ economie heet. Twee verstandige economen (geen topeconomen als ik het wel heb) die over dat ‘winner-take-all’ schreven trokken het breder dan de economie. Zij (Frank en Cook) hadden het over de ‘winner-take-all’ maatschappij. Laat je adviseren door topeconomen en dat is je waar je bij uitkomt.
In het centrum van Amsterdam hebben tal van ouders steeds vaker problemen om een goede school voor hun kroost te vinden. Emma en Sophie, Daan en Bram moeten eigenlijk al voor hun geboorte worden aangemeld bij de beste opvang en de beste school. Goede plekken staan op rantsoen, en dat is een hele zorg. Plaats die zorg in een context van ‘winner-take-all’ – de concurrentie om de beste plekken begint steeds vroeger – en de topeconoom krijgt vanzelf gelijk. Nee, de ouders vragen er niet om, maar hoeveel keus heb je in een maatschappij waarin je alles mag kiezen en slechts een enkele keuze de beste is en alle overige leiden tot verlies? Welke keuze is de beste?
Daar hebben we gelukkig de topeconoom voor.
12 januari
=0=
Boswandelingen
Elke week schrijft Wouter Bos een column voor de Volkskrant. Deze week gaat het over ‘stiekeme solidariteit’. Wat is stiekeme solidariteit? Eerst stiekem, een woord met vele synoniemen, zoals steels, snood, achterbaks, verstolen, bedekt, verholen, heimelijk, geniepig, geheim, omzichtig. Geen mooi woord, dat stiekem. Ik denk dat Wouter denkt aan ‘bedekt’. Solidariteit is stiekem als het wordt bedekt onder iets anders. Wat dat andere is, komen we pas aan het einde van de column te weten. Hij schrijft naar aanleiding van de commotie over de zorgpremie: ‘In de nieuwe voorstellen wordt immers evenveel herverdeeld als in de oude; sommige middengroepen zijn zelfs slechter af. Alleen gebeurt het via de relatief onzichtbare weg van schijven en tarieven in de inkomstenbelasting in plaats van langs de zeer zichtbare route van de zorgpremie.
Het volksoproer bewees misschien dan ook niet zozeer dat er grenzen zijn aan de solidariteit, maar veel meer dat stiekeme solidariteit eerder geslikt wordt dan transparante solidariteit’. Volksoproer? Dat laten we voor wat het is voor Wouter. We weten nu wat stiekem is: dat is het inschakelen van de inkomensbelasting door die wat progressiever te maken (ik heb het hier over het idee, niet over de ‘nieuwe voorstellen’). En we weten wat transparant is: het voorstel van Wouter, ten tijde van zijn kwartetspel met Henk, om de zorgpremie inkomensafhankelijk te maken. We kunnen concluderen dat Wouter noch weet wat transparant is, noch wat stiekem is. Nog even en hij doet het voorkomen alsof zijn met Zalm gerealiseerde belastingplan van een decennium geleden een bijdrage was aan het transparanter maken van de solidariteit in het land.
Dat brengt me bij de vraag: wat is solidariteit voor Wouter? Zoals te doen gebruikelijk wordt verondersteld dat we wel weten wat dat is, solidariteit. Nou goed, maar weet Wouter wat het is? Hij brengt het, in de column, in verband met ‘welbegrepen eigenbelang’. Dat ziet hij als een betere ‘ondergrond’ voor solidariteit dan altruïsme. Dat lijkt me ook. Sterker nog, ik kan altruïsme wel in verband met liefdadigheid brengen maar niet met solidariteit, net zoals ik eigenbelang heel goed met wederzijdsheid in verband kan brengen (zoals in een ruil) en ‘welbegrepen eigenbelang’ heel goed met wederkerigheid (zoals in elke relatie waar de deelnemers niet onverschillig zijn). In het laatste geval gaat het om relaties van onbepaalde duur, zoals ooit huwelijksrelaties en arbeidsrelaties. Treffende voorbeelden van wat ooit was bedacht als welbegrepen eigenbelang, maar wel gekenmerkt door ongelijkheden. Meer voor de hand liggend zijn relaties die het product zijn van collectieven zoals vakbonden en ‘onderlinge’ verzekeringen, relaties waarin mensen hun risico’s bij elkaar brachten en daar een versterkte positie aan overhielden. Minder onderworpen aan willekeur, meer profiterend van zekerheden. Het is lang niet altijd een zegen; we kunnen het aflezen aan het opduiken van allerlei ‘collectieven’ in de ziektekostenverzekeringswereld, collectieven die niet gericht zijn op enigerlei organisatie van lotgenoten maar alleen op het weren van slechte risico’s. Het verandert het karakter van de verzekering. Het gaat in dat type verzekeringen niet alleen meer om wat je wilt voorkomen maar wie je niet wilt hebben. Een accent misschien, maar niet onbelangrijk. Introduceer marktwerking en je zult zien dat we hoe langer hoe kieskeuriger worden over wie we als ‘lotgenoten’ zien – en willen accepteren.
Solidariteit is een collectief goed en het gaat over lotgenoten. Dat was, voor een heel land en voor de staat die dat land samenvatte naar de buitenwereld toe, een krappe maat. De staat komt niet uit met premies of contributies (de inkomsten van collectieven), de staat eist belastingen. Premies en contributies zijn solidariteitsinstrumenten. Belastingen zijn geen solidariteitsinstrumenten, hoewel ze uiteraard solidariteitseffecten hebben. Belastingen gaan ook niet over lotgenoten, ze gaan over onderdanen en de burger heeft geen keus in wie wel en wie niet als onderdaan telt. Dat is het voorrecht van de staat en pas wanneer de staat bemerkt dat burgers – bijvoorbeeld door de EU en de keuzemogelijkheden die de EU met zich meebrengt– zich onder die onderdanigheid uit weten te wurmen heeft de staat een probleem. Dat merken we. De door de staat vertegenwoordigde publieke zaak verkruimelt (met als gevolg dat rechten steeds meer worden getransformeerd in gelimiteerde voorzieningen) en de roep om een compenserende ‘solidariteit’ produceert wel het ‘volksoproer’ van de boze burger (althans van de boze burger die z’n heil ook elders zou kunnen vinden) maar niet de gevraagde solidariteit.
Wie de burger opdeelt in hoog en laag heeft de strijd al opgegeven. Er zijn geen hoge en lage burgers. Wel zijn er burgers die zich, als waren het bedrijven, als was het de economie, steeds minder van de grenzen van de staat hoeven aan te trekken. Lotgenoten? Nee, dank u, ik heb mijn belangen elders ondergebracht. Mijn welbegrepen eigenbelang is verhuisd en ik stel het weinig op prijs dat u, overheid, net doet alsof u daar aan voorbij kunt gaan. De grond onder de burgerlijke sociale grondrechten wordt niet weggetrokken door een falende solidariteit, wel door een gehandicapte staat. We zouden niet de solidariteit niet opnieuw moeten uitvinden, we zouden de staat opnieuw moeten uitvinden. Zolang we daar niet aan toekomen (er is weinig dat erop wijst) blijven we bezig met de grenzen tussen de publieke en de collectieve zaak te verdoezelen. Is er nog verschil tussen een premie of een belasting als we met belastingen premiepolitiek voeren en premies op en neer laten gaan als de belastingen het niet meer aankunnen? We zien door de bomen het bos niet meer.
Ik heb de indruk dat Wouter Bos stiekem noemt wat een publieke last is en transparant wat een collectieve last is. Daar schieten we helemaal niets mee op. Niet getreurd, want met de conclusie van Wouter ben ik het weer compleet eens: ‘Ik weet het even niet’.
11 januari
=0=
Bijproduct
Een communicatie (aan werknemers, aan burgers, aan klanten) is pas af als hij ook echt is geland. Het zenden van een mailtje, een toespraak, een brief, een reclamecampagne, een bewustwordingsinitiatief, ze werken niet als zodanig, ze werken wel zodra de betrokkenen er mee aan de slag gaan, het inbouwen in de dingen die ze toch al moeten (en, mooier nog: willen) doen. Oefening baart kunst, mededelingen, over elkaar tuimelende voorschriften en oproepen doen dat niet. Als een communicatie niet regulier wordt vinden we hem wel terug in het archief en in de vermaning, en niet in de dagelijkse praktijk. Het gros van de communicaties is verspilde moeite. Doe dit en laat dat, maar het inruimen van tijd en gelegenheid om het op te nemen in de standaard werkwijze is te duur of te bedreigend voor de hiërarchie of gewoon te veel moeite. Alle preventiegeneuzel bij elkaar kost meer tijd dan een dag telt – en dan moet er ook nog gewerkt, gezorgd, gelachen en bemind worden. Wil preventie meer zijn dan het doorschuiven van verantwoordelijkheden dan dient in werk, zorg, ontspanning en liefde de haast verboden te worden. Haast mag de uitzondering zijn, niet de regel. Het is de regel en daarom komen communicaties niet aan. Hoe meer snelheid, hoe groter de behoefte aan preventie en hoe groter de behoefte aan preventie, hoe kleiner het tijdsbudget voor preventie. Het is de economie van de bijsluiter en je kunt het toepassen op mensen, markten en organisaties.
Laten we zeggen dat we twee soorten preventie hebben. Beschuldigende preventie en preventieve preventie. Beschuldigende preventie legt de verantwoordelijkheid, maar niet de bevoegdheid over de voorzieningen, bij medewerker, burger, klant. Preventieve preventie (‘veiligheid’) daartegenover is een prettig bijproduct van een onthaaste werk- en leefomgeving – en koppelt bevoegdheden met voorzieningen. Ik zou de stelling willen verdedigen dat geen van beide soorten voorkomt in ons land, maar dat we eerder richting beschuldigende dan preventieve preventie bewegen. En ik voeg eraan toe dat ik met deze wat langademige introductie ben aangekomen bij de interessante oratie (21 september 2012) van Ira Helsloot, Veiligheid als (bij)product. Wat is de maatstaf voor veiligheid? Dat is niet moeilijk, stelt Helsloot. Dit is zijn openingsbod: ‘Het kan niet vaak genoeg gezegd worden: onze veiligheid is nog nooit zo hoog geweest als wordt uitgegaan van de enige – wat mij betreft – zinnige maatstaf daarvoor, namelijk onze gemiddelde (gezonde) levensduur.’ Die verschilt tussen hoog- en laagopgeleiden en dus per inkomensniveau. Arm zijn kost je een aantal levensjaren en het kost je nog meer gezonde levensjaren. Vandaar de krachtdadige conclusie die Helsloot verbindt aan alle pogingen een betere score op onze maatstaf te bereiken: ‘Wie de huidige samenleving nog substantieel veiliger wil maken, zal daarom vooral het besteedbaar inkomen van de lagere inkomensgroepen moeten verhogen.’ Ik vind het wel een aardige omschrijving van wat solidariteit zou kunnen zijn.
Helsloot richt zijn pijlen voornamelijk op de bestuurlijke en organisatorische vormgeving van het veiligheidsbeleid. Daar heeft hij weinig goede woorden voor over, al vermoed ik dat zijn middelen erger zijn dan de kwalen die hij bestrijdt. De kwalen: het is makkelijk om andermans geld uit te geven; adviseurs dienen hun bazen, professionals optimaliseren slechts partieel en zien de verbetering in nog meer partiële optimalisering en organisaties denken aan zichzelf en niet aan samenwerking met andere organisaties. De oplossingen: koppel de financiering aan het gezag, breng de adviseur onder bij datzelfde gezag, laat dat gezag over taken en budgetten voor professionals beschikken en breng verschillende organisaties die de veiligheid bewerken onder bij, alweer, datzelfde gezag. De nationale politie, zou je mogen afleiden, realiseert het laatste en laat de overige drie in de lucht hangen. Kortom, centraliseer alles onder een enkele bestuurlijke paraplu en het zal beter gaan. Op de vraag wat ‘gezag’ is gaat Helsloot wijselijk niet in. Breng bevoegdheden, geld, goede raad, allocatietaken en doorzettingsmacht bij elkaar, is dat gezag? Je zou het bijna gaan denken. Bovenmenselijk.
Het is, geloof ik, veel aardiger om kwalen en oplossingen in het perspectief van de overbelaste burger te plaatsen. Dan komt ook de suggestie van Helsloot (‘verhoog het besteedbaar inkomen van de lagere inkomensgroepen’) beter tot zijn recht. Bij besteedbaar inkomen is het jouw geld, roep jij advies in en maak jij gebruik van jouw professionals, en ben jij degene die het zaakje coördineert. Eenvoudig toch? Ik geef onmiddellijk toe dat ‘jij’ een wel erg klein bemeten eenheid is. Burgerinitiatieven in diverse soorten en maten zouden meer dan welkom zijn. En wat helemaal welkom zou zijn is onderwijs en training op elke plek die de samenleving maar kent en dat niet naast de dingen die we ook nog moeten doen maar als regulier onderdeel ervan. Zodat de communicatie nog landt ook. Met veiligheid in de meest brede zin van het woord als bijproduct.
10 januari
=0=
Demotioneel
Of Peter de Waard toe is aan ontslag weet ik niet. Wel dat hij toe is aan demotie. Hij heeft de volstrekt verkeerde functie. Hij is nu letterknecht. Bezorgknecht zou beter zijn. Althans, het valt te proberen. Bezorgers moeten stipt zijn, en de nummers en straten van de bezorgadressen niet door elkaar halen. Het is werk dat enige zorgvuldigheid vereist en zorgvuldigheid is een eigenschap waarop we Peter niet kunnen betrappen. Eerst een opleidinkje dan maar, gevolgd door een trainingsstage en dan, als dat allemaal goed gaat, een keertje alleen de straat op met een pakje kranten onder de arm? Na een maand zonder al te veel fouten een heuse fietstas met daarop in mooie letters de naam van de Volkskrant?
De Waard is het eens met Capgemini, dat ouderen best 10% van hun salaris mogen inleveren. Je geld of je leven, riepen we vroeger. Je centen of je baan, roepen ze bij Capgemini en De Waard vindt het best. Ervaring, zo verkondigt hij, is niets waard in de ICT en dus hoeft een ondernemer er ook niet voor te betalen. Dat zijn twee vergissingen in een klap. Dat ervaring niet zou tellen is een idiote bewering en de koppeling van ervaring aan leeftijd is al even idioot. Je koppelt ervaring aan functieverblijfstijd (en de relatie van leeftijd en functieverblijfstijd is in de relatief jonge ICT branche lang niet zo eenvoudig als De Waard aanneemt) en alleen als de functie nooit verandert neemt het rendement van ervaring op den duur af. Is een ondernemer zo lui om de functie de functie te laten dan is het niet de ‘marktwaarde’ van de werknemer die voor een lager rendement verantwoordelijk is maar de sloomheid van de ondernemer. Wat Capgemini doet is elk ondernemersrisico doorschuiven naar de werknemer. De moed om daar met de bonden over in de slag te gaan (het verschijnsel van concession bargaining) ontbreekt Capgemini. Ze regelen hun vuiltjes liever weg via de afzonderlijke werknemer. Met de zegen van De Waard. Hoe gezellig is het nog bij Capgemini? Hoe lang is het daar al ongezellig, een beetje guur zelfs?
Het commentaar in het FD over Capgemini is dat dit bedrijf applaus verdient omdat het demotie weer op de agenda heeft gezet. De Waard bauwt het commentaar kritiekloos na. Maar met demotie heeft het plannetje van Capgemini niets te maken. Bij demotie zet je iemand in een andere functie die minder betaalt. Bij Capgemini laten ze de functie bestaan en geven er minder voor. Ja, het is een lui bedrijf en hun miserabele voorbeeld doet miserabel volgen. De hoofdredactie van het FD en de economieredacteur van de Volkskrant zijn op z’n minst even lui en even miserabel.
Een mens zou er demotioneel van worden. Gelukkig is de hoofdredactie van Trouw, deze ochtend, wel bij de les gebleven. In het commentaar in deze krant wordt aangegeven dat de befaamde marktwaarde Capgemini nog duur kan komen te staan zodra de bomen weer tot in de hemel groeien. De reden dat ze nu een probleem hebben, is dat niet precies hun vroegere geloof in ‘marktwaarde’, in plaats van in een verstandige opbouw van hun te vervullen functies? De hoofdredactie concludeert tevens dat tussen demotie en botte loonsverlaging (hun redacteuren hebben achterhaald dat werknemers bij dat bedrijf al jaren klagen over intimiderende praktijken) een wereld van verschil zit. Demotie blijft bij de functie, loonsverlaging trekt zich daar niets van aan, lees ik. Ik ben heel tevreden over Trouw en de krant wordt ook nog eens keurig bezorgd, weer of geen weer. De Waard kan er wat van leren.
9 januari
=0=
Altijd prijs
De SP is boos op het CPB omdat dit instituut in een ‘policy brief’ (De prijs van gelijke zorg) tot de slotsom is gekomen dat ofwel het basispakker kleiner moet ofwel de eigen bijdragen omhoog. Zo niet, dan wordt de zorg onbetaalbaar en zal de solidariteit als sneeuw voor de zon verdwijnen. De hoogopgeleiden betalen nu al meer en ontvangen minder dan de laagopgeleiden en dat zal in de toekomst alleen maar erger worden. De zorgkosten, gemiddeld per jaar en over de gehele levensloop gemeten, bedragen 3000 euro per laagopgeleide en 2000 per hoogopgeleide. Neem aan dat de laagopgeleide steunend en kreunend de 70 jaar haalt en de hoogopgeleide fluitend de 80 dan is het verschil al 50.000 euro. En dan hebben we de hogere premie voor de hoogopgeleide nog niet eens meegerekend! Zijn er dan helemaal geen grenzen meer aan deze afgedwongen solidariteit? Nee, dat staat er niet maar je hoort het de jongelui van het CPB denken.
De SP noemt dit een ‘politieke stellingname’. Ik ben het compleet met ze eens. Het gaat me niet om de kwestie dat de hoger opgeleiden door die tien extra levensjaren die ze hebben ongeveer 80.000 euro meer aan AOW ontvangen dan de laagopgeleiden (terwijl de premie voor de AOW niet is gefiscaliseerd). Het gaat me ook niet om de kwestie dat hoger opgeleiden meer profijt hebben gehad van gesubsidieerde onderwijsvoorzieningen. Het gaat me om het rare, en tamelijk letterlijk verknipte, idee van solidariteit dat het CPB erop na houdt. Verknipt, en dus geschikt voor de bekende salamitactiek. Vandaag de zorg, morgen het speciaal onderwijs, overmorgen de werkgelegenheid voor gehandicapten, er zijn nog tal van mogelijkheden om grote vraagtekens te zetten bij al die kostbare en weinig opleverende solidariteitsgewoontes die we met ons meeslepen. Altijd prijs.
Voor het CPB is solidariteit geen uitdrukking van gemeenschappelijkheid. Solidariteit, in hun gedachtegang, is nog het best te vergelijken met de faux frais, de improductieve en bij voorkeur te vermijden kosten in een maatschappij, een maatschappij opgevat als een bedrijf. Het zijn valse kosten die niets aan de productie bijdragen maar die je wel moet maken, net zoals je kosten voor overhead hebt, vervelend en zo, maar onder omstandigheden onvermijdelijk. Niet onder alle omstandigheden. Het mooiste zou zijn die kosten af te schaffen en in elk geval moet je ervoor zorgen er steeds opnieuw op te besparen. Ze voegen niets toe. Het zijn aanslagen op de winst.
Het is niet verboden een dergelijk begrip van solidariteit te hanteren. Wel zou het CPB gevraagd mogen worden hun begrip van solidariteit te expliciteren. Zolang dat niet is gebeurd mag het CPB niet alleen worden beschuldigd van een politieke stellingname maar ook van verhulling.
8 januari
=0=
Traditie
Traditie is het buzzword voor 2013. Ik lees het in Trouw en dat heeft het weer van Intermediair. Handig, die links en hyperlinks. Traditie. Elk bedrijf en elk merk wordt van harte aanbevolen een geschiedenis te hebben. Dat verkoopt. Het boezemt vertrouwen in. Traditie komt ook in steeds meer debatten voor, als trefwoord om de zaak af te sluiten. Traditioneel vieren we Sinterklaas met een Zwarte Piet, traditioneel stonden we afwijkende meningen en praktijken toe, traditioneel hoort de joodse cultuur wel en de islamitische cultuur niet tot de traditie. Rekbaar, flexibel, altijd bruikbaar. Je kunt tradities uitvinden, je kunt de traditie per dag herschrijven.
Dat doen we ook, in politiek en cultuur en ook op persoonlijk niveau. Vraag mensen of ze vandaag een ander zijn dan een paar jaar geleden en ja hoor, ze zijn een ander. Rijper, rustiger, meer in balans met zichzelf, meer zelfkennis, van die dingen. Het is, lees ik in NRC Handelsblad, een verschijnsel dat jong en oud kenmerkt. Het doet er niet toe of je 18 of 68 bent, je denkt dat je ten opzichte van een aantal jaren geleden een ander mens bent geworden. Weinig opzienbarend, zeg nou zelf. Het opzienbarende is dat als je dezelfde mensen de vraag voorlegt of ze over een paar jaar opnieuw een ander mens zullen zijn geworden, ze antwoorden dat het zo niet zit. Zoals ze nu zijn, zullen ze blijven. Verwachten ze. Een illusie, kortom, maar het is zoals het is. We zien de veranderingen uit het verleden beter dan de onbekendheden en onbekende effecten van de toekomst en daarom leven we in de illusie dat we er nu wel zijn. Zoals het gaat zal het blijven gaan, zoals we zijn zullen we zijn.
Dat, zeggen de onderzoekers die ons van de illusie op de hoogte stelden (ze hebben dat in Science opgeschreven; NRC Handelsblad verwijst ernaar), kan je duur komen te staan. Het is niet goed te beslissen op basis van een illusie. Je denkt bijvoorbeeld dat je salaris door zal groeien en plotseling is aan jouw soort mensen minder behoefte en je kunt de hypotheek niet meer betalen. Je vertrouwde erop en daarom stond je bijvoorbeeld ook open voor allerlei malligheden op je werk die ook jij je eigen moest maken. Openheid heeft iets te maken met vertrouwen. Maar wat als vertrouwen de eigenlijke, echte, enige illusie is? Je marktwaarde is afgenomen en ooit was er misschien een tijd dat je salaris dan gewoon doorging maar de tijd van die illusie – noem het de tijd van ook een traditie, de traditie van de interne arbeidsmarkt – is echt voorbij. We kunnen niet elke diersoort bewaren en we kunnen niet elke traditie bewaren. Tradities zijn keuzes en waar gekozen wordt vallen spaanders. De basis van de traditie van de interne arbeidsmarkt was dat je in je jonge jaren minder kreeg dan je productiviteit en in je latere jaren meer. Dat kon ook, als je lang bij eenzelfde werkgever bleef en jij zowel als je werkgever belang hadden bij een langdurige relatie. De verwachting van een hogere beloning in de toekomst hield de jonkies scherp en het vergemakkelijkte, gezien vanuit de oudjes, de overdracht van kennis en vaardigheden omdat je niet zozeer je concurrenten opleidde als wel je opvolgers. Was het loon gekoppeld aan de marktwaarde van de dag dan hadden de meer ervaren krachten wel uitgekeken om iets van hun kennis en van hun ervaring te delen met nieuwkomers. Waarom? Omdat dan iedereen concurrent van elkaar zou zijn. De interne arbeidsmarkt was, gegeven het belang van een langdurige arbeidsrelatie, een elegante oplossing voor bedrijfsproblemen met kennisoverdracht.
Die langdurige arbeidsrelatie is inmiddels net zo’n illusie als de bijbehorende interne arbeidsmarkt. Beide tradities gaan op de schop en staan, voor zover ze nog bestaan, op de tocht. Het is daarom de hoogste tijd, vinden ze bij Capgemini (alle kranten berichten erover, in navolging van het FD), om die illusie af te schaffen. De jongeren moeten meer krijgen, de ouderen minder en beide categorieën zullen dan conform hun marktwaarde van de dag beloond worden. Je kunt beweren dat de ouderen er als gevolg van deze frisse gedachte er per saldo op achteruit zullen gaan maar, zo redeneren ze bij Capgemini, als ze werkloos worden moeten ze nog veel meer inleveren. De nieuwste traditie is dat het altijd erger kan en het bewijs is dat er helemaal niet zoveel voor nodig is om het ook voor jou een stuk erger te maken.
De ouderen moeten van hun illusies worden beroofd. Hun nieuwe illusie zal zijn dat het vroeger altijd beter was. Is dat niet de basishouding van de liefde voor de traditie? Maar in hun geval zou het best eens kunnen ontbreken aan liefde en in hun geval zou de sombere illusie best eens bewaarheid kunnen worden. Welke illusie? Dat je nergens op kunt vertrouwen.
We wachten het vervolgonderzoek van Science in gemoede af.
7 januari
=0=
Draagvlak
Draagvlak is zo’n woord dat je niet kunt vertalen. Het woord is populair geworden, geloof ik, toen bestuurders er achter kwamen dat hun reorganisaties niet altijd goed vielen. Dan moet er aan het draagvlak gewerkt worden. Het draagvlak komt altijd achteraf. Wij bouwen reorganisaties als leefden we in een land waar de grond altijd bouwrijp is en je dus geen zorgen hebt over de fundamenten. Hoe die gedachte uitgerekend in ons land post heeft kunnen vatten is een raadsel, een proefschrift waard. De onvertaalbaarheid is overigens geen raadsel. In tal van landen kun je bouwen en de grond laat het toe. Bij ons niet. De nood aan draagvlak hoort bij ons. Daar houden we ook goed de hand aan – behalve bij reorganisaties. Bij reorganisaties bouwen we eerst het dak.
Bij de reorganisatie van de politie was men, ik hoorde het hoofdman Bouman zeggen op de radio, het draagvlak vergeten. Goh. De bestuurders wisten wat hen te doen stond, de agenten wisten nog niet eens waar ze hun edele beroep in de toekomst mogen uitvoeren. Ze weten niet eens of ze nog een beroep hebben. Als de stuurinrichting is aangelegd volgt de rest vanzelf. Ja, maar wat als de rest geen flauw idee heeft waar ze naartoe moeten? Dat de grootste politiebond het vertikte gezellig mee te feesten met de inauguratie van de nieuwe organisatie strekt ze tot eer. Er was nog geen nieuwe organisatie, er was alleen een blauwdruk en de eerste vergissing die je kunt maken is te denken dat blauwdruk en resultaat samenvallen. Die vergissing is gemaakt – vandaar de opmerking over het draagvlak dat we even waren vergeten. Ivo Dickerdack en Fred Bulle Bas in hun Rommeldam, hun Rommelstad, hun Rommelland. Zij hebben hun speeltje, de overigen weten alleen maar dat het vloerkleed onder hen is weggetrokken.
Bovenstaande regels schreef ik net voorafgaand aan Buitenhof, waar Bouman werd geïnterviewd. Niet voor de poes, die man. Hij had geen kind aan de interviewer. Zeker, zestigduizend agenten weten niet waar ze boven het hoofd hangt maar gedwongen ontslagen zullen niet voorkomen. Ze zouden hun zegeningen moeten tellen in plaats van te mokken. Daar kwam het zo ongeveer op neer. Het is niet best maar elders is het nog veel slechter en daarom mag je je handen dichtknijpen. De zoveelste variant van het rijke land dat we zijn en dat het over de grens nog veel beroerder is. De onverantwoordelijkheid in top. Fout? Moet je daar eens kijken! De interviewer liet het allemaal gebeuren.
Aan de voor de hand liggende vraag waarom het toch elke keer zo is dat niet de bestuurders behulpzaam zijn bij het oplossen van uitvoeringsproblemen maar dat omgekeerd de uitvoerders de problemen van de bestuurders mogen wegwerken, kwam de interviewer niet toe. Hij had ongetwijfeld het correcte vermoeden dat er voor die vraag geen draagvlak was. Misschien komt hij er later nog eens op, als het niet meer hoeft.
Even later in de uitzending debiteerde een dame van een tijdschrift over vorstenhuizen de adembenemende stelling dat als in ons land de nood aan de man komt we ons allen op Oranje richten. Nu, in de vijf jaar dat het koninkrijk feitelijk ophield te bestaan konden we richten wat we wilden maar de koninklijke familie was in geen velden of wegen te bekennen. Nood? Zeker! Oranje? Nee. Ze hadden in tegenstelling tot andere vorstenhuizen in ’40-’45 de plaat gepoetst. De herdenking van tweehonderd jaar Oranje is daarom vijf jaar te vroeg. Door 2013 als herdenkingsjaar te kiezen wordt die lafhartigheid opnieuw verdoezeld.
Niemand, Niek Sas niet, Nelleke Noordervliet niet en de interviewer al helemaal niet, die een kanttekening bij de stelling plaatste. Geen draagvlak, ongetwijfeld.
6 januari
=0=
Zwart
Zwart staat er gekleurd op. Zwartrijden, zwartwerken, zwart geld, zwarte markt, zwarthandel, zwartkijken. Het zwart inzien, op zwart zaad zitten, op de zwarte lijst staan, zwartmaken, de opsomming gaat maar verder. Een zwarte school. En Zwarte Piet? Ja, daar hebben we het moeilijk mee. Uit het Nieuwjaarsessay (NRC Handelsblad 311212) van Bas Heijne maak ik op dat Zwarte Piet zoiets als Europa, de ontwikkelingshulp, of de kunstsubsidie is geworden. Je bent voor of je bent tegen en een zinnig debat erover is al voorbij voordat het begonnen is. We werpen het van ons af, of het wordt ons afgenomen, meer smaken zijn er niet. Geen wonder, als je wordt aangevallen ga je niet in discussie maar je slaat terug. En aangevallen worden we. Nu is zelfs Zwarte Piet niet langer heilig voor de multiculti’s en de hen opvrijende elite. Dachten we het niet? Nog even en onze eigen cultuur staat niet alleen in de beklaagdenbank maar wordt nog veroordeeld ook. Of omgekeerd, en toch van hetzelfde laken en pak. Zwarte Piet was altijd al racistisch en net zoals het goed is om wet en staat te ontdoen van de laatste christelijke oprispingen is het goed om ons racistisch verleden op te ruimen. Waarom zou je mensen willen kwetsen, behalve dan de mensen die je kwetst door hen hun Zwarte Piet af te nemen?
Mensen. Dwazen als Thierry Baudet hebben het steeds minder over mensen en steeds meer over het ‘volk’. Hij vreest de Europese staat omdat het een staat zonder volk zou zijn en dat kan niet volgens hem. Alsof staten de uitvinders van volken zijn of volken de uitvinders van staten. Staten hebben de bevolking uitgevonden, niet het volk en de bevolking zelf mag blij zijn als het tot enige vormen van eigen organisatie mag overgaan. Dat leidt niet tot een volk, dat leidt tot katholieken, ambachtelijke bakkers, sociaaldemocraten, allen verenigd onder hun eigen vlag. De bevolking wordt pas een volk als de clubs elkaar de tent uitvechten en er geen ruimte is voor nieuwe tenten, of als alle clubs worden bedreigd van buitenaf. Als de EU de oorlog wordt verklaard, dan moet je eens zien. Grappig is wel dat Eurosceptici, de categorie die de EU een staat ontzegt omdat er geen Europees ‘volk’ zou bestaan, de Europese cultuur aanroepen zodra het over de Turken gaat. Cultuur is vervangend voor volk. Is dat een cultuurcrisis? Nee, het is een politieke crisis. De EU is tot dusver niet in staat gebleken een eigen bevolking boven het niveau van de statistiek te verheffen. Dat wordt een enkele keer het democratisch tekort van de EU genoemd. Misschien mogen we dat breder zien, hoewel het al een mooie stap voorwaarts zou zijn als in elk geval politieke partijen en vakbonden zich Europees zouden hergroeperen. En hun interne organisatie daarop zouden afstemmen.
Bureaucraten en ondernemers hebben Brussel opgezocht, en zij die achterblijven zoeken, ontheemd als ze zijn, de hoek op van de sektariërs (wij tegen de rest van de wereld) en de fatalisten (ze moeten altijd ons hebben en wat doe je ertegen). Het opvallende aan het essay van Heijne is dat hij het voornamelijk over de sektariërs heeft, een heel klein beetje over de bureaucraten, en helemaal niet over de ondernemers en de fatalisten. Toch, zou je mogen vermoeden, zijn de fatalisten de mensen wier aantallen in de recente geschiedenis het meest zijn gegroeid. Een deel van hen kan worden gekaapt door sektariërs, met de PVV als meest recente honk, een veel groter deel weet zich door niets en niemand vertegenwoordigd. Je zult hen niet aantreffen in de rangen van de mensen die zich druk maken over Zwarte Piet. Je treft hen niet aan onder de reaguurders. Waarom zou je reageren, waarom zou je ageren, als je toch geen rol speelt in de besluitvorming over van alles en nog wat, en geen rol speelt in de beslissing zelf?
Van alles en nog wat: het klinkt als veel, het is veel en het wordt steeds meer. In tegenstelling tot Heijne noem ik ook dit geen cultuurcrisis. Ik noem het een politieke crisis en de oplossing ligt daarom ook niet in de cultuur maar in de politiek. Fatalisme is de hond in de pot voor de politiek. Heijne betreurt de teloorgang van het naoorlogse ‘humanisme’, de aandacht voor en het gevoel van lotsverbondenheid met anderen, met zwakken, met minder bedeelden. Dat deel ik, maar ik weet niet zeker hoe humaan dat humanisme was en hoe inhumaan de postcodeloterij – de opvolger van het humanisme zullen we maar zeggen. Ik weet het niet met dat naoorlogse humanisme, en ik denk ook dat we meer opschieten met de eenvoudige overweging dat de eerste naoorlogse decennia zo aardig waren omdat steeds meer mensen toen de indruk kregen dat ze ertoe deden, dat er rekening met hen werd gehouden, dat ze een toekomst hadden waarin hun doen en laten eerder meer dan minder zou tellen. Veel was het niet, maar het leek even veelbelovend. Met zoveel woorden: de markt voor fatalisten zakte in, en de vrijkomende ruimte werd ingenomen door en verdeeld onder bureaucraten, ondernemers en sektariërs. Die met hun allen op hetzelfde terrein speelden, het terrein van de nationale staat. Dat de bureaucraten en ondernemers tegelijkertijd al een nieuw speelveld ontdekten en betraden leek een voetnoot. Dat was niet een zeer adequate waarneming maar we waren er een tijd tevreden mee. Niet meer.
Inmiddels taxeren steeds meer mensen dat het er weinig tot niets toe doet van wat zij vinden en willen. Dat komt niet door Brussel als superstaat, het komt door Brussel als een onmachtige multinational, die het tegen de grote jongens aflegt. Ze komen aan onze pensioenen en onze zorg. Het wordt geroepen – met de toevoeging dat Brussel er met z’n poten vanaf moet blijven. Tegelijkertijd worden pensioenen en de zorg in handen gegeven van maar al te gretige marktpartijen. Bureaucraten en ondernemers, ze vinden elkaar wel, onder leiding van de ondernemers. Brussel? Brussel doet niet veel anders dan wat over financiële markten en beleggers te mompelen. Cui bono? Zelfs de vraag wordt nog maar zelden gesteld. De burger heeft z’n vermoedens en de burger weet dat zijn mening niet telt. Hoe weet de burger dat? Omdat het zo was in de periode van de opbouw van de EU. Een keer vroegen ze wat en van het resultaat zijn ze zo geschrokken dat ze het alleen nog zullen durven vragen als het om die vermaledijde Turken gaat. Voor het overige staan de burgers buiten spel. Te onbeduidend. Of, overigens, je inschatting over je eigen onbeduidendheid correct is, is minder interessant dan de consequentie die eraan hangt: de consequentie dat politiek meer een onderdeel van het probleem dan van de oplossing is. Nou, dan laat je de politiek toch gewoon links liggen?
Inderdaad, en dat is precies de politieke crisis. Zelfs als we er wat van vinden, van die politiek, nodigt dat eerder uit tot het vermijden van de politieke kanalen dan tot het bevaren ervan. Het gevolg is de polarisatie die Heijne constateert en betreurt, de vervanging van de uitwisseling van meningen en standpunten door de koude oorlog tussen meningen en standpunten. Het gevolg is ook dat talloze burgers het gewoon voor gezien houden en afhaken. De triomf van het fatalisme. Daar zit de pijn.
We zetten de politiek op zwart.
5 januari
=0=
Agenda
In Trouw lees ik een bericht over rapportages van CPB en SEO over de arbeidsmarktpositie van ouderen. Ik kan de rapportages niet vinden, maar desondanks is de strekking van het berichtje eenduidig, dus ik neem de boodschap gewoon over. De boodschap is dat subsidies, premiekortingen en bonussen om de ouderen aan het werk te helpen niet werken. Er gaat (op jaarbasis?) twee miljard mee heen en het is water naar de zee dragen. De werkgelegenheidseffecten van dit type rapportages wil ik niet onderschatten. Ze houden ettelijke onderzoekers aan het werk. De productiviteit van het onderzoek, dat zou eens uitgezocht moeten worden. In het algemeen leer ik meer over de positie van ouderen op de arbeidsmarkt door de site van Zwager van Adam (http://zwagervanadam.blogspot.nl/) te raadplegen. Rake observaties, ironische beschrijvingen. Afkomstig van een ervaringsdeskundige, die alle oorzaken die CPB en SEO aandragen om de beroerde positie van ouderen te verklaren moeiteloos doorprikt. Minder salaris? Geen beletsel. Reizen? Geen beletsel. Tijdelijke baantjes? Geen beletsel. Andere werkzaamheden dan voorheen? Geen beletsel. En nee, het helpt niet.
Misschien dat het CPB en de SEO de ‘oorzaken’ eens niet aan de kant van de werkzoekende moeten bekijken maar aan de kant van de werkgever. Misschien dat dan ook de ‘oplossingen’ aan de kant van de werkgever gezocht en gevonden moeten worden. Ik geef toe, dat is allemaal taboe, want die kant leren de onderzoekers niet opkijken. De veronderstelling is dat de werkgever rationeel handelt. Nou vooruit, ik lees dat de jongens en meisjes van personeelszaken de prachtige aanbiedingen van de overheid niet melden in het bedrijf waarvoor ze werken, en er ook verder niets mee doen. En zijn zij niet de werkgever, uitgedost in de eerste vermomming die de werkzoekende tegenkomt? Werkgevers treden vaak op in vermomming, werkzoekenden en werknemers is dat niet gegeven. Zij moeten in persoon optreden en de mensen van personeelszaken weten maar al te goed dat personen zich graag beter presenteren dan ze zijn. Daar trappen ze niet in, in de vermomming van de werkzoekende. Die hebben er ook geen recht op. En dus is oud out, we weten het en zij weten het. Wat wil je, die mensen lezen ook kranten en komen achter de berichten van de onderzoekers en dan ben je toch wel gek om net te doen alsof al die wijsheden van al die wijsneuzen niet bestaan. Oud is duur, oud is inflexibel, oud is ongemak. Je kunt de oudjes met geld toe krijgen en ze halen er hun neus voor op. Nou en? Wetenschappelijk bewezen hoor, de afkeer van ouderen. Personeelszaken, toe maar. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat de werkgever niet eens weet wat hem allemaal wordt onthouden door personeelszaken. Tja, denk ik dan, dat doet dan toch wel een beetje afbreuk aan de rationaliteit van de werkgever. Het is een onnozelaar eigenlijk. Je kunt natuurlijk ook beweren dat als het ook maar in de buurt van de werkgever komt, de onderzoekers schielijk een terugtrekkende beweging maken – als personeelszaken niet bestond zou het uitgevonden moeten worden. Gelukkig is het al uitgevonden.
Ik denk dat de ouderen nog het meest mogen verwachten van het oneindig veel duurder maken van de kinderopvang. Maak de kinderopvang goedkoper en je krijgt niet meer arbeidsaanbod, maak de kinderopvang duurder en je krijgt minder arbeidsaanbod. Op onderzoek gebaseerd. De kinderopvang wordt duurder, het arbeidsaanbod krimpt en de ouderen kunnen het gat helpen opvullen.
Onder elke agenda ligt een agenda.
4 januari
=0=
Vergissing
Het zal eind jaren tachtig geweest zijn. Een kennis belde me op met een verzoek om een stagestudent. Hij was interim-manager en had een klus bij het gemeentelijke waterleidingbedrijf. Er was daar wat gereorganiseerd en als gevolg daarvan was het allemaal wel anders geworden maar niet beter. Anders hield in dit geval in dat de organisatie ‘platter’ was geworden. Platte organisaties waren en zijn de mode en dus wilden ze dat ook bij het waterleidingbedrijf. Alleen, het liep niet. De verwachte voordelen (meer efficiency) bleven uit, de onvrede nam toe. Misschien was het te snel gegaan, misschien had er beter moeten worden gecommuniceerd, misschien had men aan de uitvoerende taken wat meer aandacht moeten schenken. Een brede probleemstelling zullen we maar zeggen, maar met de gedachte dat aan de uitvoerders niet alleen aandacht moest worden gegeven maar dat misschien ook en juist hun stem had moeten klinken, met die gedachte konden we even verder. Er zijn per slot tal van reorganisaties die niet vanuit uitvoeringsproblemen maar vanuit besturingsproblemen worden bedacht en die reorganisaties hebben het patent op mislukking. Die reorganisaties leiden niet tot betere prestaties maar tot nieuwe reorganisaties. Een bestuurder denkt al gauw dat alle problemen besturingsproblemen zijn, vandaar. Gelukkig beschikte ook het waterleidingbedrijf over personeel dat niet in termen van besturing dacht maar in termen van goed water. De bestuurders bedierven de efficiency, het personeel beschermde de effectiviteit. Het wordt pas echt bedreigend als ook het personeel gaat vinden dat de enige echte loopbaan een loopbaan is die ook hen in staat stelt de sprong naar het bestuur te maken. Ik geloof dat we dat verdrietige verschijnsel in de sector van het onderwijs regelmatig zijn tegengekomen. Hoe meer het de regel wordt om elk probleem als een besturingsprobleem te zien, hoe eenkenniger de loopbaanpaden in het teken van het management komen te staan en hoe slechter het zal gaan.
Het aardige was, bij het waterleidingbedrijf, dat het management de mensen die de zaak echt draaiend hielden wel degelijk wist te vinden. Dat is een compliment waard want als je ook dat niet meer weet zijn de rapen pas goed gaar. Bij de waterleiding wisten ze feilloos wie ze moesten hebben. En nee, dat konden natuurlijk geen managers worden. Neem ze op in het management, geef ze alleen nog managementtaken en je slacht de kip met de gouden eieren. Je waardeert ze natuurlijk zeer, zij het met mate. Jij, het management, bent de maat waar zij nooit bovenuit mogen stijgen. Je bent de maat want je stelt de maat zelf op en het uitgangspunt van de maat is dat besturen belangrijker is dan uitvoeren.
In elke organisatie komen ze voor, de mensen die iedereen weet te vinden, omdat ze capabel zijn en omdat ze altijd bereid zijn de helpende hand toe te steken. Niemand die in het geval van een onverwachte gebeurtenis en in het geval van een moeilijk probleem het organigram raadpleegt onder het motto dat hoe hoger in de pikorde, hoe slimmer de betrokken functionaris. We kijken wel uit. Hiërarchie is een beroerde indicator voor expertise. Niet voor de verdeling van de buit, wel voor de verdeling van de kennis van zaken.
Via LinkedIn kwam ik bij een berichtje over een veel gemaakte vergissing bij het plannen van je loopbaan. De schrijver (Greg McKeown, een ‘young global leader at the World Economic Forum’, voor minder doen we het niet) van het berichtje vergast ons op een plaatje, met daarin drie cirkels die elkaar in een klein vlak overlappen. De cirkels heten talent, markt en passie (en daarmee zijn we Ferriss alweer voorbij want die beperkt zich tot talent plus markt en vergeet de passie. Ferriss vind vier uur werk per week al genoeg, maar als je echt gepassioneerd bent is die vier uur natuurlijk helemaal niks). Dus waar je goed in bent, waar je voor wordt gevraagd en waar je warm van wordt. De kunst is alleen die dingen te doen waar je tegelijkertijd goed in bent, voor wordt gevraagd en warm van wordt en de vergissing van veel aardige mensen is dat ze in nogal wat verschillende dingen goed zijn, overal voor gevraagd worden maar niet overal even blij van worden. Die mensen verspreiden hun talenten over teveel dingen. Ze zouden minder moeten doen, ze zouden hun passie moeten volgen en alleen op vragen moeten ingaan die binnen hun talenten en passies vallen. Meer van minder, daar gaat het om. Zo niet, dan stijg je nooit naar de top. Zo niet, dan bega je een vergissing. Dan weet iedereen je te vinden als ze je nodig hebben, maar bij de verdeling van de opbrengsten zijn ze je plotseling vergeten. Het lijkt de waterleiding wel of in elk geval, het had daar zo maar kunnen spelen en het is zelfs zeer waarschijnlijk dat het zo speelde.
McKeown vraagt zich niet af wat er zou gebeuren, wanneer iedereen in elke organisatie de gelijktijdigheideis van talent, vraag en passie zou stellen. En er bij nul op het rekest nog aan zou vasthouden ook. Het antwoord op die vraag is niet moeilijk: het zou elke organisatie onmogelijk maken. Elke organisatie is een ongemakkelijk compromis tussen hiërarchie en expertise, geen ontkomen aan. Anders gezegd, een organisatie zal nooit in een meritocratisch instituut kunnen veranderen. Dat kan zelfs niet wanneer we een oplossing zouden vinden voor het onoplosbare probleem van welke maat niet al te oneerlijk uitpakt bij de vaststelling van wat de verdienste is die we wensen te belonen.
In de kolommen van Trouw woedt een discussie over meritocratie. Achterhuis ziet er wel wat in, Swierstra en Tonkens zien er niets in. Achterhuis is wel bang dat het meritocratisch ideaal in het huidige neoliberalisme ernstig wordt verminkt en Swierstra en Tonkens zijn bang voor de consequenties van de meritocratie. De verliezers zullen alles verliezen, tot en met hun zelfrespect aan toe. Het rare is dat noch aan het probleem van de juiste maat voor verdienste door hen aandacht wordt geschonken, noch aan het bestaan van organisaties die – en waar we het ‘neoliberalisme’ ook verantwoordelijk voor stellen, hier toch niet voor? – als zodanig een meritocratie uitsluiten. Hun debat berust op een vergissing.
Ik ben toe aan een glaasje water.
3 januari
=0=
Theocratie
In een land met godsdienstvrijheid behoort het streven naar theocratie tot die vrijheid. Je hebt het recht, en gelukkig niet de plicht. Behalve voor de theocraat zelf, die dit recht als plicht opvat. Geen bezwaar, maar het zou de zuiverheid van het gesprek dienen indien je het recht wel en de plicht niet tot het gebied van de godsdienstvrijheid rekent. De voorzitter van de SGP Jongeren houdt zich aan die regel, een oud-voorzitter van de SGP niet. Voor hem is de plicht de vrijheid en elke ontkenning van de plicht een ontkenning van de vrijheid. Wie de plicht ontkent misbruikt het woord van de vrijheid. Het zou er maar toe leiden dat iedereen naar believen een godsdienst adopteert of van het genoegen afziet. ‘Als ergens het woord vrijheid misplaatst is, dan is het hier’, zo schrijft de oud-voorzitter in het RD (1 januari 2013). Vrijheid, zo begrijp ik, bestaat in de ontkenning van de vrijheid van ieder die er een ander begrip van vrijheid op nahoudt. Je moet er maar op komen.
Je kunt het een overtuiging noemen, ik noem het een strategie. Een strategie van de ontregeling. Ga zo door, dominee, roep bij elk woord dat het in zijn tegendeel is verkeerd en elke discussie wordt onmogelijk. En dan ben jij geslaagd. Toch? De man is onmiskenbaar bang voor types zoals de voorzitter van de jongeren van de SGP, een voorzitter die het standpunt inneemt dat de SGP de godsdienstvrijheid principieel dient te omarmen en even principieel een theocratisch ‘elan’ hoog dient te houden (RD, 20 december 2012). Die jongerenvoorzitter, die heeft het door. Want: niet de godsdienstvrijheid staat onder druk maar wel is het zo dat de interpretatie ervan aan het schuiven is. Cliteur verwacht (RD, 17 december 2012) dat de godsdienstvrijheid strakker gedefinieerd gaat worden in de toekomst en hij wijst daarbij op het opheffen van de bescherming van godsdienstvrijheid wanneer we de daad van het geweld bij het woord van het geweld voegen, hij wijst op opvoedingspraktijken en het recht van kinderen, en hij wijst op het gelijkheidsbeginsel en de toegang tot ambten. Daar moeten de theocraten een antwoord op construeren en ze moet dat inbrengen in een debat dat niet over hun theocratie maar over ieders godsdienstvrijheid gaat. De strategie van de oud-voorzitter zal in dat debat niet meer serieus genomen worden. Die man heeft afgedaan, behalve blijkbaar in de kolommen van de journalistieke spreekbuis van de SGP, het Reformatorisch Dagblad. Ik denk dat die partij met het in de kolommen van het RD laten ventileren van de gelijkhebberigheid van die man geen goede dienst wordt bewezen. Het zijn mensen als deze dominee die in het debat – en naar ik hoop ook in eigen kringen – de nodige achterdocht oproepen. Over hun onverdraagzaamheid bijvoorbeeld die door hen ongetwijfeld als de enige echte verdraagzaamheid zal worden uitgevent. Zulke mensen leven in hun eigen theocratie. Ze bederven ‘het theocratisch elan’ van de jongerenvoorzitter, en daarmee diens plek in het debat. En dat zou jammer zijn, niet voor de theocratie maar voor het publieke debat.
De SGP protesteert tegen het voorstel van D66 om de kerken voortaan de toegang tot de gemeentelijke basisadministratie te ontzeggen. Dat is pesterij, oordeelt de SGP. Ja, ze letten op hun woorden. Ze kiezen ze. Pesten. Daar komt ellende van, weten ze dat niet bij D66? Pesten? Terwijl je een dominee in huis hebt die de pest voor je partij is? Als we het dan toch over pesten hebben dan zou ik die oud-voorzitter een schop onder z’n kont geven. Hij is het soort vriend als gevolg waarvan je geen vijanden meer nodig hebt.
2 januari
=0=
Bodem
Dat Joop Schafthuizen afziet van een bodemprocedure om alsnog het derde deel van de biografie van de hand van Nop Maas over Reve uit de boekhandel te laten verwijderen, is verstandig. Zoals hijzelf zei: ‘Ik zie er het nut niet meer van in. Het boek ligt nu toch al weken in de winkel’. Dat klopt. Ik kocht het boek al geruime tijd geleden, op de dag dat de rechter weer eens een uitspraak zou doen. Ook toen stond het mogen verkopen van het boek op het spel. De boekhandelaar zei dat het de verkoop zeer bevorderde.
Schafthuizen was tegen publicatie omdat het boek alleen maar over ‘erotiek, drank en drugs’ zou gaan. Het boek behandelt de periode 1975-2006, de periode waarin Reve en Schafthuizen samen waren. Hoewel, samen. Er waren de nodige onderbrekingen waarin de een hier en de ander daar woonde, en uiteindelijk verdween een demente Reve in een verpleeghuis. Daar overleed hij, 8 april 2006. Gedurende de gehele periode hebben de heren elkaar het leven moeilijk gemaakt. Veel drank, zeker. Veel pillen, ook. Voor beide heren. Veel erotiek? Dat valt knap tegen, al weet ik natuurlijk niet wat Schafthuizen erotiek noemt. Ruzies, vechtpartijen, depressies, woedeaanvallen en, vanuit Reve gezien, de nodige angst voor zijn partner die een stuk jonger en sterker was. Twee onmogelijke mensen. Twee geldwolven. Twee schrapers. In het geval van Schafthuizen hebben we het bovendien over een man die niet alleen de achterdocht van Reve deelde en versterkte maar ook nog eens behept was met een ziekelijke jaloezie. Het boek is een ontluisterend verslag van het altijd al ontluisterde leven van Reve en het is, ik neem aan dat we daar de redenen moet zoeken van de pogingen van Schafthuizen om publicatie van het boek te verbieden, een ontluisterend verslag over Schafthuizen. Hij blijft de afgeleide in het verhaal dat niet over hem maar over Reve moet gaan, maar hij is wel een heel zichtbare afgeleide. Een stoorzender.
Maas suggereert aan het einde van het boek dat Reve altijd jongere partners selecteerde om zich zo alsnog onder de schaduw van Karel uit te wurmen. Ze waren overigens niet alleen jong maar ook altijd financieel afhankelijk. Tegenover de snelle suggestie van Maas over leeftijd en onderdrukking kun je net zo goed stellen dat Reve partners koos die hij kon verdenken van eigen belang, van parasitair gedrag, van het leven op zijn kosten. Hij had ze nodig, als voeding voor zijn eigen achterdocht. Nog aan het einde van zijn leven vroeg hij aan een bezoeker of Schafthuizen het alleen maar voor het geld deed? Schafthuizen moet dood las ik in een brief van Reve. Dergelijke brieven, Reve verzocht de ontvangers ervan steeds vaker om in hun antwoorden niet op de inhoud te reageren. Al die zorgelijke epistels en altijd met een aanval op deze of gene en heel vaak op Schafthuizen. In tal van bewoordingen die dan prompt werden aangevuld met opmerkingen die aan het gevoel weinig en aan de daad alles afdeden. Dood? Ja, behalve dat Schafthuizen wist ‘waar alles stond’. De combinatie van die twee niet op elkaar passende zinsdelen, over het gevoel en het stugge weerwerk van de praktijk, dat is Reve. De daad? De hand aan zichzelf slaan, verder komt het niet. Arme, onderdrukte, machteloze, woedende, bange man.
Hoe bang? Hoe bang is iemand die zich liever laat vernederen dan de eer aan zichzelf te houden en het eens zelf probeert, op z’n eentje, alleen? Reve kon van alles, maar hij kon niet alleen zijn. Jammer voor hem dat hij evenmin samen kon zijn. Geen vriendschap heeft het overleefd, of het nu om Hermans gaat of om Kousbroek. Ja, zegt Maas dan, maar dat komt omdat Gerard niet geïnteresseerd was in de opinies van anderen, en ook niet kon luisteren. Je kon praten of schrijven wat je wou, vroeger of later bespeurde Gerard een afwijking van zijn leer en dan was het over. Komt door zijn communistische opvoeding, zegt Maas. Het zal wel weer.
Psychologie van de koude grond, dat gespeculeer over de altijd jongere partners van Reve en over zijn communistische jeugd, en als Maas dan toch bezig was had hij nog wel even mogen doorgaan. Gedroeg Schafthuizen zich niet exact als de grotere broer, die alles bedisselde? Was zijn wil en was zijn geen opinie geen wet, een wet waardoor Reve zich genoopt wist steeds meer dingen stiekem, buiten het zicht van Schafthuizen, te doen? Reve, in de dertig jaar samen met Schafthuizen, mocht steeds minder. Hij raakte de zeggenschap kwijt over met wie hij nog om kon gaan, hij raakte de zeggenschap kwijt over onderhandelingen over geld, over gages, over waar en waar niet op te treden in het openbaar; hij raakte de zeggenschap kwijt over de indeling van de woning, over welke ruimte voor hem was en welke voor zijn partner, over wie waar sliep en met wie mocht slapen, over wat een verantwoorde uitgave voor boodschappen was en wat niet. Hoever zou het gaan? Tot het eind, zou ik zeggen, want een schrijver wiens werk voor een belangrijk deel uit briefwisselingen bestaat en wiens post wordt geopend door een afgunstige partner, zo een schrijver zit er helemaal doorheen.
Wat er waar is van de eindeloze en eindeloos herhaalde klachten van Gerard over Karel blijft raden. De hekel aan Karel en de haat waarmee Gerard zich over hem uitte, de machteloosheid die eruit spreekt, ze zijn volgens mij eerder aan het adres van Schafthuizen gericht dan aan dat van zijn broer.
Met Schafthuizen bereikte Reve de bodem.
1 januari
=0=