DAGBOEKHOUDER
Aantekeningen van een ongeduldige toeschouwer

Ton Korver

Amsterdam 2013

Ga naar Archief:
2007–2008–2009–2010–2011–
2012–2013


Om naar het begin van de pagina te gaan: klik op =0=


April

Onderhoudsploeg

Geschrapt

Ambten

Profiel

Ommezwaai

Pret

Uitvoering

Quotum

Plichten

Buffer

Goud

Concentratie

Prijskaartje

Stage

Prominent

Terug van weggeweest


Maart

Zombies

Wraak

Bezig

Redden

Gevangen

Anoniem

Zelfproductief

Wij,

Vertegenwoordiger

Rafelig

Diepgeworteld

Wisselgeld

Convergentie

Been

Nee-democratie

Speels

Vitamine

Bril

Toetsscore

Spelverdeler

Verouderd

Kort van memorie

Vleugellam

Pil

Bestel



Maxima Moralia
 
Dat had ook de titel kunnen zijn van dit bundeltje aantekeningen. Maar ik wil niet overdrijven. Zo dicht op de huid zitten me de sketches hieronder nu ook weer niet. Ze gaan over dingen die me bezighouden en waar soms de handen van jeuken. Dat is nog niet hetzelfde als het ‘verzonken in ervaring’ dat de Minima Moralia van Adorno als keurmerk heeft. Je moet afstand weten te bewaren. Dat geldt voor de politiek – die karakterlozer wordt met elke nieuwe stap om vooral dicht bij de burger te blijven – en het geldt voor mij.

Niettemin, het kan altijd beter. En dat is een tweede verschil tussen mij en het inspirerende voorbeeld van Adorno. Er is geen goed leven in het slechte is een dictum dat nog uitgaat van een herkenbaar onderscheid tussen goed en kwaad. Daaruit vloeit het oordeel voort. Inmiddels twijfelen we ook daaraan. Dat is geen reden tot wanhoop. Eerder het omgekeerde. Twijfel is, met de gave ons te kunnen vergissen, de opmaat voor schaven en beschaven. Dat wordt makkelijk vergeten, en hoe drukker we het hebben hoe makkelijker. Ik ben aan diezelfde drukte gebonden. Vandaar het ongeduld, gekoppeld aan de afstand die ik met de woorden ‘aantekeningen’ en ‘toeschouwer’ verbind en het voorbijgaande dat meeklinkt in de titel waar ik uiteindelijk voor heb gekozen: dagboekhouder.

 


FiB
tijdschrift Filosofie in Bedrijf

Archief

Dagboekhouder 32
januari - februari 2013

Dagboekhouder 31
november - december 2012

Dagboekhouder 30
september - oktober 2012

Dagboekhouder 29
juli - augustus 2012

Dagboekhouder 28
mei - juni 2012

Dagboekhouder 27
maart - april 2012

Dagboekhouder 26
januari - februari 2012

Dagboekhouder 25
november - december 2011

Dagboekhouder 24
september - oktober 2011

Dagboekhouder 23
juli - augustus 2011

Dagboekhouder 22
mei - juni 2011

Dagboekhouder 21
maart - april 2011

Dagboekhouder 20
januari - februari 2011

Dagboekhouder 19
november - december 2010

Dagboekhouder 18
september - oktober 2010

Dagboekhouder 17
juli - augustus 2010

Dagboekhouder 16
mei - juni 2010

Dagboekhouder 15
maart - april 2010

Dagboekhouder 14
januari - februari 2010

Dagboekhouder 13
november - december 2009

Dagboekhouder 12
september - oktober 2009

Dagboekhouder 11
juli - augustus 2009

Dagboekhouder 10
mei - juni 2009

Dagboekhouder 9
maart - april 2009

Dagboekhouder 8
januari - februari 2009

Dagboekhouder 7
november - december 2008

Dagboekhouder 6
augustus - oktober 2008

Dagboekhouder 5
april - juli 2008

Dagboekhouder 4
januari - maart 2008

Dagboekhouder 3
augustus - december 2007

Dagboekhouder 2
mei - juli 2007

Dagboekhouder 1
januari - april 2007

 

Onderhoudsploeg

In Le Journal du Centre (een regionale krant, in de Morvan – de westkant van de Bourgogne – vrijwel overal verkrijgbaar) lees ik woensdag 24 april het volgende. In een fabriek van Renault heeft in de nacht van zondag op maandag een 35-jarige werknemer, vader van twee kinderen, zich van het leven beroofd. De man liet een brief na waarin hij schreef tot zijn daad te zijn gekomen door de ‘chantage’ en de ‘druk’ van Renault. En hij schreef: ‘leg jij dat maar uit aan mijn dochters, Carlos’. Carlos, dat is Carlos Ghosn, algemeen president-directeur van Renault.

Of Carlos dat intussen heeft gedaan vermeldt het verhaal niet. Maar laten we eens aannemen dat ‘chantage’ betrekking heeft op de onzekerheid over je baan. Bezwaren? Voor jou tien anderen hoor. Is dat zo, bij Renault? Ik kan het niet bewijzen maar het is best voorstelbaar, zeker in een onderneming uit de Franse automobielindustrie die al jaren in zwaar weer verkeert. Zo voorstelbaar zelfs dat het niet eens met zoveel woorden gezegd hoeft te zijn om toch zo ervaren te worden. Laten we verder aannemen dat ‘druk’ over een toenemende arbeidsintensiteit gaat. Meer tempo, minder pauzes, meer bijregelen van en bijspringen bij wat anderen in je team hebben laten sloffen, meer doen als een teamlid ziek is en het team geen vervanger krijgt en toch moet leveren, tot en met de kwaliteitsgarantie aan toe. En vooruit, meer controle op je doen en laten, van prestaties tot en met gedrag. Zou dat het zijn, dat het teveel werd? Het zou kunnen want dat het teveel is geworden staat buiten kijf, alleen het waarom ervan is voor diverse uitleg vatbaar. De man kon er niet meer tegenop. Zou Carlos dat uit kunnen leggen aan de dochtertjes van de overleden man en wat precies zou hij dan uit moeten leggen? Wie de overledene is staat er niet bij (‘geen vakbondslid’, heeft de CGT op laten tekenen), maar een goed gevoel voor retoriek wil ik hem niet ontzeggen. Ik vermoed dat onze Carlos hoopt dat het snel mag overwaaien.

Hij kan natuurlijk ook Giel Beelen inhuren, de fijnbesnaarde radioman die naar aanleiding van de zelfmoord van een telefoniste in een Londens ziekenhuis (de vrouw was eerst voor de gek gehouden door twee Australische radioverslaggevers en daarna werd ze door hen voor gek gezet, twee keer voor één geld als het ware en o, wat hadden ze een spijt toen het te laat was) opgewekt meedeelde dat die vrouw sowieso niet helemaal spoorde. Probleem de wereld uit en Giel het glazen huis in want Giel spoort wel en niet zo’n beetje ook. Die werknemer van Renault spoorde op zijn beurt vast ook niet, anders doe je zoiets toch niet? Giel moet het vak van het HRM maar in, hij zou de watjes wel weten te scheiden van de kerels en bij Renault laten ze juist op dat vlak wel eens een steekje vallen, dat blijkt maar weer. Misschien is het wel een probleem van HRM in heel Frankrijk. Hoorden we de afgelopen jaren niet regelmatig van werknemers bij France Telecom die er een eind aan hadden gemaakt? Misschien deden die dat nog zonder briefjes achter te laten maar dat ook bij hen ‘chantage’ en ‘druk’ een rol hebben gespeeld – wie, behalve Giel, zal het willen ontkennen?

Ik bedoel, als het terugdringen van het ziekteverzuim, het preventieve beleid met betrekking tot het tegengaan van arbeidsongevallen en het in de hand houden van het verloop van de medewerkers in de sfeer van verantwoordelijkheden van HRM vallen, dan toch zeker het aantal zelfmoorden? Als ik Carlos was dan zou ik verwijzen naar de bestuurlijke arbeidsverdeling in zijn bedrijf en die is ongetwijfeld zo ingekleed dat de CEO het personeelsbeleid heeft uitbesteed, heeft gedelegeerd aan de mindere goden in het management. Voor het onderhoud van de mensen in zijn bedrijf heeft de CEO geen tijd. Het onderhoud is ondergebracht bij de onderhoudsploeg van de menselijke bedrijfsmachinerie en die ploeg, dat is het HRM.

De metafoor van de ‘onderhoudsploeg’ ontleen ik aan het recente proefschrift van Ben Ligteringen, waarmee hij op 20 maart van dit jaar promoveerde aan de Radboud Universiteit.i Ik heb me afgevraagd hoe Ligteringen het drama in de Renault fabriek zou hebben beschreven en ik denk dat het er bij hem ongeveer als volgt zou hebben uitgezien:

Ook Renault heeft zich niet kunnen onttrekken aan de opmars en uiteindelijke zegetocht van LP, van Lean Production, en de daar in direct en nauw verband mee staande theorie en praktijk van Just-in-Time, JIT. Eerdere sociotechnische experimenten hebben het uiteindelijk en ook definitief afgelegd tegen LP. LP is, daar verschilt het van Tayloristische en Fordistische praktijken, gericht op teams – teams zijn flexibeler en weerbaarder dan individuen. LP kent aan teams een zeker interne autonomie toe, daarin komt het overeen met sociotechniek, ST. Het verschil met ST zit ’m in de externe autonomie, of externe regelcapaciteit. Die is aanwezig en constituerend in ST en afwezig in LP. Waarom dat tot een beslissend voordeel voor LP moest leiden heeft alles te maken met ‘efficiency’ (o.c.:198-200), met dien verstande dat efficiency meetbaarheid vereist, dat meetbaarheid ofwel in tijdsverschillen ofwel in geldelijke verschillen uitgedrukt wordt en dat die nadruk op differentiële tijden en geldwinst door tijdwinst weer verklaard kan worden uit de huidige dominantie van de financiële en in toenemende mate virtuele economie over de in toenemende mate onder druk staande reële economie. Tijd! Het gaat er niet om hoe snel je bent, het gaat erom dat je sneller bent dan anderen. Tijd! Hoe meer langlopende verplichtingen je hebt hoe minder wendbaar je bent, hoe minder flexibel, hoe minder snel. Je bent al sneller dan de ander door je nergens aan te binden. Bindingen zijn handig om als het zo uitkomt anderen mee te verleiden, maar vergis je vooral niet: uiteindelijk is het ballast. Bind je niet aan bindingen. Bind je aan de belofte dat de winst van morgen hoger zal zijn die van vandaag en bind je aan de belofte dat de winst ook sneller zal worden behaald. Een bedrijf als ‘gemeenschap’, als een sociaal systeem met een eigen type sociale cohesie (of ‘solidariteit’) past hier niet bij, een bedrijf met prestatiebeloning en bonussen weer wel. In een ‘winner-take-all’ economie kan het kleine verschil aan het einde van een ronde in het permanente toernooi met in elke ronde slechts één hoofdprijs en daaromheen alleen doekjes voor het bloeden, de opmaat zijn tot zeer grote verschillen in winsten en vermogens. Het eerste verschil dat je moet maken zit in de sfeer der verwachtingen. Schaf Cristiano Ronaldo aan en de verwachtingen stijgen, de tv-contracten stromen toe, de reclame-inkomsten vertonen al evenzeer een stijgende lijn en dan moet de reële competitie nog beginnen. Wie de virtuele competitie wint kan zich vooraf al verzekeren van een groot vermogen en kan dat nog altijd vooraf inzetten om naast Ronaldo ook Khedira en Özil te kopen. Speel het spel der verwachtingen en speel het bekwaam. Je moet ervoor lenen, dat wel, maar met de inzetten verhoog je in dezelfde beweging ook de kansen. Geef een deel van het toegestroomde vermogen terug in de vorm van vorstelijke beloningen aan de spelers die de verwachtingenmachine voeden, houd genoeg over om voor de volgende ronde nieuwe spelers, nieuwe ‘beloften’, aan te trekken en je kunt weer even verder.

Of niet. Het lukt niet altijd, niet per definitie. Het zijn kansen, gebaseerd op verwachtingen en onderbouwd met de symbolen van de ‘beste’ spelers, de ‘beste’ managers, de ‘beste’ trainers, de ‘beste’ medische zorg, de ‘beste’ scouts en zo maar door. De symbolen illustreren de gewekte verwachtingen, illustreren dat alle uitgaven met beleid en verstand zijn gemaakt. Ze illustreren dat verwachtingen niet zo maar worden gewekt. Ze moeten wel nog worden waargemaakt. Dat lukt niet altijd en dan zijn de rapen gaar. De bewierookte spelers moeten worden geloosd omdat ze te duur zijn, de managers worden ontslagen, de trainers vervangen, de opleiding moet op de schop en overal moet worden bezuinigd. Men laat spelers ‘gaan’, de salarissen gaan omlaag, contracten worden heronderhandeld en niemand is nog zeker.

De virtuele economie stapelt verwachting op verwachting tot die verwachtingen door de reële economie niet meer kunnen worden ingelost – en dan is het vrouwen en kinderen laatst. En die werknemers die het allemaal wat teveel is geworden, zoals de man van Renault. Zo, zou ik denken, ziet de verklaring van Ligteringen er ongeveer uit. Leuker kan Ligteringen het niet maken en makkelijker ook niet. Hoeven we dan verder niets te weten van hoe het er aan toegaat bij Renault? Eerlijk gezegd, dat hoeven we niet. Ligteringen (: 88-90) werkt van ‘buiten’ (de sociaaleconomische verhoudingen) naar ‘binnen’ (de wereld van de werkplek) en in die opzet zijn, vermoed ik, de managers de poortwachters, de mensen die de opdracht hebben te bepalen wat naar binnen mag en wat naar buiten moet.

Waarom die binding aan de belofte dat omdat de bomen morgen weer hoger zijn gegroeid we daar vandaag al een voorschot op kunnen nemen, dat we de huid kunnen verkopen voordat de beer geschoten is – en in de problemen komen als er zoveel beren op de weg zijn dat het met het schieten niks meer wordt? De verklaring die Ligteringen daarvoor aanbiedt is dat de mensen die de huid beloven andere mensen zijn dan de mensen die de beer moeten schieten. De eersten zijn de managers en de tweeden zijn de werknemers. De managers kunnen handelen zoals ze handelen doordat zij de macht hebben – en de anderen dus een pad op kunnen dwingen die die anderen in elk ander geval niet gekozen zouden hebben. Maar, en daar zit iets merkwaardigs in de redenering van Ligteringen, de macht van de managers is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw weinig meer dan afgeleide macht. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw, de jaren van de ‘managerial revolution’, hielden de managers de eigenaren van de onderneming op afstand door hen wel te bevoordelen in de verdeling van de opbrengsten van de onderneming maar hen feitelijk uit te sluiten van de beslissingen over het hoe en wat van het productieproces. Aandeelhouders, het leken wel werknemers zodra het ging over de productie zelf. Ze hadden er weinig over te zeggen. Tot de jaren tachtig dan, want vanaf die jaren namen de aandeelhouders (en hun representanten in de vorm van hedgefunds en equity capital) het heft weer stevig in handen. Met alleen de opbrengsten namen ze geen genoegen meer. Het leidde tot het gecombineerde verschijnsel van boulimia (organisaties werden groter door fusies, overnames enz.) en anorexia (arbeidsorganisaties werden kleiner door permanente reorganisaties, efficiency-eisen en wat al niet), het verschijnsel dat door Arjen van Witteloostuijn beeldend is beschreven in zijn boek over de Anorexiastrategie (Amsterdam, De Arbeiderspers 1999). Gulzige organisaties, magere arbeidsorganisaties. In de desbetreffende literatuur staat het mechanisme bekend onder de naam van ‘agency’ benadering, de benadering die aangeeft hoe de aandeelhouder (de ‘principal’) de manager (de ‘agent’) ertoe kan bewegen het belang van de aandeelhouder (de ‘shareholder value’) in elke beslissing, of het nu gaat over bedrijfssluiting of het verdelen van de winst, voorrang te verlenen. De ‘managerial revolution’ is ingehaald door de ‘shareholder revolution’.

Dit roept twee vragen op. In de eerste plaats natuurlijk waar de macht van de manager nog in bestaat – behalve dan in de afgeleide, jachtige, overspannen betekenis die het management tekent sinds dat de touwtjes uit handen heeft moeten geven. En in de tweede plaats de vraag naar de verbinding tussen de macht van het management in zijn nieuwe en ondergeschikte orde en de deregulering van het financiële stelsel – in de tijd valt het samen, maar valt het ook oorzakelijk samen? In het boek van Ligteringen valt het samen, in tijd zowel als qua oorzaak. Dat geeft aan het boek ook een overbodig gesloten en bijna hermetisch karakter. En dat is jammer. De revolutie van de aandeelhouder is één ding, de deregulering iets heel anders. De revolutie van de aandeelhouder is uitstekend voorstelbaar als een ontwikkeling in de reële economie met een tamelijk traditionele kredietverstrekking – en heeft geen hulphypothesen nodig die ontleend zijn aan de deregulering van de financiële economie. Per slot, ook de bancaire dienstverlening bij aandelenemissies en bij fusies en overnames was niet nieuw – dat hadden we in de tweede helft van de jaren zestig ook en dat waren jaren nog van voor de deregulering. Op de wijze waarop Ligteringen redeneert kun je net zo goed beweren dat de crisis van de jaren dertig het product is van de financiële waaghalzerij van de jaren twintig en de opkomst van de manager-revolutie in dezelfde periode. Je kunt het beweren maar zolang je het niet onderzoekt wordt het nooit meer dan dat: een bewering. Daar zit een groot probleem bij Ligteringen: hij komt niet boven het niveau van beweringen uit.

Geldt dat ook voor de eerstgenoemde vraag, de vraag waar de macht van de manager nog in bestaat? Macht is, naast ‘structuur’, een kernbegrip voor Ligteringen. Het wordt kortweg omschreven als het vermogen je wil door te zetten ook en zelfs juist als de ander daar eigener beweging niet in meegegaan zou zijn (: 132). Dat dit ook in coalitievorm kan (ego zowel als alter doen deels hun eigen ding en deels het ding waarmee ze zichzelf en de ander versterken zonder de oorspronkelijke machtsverhouding op te hoeven geven) komt tot mijn verbazing in het boek niet voor. Zou Ligteringen niet door hebben dat het stelsel van arbeidsverhoudingen precies dat is, een coalitieconcept van macht, machtsverhoudingen en machtsdeling? Dat macht een ‘productief’ concept kan zijn?

Macht, bij Ligteringen, is een soort koepelbegrip. Het omvat gezag (gelegitimeerde macht) en het omvat leiderschap (en daarmee leiders en volgers). Of het ook de dwang van het geweld omvat is me niet helemaal duidelijk. Dwang en geweld zijn, volgens Ligteringen (: 103), het extreem van macht maar een beetje ongemakkelijk is het wel. Iets tegen mijn wil doorzetten (macht) is iets anders dan mijn wil vernietigen (geweld). Ik denk dat wie, zoals Ligteringen, macht en geweld op een continuüm plaatst een nulsom-opvatting van macht hanteert en dat degene die dat niet doet (van Arendt tot en met Foucault zullen we maar zeggen en in de organisatiewetenschappen een onderzoeker als JD Thompson) macht wel degelijk in verband kan brengen met strategieën en praktijken die wederzijds voordeel niet uitsluiten en zelfs kunnen oproepen. Een ‘poldermodel’ is meer dan window-dressing en de huidige bedreigingen van dat model hebben minder te maken met de gestegen macht van het management dan wel de aandeelhouder dan met de afnemende relevantie van de werknemersorganisaties die een voornamelijk nationaal arbeidsaanbod vertegenwoordigen in een arbeidswereld die intussen globaal is geworden. De werknemersorganisaties kunnen hun relevantie – en dus hun plaats in de verdeling van de macht – alleen weer opeisen door in hun basis alle vormen van arbeid te erkennen (‘lidmaatschap van de beroepsbevolking’) en hen een gelijke plek toe te kennen in de sociale zekerheid of de ‘sociale trekkingsrechten’ (onafhankelijk van contractvorm, van land van herkomst) enerzijds en ernaar te streven, anderzijds, dat dit de wet van het land wordt binnen de EU en, via de ILO, breder dan de EU. Dit is, zoals bekend, het argument van Alain Supiot en in dat argument is de rol van vakbeweging en arbeidsverhoudingen allerminst uitgespeeld. Het ontbreekt bij Ligteringen – welk concept van macht je kiest is niet onschuldig voor welke mogelijkheden nog open staan en welke zijn afgesloten. Ligteringen voorziet de ‘erosie’ van de arbeidsverhoudingen (: 241-246), het einde van een tijdperk, in tandem met het einde van het tijdperk van de nationale verzorgingsstaten (: 146-173). In het strak gekoppelde wereldbeeld van Ligteringen heerst de dominotheorie: als a valt, zal b volgen, dan c, enzovoorts. Macht is hetzelfde als machtshonger, macht is een rupsje-nooit-genoeg. Het houdt de tegenpartij niet in stand, het vreet ‘m op als het de kans krijgt. De tegenpartij was nooit een echte partij, het was niet meer dan een effect van de enige partij die ertoe doet, de partij van de macht.

Los hiervan, hoe zit het nu met de macht van managers in het tijdperk van het gedereguleerde financiële kapitalisme, het kapitalisme van de aandeelhoudermacht? Daar formuleert Ligteringen een veronderstelling (‘Veronderstelling 1’: 130-133) over en die veronderstelling komt erop neer dat de machtsgreep van de aandeelhouders gepaard gaat met een uit het lood geslagen organisatie-interne verdeling van macht (die zichtbaar wordt in ‘management by stress’). De interne stem van de organisatie wordt weggedrukt door het externe stembiljet van de aandeelhouder. Ik wil het allemaal best geloven maar het is geen antwoord op de vraag: wat is er nog over van de macht van de manager nu de revolutie van de managers is uitgewoed en de revolutie van de aandeelhouders heeft gewonnen? Het is raar dat je in een dissertatie over de macht van het management daar niets over vindt dan een paar volstrekt overbodige formules, aangeduid als de ‘calculus van macht’ (: 131-133) die over het management niets meedelen en over de aandeelhouder niet meer dan dat de ene aandeelhouder de andere niet is, dus dat het stembiljet van de aandeelhouder meer waard is als het deel uitmaakt van een pakket aan biljetten dan als het niet meer is dan het symbool van een enkel aandeeltje. Soms waan ik me in de wereld van een in zijn tegendeel verkeerde Pangloss (de radicaal-optimist uit Candide van Voltaire).

De plek van het management, als autonome machtsfactor, zo niet als autonome machtsbron, is merkwaardig vacant (‘So management was brought back under the yoke of its masters’: 277). De macht is niet anoniem, op zijn voorhoofd prijkt het stempel van de aandeelhouder (de ‘master’) maar wie dat is in de virtuele wereld van het financiële kapitalisme blijft raden. Het is een ‘formule’. Het leidt tot de paradoxale situatie dat de tanende macht van het management vertaald wordt in steeds meer managers (: 220-223), alsof de hoeveelheid de steeds gebrekkiger kwaliteit moet compenseren. Dat geeft te denken, want althans in dit opzicht deelt HRM het lot van het management niet. Er zijn niet steeds meer HR managers. HRM deelt wel degelijk in de tanende macht, hoezeer het zichzelf ook probeert op te blazen, van personeelsadministratie via personeelszaken, personeel en organisatie, HRM, strategisch HRM tot en met ‘business partner’ (: 2-16; 67-71; 228-233), het deelt niet in de toename van het aantal managers. Of beter, veel van de taken van HRM in de organisatie zijn toegevallen aan de lijn, inclusief de teams in de lijn en die zien we dus niet terug in meer HRM managers, eerder in minder. Bovendien, tal van HRM taken zijn niet alleen intern uitbesteed aan de lijn, ze zijn ook extern uitbesteed: van werving en selectie, training en ontwikkeling, Arbo, assessment, detachering, personeels- en salarisadministratie tot en met de uitbesteding van de werkgeversfunctie zelf (‘pay-rolling’: 281). Er zijn ook in ons land vele duizenden personeelswerkers maar we vinden ze voornamelijk als dienstverleners, als toeleveranciers aan bedrijven, niet als medewerkers in die bedrijven. En omdat niet alleen het personeelswerk maar eigenlijk al het werk is uitbesteed en teruggevonden kan worden in de stations en tussenstations van steeds langere logistieke ketens die zich nu eens zus en dan weer zo over de aardbol heen bewegen is ook het bedrijf als een gemeenschap al lang opgelost in een serie netwerken die snel worden gevormd en snel worden opgelost in dan wel vervangen door nieuwe netwerken (de vraag waarom we dat dan niet terugzien in een dalend aantal managers in een organisatie wordt door Ligteringen noch gesteld, noch beantwoord en zelfs niet gesuggereerd). Blijft er nog wat over voor een organisatie-interne HRM functie? Nu, misschien wat kruimels in het managen van arbeidstransacties (het managen van een ruilrelatie als onderscheiden van het managen van een arbeidsrelatie: 282-284) maar veel zal het niet zijn. Is er een alternatief scenario? Ligteringen sluit het niet uit (: 284-286; de professionals nemen hun eigen lot in handen en nemen daarmee tegelijk ook afscheid van HRM; het is een scenario dat een beetje als mosterd na de maaltijd wordt opgediend, voor de volledigheid als het ware). Hoe dan ook, HRM heeft zichzelf overleefd (: 286).

Ligteringen weet waar hij het over heeft. Hij heeft vele jaren, waaronder de beginjaren van de discussies in NVP en daarbuiten over wat de rol en betekenis van personeelswerk was, verslag van HRM gedaan in het nog altijd bekende en vaak gebruikte blad PW. Hij doet er verslag van in zijn uitgebreide eerste hoofdstuk van het boek over de ontwikkeling van en de veranderingen in het personeelswerk in Nederland (: 23-73). Hij geeft daarin aan dat HRM zich steeds dichter tegen de organisatie aan heeft geschurkt en zich steeds verder heeft verwijderd van de werkgeversfunctie en – nog meer omstreden – van de positie van bemiddelaar tussen een werkgever en diens werknemers. Zoals overal ziet hij ook op dit vlak de jaren tachtig als de grote scheidslijn. Sinds die tijd identificeert HRM zich meer met de, door het management gedefinieerde, organisatiepositie en de ondernemersfunctie dan met een organisatieconcept waarin diverse stakeholders hun inbreng hadden in de bepaling van wat de organisatie op elk moment in de tijd was – en waarin een mediërende functie voor HRM leek te zijn weggelegd, een functie van afstemming van verschillende belangen, belangen die elkaar in het kader van het voortbestaan van de organisatie niet alleen moesten maar ook konden vinden. In dat proces van elkaar vinden – daar zou HRM zijn ratio en zijn ethiek vinden.

Het bleek dwars te staan op een theorie die steeds meer ‘unitair’ werd (: 268-271), en daarmee zelfs maar het bestaan van belangenverschillen ontkende, en een praktijk die het bedrijf als een sociaal systeem graag opofferde aan het vervangen van de stakeholder door de shareholder. HRM is daarin meegegaan en heeft zich daar tegelijk de das mee omgedaan. Mijn vraag is: gaat dat niet wat snel? Ik ben het helemaal met Ligteringen eens dat de banden tussen HRM en de grote, complexe en formele organisatie zowel te nauw zijn als te veel als vanzelfsprekend worden aangenomen (misschien minder in de praktijk dan in de theorie overigens). Ik ben het ook met hem eens dat de praktijk (en in dit geval minder dan in de theorie) van HRM lang verbonden was met de regels en instituties van het langdurige dienstverband en dat een dergelijk dienstverband (de basis van de opbouw van sociale zekerheidsrechten, van een pensioen, van een mogelijkheid een hypotheek te verkrijgen) steeds minder typisch en normerend is. Dat heeft, ongetwijfeld, van alles te maken met de diepgaande transformatie van ‘de’ organisatie maar daaruit zou ik niet het verdwijnen of de irrelevantie van HRM afleiden maar eerder een oproep aan HRM zijn geschiedenis en zijn sociologie opnieuw te doordenken – geschiedenis in de zin van opkomst, ontwikkeling en veranderingen van de moeizame en allerminst stabiele verhoudingen tussen kapitaal en arbeid in de lange twintigste eeuw en daarna, en sociologie in de zin van de, alweer moeizame en allerminst stabiele, plaatsbepaling van HRM ten opzichte van de ondernemer en de werkgever, de contractant en de werknemer, de ondernemers- en de werkgeversorganisaties, de werknemersorganisaties en de professionele verenigingen van meer of minder onafhankelijke dienstverleners. Het organisatie-gebonden HRM heeft misschien zijn tijd gehad. Misschien, want het hangt er van af wat we onder ‘organisatie’ verstaan. Wat Ligteringen eronder verstaat blijft, en dat is opnieuw merkwaardig, voornamelijk ongezegd. Er is geen ‘begrip’ van organisatie, tenzij we er in navolging van Durkheim (de enige socioloog die een echte plek krijgt bij Ligteringen) een maatschappij in het klein onder verstaan. En in dat geval is het onjuist. Wat een organisatie ook is, in termen van maatschappij is het geen maatschappij in het klein en het kan dat ook niet zijn. Een organisatie is geen verkleinde maar een vereenvoudigde maatschappij, en in de bepaling van wat nog wel en wat niet meer binnen die vereenvoudiging valt heeft het HRM een niet te verwaarlozen rol gespeeld. Die rol verplaatst zich, niet naar de vergetelheid zoals bij Ligteringen maar naar de plaats van elke arbeid (elk ‘lidmaatschap van de beroepsbevolking’) in een ‘loopbaan’ die mede vorm wordt gegeven door ‘sociale trekkingsrechten’, rechten die uitmonden in een fonds waaruit opleiding, transities, rustperioden worden gefinancierd. Het hoe en wat daarvan is de opgave voor een vernieuwde verzorgingsstaat aan de ene, voor loopbaanadvies en loopbaanondersteuning aan de andere kant, de kant waarin ik een rol voor HRM in de 21ste eeuw zie weggelegd.

Ligteringen stelt een ‘historisch-sociologische’ analyse gepleegd te hebben. Dat is niet het geval geweest. Ik mis beide disciplines, of het nu gaat om rollen en posities van de zojuist genoemde actoren of om de rol en de positie van bijvoorbeeld landbouw en het MKB (die er bij Ligteringen er zo bekaaid van af komen dat je je afvraagt waar toch het MKB de reputatie van ‘banenmotor’ vandaan heeft en hoe het verschijnsel van een boerenleenbank überhaupt heeft kunnen ontstaan: 152-153). Ik schrijf dat toe aan het ontbreken van het vergelijkende perspectief dat sociologie en geschiedenis met elkaar gemeen hebben en dat je kunt uitwerken in een vergelijking van overeenkomsten in overigens verschillende milieus, dan wel in het uitwerken van opvallende verschillen in overigens vergelijkbare milieus (en dat perspectief kun je, zoals gebruikelijk in disciplines die deel zijn van het onderwerp dat ze bestuderen, in de allereerste plaats over de disciplines zelf heen leggen). Dat perspectief, en de kanten die je het op kunt buigen, ontbreekt. Het boek is te monocausaal, te veel gericht op de constructie van een theoretisch raamwerk waarin zoveel past dat we door de bomen het bos niet meer zien. Of, meer naar mijn voorkeuren, door de banen de loopbaan niet meer.

Ligteringen heeft zijn net wijd uitgeworpen. Te wijd, naar mijn smaak. Zijn gereedschapskist bevatte twee begrippen, macht en structuur. Het machtsbegrip is machteloos, het structuurbegrip ontbeert structuur. Ze hadden gevuld moeten zijn met, inderdaad, geschiedenissen en sociale verhoudingen – bewegingen, organisaties, ondernemingen, belangengroepen, idealen, symbolen, strijd. Ze zijn niet gevuld. Ze zijn leeg.

30 april


i Ben Ligteringen, The Maintenance Crew for the Human Machinery; a historical-socological analysis of personnel management (n.p., Pallas Publications 2013)


=0=




Geschrapt

Sinds 24 april is Bram Moszkowicz geen advocaat meer. Dat is per 22 april besloten door het Hof van Discipline, een Hof waarvan het vonnis definitief is. Geen beroepsmogelijkheden – het recht in Nederland heeft interessante zijpaden.

Bram heeft welgeteld een enkel dagje gekregen om zijn biezen te pakken. Hij wordt uit het register geschrapt. Maar waar is hij nou eigenlijk voor gestraft? Bij het Hof was alles even erg, een rangorde in de zwaarte van de bezwaren en misstappen is niet aangebracht. Een slordige administratie, een verwaarloosde bijscholing, veel betalingen in contant geld, hoge rekeningen met onduidelijke tegenprestaties, het is blijkbaar allemaal even erg. Als ik advocaat was zou ik me grote zorgen maken, want is mijn administratie wel op orde, voldoe ik aan allen bijscholingsplichten enzovoorts? Dat moet per advocaat maar eens goed worden uitgezocht. Ik zie al direct een mooie nieuwe taak voor Bram. Hij is ervoor geknipt.

De kwestie van de hoge rekeningen en onduidelijke tegenprestaties is intrigerend. Waarom? Omdat het daar om gaat. Mensen gaan naar Bram toe vanwege zijn reputatie, vanwege de verwachtingen die ze koesteren over het gunstige effect daarvan. Alleen al het feit dat je bij Bram mag antichambreren zal de tegenpartij de dampen aandoen. Toch? En daar ging het om, om niets anders dan dat. Het is flauw en ook weer zo voor de hand liggend om daar achteraf over te jeremiëren. Als de advocaat te grazen wordt genomen.

Moszkowicz was, in Nederland, de enige echte virtuele advocaat, virtueel in de zin van ‘als vermogen aanwezig’ – ook als hij niet zelf aanwezig was. Dat vermogen dachten de mensen te kopen als ze om zijn diensten wierven.

Het Hof heeft bepaald dat virtuele advocatuur in Nederland een ongewenst verschijnsel is. Jammer alleen dat het Hof dat niet met zoveel woorden heeft gezegd.

29 april

=0=

 


Ambten

Hoge bomen vangen veel wind. Hoge bomen zijn ook, zeker aan de top, buigzaam dus tenzij er een orkaan woedt, overleeft de boom het wel. Van een politiek ambt weten we dat zodra de ambtsdrager iets prevelt over politieke verantwoordelijkheid, de wind is opgestoken, van krachtig naar hard kan gaan, van hard naar stormachtig en wie weet van stormachtig naar orkaankracht. In het laatste geval kan een politieke ambtsdrager drie dingen doen: de eer aan zichzelf houden, zich beroepen op een informatiegebrek, zich omtoveren van ambtsdrager in mens. ‘Mensen maken fouten’, is de recente wijsheid van staatssecretaris Teeven, de man die graag van een inbrekerrisico spreekt en van een ambtsrisico niet wil weten. Een inbreker is een vakman, een ambtsdrager is een mens. Een staatssecretaris die dat beweert mag best van ongeoorloofde discriminatie worden beschuldigd.

Trouwens, is die overleden meneer Dolmatov niet een fraai voorbeeld van het asielzoekerrisico, die subcategorie van het vreemdelingenrisico? En hebben we voor deze categorieën niet een stelsel bedacht waarin ze niet als de mens-die-fouten-maakt worden gezien maar als de avonturier-die-niet-moet-zeuren? Nou dan.

Van Teeven had ik nooit een hoge pet op. Zijn razendsnelle vermenselijking van de laatste dagen is alleen al door de complete onwaarachtigheid ervan verwerpelijk. Ik hoop dat de Kamer korte metten met hem zal maken. Ik hoop dat de Kamer niet in de goedkope truc zal trappen waarin het ambt wordt opgeofferd aan de mens en waarin het leerstuk van de politieke verantwoordelijkheid net zo soepel wordt toegepast als de toepassing van andere leerstukken op alle anderen rigide is geworden. Met het medeweten van, de medewerking door en het enthousiasme van de staatssecretaris. Ik hoop dat de Kamer de stormfase overslaat en direct tot de orde van de orkaan overgaat.

Het zal wel weer een gemiste kans worden.

18 april

=0=

 


Profiel

Zouden de mensen die voor ons de verknipte hypotheekpakketten hebben bedacht misschien ook werkzaam zijn voor de opsporingsdiensten? De pakketten waren niet veel anders dan wat papieren met risicostempels en elk pakket vertegenwoordigde bijgevolg een risicoprofiel. Ergens onderweg zijn de huizen waarvan het de hypotheken waren verdwenen. Ze deden er niet meer toe. Je zou er een bom op kunnen laten vallen. Soms gebeurt dat ook – maar dan zijn we meer geïnteresseerd in de mensen die zich er ophouden.

De oratie van Beatrice de Graaf  (Ecce Homo, 22 maart 2013 uitgesproken, en in verkorte vorm afgedrukt in De Groene van afgelopen week) is spannend leeswerk. Ze schetst hoe de persoon in het veiligheidsbeleid plaats heeft gemaakt voor het risicoprofiel en met de persoon is ook de eenheid van diens gedrag verdwenen. Daarvoor in de plaats komt de kans op gedrag en ook die kans wordt niet afgeleid uit het gedrag van een persoon maar uit stukjes risico: het opgemerkt worden op een bepaalde plaats (en het risico dat aan die plek wordt toegerekend), in het gezelschap van iemand uit een bepaalde categorie (en het risico dat aan die categorie wordt toegerekend), uit het bezoeken van dit of iets anders (en het risico dat daar weer aan is toegerekend) en voor je het weet ben je geclassificeerd als een veiligheidsrisico. De persoon verdwijnt in een pakketje risico’s en achter de classificatie als meer of minder gevaarlijk. Niet wat je gedaan hebt bepaalt, maar het risico van de categorieën waar je mee geassocieerd bent bepaalt wat je te wachten staat. Mocht je ooit nog wat doen – je laat een baard groeien – dan gaat dat in de categorie baarddragers en dat is niet goed. Combineer dat met moskeebezoek, allochtoon tot in het n-de geslacht, reizen naar bepaalde landen enzovoorts en je profiel wordt dikker en dikker. De gegevens die op basis hiervan verzameld worden bevatten ongetwijfeld ruis en het combineren en assembleren van die gegevens volgens het raster van de risicocategorieën vergroot de al aanwezige kans op ruis maar in veiligheidsland weet men dat het risico van het vak niet wordt afgeboekt op het vak maar op het geconstrueerde en geregistreerde profiel. Het klopt altijd en ook als het niet klopt is het meestal niet te achterhalen. Dat hoort bij ruis. De Graaf maakt zich er grote zorgen over, en terecht. Elke dinsdag, zegt men, tekent Obama een lijst met namen, de uitkomst van berekeningen, opgesteld aan de hand van risicoprofielen. Die lijst is een lijst met doodvonnissen. Het hoeft niet altijd zo drastisch uit te pakken maar hoe dan ook, de persoon is weg en het profiel blijft over. Het profiel is het gezicht van de moderne preventiemaatschappij.

Hoewel, modern? Traditioneel functioneren werving en selectie niet heel anders. Discriminatie is verboden, statistische discriminatie (een primitieve vorm van het opstellen van een risicoprofiel) is de orde van de dag. Er wordt in het werving- en selectiewezen wel veel minder tijd, expertise, geld en capaciteit besteed dan gebruikelijk in de veiligheidsindustrie en bovendien, hoe hoger je bij het werven om een baan op de selectielijst komt hoe zwaarder de persoon gaat tellen en hoe minder de ruwe beginmethoden (leeftijd, herkomst enz.) nog aantikken. Een raar soort geruststelling.

De Graaf pleit voor een nieuw sociaal contract tussen burger en overheid. Ze wil de burger als persoon terug en dus diens beschermingswal tegen de overheid. De tijd van het succesvolle verzet tegen de volkstelling is voorbij, of eigenlijk, dat verzet is irrelevant geworden. Maar De Graaf zou het breder moeten trekken. Behalve een nieuw contract tussen burger en overheid is een nieuw regime van overheid naar markten aan de orde – de wereld van het risicoprofiel wordt immers met elk cookie groter, vertakter en steviger.

De wereld van wat we zouden kunnen doen is op weg de wereld van wat we doen over te nemen. We zijn ons profiel ook al hebben we niet de regie over ons profiel. Een onrustbarende ontwikkeling.

17 april

=0=

 


Ommezwaai

Een ommezwaai van jewelste. Zo karakteriseert de Volkskrant de uitspraken van minister Asscher over het teruggeven aan de sociale partners van het beheer van de WW en de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Zo tegen 2020 moet dat beslag hebben gekregen. Asscher neemt er in elk geval meer tijd voor dan voorheen, toen de hele zaak naar het UWV werd overgeheveld. Dat moest van de ene dag op de andere. Het leidde tot niet tot daadkrachtig optreden, wel tot de ene reorganisatie na de andere. De overheid heeft het niet goed gedaan en het is mooi dat Asscher daar een conclusie aan verbindt.  

Maar een ommezwaai is het. Hoe het vorm moet krijgen wordt nog een grote zaak. De sociale partners werden eruit gemieterd omdat ze mensen die in de WW hoorden doorschoven naar de WAO en de WAO bood niet alleen een hogere uitkering dan de WW, hij bood ook een in de praktijk onbeperkte uitkeringsduur. Dat weer terugdraaien heeft vanaf de jaren negentig een oneindige hoeveelheid ellende met zich meegebracht. Keuringen, herkeuringen, het ‘we gaan uit van wat u nog wel kunt’, werk boven inkomen, geen baan en wel werk, een lange rij. Bovendien was het, en dat op de allereerste plaats, vernietiging van arbeidsvermogen. Niemand die er brood in zag om mensen om te scholen. Eerder het omgekeerde. Jong voor oud, dat was de boodschap. Vele tienduizenden mensen kregen, in ruil voor een nette uitkering, de mededeling cadeau dat aan hun arbeid geen behoefte meer was. Gelukkig werden ze er niet van, overigens, en gezonder ook niet (ik herinner aan het vierde hoofdstuk uit het mooie proefschrift van Paul de Beer, Over werken in de postindustriële samenleving, alweer van 2001).

Het zal er om gaan een herhaling hiervan te voorkomen. Maar hoe? Ik kan me zomaar indenken dat voor werknemers de belangen heel erg groot zijn en voor werkgevers veel minder. Voor de eersten gaat het om hun kansen, voor de tweeden om hun kosten. In het recente verleden werden die collectieve kosten bekwaam getransformeerd in publieke kosten. Tot de reactie kwam, en de werkgevers en werknemers de directiekamer van de sociale verzekeringen werden uitgezet. Mijn vraag: wat hebben de werkgevers te zoeken in dat nieuwe beheer? Dat de werkgevers een rol verdienen in de uitvoering en administratie van de fondsen (het tijdig en efficiënt verzorgen van de uitkeringen) is een heel andere vraag dan die naar de regie over de fondsen (het zorgen voor een goede bemiddeling van de ene baan naar de volgende). Op dat laatste punt ging destijds de boel fout en ik schrijf dat eerder toe aan de werkgevers die meenden overal hun arbeidsaanbod wel vandaan te kunnen halen dan aan de werknemers die al blij waren dat het niet nog erger was. De arbeidsbemiddelingfunctie werd daarom een enkele reis – weg van de arbeidsmarkt.

Een nieuwe regie vereist een geherdefinieerde en regionale inzet voor arbeidsbemiddeling en arbeidsvoorziening. Die regie, kwartiermaakster Jetta Klijnsma schreef het al in haar rapportages voor een nieuwe vakbeweging, zou in handen van de vakbonden moeten komen. Over een ommezwaai gesproken!

16 april

=0=

 


Pret

De werkloosheid onder hogere opgeleiden neemt toe. Ook de universitair geschoolden zijn daarvan niet uitgezonderd. Als je taal- of cultuurwetenschappen studeert vind je geen baan, zo las ik in een berichtje, augustus vorig jaar. Sindsdien wordt het er niet beter op. Hoger opgeleiden kunnen natuurlijk een baan onder hun niveau pakken. Dat kunnen lager opgeleiden dan weer niet. Goed is anders.

In het mbo definieert de minister een opleiding waar geen baan op volgt als een pretstudie. Die gaan eraan. Als de minister haar blik verbreedt (hoeveel werkloze politicologen zijn er?) kan ze enorme besparingen op het onderwijsbudget realiseren. Zoveel aanstormende werklozen, vanuit het onderwijsbudget bezien is het om je vingers bij af te likken. In alle prognoses van het ROA, het onderzoekscentrum van de Universiteit Maastricht dat regelmatig vooruitzichten over arbeidsmarktontwikkelingen naar opleiding, sector en beroep publiceert, wordt een grote vervangingsvraag aangekondigd en een sterk wisselende uitbreidingsvraag, onder meer afhankelijk van de klappen die her en der eerder zijn opgelopen (maakindustrie, bouw) en in de komende jaren deels ongedaan gemaakt zullen worden. Als het meezit, of niet onverwacht opnieuw tegenzit. Het zit tegen. De vervangingsvraag valt niet mee, en uitbreiding kun je op meer manieren realiseren dan alleen via een baantje voor iemand die hier een opleiding heeft gevolgd. Bovendien, in onzekere tijden zijn ook de voorspellingen onzeker, zelfs alle sombere voorspellingen over economisch-administratieve studies. Ook afschaffen maar?

Er zijn nog meer berichten die de pret drukken. Allochtonen opleiden is water naar de zee dragen, hun werkloosheidskans is te groot. Jongens opleiden is ook al zinloos, hoogopgeleide jongens zijn twee keer zo vaak werkloos als meisjes – hoewel dat ook komt omdat meisjes eerder ‘zelfstandige’ worden. Wat we dan tellen weten we niet maar we tellen het wel. Het beeld is even scherp als de loep en de loep is niet heel erg exact.

Een minister van onderwijs die de oren laat hangen naar de arbeidsmarkt zit op het foute departement. Het mag de pret niet drukken.

15 april

=0=

 


Uitvoering

Twintig jaar geleden werd besloten de werkgevers en werknemers uit de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid te weren. Voortaan zou dat door onafhankelijke instanties moeten gebeuren en ook het toezicht erop zou onafhankelijk worden. Onafhankelijk van werkgevers en werknemers dan. De kritiek destijds was dat de sociale partners de techniek van het tijdig verstrekken van uitkeringen voorbeeldig hadden georganiseerd maar dat ze op het punt van de volumebeheersing tal van steekjes en steken hadden latten vallen. Dat moest beter. Of het beter is geworden zal niet tot een unaniem antwoord leiden. De waardering van het UWV is hoog als het om de uitkeringsverstrekking gaat en laag als het om het vinden van nieuw werk gaat. Dat lijkt op de oude kritiek, op de kritiek die uiteindelijk heeft geleid tot het UWV zoals we dat nu kennen.

Gaat het nu weer veranderen? Het akkoord dat werkgevers en werknemers, begeleid door gejuich van het kabinet, hebben gesloten kent een paragraaf over de ww. Die blijft maximaal drie jaar, met de kanttekening dat het laatste jaar van die periode gefinancierd gaat worden door de werkgevers en de werknemers. Een merkwaardige constructie misschien, maar wel een constructie met gevolgen. We mogen verwachten dat een oude regel nieuw leven zal worden ingeblazen. Welke regel? De regel dat wie betaalt, bepaalt. De werkgevers en werknemers zullen hun plekje in de uitvoering van de ww weer opeisen. Of dat de inzet van het voorstel voor het derde jaar is weet ik niet. Dat het wel dit gevolg zal krijgen lijkt me onvermijdelijk. Het nieuwe van het akkoord, zei minister Asscher, is dat de voorrang van het ‘van werk naar werk’ beleid erin wordt onderstreept. Transities, hij houdt van het woord. Transities, die door werkgevers en werknemers, niet door het kabinet en z ’n onafhankelijke instituties, zullen worden geëntameerd en geregeld.

Interessant. Is Flip Buurmeijer al om commentaar gevraagd?

12 april

=0=

 

 

Quotum

Het sociale akkoord is bijna klaar. Ik lees in de krant dat de WW op drie jaar blijft staan, met het laatste jaar voor de gezamenlijke rekening van werkgevers en werknemers. Dat zijn de twee eerste jaren ook maar laten we niet vervelend zijn. Ik lees ook dat het pensioensparen voor de hoogste inkomens misschien wordt aangepast. Verdien je veel dan heb je het grootste voordeel bij de zogenaamde omkeerregel (je spaart belastingvrij en betaalt pas belasting bij het krijgen van je pensioen; het voordeel is dat je pensioen lager is dan je looninkomen en dat scheelt in de belasting). Haal daar wat van af en het kabinet is tevreden en de sociale partners kunnen ermee leven. Over het ontslagrecht heb ik nog niets gelezen, over flexwerkers en nulurencontracten ook niet. Laatste loodjes. Ik verwacht een papieren compromis, dat de praktijk amper zal beïnvloeden. De ontslagvergoeding werd toch al aangepakt en de mogelijkheden om het ontslagrecht te omzeilen zijn legio.  

Mijn voorspelling dat het met het gehandicaptenquotum niets zou worden komt uit. Werkgevers en werknemers hebben nu bedacht dat het een ‘vrijwillig quotum’ moet worden. Dat is een vondst. Nu de visquota nog en de melkquota en een heleboel andere quota en de wereld zal er een stuk aardiger op worden. Vrijwillig. Quotum. We doen ons best maar de resultaten van gisteren vormen geen garantie voor de toekomst. Ik begrijp dat werkgevers en werknemers het probleem weer terugleggen bij het kabinet en daar hebben ze ook gelijk in. Het was een idioot plan. Het staat niet op je voorhoofd geschreven of je gehandicapt bent en als je het even kunt regelen stel je de werkgever ook niet op de hoogte van je handicap.

De andere kant van de medaille is dat de mensen die nu werken in de sociale werkvoorziening of die voor werk van een beschermde omgeving afhankelijk zijn in de kou worden gezet. Dat was al zo in de kabinetsplannen en werkgevers en werknemers hebben op dat vlak geen eigen bod. Daar zijn ze niet voor misschien, maar tegen die achtergrond is de term ‘vrijwillig’ onverhuld cynisch. Niemand, zo neem ik aan, is ‘vrijwillig’ gehandicapt en hoewel er formeel niet op mag worden geselecteerd zijn er feitelijk tal van wegen om elk zweempje van een handicap te achterhalen.

Het is niet fraai. Er zullen nog vele vrome woorden worden gesproken.

11 april

=0=

 


Plichten

Wat Thatcher ongeveer vijfentwintig jaar geleden over de samenleving zei was helemaal correct. De samenleving verklaart helemaal niets, de samenleving is te verklaren. De samenleving is niets anders dan het doen en laten van mensen, afzonderlijk, en met en tegen elkaar: ‘and who is society? There is no such thing! There are individual men and women and there are families and no government can do anything except through people and people look to themselves first’. In datzelfde interview uit september 1987 (verschenen in Women’s Own Magazine) deed ze direct daarna en in hetzelfde verband nog een uitspraak en die uitspraak is veel belangwekkender voor haar besef van en haar beleid in de politiek. Dit zei ze: ‘and people have got the entitlements too much in mind without the obligations, because there is no such thing as an entitlement unless someone has first met an obligation’. Je kunt nergens aanspraak op maken als je niet eerst aan je verplichtingen hebt voldaan. Ze spreekt over het ‘geboorterecht’ van kinderen, maar buiten de kinderen zijn er geen andere personen die ergens recht op hebben zonder daar de vervulling van hun plicht aan vooraf te hebben laten gaan.

Ik neem aan dat Thatcher ook wel wist dat die uitspraak gekwalificeerd moet worden, want mijn recht om niet vermoord te worden is een plicht voor ieder ander en zelfs als ik dat recht zelf met voeten treed door iemand anders om te brengen blijft mijn eigen recht staan. Ik geloof dat sommige liberale politici in ons land dat niet helemaal scherp meer hebben, en dat is betreurenswaardig. Ze palaveren over inbrekersrisico’s en mogen nog altijd voor staatssecretaris spelen. Geen wonder, met een premier die daar ook al niet moeilijk over doet.

Los hiervan, Thatcher had het niet over dit type algemeenheden, ze had het over de verzorgingsstaat, en eigenlijk had ze het over een Dalrymple-achtige karikatuur van de verzorgingsstaat. Dalrymple is het kind van Thatcher en hij is de enige niet. De ijzeren dame heeft miljoenen navolgers en we herkennen ze aan het wantrouwen waarmee ze iedereen die een uitkering aanvraagt bejegenen en we herkennen ze aan de achteloosheid waarmee uitkeringafhankelijke burgers worden getransformeerd in klusjesmannen. Doe wat je gezegd wordt, en anders geen uitkering.

Dat is nog eens een erfenis.

10 april

=0=

 


Buffer

De oorzaak van de crisis ligt in de achterblijvende binnenlandse bestedingen. Dat is de stelling van de SER, in een vorige week gepubliceerde verkenning getiteld Nederlandse economie in stabieler vaarwater. Drie grote geldmachines staat centraal in de verkenning: de banken, de woningbouw/hypothekenmarkt, de pensioenfondsen. Van die drie kunnen we de banken schrappen. De banken staan niet aan het begin van de crisis, ze dragen niet zelfstandig bij aan de duur van de crisis, de banken lijden onder de crisis. Voor de hypotheken zijn ze van buitenlands kapitaal afhankelijk en dat is niet aantrekkelijk. De banken spelen eerder een rolletje bij wat ze niet doen dan bij wat ze wel doen. Wat ze niet doen is het verstrekken van krediet aan het MKB maar, zo is de teneur in de verkenning, dat is een gevolg van de crisis, het hoort niet bij de oorzaken. Hadden ze een buffer gehad dan was het misschien meegevallen, maar ze hebben geen buffer. Die moeten ze eerst zien op te bouwen. Dat dit gemis verbonden is met de loden last van het financiële waterhoofd dat Nederland geworden is (De Groene heeft daar in zijn laatste nummer een uitgebreid stuk over), bij de SER beginnen ze er niet aan. Daar zit het probleem niet. Omdat de banken hun eigen oplossing niet voor elkaar kunnen krijgen zijn ze afhankelijk van een oplossing door anderen. Dat zijn de pensioenfondsen. De SER gokt totaal op een vervanging van het huidige uitkeringsprincipe (je weet wat je krijgt) door een nieuw principe (je weet wat je inlegt). Zonder die switch heeft de SER alleen lege briefjes.

Buffers. Als je ze nodig hebt zijn ze er niet, of je kunt er niet aankomen. Bij de pensioenfondsen zit meer dan een biljoen aan euro’s, maar door de rekenrente is dat geen vetpot maar schraalhans. Verander het uitkeringsregiem en je mag met die rente een beetje gaan spelen. Dat is de worst die de SER de fondsen voorhoudt. De fondsen, niet de deelnemers. Ik lees het als een oproep aan de Nederlandse politici de Pensioenwet van 2007 er op aan te passen. Lukt dat dan hebben de fondsen opeens een ‘buffer’. Met de huidige rekenrente valt er niet tegen een rentedaling op te bufferen. De fondsen boeken mooie rendementen maar hoe mooi ook, tegen de effecten van een dalende rekenrente kunnen ze niet op. De SER wil niet wachten op een stijging, de SER wil dat de fondsen weer bij hun vermogen kunnen komen om zowel de huizen- en hypotheekmarkt aan te zwengelen als en in dezelfde beweging de banken te ontlasten.

Dat stabielere vaarwater van de SER heeft niets met vaarwegen te maken. Het is de zoveelste poging om de ‘volatiliteit’ van de wereld te bezweren door een paar boekhoudregels te veranderen. Binnenlandse bestedingen? Als ik de SER goed begrijp gaat het om binnenlandse investeringen in de woningbouw en hypotheekverstrekking die beide door de pensioenfondsen moeten worden vlotgetrokken omdat de banken het niet doen. Niet de binnenlandse bestedingen blokkeren de banken, de banken blokkeren de binnenlandse investeringsbestedingen. Die oorzaak – de banken doen het niet – schittert door afwezigheid in de verkenning.

Een ergerlijke omissie.

8 april

=0=     

 


Goud

Een appreciatie van een munteenheid betekent dat die munt vergeleken met andere munten meer waard wordt. Dat is niet het gevolg van iets dat die munt zelf doet, het is gevolg van het feit dat het aanbod van de munt niet meestijgt met de vraag ernaar, dan wel minder meestijgt, dan wel dat het aanbod bij gelijke vraag daalt. Zoals, in vroeger tijden, het goud functioneerde in het betalingssysteem. Het aanbod was beperkt, de vraag wisselde. Als het gat tussen aanbod en vraag maar groot genoeg is dan neemt de waarde van het goud toe. Heb je goud dan geef je het niet meer uit, heb je het niet dan probeer je het te krijgen. In plaats van ermee te betalen wordt het goud gebruikt om op te potten.

De moderne geldstelsels zijn niet langer gekoppeld aan het goud. Het goud wordt wel weer populair zodra we de munteenheden niet vertrouwen. De euro is niet zo vertrouwenwekkend meer en de dollar ook al niet. En tegenwoordig hebben we een functioneel alternatief voor het goud. Het nieuwe goud heet bitcoin. Het bestaat alleen in digitale vorm. Er is geen centrale bank met een extra voorraadje, er is geen centrale autoriteit die met de waarde manipuleert. De zaak is in handen van de mensen die er gebruik van maken, niet van derden, waar dan ook vandaan. Er zit geen bank tussen en dus ook geen bank die transactiekosten berekent en die failliet kan gaan. Helemaal geen banken meer, centraal of particulier. Of je gerechtigd bent een transactie te verrichten wordt geverifieerd door het systeem zelf (hoe dat gaat valt na te lezen in een paper van Satoshi Nakamoto, Bitcoin: A Peer-to-Peer Electronic Cash System. Of de auteur echt bestaat is onbekend. Ik durf niet beweren dat ik het paper goed begrijp). De transacties zijn anoniem, altijd prettig als je daar aan hecht en in de wereld van het geld zijn er velen die daar zeer aan hechten. Niet voor niets steeg de populariteit van de bitcoin in het kielzog van de Cypriotische crisis. Er zit een maximum aan, een maximum aantal bitcoins, dat via een wiskundig algoritme is bepaald op 21 miljoen (en elke bitcoin is weer opsplitsbaar; elke munt bevat liefst 100 miljoen basale ‘atomen’). Het aantal bitcoins in handen van het publiek begint aardig in de buurt van die 21 miljoen te komen). Dat betekent dat er al een reusachtig aantal transacties in bitcoins is afgewerkt.

Echter, door het in zicht komen van het maximum ligt het in de rede dat de waarde per bitcoin (gemeten in bijvoorbeeld dollars of euro’s) gaat stijgen – en dat is ook gebeurd. Er is sprake van een forse appreciatie. Daar zit tegelijk de rem, misschien een ongewilde, misschien een onbedoelde, maar in elk geval een rem. De appreciatie zorgt voor deelnemers aan dit geld die het wel willen hebben maar niet meer willen uitgeven. Het totaal aantal transacties zou bij aanzienlijke appreciatie moeten dalen en dat is in feite ook wat is opgetreden (Paul Krugman, in The New York Times, 7 september 2011, spreekt van ‘gouden cyberboeien’). De bitcoin wordt meer en meer voer voor speculanten.

Beleven we een bitcoinbubble? Het zou kunnen. Dan is het wachten op het leeglopen van de ballon. Nee, er is geen rustig bezit. Wat je bezit moet, wil het z ’n waarde behouden, circuleren, onderdeel zijn en blijven van de wereld van de transacties, van de betalingen. Een munt die door z ’n eigen succes alleen maar nog meer kan winnen door het aantal transacties te beperken (geef de bitcoin niet uit maar hou ‘m bij je) is een zeer eindig genoegen.

7 april

=0=

 


Concentratie

In NRC kom ik een berichtje tegen over de productiviteitseffecten van, ja van wat eigenlijk? De krant verwijst naar Computable (overigens als van 29 oktober 2012). Daar vond ik het volgende. Twee studenten van de VU deden onderzoek naar het even onderbreken van je concentratie. Drie minuten per uur om even te twitteren, dat soort dingen. Even weg uit de lessfeer (een onderzoek onder studenten), even weg uit de kantoorsfeer (een onderzoek onder kantoorpersoneel). Een ‘experimenteel’ onderzoek, met het voor jezelf mogen gebruiken van social media als medicijn en het verbieden daarvan ter vergelijking. Het onderzoek onder het kantoorpersoneel ziet er wat raar uit. Zoals ik het begrijp kreeg een deel van de medewerkers toestemming sociale media te gebruiken, het andere deel moest maar doen wat ze altijd al deden. De conclusie dat het toestaan van drie minuten over het hele uur gemeten meer productie oplevert dan het achterwege laten van die noviteit is nergens op gebaseerd. Wie weet deden de mensen zonder toestemming weinig anders dan twitteren en is het resultaat van het onderzoek geen uitspraak over social media maar over het stellen van een regel, welke dat ook is.

Bij de studenten lag het wat anders. Tijdens een college van twee uur kreeg de helft per uur de drie minuten, de andere helft werd het gebruik van social media uitdrukkelijk verboden. Na afloop van het college werden de studenten getoetst en het resultaat: de studenten die drie minuten voor zichzelf mochten hebben scoorden bijna 1 cijferpunt hoger dan de studenten die onder de verbodsbepaling vielen. Dat is bijzonder interessant. De twee onderzoekers zijn benieuwd of het met bijvoorbeeld twee minuten ook al werkt. Ze zeggen ook iets over branches, maar kantoorpersoneel is geen branche en een student ook niet. Niettemin, ik zou zo maar kunnen bedenken dat twitteren tijdens een reddingsoperatie niet bijdraagt aan het succes van de operatie. Aan de andere kant, wie weet verricht het wonderen onder chirurgen die elkaar de tent uitvechten als ze echt met elkaar in gesprek moeten. De mogelijkheden zijn onbeperkt, indien we zouden weten waar de uitkomst van het onderzoek onder de studenten voor staat.

Ik ben benieuwd wat de uitkomst betekent. Een college van twee uur, zoals in het onderzoek, is aan de lange kant – meestal wordt het opgebroken in twee stukken, met een pauze ertussen. Nu, een stuk of twee stukken, wordt aan een deel ook een pauze erin en niet alleen erna toegestaan. De voor de hand liggende vraag was geweest: kunt u zich gedurende de normale lengte van een college de volledige tijd concentreren? Afhankelijk van het antwoord op die vraag had de onderzoekshypothese kunnen worden getoetst: concentratieverlies kan worden tegengegaan door af en toe een kleine beloning in te voeren.

Ik denk dat de uitkomst van het onderzoek iets zegt over het concentratievermogen van studenten en niets over sociale media.

6 april 

=0=

 


Prijskaartje

Dagblad Trouw attendeert vandaag op een artikel op de site van Me Judice, geschreven door een tweetal onderzoekers van het NIDI. Het gaat over de versoepeling van het ontslagrecht. De onderzoekers hebben 862 leidinggevenden in ons land bevraagd op hun inschatting van de gevolgen van een soepeler ontslagrecht. De resultaten zijn dat ouderen (50 en ouder) sneller ontslagen zullen worden en er niet op hoeven te rekenen dat ze elders weer in dienst zullen worden genomen, dat jongeren er ook niet op hoeven te rekenen dat ze een vast contract in de wacht kunnen slepen, dat de binding met het bedrijf zal afnemen, dat het grootste deel van de ondervraagde leidinggevenden geen positief effect op de werkgelegenheid verwacht, dat de werknemers als ze eventjes in de positie verkeren de toenemende onzekerheid zullen compenseren door hogere looneisen te stellen, dat de gedachte dat mensen sneller op de juiste plek zullen komen niet opgaat (dat het met de allocatie van werknemers dus ook al niet opschiet). Voor de bedrijven hangt er een prijskaartje aan, voor de economie als geheel ook.

Vorig jaar stond op de site van Me Judice een artikel over hoe economen dachten over de versoepeling van het ontslagrecht. Het verschil met de leidinggevenden zit in de allocatie. Van de leidinggevenden verwacht slechts een kwart dat de allocatie zal verbeteren, van de economen tweederde. Dat is geen toeval. In de modelwereld van de economen spelen bedrijven geen rol en dus ook de ingrijpende transformatie – weg van elke verplichting met een langere termijn, op naar flits en flex – van het bedrijfsleven niet. De versoepeling van het ontslagrecht steunt die transformatie. Indien we in een frictieloze wereld zouden leven, een wereld waar elke aanpassing direct en pijnloos kan plaatsvinden, in een economische modellenwereld dus, dan zouden de voorstanders van het ontslagrecht een punt hebben.

De voorstanders zullen het ongetwijfeld niet doen, maar dat punt kunnen ze op hun buik schrijven.

5 april

=0=

 

 

Stage

MBO scholen mogen niet meer leerlingen aannemen dan er stageplekken zijn. Zegt minister Bussemaker. En opleidingen (pretstudies) waar in het regionale bedrijfsleven geen belangstelling voor bestaat mogen weg. De werkgeversvraag beslist, ook als er geen vraag is, of als er vraaguitval is. Het is adembenemend. Het slotstuk van de deregulering – de finale ontregeling van de arbeidsmarkt – komt in het vizier en de minister doet er nog een schepje bovenop. Nu wordt ook de bewierookte ‘kenniseconomie’ overgedragen aan de vraag van de werkgever. Kennis is waar vraag naar is. Al het overige is een pretstudie. Dat wordt kennis die z’n waarde moet bewijzen in een samenleving waar niemand nog een antwoord kan geven op de vraag wat de waarde van kennis is, gewoon, omdat niemand meer in staat is die vraag te stellen (dat delen we dan met de VS, zo lees ik in A. Delbanco, College, what it was, is, and should be; Princeton, Princeton University Press 2012).

Vragen naar de wijsheid van de werkgever staat in dit land gelijk aan het doorbreken van een taboe. Gij zult niet twijfelen aan de werkgever. De werkgever is de laatste zekerheid. Dat ‘werkgever’ schrijf je in het enkelvoud want de werkgevers zijn het onderling natuurlijk niet altijd met elkaar eens maar de werkgever als zodanig – dat is de hoeksteen van economie, samenleving en onderwijsbeleid. De werkgevers weten het niet, de werkgever des te beter. Dat noem ik nog eens geloof.

‘In de belangwekkende studie van het SCP Duaal als ideaal?; leren en werken in het beroeps- en hoger onderwijs (SCP: Den Haag 2006) lees ik het volgende: “In de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt vervult de ontwikkeling van het aanbod aan stage- en leer-arbeidsplaatsen eerder een signalerings- dan een afstemmingsfunctie” (o.c.: 227). Het gaat om twee signalen, met een overigens gemeenschappelijke achtergrond. Bij de leer-arbeidsplaatsen bepaalt de economische conjunctuur of die plaatsen er komen. Bij de stageplaatsen bepaalt de conjunctuur op de arbeidsmarkt dat. Kortom, als het economisch slecht gaat komen de leerplekken er niet en als de arbeidsmarkt dan aan de beurt is zien we op de stagemarkt verdringingsverschijnselen.’ Dat schreef ik, 6 jaar geleden, op 9 maart 2007. 

Een signaleringsfunctie. Geen signaal van hoe goed of slecht het onderwijs presteert maar een signaal van hoe goed of slecht het bedrijfsleven presteert (als het goed gaat komen er leerplekken) en hoe goed de arbeidsmarkt presteert (als de arbeidsmarkt krap is komen er stageplekken). Op dit moment staat het er met beide prestaties niet best voor.

Is het toeval dat dit kabinet onophoudelijk met voorstellen komt die zowel niet goed doordacht zijn als altijd op het meest ongelukkige moment worden gelanceerd?

Regeren is besparen. Dat wordt nog eens een heel duur motto.

4 april

=0=

 


Prominent

In de Volkskrant vraagt Paul Krugman zich af hoe het toch kan dat beleidsmakers zich niets aantrekken van het oordeel van wat hij noemt ‘prominente economen’. Nu is dat in de eerste plaats niet waar, en in de tweede plaats zou je als kanttekening kunnen maken dat de beleidsmakers al veel te lang de oren hebben laten hangen naar het advies dat ‘prominente economen’ hen influisterde. Toen het goed ging. Als het goed gaat flexibiliseren, dereguleren en liberaliseren beleidsmakers naar hartelust. De kiezers denken dat het wel goed is omdat het wel goed gaat, dus daar trekken beleidsmakers zich dan weinig van aan. Als het niet goed gaat zijn de beleidsmakers iets meer gebonden aan hun kiezerslegitimatie. Ze raken in verwarring. Dat wordt mede gevoed door de verwarring onder ‘prominente economen’ die alles hadden voorspeld, behalve de crisis. De economen die eerder de neoliberale storm hielpen opsteken blijven bij hun geloof en opteren voor bezuinigen. Veel keus is er niet. Je kunt de deregulering terugdraaien en je kunt de rekening bij de overheden leggen. Zij kiezen voor het laatste. Dat is niet vreemd. Eerst zaag je decennialang met allerlei gedachten over ‘rationele verwachtingen’ aan de poten van de naoorlogse macro-economie en ben je daarin eindelijk geslaagd, tot en met de beleidsmakers aan toe (die in het leerstuk van de ‘calculerende burger’ een eigen variant van rationele verwachtingen produceerden), dan zou je weer op je schreden terug moeten keren?

Dat ligt niet voor de hand en dat gebeurt dan ook niet. Het zijn de uit de beleidshemel verdreven macro-economen die nu hun kans schoon zien en aan de bel trekken. Dat zijn er niet zo veel meer. Krugman zelf uiteraard, en die is heel blij met nieuwe aanhang, zoals in de persoon van Coen Teulings. De voorkeuren van die laatste zijn echter eerder pragmatisch dan principieel. Een rekensom, gemaakt op het niveau van de reële economie van de lidstaten van de EU. Mijn zegen heeft het. Als de noordelijke lidstaten blijven bezuinigen komen de zuidelijke in nog grotere problemen dan ze nu al hebben. De balans is zoek en met wat meer uitgaven in het noorden komt die balans weer in het zicht. Een kwestie van tijd, van korte en lange termijnen. Bovendien, blijf je bezuinigen dan komt ook je politieke steun op de tocht te staan en dat brengt beleidsmakers weer in verlegenheid. Niet al te serieus want over het terugdraaien van liberalisering, privatisering en deregulering gaat het niet en dus gaat het minder over het hernemen van het economisch initiatief door de reële economie dan over het vermogen van die economie om te voldoen aan de eisen van de financiële.

Misschien heeft Teulings daar zelf best gedachten over maar als directeur van het CPB heeft hij die niet. De financiële economie bestaat niet eens in de modellenwereld van het CPB. En evenmin in de modellenwereld van Krugman. Prominent afwezig, zou ik zeggen.

3 april

=0=

 

 

Terug van weggeweest

Tot eind 2005 kenden we arbeidsgehandicapten. Die hadden recht op re-integratievoorzieningen (Wet REA). Die wet werd afgeschaft. We kregen de WIA, de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Onder de WIA bestaan geen arbeidsgehandicapten. Ze zijn opgevolgd door mensen met ‘structureel functionele beperkingen’. Heb je die (je hebt ze als je een of andere arbeidsongeschiktheidsuitkering hebt of als het UWV en het voormalige CWI bepalen dat je dergelijke beperkingen hebt) dan heb je nog geen recht op re-integratievoorzieningen. Je voldoet wel aan de voorwaarden voor het aanvragen van dergelijke voorzieningen. De rest moet je maar afwachten. Geld voor die voorzieningen is er steeds minder.

Sinds het nieuwe kabinet zijn de arbeidsgehandicapten weer terug van weggeweest. Per 1 januari 2014 moeten werkgevers met 25 of meer mensen 5% gehandicapten in dienst nemen. Anders krijgen ze een boete. Het probleem is dat er geen eenduidige omschrijving is van een arbeidsgehandicapte. Om financiële redenen is er steeds opnieuw geknutseld, geprutst, gemorreld aan allerlei definities. En om privacyredenen hoef je als werknemer niet te melden of je wat hebt en velen laten het ook wel uit hun hoofd. Het is eerder een stigma dan een voordeel. Het zou zo maar kunnen dat het wemelt van de arbeidsgehandicapten in onze bedrijven zonder dat we er weet van hebben. Dat krijg je als je van een handicap een aanvraagformulier maakt, een formulier dat je alleen maar invult omdat er niets anders opzit en dat je als het even kan liever mijdt.

Ik lees in de krant dat de staatssecretaris werkt aan een nieuwe definitie van arbeidsgehandicapt. Daaruit mogen we afleiden dat de omschrijvingen van de REA en de WIA niet voldoen en dat verbaast niet want dat waren uitkeringsomschrijvingen die meer zeggen over de structureel functionele beperkingen van de betreffende wetgeving dan over de beperkingen van om ondersteuning vragende personen. Die worden bekeken op ‘wat ze nog wel kunnen’, op hun toekomst dus, een toekomst zonder verleden, een toekomst die door overheden en werkgevers en vooral niet door henzelf wordt gecontroleerd. Een toekomst zonder verleden – dat is ongeveer identiek aan een gehandicapt heden.

Ik denk dat de bewindslieden van SZW stiekem hopen op een pact tussen werkgevers en werknemers waarin het quotum arbeidsgehandicapten wordt omgezet van een resultaatsverplichting in een belofte ons allemaal tot het uiterste in te spannen.

2 april

=0=

 


Zombies

Het kan natuurlijk niemand zijn ontgaan dat, tegelijk met het wijzen met een beschuldigende vinger naar onwelriekend Russisch geld in Cypriotische banken, er een koude, we mogen wel zeggen Siberische, oostenwind is gaan waaien.

Het kan natuurlijk niemand zijn ontgaan dat in het rollenspel van onschuldige jongeren en volgevreten ouderen het de jongeren zijn geweest die – men leze er het prachtboek De Prooi van Jeroen Smit maar op na – van beschaafde nutsbanken onbeschaafde casinobanken hebben gemaakt. Dat was vanaf midden jaren negentig tot aan de crisis van 2008 al het geval (het boek van Smit is van 2008) en het is nog steeds het geval – men leze er de wekelijkse columns van Joris Luyendijk in NRC maar op na, dan wel zijn ‘banking blog’ op de site van The Guardian. Jongens zijn het, en zelden aardige. Wel vreemde en vervreemde. Vermoedelijk spreekt het al zozeer vanzelf dat jongeren en casinokapitalisme het samen goed kunnen vinden dat het de vermelding niet meer waard wordt gevonden. Ouderen – Reagan, Thatcher, Clinton, Lubbers, Kok, Bolkestein en zijn dienstenrichtlijn – hebben de deregulering vrij baan gegeven, jongeren hebben er een bont en blauwe puinhoop van gemaakt.

Desondanks staan de kranten vrijwel dagelijks vol van de weerloze jongeren en de goed georganiseerde ouderen. Gisteren nog, in het Financieele Dagblad waar Paul Schnabel (die kennelijk meent dat als hij z ’n neus trouwhartig in kranten blijft steken hij genoeg aan een frisse neus heeft gehaald) naar voren bracht dat de ongeorganiseerde jongeren kansloos waren. 30Plus, dat hebben we nodig. Zei hij. Zoals het nu gaat komen de jongeren nooit aan een pensioen en nooit aan een hypotheek. Dat klopt, maar de referentie naar het goed gedisciplineerde ouderenleger slaat nergens op. Dat is de waan van de dag en zijn SCP leek soms op weinig anders dan die waan, zij het in een net pak uitgedost. Onderzocht, weet je wel.

In de pensioenkassen zit intussen ruim een biljoen euro (duizend maal duizend maal duizend maal duizend euro). De jongeren maken zich grote zorgen of er voor hen wel genoeg overblijft als de ouderen aan de beurt zijn geweest. Ik raad hen aan – ik raad iedereen aan – om het interview met Willem Buiter te lezen, ook in het FD van gisteren. Dan zijn we ten minste met ons allen op de hoogte van de schade die de frisse jonge zakenbankiers hebben berokkend. Want, stelt Buiter, het gros van de Europese banken is zombiebank. Verrot tot in de fundamenten en alleen al daarom niet in staat kredieten aan het bedrijfsleven te geven. Alles wat ze binnen krijgen hebben ze zelf nodig – om niet in elkaar te vallen. Onderhoud en aan renovatie komen ze niet toe. Voor renovatie is, zo schat Buiter, een bedrag nodig tussen 1 en 3 biljoen. Ik zou, als toekomstige of al actuele gepensioneerde, me meer zorgen moeten maken over deze erfenis van het casino dan over de demografische samenstelling van de bevolking.

Het zou mooi zijn als het debat zich van jong versus oud verplaatste naar deregulering versus reregulering.

31 maart

=0=

 


Wraak

Wie een doodsbedreiging uitspreekt is strafbaar. Het aantal doodsbedreigingen neemt toe. Politici worden er mee geconfronteerd bijvoorbeeld maar het treft niet alleen hen. Naar men zegt heeft de opkomst van de sociale media er mee te maken. Meestal is de afzender anoniem – en wordt dan opgespoord. Soms is de afzender helemaal niet anoniem en komt op de tv vertellen dat iemand anders zijn leven niet meer zeker is. Die ervaringen deden we gisteravond op, bij Pauw en Witteman. Zij hadden de vader en de zwager van Marianne Vaatstra op bezoek. De zwager was voorzichtiger dan de vader. De laatste zei dat, mocht het ooit tot een gesprek met de moordenaar van zijn dochter komen, het dan het laatste gesprek van de moordenaar zou zijn. Pauw vroeg, om de vader wat af te remmen en hem – denk ik – een beetje in bescherming te nemen, wat de man bedoelde. Vader Bauke maakte het desgevraagd nog wat erger. Dan maak ik ‘m af, zei hij, en, na nog een keer herhaald te hebben dat zo ’n gesprek het laatste van de moordenaar zou zijn, sprak de woorden ‘dan is-ie voor mij’ uit. Vrijwel dezelfde woorden die, zo begreep ik uit kantenberichten, de moordenaar in gedachten had voordat hij het meisje achterna ging, misbruikte en vermoordde.

Pauw en Witteman moeten maar eens bij zichzelf te rade gaan over hun beslissing de vader, nog amper bekomen van de emoties van het proces, weer uit te nodigen. Of nog amper, helemaal niet. Vader Bauke Vaatstra leeft in de nasleep van die moord, al jaren. Hij is er door bevangen en hij kan er niet uit. Wat hij gisteren zei zal hij misschien ook in familiekring gezegd hebben. Daar kan het, op de tv kan het niet. Je kunt begrip voor de uitspraken hebben maar juist dan hadden Pauw en Witteman hem nooit in de positie mogen plaatsen hem door zijn publieke uitspraken in de problemen te brengen. Ik denk niet dat de opsporingsautoriteiten Vaatstra het vuur aan de schenen zullen leggen, maar ik ben wel benieuwd of in ons land waar niets een incident en elk incident een precedent is, anderen zich in voorkomende gevallen op de vrijwaring van Vaatstra gaan beroepen. Met dank aan Pauw en Witteman.

30 maart

=0=

 


Bezig

Vorige week kwam ik een berichtje tegen over een gemeente in Zeeland die van de rechter te horen had gekregen dat een contract, dat de gemeente had aangeboden aan iemand uit de bijstand, niet geldig was. Het contract hield in dat de betreffende persoon zich 32 uur per week beschikbaar diende te houden voor elk klusje dat de gemeente voor hem bedacht. Zo niet, dan korting op de uitkering. De rechter vond dat iets te veel van het goede. De gemeente niet en zint nu op wat anders dat op hetzelfde moet neerkomen zonder zo bruusk verwoord te zijn. Een baan? Nee meneer, banen hebben we niet. Klussen wel en als we die moeten uitbesteden kost dat geld en u kost ook al geld dus dat kan niet meer. U klust voor uw uitkering. Uw afstand tot de arbeidsmarkt is ons voordeel.

Ook de Post heeft geen banen, maar wel werk. Helemaal gratis hoeft het niet. De Post sluit een overeenkomst af met de sociale werkvoorziening, de werkvoorziening levert mensen met een gebrek en verzorgt de begeleiding van die mensen; de Post biedt hen geen contract aan en zal hen nooit in dienst nemen, de Post is per saldo goedkoper uit dan nu en heeft, naar eigen zeggen, zeer loyale mensen gekregen. Voorbeeldig. Beter dan werknemers. Bijna en passant lees ik dat de Post ook mensen uit de bijstand geleverd krijgt. Die krijgen ook geen contract en ook geen baan. Je zou kunnen beweren dat hiermee banen worden vernietigd en dat dit oneigenlijke concurrentie op loonkosten genereert. Dat kun je wel beweren maar wie heeft daar nog iets mee te maken? Bezigheid, daar gaat het om. Desondanks, over de mensen uit de bijstand is de Post minder tevreden. Die mensen blijken over het vermogen te beschikken zich te vervelen en dat is niet goed. Mensen die bezig worden gehouden moeten zich niet vervelen. Dat mogen ze in hun eigen tijd doen, niet in de onze. Ja toch?

En de segmentering, zij ploegde voort.

27 maart

=0=


Redden

Je zult maar gered worden. Gered worden, dat betekent een scherp oplopende werkloosheid, hogere belastingen, afnemende sociale zekerheden. Voor jaren en jaren, ook dat nog. Het model is Griekenland, het model is Portugal, het model is Spanje. Blauwdrukken van redding. Als Dijsselbloem zegt dat Cyprus een blauwdruk is dan heeft hij in zoverre gelijk dat Cyprus de zoveelste blauwdruk is. Hij bedoelde wat anders, hij bedoelde dat zelfs in sterkere Eurolanden je spaargeld niet veilig is. Dat geeft onrust en dat mag niet. Dijsselbloem moest zijn woorden intrekken.

De spelregels van de euro zijn dat de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid de klappen opvangen en zo gebeurt het ook. Wie daar aan tornt komt aan de euro zelf. Volledige werkgelegenheid is de nachtmerrie van elke monetaire autoriteit. Gierende werkloosheid, ja, dat is vervelend maar je kunt niet alles hebben en als je de euro wilt redden vallen er overal waar gehakt wordt spaanders. De euro is een prachtig vehikel gebleken voor dwaze overheden en nog dwazere bankiers. Zolang de kosten van hun strapatsen worden afgeboekt op rekening van arbeidsmarkt (werkloosheid) en sociale zekerheid (van bijstand via werkloosheidsuitkeringen tot en met pensioenen) is het allemaal heel erg en zo maar godzijdank niet desastreus.

Daarom is Cyprus zo belangrijk. Voor Cyprus is een recessie, werkloosheid en gekortwiekte sociale zekerheid niet genoeg. Met dank aan de groezelige Rus is in Cyprus het spaargeld meegenomen in de maatregelen. Wat Dijsselbloem zei was dat de groezelige Rus niet zozeer een Rus was als wel groezelig en dat je dat type in elk land aantreft. Wat hij zei was dat niet alleen in Cyprus de bancaire sector een waterhoofd is, maar dat ook andere landen op dat vlak wat groot uitgevallen zijn, en dat – als we de schaduwbanken meerekenen – ook landen zoals Nederland, Engeland en Luxemburg een waterhoofd hebben. Nou ja, hij zei het niet echt maar je kon het erin beluisteren en alleen dat al zou verboden moeten worden. Het werd verboden. Dijsselbloem kwam op zijn woorden terug.

In Europa is niets zo erg als gered te worden.

26 maart

=0=

 

 

Gevangen

Donderdagmiddag bezocht ik de herdenkingsbijeenkomst ter nagedachtenis van de recent overleden Jos de Beus. Er werden vele hartelijke woorden gesproken, er werd een bundel uitgereikt, en aan het slot van de middag in de Rode Hoed was een klein panel dat op vragen inging. Daar kwam op een gegeven moment het marxisme van Jos voorbij. Hij heeft er een korte flirt mee gehad, niets ernstigs en hij was er ook zo weer vanaf. Het werd besproken als een soort kinderziekte en dat beeld werd nog versterkt door panellid René Cuperus. Hij was van een latere generatie, zei hij, had er daarom geen last van gehad en hoefde zich er bijgevolg ook niet van te bevrijden.

Mensen die weinig met Marx hebben spreken als regel over marxisme. Ze zouden ook historisch materialisme kunnen zeggen of kortweg materialisme. Kritiek van/op de politieke economie is ook goed. Maar dat doen ze niet. Het marxisme is een geloof en je gelooft er in of juist niet. Dat drukt marxisme uit. Als je het over Marx wilt hebben moet je de term marxisme vermijden. Dat lukt niet iedereen. Voor velen was ik, en wie weet ben ik het voor sommigen nog altijd, een ‘marxist’.

Engelse economen van de vorige eeuw zijn groot geworden in de schaduw van Marshall. It’s all in Marshall was een tijd lang een gevleugeld woord. Ik dacht lange tijd dat it’s all in Marx en net als de Engelse economen aan Marshall voorbij leerden gaan leerde ik aan Marx voorbijgaan. Niet als renegaat die een geloof afzweert of als revaliderende die van een ernstige ziekte herstelt maar als een tamelijk traditionele academicus die het werk van een auteur uit elkaar haalt, onderdeel per onderdeel bekijkt en zich afvraagt of de constructie het beste zoals hij was, op een andere manier of helemaal niet moet worden gereconstrueerd. Zelf begon ik op de eerste manier, heb een tijdje (in het bijzonder onder invloed van het werk van Suzanne de Brunhoff en wat later van dat van Michel Aglietta) nagedacht over de tweede manier en ben geëindigd met de derde manier.

Ik denk dat wie een auteur serieus wil nemen ook weinig anders kan dan op de eerste manier te beginnen. In elke fase van je studie en onderzoek spelen onvermijdelijk alle drie manieren mee – als je in een klooster gaat zitten kun je dat misschien uitsluiten maar in elk ander geval niet – en dus zijn de overgangen van een naar twee naar drie geen fasen. Het zijn accenten en of je die nu aan het toeval overlaat, aan wat je de avond tevoren hebt uitgespookt, aan de plek van je studie in je overige leven of aan wat dan ook, accenten worden gelegd. Ik ben nog altijd van mening dat je beter eerst het boek zelf kunt lezen voordat je aan de recensie en de plek van het boek in de literaire traditie begint maar er zijn tal van mensen die zonder recensie niet aan een boek beginnen of die van sommige tradities alles en van andere niets willen weten. Het is een kwestie van smaak misschien, maar over smaak kan wel degelijk worden getwist.

Ik begon, zo goed en zo kwaad als dat ging, met de eerste manier en heb daar tamelijk veel tijd in gestopt. Ik heb er ook onderwijs over gegeven; je blijft bij de les door les te geven. Dat onderwijs was minder een presentatie van de stof als een ondervraging ervan en in de loop der tijd werden de vragen steeds kritischer en werd de relativering van nut, noodzaak en mogelijkheid van een reconstructie steeds zwaarder aangezet. Dat verliep allemaal niet volgens het model van een van de implosie – daarvoor moet je een marxist zijn die van z’n geloof valt – maar volgens het model van de explosie, zoals je een order ‘explodeert’ en dan merkt dat je het gewenste product ook op andere en betere manieren kunt samenstellen.

Het gewenste product was in mijn geval, en tamelijk voor de hand liggend, een maatschappijtheorie. In de loop der jaren ben ik daarin de accenten behoorlijk gaan verleggen en van de aanvankelijke invloed van Marx is niet veel over. Dat is niet ondanks het onderzoek van het werk van Marx maar mede door dat onderzoek. Om kort te gaan, drie centrale onderdelen van de in Das Kapital ontwikkelde theorie heb ik losgelaten en daarna was er niet heel veel van over. Het ging om, achtereenvolgens, de ontwikkeling van geld als een bijzonder goed, losgemaakt uit en uiteindelijk verzelfstandigd ten opzichte van de circulatie van goederen (ten faveure van een idee van geld waarin niet het goederenkarakter maar het kredietkarakter centraal staat), de ontwikkeling van een maat voor arbeid (en de verwarring over ‘abstracte’ arbeid, ‘eenvoudige’ arbeid en ‘complexe’ arbeid) en over de omzetting van een redenering in waarden in die van prijzen (en het onoplosbare probleem van het vinden van een ‘prijs’ voor arbeidsproducten waarin zowel aan abstracte arbeid als de bron van elke waarde wordt vastgehouden als aan de overweging dat het ene arbeidsuur – in een kapitaalintensieve bedrijfstak bijvoorbeeld – het andere arbeidsuur niet is – in een meer arbeidsintensieve bedrijfstak). Niet zo schokkend. Gewoon, het product van vlijtig navlooien, nadenken, vergelijken, verschuiven, veranderen.

Van de paneldiscussie afgelopen donderdag heb ik, na die opmerking van Cuperus, niet veel meer meegekregen. Een persoonlijke herdenking in een andere herdenking, daar lijkt het op. Waar een opmerking over wat een ‘marxist’ is niet toe kan leiden

22 maart

=0=

 

 

Anoniem

Als de moraal van het leven niet onafhankelijk is van het leven en als in dat leven de techniek niet alleen bijkomend maar zelfs essentieel is dan is, zo begrijp ik van Marli Huijer (Trouw, katern Letter & Geest, 23 maart), elke moraal die daar los van staat ‘ten dode opgeschreven’. Dat lijkt op een filosofisch Thomas-theorema, maar het is niet meer dan een definitie. Ook goed. Huijer reageert op Hans Achterhuis die vindt dat de moraal juist belangrijker wordt door de technologie. Andere definitie, dus een andere inschatting. Zo houd je elkaar heel aardig heel lang bezig. Volgens Huijer denken ontwerpers en gebruikers van techniek zelf wel na over goed en kwaad. Hoe ze aan hun idee van goed en kwaad komen? Geen idee. In elk geval, daar hebben ze de ethici niet voor nodig. Misschien denken ze ook wel na over zichzelf – hebben ze dan de anderen niet nodig? Ik begrijp het niet.

Achterhuis kijkt ook hier anders naar. De techniek levert nieuwe dilemma’s op en dus nieuw voer voor ethici. Het leven, de levensverlening, de genetische mogelijkheden enzovoorts. En de techniek levert daarmee tegelijk mogelijkheden om tal van problemen – waarvan het belang en het belang van een oplossing niet alleen technisch van aard is uiteraard – op een slimme manier aan te pakken. De ethicus mag, moet, de studeerkamer van Huijer in, de ethiek moet van Achterhuis naar buiten, juist om te voorkomen dat ethiek het alleen over zichzelf heeft. Ongetwijfeld, en dit keer is het zelfs geen verschil in definitie die de meningen verdeelt, het is een eenvoudige semantische kwestie. Kloosterethiek of wereldethiek – er zijn wel meer scholen gesticht op slordig taalgebruik.

In De Groene staat een artikel over pesten. De sociale media komen voorbij, het gebruiken van een technologie die anonimiteit niet voorschrijft maar wel uitlokt. Dat zit niet in de technologie besloten, net zoals de anonimiteit van reaguurders geen technische maar een individuele dan wel een redactionele beslissing is. Het wordt eenvoudiger om te zijn waar je niet bent, buiten elkaars aanwezigheid elkaar aan te spreken. We kunnen al eeuwen lang op afstand met elkaar in contact komen. We schreven brieven. Dat deden we aan elkaar en overheden deden het aan een gehele bevolking. De brieven die we aan elkaar schreven waren vertrouwelijk, persoonlijk, en gingen niet verder dan de relatie tussen schrijver en geadresseerde. Het was, daarom, niet anoniem. Met het gebruik van social media is elke vertrouwelijkheid bedreigd, de lijst van geadresseerden is oneindig en de afzender meestal anoniem. Het is een nieuwe loot aan de stam van het pesten geworden en niemand die er goed raad mee weet. Niemand die durft voorspellen hoe erg het nog kan worden want niemand die kan verklaren waar zich de overgang bevindt van hinderlijk naar onacceptabel.

Een mooi terrein voor ethici, juist omdat er geen algemeen aanvaarde ethiek meer is. Je moet er wel je studeerkamer voor uit en je moet beseffen dat niet elke mogelijkheid die zich manifesteert met het gebruik van een nieuwe techniek een door die techniek gegenereerd dilemma is. In het geval van pesten bestaat het dilemma al veel langer, net zoals anonieme telefoontjes en anonieme dreigbrieven al veel langer bestaan. Nieuw is niet dat het kan – nieuw is dat het gemakkelijker geworden is en het gemak van de verleiding is soms onweerstaanbaar. Een nieuwe ethiek: niet gericht op wat je moet doen maar op wat je moet laten.

25 maart

=0=

 

 

Zelfproductief

Wat is zelfproductief? Het CPB (in het gisteren gepubliceerde rapport Toekomst voor de Zorg) legt het keurig uit. Zelfproductief ‘wil zeggen dat capaciteiten die vandaag verworven zijn, behulpzaam zijn bij het verwerven van capaciteiten morgen’. De bedoelde capaciteiten zijn gezondheid en kennis. Die bepalen samen het ‘menselijk kapitaal’. Bovendien, ze versterken elkaar. Ben je gezond van lijf en leden dan is het opdoen van kennis niet alleen makkelijker maar ook aantrekkelijker want je profiteert er langer van. Ook dan neemt je fysieke gezondheid eerder (vanaf een jaar of 45) af dan je kennisgezondheid (vanaf een jaar of 65) maar omdat een hoog kennisvermogen je meestal vrijwaart van een fysiek beroep worden de verschillen eerder groter dan kleiner. Kennisgezondheid is een niet bestaand woord, ik voeg het hier in omdat een gezond lijf en de kans op kennisontwikkeling niet onafhankelijk van elkaar zijn. Kennis is een vorm van gezondheid, dat bedoel ik, met het rapport in de hand, te zeggen. Een beetje gezondheidsbeleid zou er daarom op ingericht moeten worden dat in elk geval in beroepen met een kleine kenniscomponent (meestal de ‘fysieke beroepen’) die component met kracht wordt bevorderd. Of bevorderd, opgelegd is beter want vanzelf zal het niet gaan. Het ‘menselijk kapitaal’ keert in het rapport wel terug in de vorm van de kosten en baten van de gezondheidszorg (inclusief de utilitaire, zij het uiterst kneedbare, qaly – een heerlijk speeltje voor beleidsmakers) maar niet in de vorm van de vraag waarom we in dat verband de werkgelegenheid als een gegeven zouden moeten zien. Het is geen gegeven, het is een variabele en een belangrijke ook. Het rapport heeft de mond vol van ‘capaciteiten’ en vermijdt het voor de hand liggende perspectief van ‘capabilities’, de invalshoek van mensen als Sen en Nussbaum. Jammer en ook wel verbazend. De personen worden geadresseerd, het werk (als voorbeeld van de ‘functionings’ in de idee van Sen en Nussbaum) blijft buiten schot. Dat moet je vooral doen en je zult zien dat initiële verschillen in de loop der tijd worden uitvergroot. Weinig solidair, althans als je ervan uitgaat dat solidariteit niet ophoudt bij de deur van de werkplaats, bij de kwaliteit van werk en werkomgeving, bij het streven om van elke werkplek een leerplek te maken enzovoorts.  

Met een beetje goede wil en het opleggen van stevige randvoorwaarden aan werk, werkplek en werkomgeving kan ook de wereld van het werk ‘zelfproductief’ worden. Het kan, en het zou ook moeten. Mensen werken, bij de gemiddelde huidige levensduurverwachting, grosso modo de helft van hun leven en de kwaliteit en gezondheid van die helft wordt meer bepaald door de ‘werkstijl’ waarmee ze worden geconfronteerd dan door hun zelfgekozen dan wel aangeleerde ‘leefstijl’. De leefstijl baart het CPB de nodige zorgen, de werkstijl wordt niet besproken. Dat zou wel moeten want gezondheidspolitiek is ook arbeidspolitiek en omgekeerd. Voeg de wereld van de arbeid in zou ik zeggen, en dan moet je eens kijken welke gunstige effecten daaruit voortvloeien voor zorgconsumptie en zorgkosten.

De kwaliteit van de voorspelling van het CPB hangt af van het gebruikte model en van de daarin verdisconteerde veronderstellingen. In het model ontbreekt het werk en in de veronderstellingen wordt de rationele burgers van alles toevertrouwd (meer dan me aannemelijk lijkt, eerlijk gezegd) – behalve het inzicht dat hun werk wel eens belangrijker voor hun gezondheid zou kunnen zijn dan hun leefstijl. Zij weten het, het CPB wil er niet van weten.

22 maart

=0=

 


Wij,

Nog even en de tekst die elk wetsvoorstel opent (‘Wij, Beatrix, bij de gratie Gods koningin …’) zal gewijzigd moeten worden. Zou Kees van der Staaij al huiveren bij de gedachte dat D66 misschien zal opperen de goddelijke gratie uit de tekst te slopen, nu de tekst toch binnenkort moet worden aangepast? Vast wel. Als het wettelijk verbod op smalende godslastering (is er ook niet-smalende godslastering?) zal verdwijnen dan is de beer los. Van der Staaij schreef daar een langademige column over in de Volkskrant. Hij vindt het overbodig het artikel te schrappen en hij vindt het zonde van de tijd (‘kostbare parlementaire energie’) van de Kamer die het warempel al druk genoeg heeft. De lengte van zijn column doet vermoeden dat het met die drukte voor zichzelf nogal meevalt. Dat is een felicitatie waard. Niemand heeft tijd, hij neemt de tijd.

Van der Staaij ziet het godslasterlijke schrappen van het godslasteringartikel als het symbool van iets dat nog veel groter is: ‘God moet verbannen worden uit onze wetgeving’. Als we dan toch bezig zijn: kunnen we dan niet gelijk ook het afleggen van de eed in parlement en regering verbieden en het hele zaakje naar de mestvaalt der geschiedenis brengen? Is God er in de toekomst van de staat alleen nog voor de goddelozen? Ik dacht het niet zou Van der Staaij zeggen en die gedachte – velen zullen die met hem delen. Misschien zou Van der Staaij zichzelf en de zijnen beter bedienen door wat minder apodictisch te werk te gaan. Het zal even wennen zijn, maar alles went – zeker als je er, zoals Van der Staaij bewezen heeft te kunnen, de tijd voor neemt. Wie weet komt hij dan meer dan de Koninklijke Wij tegen.

Wij, dat is meer dan de koningin. We, the people. Dat kennen we want als het over ons gaat laten we ons onze mening niet afnemen. Wij als de Nederlander. Wat minder gracieus en toch niet te versmaden. Wat minder goddelijk ook, zelfs helemaal niet goddelijk, meer iets van gouden tijden en zwarte bladzijden, samengepakt in een en dezelfde uitgave. Gouden tijden en zwarte bladzijden: het is het thema van de boekenweek. Niet de leeuw in zijn hemd maar de leeuw en zijn hemd, de titel van het Boekenweekessay van Nelleke Noordervliet. Dat is een aardig essay, en wat de schrijfster ons wil vertellen is dat wij, Nederlanders, wel degelijk bestaan. De Nederlander die Maxima niet kon vinden is er misschien niet, de Nederlanders zijn er wel. In het buitenland zijn we goed herkenbaar, zo goed dat Noordervliet haar collega-toeristen uit Nederland bij voorkeur mijdt. Die ervaring heb ik ook en het sentiment er niet bij te willen horen eveneens. Wat we zijn, zijn we in verschil met anderen. Dat is overigens iets dat niet beperkt blijft tot het buitenland. De scheidslijnen zijn overal en Noordervliet werkt ze elegant uit in telkens hernieuwde contrasten van goud en zwart, patriot en prinsgezinde, verzet en collaboratie, welvaart en armoede, handel en slavernij, verzet tegen vreemde overheersing en koloniale uitbuiting, daders en slachtoffers, trots en schaamte, of omgekeerd, of omgekeerd. Het is maar wat je goud vindt en wat zwart en dat verschilt per periode in de eeuwen sinds de Gouden Eeuw. Noordervliet reist door de geschiedenis ze neemt ons mee in haar beschrijvingen van personen en gebeurtenissen, en in haar gesprekken met tijdgenoten van lang en iets minder lang geleden. Het verschilt per periode en per winnaar dan wel verliezer en de winnaars van vandaag zijn misschien de verliezers van morgen. Zou dat het Nederlandse zijn waar Noordervliet naar zoekt? Dat het kan vriezen en kan dooien?

‘En een vleugje ironie’, laat Noordervliet Johan Huizinga zeggen, ‘daarmee komt u er wel. Daarmee komen wij er wel’. Ze is niet zeker van de trilling in zijn stem. Staat hij op het punt in lachen uit te barsten? Misschien – dat is voorbehouden aan de schrijfster –  maar precies die ironie zou ik op afstand houden van de echte of vermeende identiteit van de Nederlander, enkelvoud en meervoud. Als de reactie op Maxima iets bewees, dan toch dat wel. Misschien denken we dat het ons best zou staan maar dan vergissen we ons. Het past ons niet. Wij, we zijn niet ironisch.

21 maart

=0=

 


Vertegenwoordiger

We hebben een vertegenwoordigende democratie omdat een directe democratie niet werkbaar is. Een enkele keer overwegen we een referendum of sorts om onze directe wensen op z’n minst kenbaar te maken maar dat loopt de spuigaten niet uit. Een referendum over iets is meestal minder een referendum over dat iets dan over iets heel anders – je ongenoegen met de wereld, met de politiek, met graaiers, met eurocraten, met de banken, met de vertegenwoordigende democratie als zodanig – en dan kun je wel aan de gang blijven omdat wat je vandaag ophoest morgen niet meer smaakt en vervangen moet worden door iets nieuws, een nieuw referendum. Niettemin, een referendum over het plan van de politie om kentekengegevens niet alleen te registreren maar ook te bewaren is doenlijk en de moeite waard. 

In de eurozone vertegenwoordigen diverse parlementen hun bevolkingen niet meer. Ze vertegenwoordigen de ecofin (de ministers van financiën van de EU), de ECB, het IMF. Een omkering van rollen. Je kunt je zorgen maken over het democratisch tekort van de EU, de democratische vervreemding van de bevolkingen in de lidstaten van de EU, en je kunt je zorgen maken over de transformatie van parlementen, van vertegenwoordigende tot uitvoerende instanties. Volksvertegenwoordigingen worden langzaam maar zeker ondergedompeld in het principaal-agent model – en de principaal zit ergens anders, buiten de landsgrenzen. En de EU blijkt niet in staat om, noem het ter compensatie, rechtsstatelijke en democratische hervormingen door te zetten.

Men redt de banken en doet dat door overal waar men geld vermoedt geld op te halen. De sprekende hoofden in ons land hebben het in het geval van Cyprus over een communicatiefout. Het idee is al lang geaccepteerd maar je moet het wel een beetje handig in de openbaarheid brengen. Daar heeft het dit keer aan geschort. Het mag wel, maar het kan beter en nu – ik hoor het Dijsselbloem onvermoeibaar uitspreken – ligt de bal bij het parlement van Cyprus. De bal. Ze mogen een doelpunt in eigen doel scoren en worden met de nek aangekeken als ze het niet zo weten te plooien dat het doelpunt op een ongelukje lijkt in plaats van op opzet. Communicatie, beste minister, kan een goede metafoor best gebruiken en die bal van u is daar geen voorbeeld voor.

Communicatie. De sprekende hoofden weten allemaal – het lijkt wel een koor – dat Cyprus tal van ongure types van voornamelijk Russische makelij herbergt en die zijn zo slim geweest hun vermogens op te knippen in partjes die elk voor zich de honderdduizend euro niet te boven gaan. Daarom, zo hoor ik, moeten ook de kleine vermogens worden geschoren, depositogarantie of niet. Dat zou je denken – van de kleintjes zijn er meer dan van de groten dus als de groten zich klein maken hebben we des te meer reden alle kleintjes aan te pakken. Als het niet uit de lengte komt dan maar uit de breedte. Dat hoef je niet eens te communiceren, dat snapt iedereen. Desondanks, het wordt gecommuniceerd en gecommuniceerd en gecommuniceerd. Alsof het een vondst is.

Wat niet is gecommuniceerd is het achterwege laten van de eenvoudige overweging dat als we weten van de omzetting van weinige grote vermogens in vele kleine, we de kleintjes opnieuw kunnen samenstellen tot we bij de oorspronkelijke groten zijn uitgekomen. Mag het? De spelregels worden herschreven waar de mensen bijstaan, dus mogen is het punt niet. Kunnen, daar gaat het om. Het kan, maar het is buiten het besluit van de trojka gehouden. Terwijl het zo eenvoudig is. Volg het spoor terug, dat snapt ook iedereen.

Dat wordt niet gecommuniceerd. Ook een fout en dit keer een echte. De communicatieve fout zit niet in wat gezegd is, de communicatieve fout zit in wat niet wordt gezegd. De bal, zou ik willen beweren, ligt bij Dijsselbloem.

20 maart

=0=


Rafelig

Bij de Groene zat een boekje van A.H.J. Dautzenberg, Rafelranden van de moraal. Een boekenweekgeschenk, neem ik aan. Dautzenberg is behalve schrijver ook econoom. Hij schreef voor de Financial Times en werd daar ontslagen vanwege de ophef over zijn bemoeienis met pedofielenvereniging Martijn. Hij verdedigt Martijn, niet omdat hij zelf iets met pedofilie heeft maar omdat hij de hetze tegen en nu zelfs het verbod van de vereniging een uiting vindt van een benepen en intolerante moraal. We keren terug naar de tuttigheid van de tijden van Nescio – Dautzenberg heeft een uitgesproken hekel aan Nescio (‘een in het leven teleurgestelde kantoorklerk’), de man die niet meer dan een ‘verzameling oubollige verhalen’ heeft gepubliceerd. Ik vermoed dat hij vindt dat kleine burgermannetjes geen goede boeken kunnen schrijven. Ik had daar graag iets meer over gelezen – het is altijd leuk te lezen over onzinnige stellingen – maar precies op dat punt gaat Dautzenberg niet meer in. Hij heeft rekeningen te vereffenen.

Tuttigheid is weer helemaal terug, dus we vervallen ‘in de herhaling’ schrijft Dautzenberg. En daar wil hij wat aan doen. Hij wil stenen in troebele vijvers gooien. Ook goed. In het geval Martijn heeft hij overigens het gelijk aan zijn zijde zou ik denken – al is het merkwaardig (en zeker geen ‘herhaling’) dat het verzet tegen Martijn wordt geleid door een agressieve pornohandelaar met een grote bek. Henk Bres, een man die zich afficheert als een echte Hagenees en natuurlijk niet op leeftijd kan letten als hij zijn eigen waren probeert te slijten. Hij moet ook leven zullen we maar zeggen. Dautzenberg had wel wat meer aandacht mogen besteden aan de merkwaardige combi van een gepornoficeerde maatschappij met de behoefte aan en de vreugde over het vastnagelen van een rafelrandje aan de schandpaal. In dat geval: rafelrand? Eerder een even onfris kabaal over wat mag worden verkocht, en over wat moet worden verboden. Als Dautzenberg nog even verder had gedacht had hij tot de conclusie kunnen komen dat er geen licht meer zit tussen de rafelrand van de moraal en de moraal als zodanig. Alweer een stelling – en alweer niet behandeld.

Dautzenberg wil tegen de haren instrijken. Hij haalt Tonio van A.F.Th. door het slijk en publiceert een fake-interview met Grunberg. Het is alsof hij harde grappen wil maken, er achter komt dat ze niet leuk gevonden worden, ze gaat uitleggen en ze daarmee niet leuk maar wel overbodig maakt. Bovendien, wil hij wel tegen de haren instrijken? Ik geloof dat hij in de allereerste plaats aardig wil worden gevonden. Dan moet je wel opgemerkt worden natuurlijk en soms moet je dat een beetje helpen, anders gebeurt er nooit wat. Hij verklaart z’n mislukte escapades aan A.F.Th. en krijgt een ‘warme brief’ terug, en hij legt het ook allemaal uit aan Grunberg, met wie hij daarna nog regelmatig ‘prettig’ contact heeft gehad. Lief.

Het kan natuurlijk niet maar ik ben geneigd namens Nescio te vragen: wat kan ons dat schelen? Wat is dat voor tuttigheid? Een jongen is het, die Dautzenberg en vast ook een aardige jongen. Vermoedelijk is dat de moraal van het boekje. Niks rafeligs aan. Überhaupt niks aan. Geef mij Nescio maar.

19 maart

=0=



Diepgeworteld

In de Volkskrant tref ik een opiniestuk aan van journalist Bart Schut. De strekking: het antisemitisme onder jonge moslims is wijdverbreid. Hij citeert daartoe een onderzoek van Mark Elchardus (een meting van meningen onder jongeren in Gent en Antwerpen) en knoopt aan de uitkomsten daarvan zijn eigen oordeel vast (‘diepgeworteld’, ‘fundamenteel’ en ‘universeel’ antisemitisme). 10% van de niet-moslims is antisemiet, 45% van de moslims. Gemiddeld dan, want Antwerpen is erger dan Gent. Dat zou iets te maken kunnen hebben met de sterke positie van het Vlaams Belang en de Nieuw-Vlaamse Alliantie in Antwerpen maar daar gaat Schut niet op in. Het zou de zaak maar compliceren en daar heeft hij geen behoefte aan. Het bederft de conclusie van diepgeworteld en zo want diepgeworteld heeft niets te maken met context en alles met de nefaste invloed van overgrootouders, grootouders, ouders, ooms en tantes. Tot in het zevende geslacht – voor minder doen we het niet bij diepgeworteld en fundamenteel en universeel antisemitisme. Bovendien, zegt hij, In Nederland zal het niet anders liggen. We hoeven maar aan het zeer recente voorbeeld van de schrikbare uitspraken van enkele Turkse jongens te denken en aan de gebeurtenissen die daarop volgden (de bedreiging van onderzoeker Sahin, via wie de antisemitische opmerkingen van de jongens de openbaarheid bereikten).

Er staat wel meer in dat onderzoek, bijvoorbeeld dat 1/3de van de niet-moslim jongeren uitgesproken negatief staat tegenover moslims en het recht van moslims op hun godsdienst ter discussie stelt. En 1/5de gaat akkoord met de stelling dat die godsdienst gewoon verboden zou moeten worden. Het zal Schut ontgaan zijn. Of het zal hem niet geïnteresseerd hebben. Hij wilde van het onderzoek niets leren – hij wilde zijn meningen bevestigd zien. Wie iets wil leren moet immers het eigen oordeel even opschorten (dat kenmerk deelt leren met het accepteren van gezag). Dat is een hele inspanning maar het levert ook wat op want pas als je je eigen oordeel opschort komt er ruimte vrij, bijvoorbeeld om vragen te stellen. Vragen, ik noem maar wat, over de invloed van ouders op de oordelen en oordeelsvorming van hun kinderen. Wie voedt de Turkse jongens in Arnhem op? Hun medescholieren, hun buurtgenoten en buurtvrienden, hun ontmoetingen met andere jongeren die hen bewonderen, minachten, omarmen, uitkotsen? Of, in de toonsoort van de diepe worteling, het onbreekbare fundament, het allesomspannende universum dat ze met de paplepel ingegoten is, de ouders en hun cultuur van eeuwen her?

Wie het oordeel al klaar heeft staan hoeft niets meer te leren. Bart Schut is uitgeleerd. Groter diskwalificatie kan ik niet bedenken.

18 maart

=0=

 

 

Wisselgeld

Wat is een quotum waar je niet aan gehouden wordt? Dat is een boete, wisselgeld. De werkgevers willen van het gehandicaptenquotum af. Dat is geen probleem, want als je het quotum niet haalt betaal je 5000 euro per niet geplaatste gehandicapte. Je kunt het op een koopje afkopen. En nog zijn de werkgevers niet tevreden. Ze willen van het hele quotum af. Ze vinden het, de uitdrukking is fijnzinnig gekozen, ‘onwerkbaar’. Tja, zegt Diederik Samsom dan, ze mogen best wat anders verzinnen als de bezuinigingsdoelstelling maar wordt gehaald. Het gaat ook hem niet om de gehandicapten, het gaat om de centen. Je kunt het ook een extra belasting noemen en het van een andere titel voorzien – vergelijk het met de fraaie truc om alle spaarders in Cyprus een heffing op te leggen en die onmiddellijk te incasseren. Depositogaranties? Daar komen we niet aan want uw spaargeld is nog steeds gegarandeerd, zij het dat het wat minder is geworden. Een quotumbelasting? Nee hoor, het gaat er om dat we allemaal ons steentje bijdragen om de gehandicapte mens aan werk te helpen en als het niet direct gaat dan maar via een omweg. We romen de omweg wel wat af maar we beloven dat we ons met verdubbelde ijver gaan inspannen om dat werk te vinden en als het dan toch niet lukt ligt het niet aan ons.

Is het quotum onwerkbaar? Uiteraard is het niet onwerkbaar. Het hangt er maar vanaf hoe je het aanpakt. Er zijn legio werkgevers die gehandicapten in dienst hebben en die zich daarnaast de moeite hebben getroost om voor een adequate inpassing in de bedrijfsvoering te zorgen. Als het werk een hoge mate van interdependentie bezit is het moeilijker dan wanneer het uit voornamelijk parallelle processen bestaat maar ook in het eerste geval is het niet onmogelijk. Bovendien, interdependentie is zelden een wet. Als regel is het een ontwerpvariabele. Als ik in de Bijenkorf loop zie ik een heleboel winkeltjes in de winkel en het werk in het ene winkeltje is niet afhankelijk van dat in het andere. Parallel. De spreekwoordelijke lopende band was het schoolvoorbeeld van interdependentie. Meestal treffen we hem nu, als we hem nog aantreffen, in opgeknipte vorm aan – de interdependentie is gedeeltelijk weggeorganiseerd.

Onwerkbaar is het niet zou ik denken. Het is de verplichting die de werkgevers niet bevalt. Voor je het weet is het quotum geen incident maar een precedent. Gehandicapten? We hebben ook nog ouderen en tegen de achtergrond van de al bijna onverhulde statistische discriminatie die tegen hen wordt gepleegd: ligt dan een quotum niet voor de hand? Enzovoort. Laat de mogelijkheid open om het quotum af te kopen en de overheid kan trots melden dat ook nu weer de bezuinigingen zijn gerealiseerd.

De pogingen van de overheid om overal geld op te halen en tegelijkertijd de inkomstenbelasting ongemoeid te laten zijn zo langzamerhand potsierlijk. Op de partijraad van de PvdA, gisteren in de Jaarbeurs in Utrecht, werd een motie afgestemd die om een wat meer keynesiaans beleid vroeg. Men bedoelde meer uitgaven en minder slaafsheid aan de norm van 3%. Aan een herstel van een progressiever belastingstelsel werd niet gedacht. Liever voeren we quota in die je vervolgens mag afkopen. Nog even en de sociaaldemocratie is zelf van wisselgeld niet meer te onderscheiden.

17 maart

=0=

 

 

Convergentie

In een artikel van Esther Bijlo, gisteren in Trouw, werd de stelling geponeerd dat we het voornaamste verschil tussen de crisis van de jaren tachtig en de huidige crisis niet hoeven te zoeken in de werkloosheid maar in de toerekening van en de verantwoordelijkheid voor de werkloosheid. Toen, in de jaren tachtig, was werkloosheid nog onvrijwillig. Je kon er niets aan doen. Nu is werkloosheid door je zelf veroorzaakt, het is een indicatie dat je niet willig genoeg was om je op tijd aan de veranderende omstandigheden aan te passen. Werkloosheid is het risico dat je neemt als je onvoldoende bij de les blijft. Bijlo vraagt zich af hoe lang we, nu ook hoger opgeleide jongeren met langdurige werkloosheid worden geconfronteerd, aan dat beeld zullen blijven vasthouden.

Heel lang zou ik zeggen, als ik de mening van Peter van Lieshout van de WRR (geïnterviewd in De Groene van deze week) als leidraad neem. Het is een merkwaardig interview. Wat er aan het verdwijnen is weet Van Lieshout ons wel in te prenten. We begraven het collectief. We hebben geen zin meer om voor anderen te betalen, jongeren niet voor ouderen, gezonden niet voor zieken, werkenden niet voor werklozen. En waarom? Omdat burgers, zegt Van Lieshout, hun eigen levensloop beter dan vroeger kunnen overzien en ook welvarend genoeg zijn om te sparen – voor hun eigen tegenslagen. De anderen moeten het zelf maar uitzoeken. Een opmerkelijke verklaring. Kunnen burgers hun eigen levensloop beter overzien dan vroeger? Wat kan daarmee bedoeld zijn? Welk overzicht? Ligt het niet meer in de rede te veronderstellen dat de burgers steeds minder goed kunnen voorzien en dus overzien wat hen zal overkomen? Natuurlijk ligt dat veel meer in de rede. Het verschil tussen burgers is, juist door het afnemende overzicht, dat sommigen, omdat ze een goede opleiding hebben, denken dat zij beter dan anderen, die een mindere opleiding hebben, in staat te zijn zich in onvoorziene situaties en bij onvoorziene gebeurtenissen te weren. En het verschil is dat je dan niet meer streeft naar een collectieve verzekering met publieke garantie maar naar een private verzekering met een selectieve collectieve garantie.

Dat laatste, ik verwijs maar weer naar Esther Bijlo, zou best eens een illusie kunnen blijken. De illusie is dat je er als individu wel uit kunt komen en dat opleiding daarvoor de sleutel aanreikt. De illusie is dat je jezelf vergelijkt met minder goed opgeleide mensen. Maar wat als dat de foute vergelijking is? Wat als de vergelijking er eentje is waarin hoger opgeleiden hier zich moeten meten met hoger opgeleiden van elders, vanuit de hele wereld, en dat je dan niet alleen hoger opgeleid maar ook duur, te duur, bent? Is de werkloosheid onder hoog opgeleiden een gevolg van de huidige crisis of, ook, van een arbeidsaanbod dat globaal aanwezig, bereikbaar en beschikbaar is? Ook hoger opgeleiden zijn nu een slecht risico en veel private collectieven zitten niet op hen te wachten. De misère rond de hypotheken komt niet nergens vandaan en de jongeren die erdoor worden getroffen vragen niet om individuele regelingen voor hen en voor hun gelijken, maar, heel klassiek en heel traditioneel, om de oude combi van collectief en publiek.

De globalisering kent verliezers, zegt Van Lieshout. Hij licht dat toe aan de hand van een wereldwijd groeiende ongelijkheid van de inkomensverdeling. Globalisering is, bezien vanuit de effecten op de inkomensverdeling, eigenlijk, zegt hij, convergentie. We moeten er maar mee leren leven, dat is de indruk die ik van het interview overhoud. Of een hernieuwde verzorgingsstaat op Europese schaal denkbaar is (de EU is de grootste markt ter wereld en het gros van de handel van de EU landen is met andere EU landen) wordt niet besproken. De EU bestaat niet, alleen Nederland bestaat en de wereld bestaat. De EU hoort daar niet bij, wordt geen enkele keer in het interview vermeld. Bovendien, of de BRIC landen ooit een verzorgingsstaat zullen introduceren (dat in een weinig ontwikkelde economie die een groeispurt meemaakt ongelijke inkomens de regel zijn is iets heel anders dan de bewering of verwachting of voorspelling dat het dan ook wel zo zal blijven) is noch uit te sluiten, noch aan te nemen. We weten het niet – maar Van Lieshout weet het wel.

De enige convergentie die ik waarneem is dat Van Lieshout een onkritisch idee heeft van individualisering en daarmee convergeert met de visie van een overheid die de verantwoordelijkheid overal behalve bij zichzelf neerlegt.

16 maart

=0=


Been

Het zal je maar gebeuren. Je staat bij een bed, je bidt voor genezing en ziet: een been groeit aan. Dat is mooi want het been was te kort en dan is wat extra aangroei meer dan welkom. Het is onverklaarbaar maar je mag het verklaren door God aan te roepen en in diens scheppingswijsheid de verklaring te leggen. Dat is nog steeds geen verklaring maar het verschijnsel van de onverklaarbare beengroei is wel een wonder en wonderen – enfin, het begint niet toevallig op een herhaling van zetten te lijken. De wonderen zijn de wereld nog niet uit, het is een uitspraak die ik me van vroeger herinner en mijn vroeger had met God en geloof niets te maken. We hebben allemaal een aandeeltje in wonderen. Sommigen zijn daar dankbaar voor, anderen zijn zowel dankbaar als ongeduldig. Ze eisen een verklaring en vinden die zelf en toch ook weer buiten zichzelf. Ik ben benieuwd wat dergelijke mensen van het liedje van onze, wonder boven wonder, broodjessmerende beren vinden.

Professor Onno van Schayck, hoogleraar preventieve geneeskunde, heeft het wonder van de beenaangroei aanschouwd. En nu is de wereld te klein. Op de vraag naar het bewijs van het aangegroeide been (röntgenfoto’s) kon de hoogleraar geen antwoord geven want de foto’s waren niet meer te vinden. Dat kan gebeuren. Er raken wel meer foto’s weg en het geloof der mensen heeft daar niet heel veel mee te maken, dacht ik. Misschien wat onvoorzichtig om de openbaarheid voor zijn wonder te zoeken zonder die foto’s? Ach ja, zo is er altijd wel wat. Foto’s zijn in dit geval een illustratie van een gebeurtenis, niet het bewijs ervan. Ook al had Van Schayck die foto’s tot zijn beschikking, wat dan nog? Er gebeuren voortdurend dingen die we niet kunnen verklaren en de ene verklaring roept de vraag naar de volgende op, in een eindeloze reeks. Ouders krijgen er hoofdpijn van, het houdt een boel wetenschappers van de straat en het zou pas zorgelijk zijn als ouders hun kroost afsnauwen en als Van Schayck uit zijn ervaring de les had getrokken dat verder onderzoek overbodig is en bidden volstaat. Maar zo is het voor Van Schayck niet, al krijg ik uit het opiniestuk van Maarten Keulemans, chef wetenschapsredactie van de Volkskrant, wel die indruk. Keulemans, liefhebber van scenario’s over het einde van de wereld, is van mening dat Van Schayck ‘lak aan de wetenschap’ heeft. Iedereen die een wonder ervaart en daar melding van maakt heeft zich niet, zoals elke rechtgeaarde wetenschapper, verwonderd, hij heeft het erbij gelaten. Geen wetenschappers maar defaitisten bevolken de wondere wereld van de wonderbewonderaars. Zou het? Keulemans beweert het met een zekerheid die hij vast ergens aan ontleent. Mooi om zekerheden te hebben. Wetenschappers hebben die niet en ook Van Schayck als wetenschapper heeft ze niet. Die bewaart ze op een andere plek en naar hij zegt beïnvloedt het zijn werk ‘niet direct’. Kijk, dat is pas interessant.

Voor Van Schayck is de hele schepping een wonder en, zo vertelt hij op een filmpje (te zien via de site van ForumC, de site waar ook de open brief is gepubliceerd van 27 verontruste gelovige wetenschappers, en opgesteld naar aanleiding van de commotie rondom Van Schayck), zijn onderzoek naar de afweermechanismen waarmee mensen ziekten buiten de deur houden hebben hem niet slechts opnieuw van het wonder van de schepping overtuigd, ze hebben hem er ook toe gebracht zich af te vragen, zich erover te verwonderen, hoe het kan dat we niet altijd ziek zijn. Ik vind dat, voor een hoogleraar preventieve geneeskunde, een verfrissend perspectief. Verwondering is het begin van een vraag, het begin van nieuwsgierigheid en onderzoek. En zo lang je op die vraag langs verschillende wegen kunt komen zie ik geen enkele reden om de man aan de schandpaal te nagelen.

Jammer, maar daar haalt Keulemans zijn neus voor op. Het komt van een gelovige en dan kan het niet deugen. Driehonderdvijfenveertig jaar geleden ontwaarde Jan Swammerdam de voorzienige vinger Gods in de anatomie van een luis. Je kunt dat lezen als een betreurenswaardige verschrijving van een slim mens. Keulemans zou zo kunnen redeneren. Maar je kunt het ook lezen als de implicatie van een zienswijze die de theologen en filosofen hun plaats wijst en de vrijgekomen plek voor de wetenschap opeist. Ik geloof dat Weber (Wissenschaft als Beruf) die kant op dacht. Ik mag me daar graag bij aansluiten. Vermoedelijk zou Van Schayck dat ook doen en zo niet – dan is er in elk geval iets om over te debatteren. Keulemans mag het gesprek afkappen, ik zie er geen been in het gesprek voort te zetten.

14 maart 

=0=

 



Nee-democratie

In een democratie mag je nee zeggen tegen de politieke leiding. Dat is, volgens Patrick van Schie van de Teldersstichting, zelfs het ‘wezen’ van de democratie. Wie daar anders over denkt heeft democratie ‘werkelijk’ niet begrepen. Nog steeds Van Schie. Ik dacht altijd dat in een democratie de burger bepaalde wie de politieke leiding krijgt maar zo is het dus niet. De burger kiest geen leiding, de burger mag nee zeggen tegen de leiding. Van Schie mag nee zeggen tegen Rutte en noemt dat democratie. Ik wens hem er veel geluk mee.

Het nee van Van Schie staat sinds gisteren op de site van Trouw en daarom dacht ik dat Van Schie zich zorgen maakte over de ontwikkelingen in Hongarije. Dan blijft zijn verwoording even kinderlijk maar die zorgen, die zouden we dan gedeeld hebben. Maar nee, het gaat Van Schie helmeaal niet om Orban. Het gaat hem om Bersani en Brussel. Om Bersani omdat dat een ex-communist is en een ex-communist is een communist, dat weet iedereen. Dat ‘ex’ laat Van Schie dan ook gewoon weg. En Brussel omdat ze daar, toen ze door kregen dat Monti het niet zou redden, op Bersani gingen wedden. Op een communist dus en tja, wie een communist als redder beschouwt geeft aan met democratie niets op te hebben. Schrijft Van Schie. Tegen een communist zouden we allemaal nee moeten zeggen omdat je van communisten geen nee mag zeggen en wie dat niet begrijpt, begrijpt werkelijk niets van het wezen van de democratie. Typisch Brussel, nee kennen ze niet en accepteren ze niet. De nomenklatoera van Brussel heeft geen communisten nodig om communistisch te zijn. Gelukkig hebben wij Van Schie en die zegt nee. Ga zo door, Patrick.

De Teldersstichting is het wetenschappelijk bureau van de VVD. Het is wel een onafhankelijk bureau en het is er voor het liberalisme. Daar kun je natuurlijk alleen maar ja tegen zeggen. Was het een bureau voor de democratie geweest dan had ik er ongetwijfeld nee tegen moeten zeggen. Anders hadden we aan het democratisch karakter van het bureau moeten twijfelen. Dat hoeft dus niet. Aan de andere kant, het staat er allemaal wel, van dat bureau en waar het voor is en zo, maar Van Schie heeft het stuk in Trouw op persoonlijke titel geschreven. Lees ik. Ook. Of dat ten koste gaat van de onafhankelijkheid, de wetenschappelijkheid of het liberalisme, het staat er niet bij. Het is persoonlijk. Dat is, laat me eens positief besluiten, het enige goede aan het stuk.

12 maart

=0=

 


Speels

In een boek van Stuart Brown kom ik tegen dat toen hij moordenaars in de gevangenissen van Texas onderzocht het hem was opgevallen dat mensen die tot moord in staat zijn in hun jonge en formatieve jaren nooit aan spel waren toegekomen (S. Brown, Play; New York, Avery Books 2010: 26). De moordenaar is niet speels. Althans, ik vermoed dat Brown het over speelsheid heeft en niet over spelletjes, spelletjes zoals de computerspelletjes in ‘serious gaming’ en de ‘interactieve’ computerspelletjes waar tegenwoordig een fortuin aan en mee verdiend kan worden. Geen kind dat zonder spelletjes is grootgebracht, al is het maar door de spelletjes die je op school krijgt aangereikt. Op de door Roger Caillois (Man, Play and Games; New York, The Free Press 1961) ontwikkelde schaal van paidia (speelsheid) naar ludus (spel gestructureerd door regels) zouden moordenaars, in mijn veronderstelling, helemaal aan de kant van ludus staan. Paidia hebben ze overgeslagen of, waarschijnlijker, het is hen ontzegd.

Er is, zegt Caillois, een brede spelwaaier. Die omvat wedstrijdspelen, kansspelen, simulatiespelen en duizeligheidspelen. In al dat spelen – ook de roes is serious shit, man – verdwijnt de speelsheid. Kijk naar een jeugdwedstrijd op het voetbalveld en het matennaaien is daar al bijna even goed ontwikkeld als in de topdivisie. Het kan zijn dat de toenemende verwevenheid in de typen spel (gokken en wedstrijden, voetballen en toneelspelen, roes en doorgaan tot het gaatje) zich niet alleen in de breedte manifesteert maar ook in de lengte – het geklier begin steeds eerder, steeds vroeger, op een steeds jongere leeftijd. De grens tussen spel en spelbederf lijkt steeds moeilijker te trekken, neemt een steeds groter deel van het spel in beslag en staat er garant voor dat speelsheid het kind van de rekening is.

Sport is spel zonder speelsheid. Huizinga zinspeelde (ik kan het even niet laten) er al op, in zijn wat sombere laatste hoofdstuk van Homo Ludens. En werk? Brown (o.c.: 126) geeft te kennen dat het tegendeel van spel niet werk is, maar depressie. En hij geeft aan dat mensen die in hun jeugd niet hebben gespeeld met bijvoorbeeld techniek minder goede, minder ‘innovatieve’, ingenieurs worden dan mensen die dat wel hebben gedaan (: 9-11). Leren? Spelen is spelenderwijs leren, leren van en leren met. Spelen socialiseert – zolang de speelsheid er niet uit verwijderd is. Sport en spel zijn goed, zeggen we. Maar wat als sport en spel de speelsheid opeten?

11 maart

=0=

 


Vitamine


In het onderzoek naar arbeid heeft een tijdje lang ook het zogenaamde ‘vitaminemodel’ van Peter Warr een rol gespeeld. Veronderstel dat alles dat wordt ingezet om de werknemer aan de gang te houden als een serie vitamines wordt beschouwd. Dan heb je vitamines die goed zijn maar op een gegeven moment niets extra’s meer toevoegen, die dus vanaf een zeker plateau een constant effect op de werknemer hebben. Die noemen we de vitamines CE. Er zijn ook vitamines die aanvankelijk goed zijn maar die als je blijft gebruiken zich tegen je keren. Hun effect is niet constant maar vanaf een zeker plateau zijn ze afnemend effectief en zelfs destructief. Dat zijn de vitamines AD. CE is bijvoorbeeld geld en veiligheid, AD is bijvoorbeeld teveel overleg over van alles en nog wat want met al die gezelligheid kom je aan je werk niet meer toe. Contacten met anderen zijn goed maar op een gegeven moment slaan ze in het tegendeel om. Het model is, vergeleken met andere modellen, aardig om het aangeeft dat kwaliteitsaspecten van een baan die we op het eerste gezicht als positief zouden benoemen nooit mogen worden verabsoluteerd en hun positieve effecten altijd slechts binnen een bepaalde bandbreedte etaleren. Daarbuiten zijn ze ofwel ineffectief ofwel schadelijk.
De gedachtegang is nuttig om argumenten – die vandaag de dag weer welig tieren – over nut en noodzaak van economische groei tegen het licht te houden. En om argumenten te testen die de houdbaarheid van solidariteit verbinden aan economische groei, omdat bij krimp of stagnatie het enthousiasme voor solidariteit snel bekoelt. Van groei groeien we en alleen met groei valt solidariteit te organiseren. Nee, zeggen Richard Wilkinson en Kate Pickett (The Spirit Level; Why Equality is Better for Everyone. London, Penguin Books 2010). Vanaf een zekere hoogte werkt groei niet meer om maatschappelijke problemen op te lossen – of het nu gaat om gezondheid en dus levensduur, agressie en veiligheid, criminaliteit, schoolkansen en dus ook kansen op schooluitval en armoede. Niet groei is, in welvarende landen, de verklarende variabele maar inkomensongelijkheid. Groei kan, de VS in de laatste decennia is het voor de hand liggende voorbeeld, de problemen verscherpen – omdat de groei gekocht wordt met een grotere inkomensongelijkheid. Op kleinere schaal is dat ook in Nederland het geval. Daar zou de sociaaldemocratie wat aan kunnen doen – maar in het laatste regeerakkoord zijn wel vrome woorden besteed aan de laagste inkomens maar niet aan de inkomensverdeling.  
Hoe geringer de ongelijkheid hoe minder maatschappelijke problemen. Het doet er weinig toe hoe de ongelijkheid wordt ingetoomd. Of het nu de staat is die inkomsten afroomt en in de verdeling brengt (zoals in de Scandinavische landen) of dat het een marktstelsel is dat inkomensuitschieters tegengaat (zoals in Japan of, binnen de VS, in de staat New Hampshire), steeds is het resultaat dat bij een gelijkmatige inkomensverdeling niet alleen de armen beter af zijn maar de bevolkingen als geheel, dus ook de hoge inkomens. Voor solidariteit waar iedereen wat aan heeft heb je dus geen economische groei nodig maar een beschaafde inkomensverdeling. Daar kan het CPB nog wat van leren.
Het argument in het boek van Wilkinson en Pickett is indrukwekkend. Het is belangrijk. Uiteraard, ook hier geldt de waarschuwing van de bandbreedte: we weten niet met hoeveel de inkomensongelijkheid kan dalen voordat het effecten genereert die mogelijkerwijs contraproductief zijn. Al te veel zorgen hoeven we ons daar niet over te maken. We zijn nog lang niet in de buurt van dat veronderstelde omslagpunt – we raken er zelfs steeds verder van verwijderd. Voorlopig is een politiek van nivellering van inkomensverschillen de beste medicijn voor bijna alles.

10 maart    

=0=

 


Bril

Op een foto van een aantal initiatiefnemers voor een referendum over de EU zag ik Hennie van der Most, de man die altijd als succesvol ondernemer wordt geafficheerd en die met zijn befaamde helikopter ons aller Rita Verdonk rondvloog toen Rita er nog iets toe leek te doen. Het is in mijn herinnering al weer lang geleden. Rita is nagenoeg verdwenen en als ik me niet vergis is dat niet ten nadele van de kwaliteit van de parlementaire democratie. Een beetje verbaasd over de aanwezigheid van Van der Most was ik wel maar dat verdween snel toen ik het gezelschap als geheel in ogenschouw nam. Een allegaartje zogezegd. De onvermijdelijke Klamer en Baudet, maar ook, ik noem maar iemand, Jelle Brandt Corstius. De democratie mag zich verheugen op steun uit alle hoeken en gaten. Verhoudingsgewijs weinig brildragers op de foto.

Vertegenwoordigers van SGP en CU zie ik niet op de foto. Die zijn niet van het referendum, die zijn van de grondwet en dan niet vanwege het democratische gehalte van de grondwet maar vanwege de bril van de grondwet. De fracties van de partijen hebben in de Tweede Kamer een motie ingediend die de regering oproept met ‘een Nederlandse bril’ te kijken naar Europese beslissingen die mogelijk in strijd zijn met de grondwet. De regering maakt zich er zorgen over, lees ik in de krant. Ik zou de fracties gewoon uitnodigen uit te leggen wat een Nederlandse bril is en of die iedereen past. Daar zit muziek in, zou ik denken dus laat de regering z’n kans pakken. De bril van onze grondwet is dat we diverse conflicterende waarden koesteren, in ons land, en dat het niet aan de grondwet maar aan de politiek is om elke keer opnieuw te bepalen wat in welk geval het zwaarst mag wegen. Zo niet (het geval van SGP en CU), dan wordt het een bril met hoofdpijn. Zodra Europa iets roept over het verbod op discriminatie en onze grondwet discriminatie verbiedt en toch ook weer toestaat, wat dan? Beslist dan de politiek of de grondwet van SGP en CU? Een EU op refo-formaat, is het dat wat ze willen?

Dat willen ze. Ze bestaan Europees alleen als een merkwaardige folklore uit een klein land en ze menen dat ze geen folklore zijn maar een waarborg van de grondwet. Ze zijn ook best bereid om hun politieke aanwezigheid daarvoor te gebruiken en in de huidige Tweede en Eerste Kamer weet je het maar nooit.

Ik dacht dat in die kringen hovaardigheid een slechte pers had. Ik vergis me.

8 maart

=0=

 


Toetsscore

De staatssecretaris van onderwijs wil de resultaten van de Cito-toets per school bekend maken. Schoolbesturen en het Cito zelf zijn tegen. De toets meet de geschiktheid van het kind, niet die van de school en de scholen zijn bevreesd dat zodra per school bekend wordt hoe daar is gescoord de ouders het de school en niet hun kroost of zichzelf zullen aanrekenen als de toets een slechte uitslag heeft. Hoe ernstig dat is kan ik niet inschatten. Scholen worden nu ook al jaarlijks gerangschikt en ik weet niet hoe de verdeling op die lijst spoort met de verdeling op de Cito-toets.

Het is, los van wat de staatssecretaris bereikt, onvermijdelijk dat een toetsuitslag niet alleen als een beschrijving van een situatie wordt gezien maar ook als de opmaat voor een inschrijving verderop. Een gestandaardiseerde toets levert nooit een neutrale norm op, omdat in de toets van het begin af aan de maatschappelijke waardering van een geslaagde schoolcarrière is ingeschreven. Wat de toetsuitslag ook is, hij werkt terug op de eisen die een school stelt aan het onderwijs – daarom is het verzet van de scholen weinig consistent. De staatssecretaris daarentegen is bijzonder consistent, zo consistent zelfs dat als hij zijn plannen ten uitvoer mag brengen van de Tweede Kamer het de ontwerpers van de Cito-toets nog moeilijker zal worden gemaakt om aannemelijk te maken dat schoolse omgeving en schoolse leervaardigheden van de bezoekende kinderen in principe onafhankelijk van elkaar zijn. Dat principe is niet juist en dat weten ze ook best bij het Cito maar ze weten daar ook dat de samenhang tussen schoolse omgeving en leervaardigheden niet zo strak is dat er voor hen geen schone taak in het testen van leerlingen meer overblijft. De kracht van die gedachte kan ik, opnieuw, niet goed inschatten, maar dat het per school openbaar maken van de leerlingenresultaten de koppeling van school en toets sterker zal maken in plaats van zwakker staat buiten kijf. Het bedreigt het bestaan van een zelfstandige toets – we weten in dat geval steeds minder goed wat de toets nu precies meet en zonder constructvaliditeit gaat het niet. De gelijkluidende reactie van Cito en schoolbesturen is maar al te begrijpelijk. Scholen worden afgerekend op hun leerlingen, de strijd om goede scholen intensiveert en de toets degradeert van een selectiehulp naar een segregatiehefboom.

Het plan van de staatssecretaris versnelt de tweedeling in het onderwijs. Daarin moet hij niet worden gesteund.

7 maart

=0=

 


Spelverdeler

Het poldermodel, zo stellen Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden (auteurs van het begin deze week verschenen Nederland en het poldermodel), kan alleen functioneren als er een effectieve spelverdeler is, iemand die de richting aangeeft en daarmee de voortgang van het spel bepaalt. Een officiële benoeming van iemand tot spelverdeler is daarvoor niet nodig. Zo lang er iemand opstaat die in staat en bereid is die rol op zich te nemen heeft het model een kans en een toekomst. Het is een originele optiek op het poldermodel.

Het belang van de spelverdeler was voor de auteurs zelf ook een ‘ontdekking’, zo vertellen ze in een interview in Trouw, gisteren. In hun onderzoek dat maar liefst duizend jaar beslaat zijn ze tal van situaties tegengekomen waarin de spelers het eens waren over een op te lossen probleem en toch niet verder kwamen. Een patstelling – en dan was een spelverdeler nodig om het zaakje weer in beweging te krijgen. Duizend jaar, dat houdt in dat het grootste deel van de geschiedenis van het poldermodel wel politiek is maar niet statelijk. Noem het ‘watermanagement’. Dat lijkt me methodologisch een cruciaal punt, net zo cruciaal als het punt of de rol van spelverdeler een bijproduct van het model is dan wel de sleutel ervan, zoals de auteurs suggereren. In het laatste geval is het gevaar van het anachronisme groter dan in het eerste geval.

De auteurs zijn van mening dat op dit moment alleen de regering in aanmerking komt voor de rol van spelverdeler – en ze zijn van mening dat de regering die rol bij gebrek aan visie niet goed speelt. Waarom komt alleen de regering in aanmerking? In het interview wordt het als vanzelfsprekend gepresenteerd. Ik hoop dat het boek er wat meer aandacht aan besteedt, en dat niet alleen vanwege de lange periode in de geschiedenis van het model waarin de staat nog geen bestaansrecht had verworven, maar ook vanwege de zeer recente geschiedenis van het model, het succesverhaal waarvan het succes niet op het conto van de overheid en wel op dat van de Stichting van de Arbeid moet worden bijgeschreven. De STAR was de spelverdeler. Hij is dat nu niet meer en daarom is de functie vacant. Mijn vraag zou daarom eerder die zijn naar de polderoorzaken van het huidige bagatelliseren van de STAR dan die naar visie of het gebrek eraan van de regering.

Ik denk dat de visie van de auteurs op de regering als spelverdeler meer onderbouwing behoeft dan hun visie op de visieloosheid van de regering. Over het laatste zijn de meeste mensen het wel eens, hoe bekwaam minister Asscher verder ook het woord voert. Maar de echte vraag is die naar de betekenis van het spelverdelerschap voor de bestaansmogelijkheid van het model en voor het succes van het model.

6 maart

=0=

 


Verouderd

Het is, zegt minister Asscher, heel menselijk om vast te houden aan oude en vertrouwde zekerheden, maar het is niet verstandig om vast te houden (‘je vast te klampen’: daar is over nagedacht) aan verouderde zekerheden. Hij sprak gisteren, bij de SER. Daar is men bezig na te denken over de toekomst van de Nederlandse economie. Dat is mooi. Het woord Stichting van de Arbeid kwam niet voorbij. Er wordt de laatste dagen veel gesproken over het Akkoord van Wassenaar en stelselmatig wordt daarbij verzwegen dat het een stichtingsakkoord was, geen akkoord van het overleg tussen ministers en sociale partners. Ton Heerts wil eerst met de werkgevers praten – zonder het woord van de Stichting in de mond te nemen – voordat hij met hen naar de minister afreist om verder te overleggen. Het is overigens met dat overleg en met het overleg in de SER en de STAR precies als met de modellen van het CPB. De financiële sector zit er niet in – toch leven we al geruime tijd in een geldeconomie en dat geld krediet is, het zal ze toch niet eeuwig ontgaan? De laatste zekerheid is dat we vasthouden aan de fictie dat we de reële economie kunnen herstellen door de financiële economie er niet mee lastig te vallen. Een verouderde zekerheid, welzeker. De minister had het er niet over.

Zijn er ook vernieuwde zekerheden? De zekerheid dat er geen zekerheden zijn, dat is de vernieuwde zekerheid. Dat zei de minister ook al niet. Hij houdt het liever bij ‘werkzekerheid’, dat merkwaardige woord dat suggereert dat als je maar goed bij de les blijft het werk wel zal volgen. Nu eens hier, dan weer daar, heel flexibel en dan heb je geen ontslagrecht nodig maar transities en aantrekkelijke ook nog. Aantrekkelijk, daar had de minister het over. Ik ben het er helemaal mee eens. Een sociale zekerheid en een arbeidsrecht gericht op het faciliteren en attractief maken van werk waarin je altijd wat leert dat je ook elders te gelde kunt maken en dat als je dat te gelde wilt maken je dan niet wordt geringeloord door mensen die je elke beslissing uit handen slaan maar wordt geholpen met rechten en voorzieningen die je met vertrouwen het risico van de overstap van de ene naar de volgende activiteit doen aanvaarden. Ik maak de gedachtegang van de minister nu maar even af want zelf is hij er niet aan toegekomen. De implicaties zijn niet gering.

Laat ik er twee noemen. In de eerste plaats de nieuwe zekerheid dat we de Nederlandse Vereniging van Banken het overleg in sleuren. Dan zijn we gelijk verlost van de potsierlijke figuur dat de voorzitter van die vereniging niet namens die vereniging maar namens VNO-NCW in de SER zit. Dan hebben we ten minste met een verouderde zekerheid afgerekend en er een nieuwe voor in de plaats gesteld. En in de tweede plaats de nieuwe zekerheid dat werkzekerheid alleen kan worden besproken in onmiddellijke samenhang met flexibiliteit en dan niet de contractuele flexibiliteit/zekerheid maar de werkflexibiliteit/zekerheid. De aard van het werk, daar gaat het om. Ik kom in een inspirerend boek van James Scott (Two Cheers for Anarchism; Princeton University Press 2012: 69) een verwijzing tegen naar het ‘Hicksiaanse’ (naar John Hicks) inkomensbegrip. Dat begrip houdt in dat je pas kunt spreken over inkomen indien tijdens het proces van verwerving van dat inkomen de productiefactoren, inclusief de productiefactor ‘arbeid’, er niet op achteruit gaan. Na afloop van de rit moeten de mensen minimaal hetzelfde en bij voorkeur meer (inkomensgroei) aan capaciteit in huis hebben dan eraan voorafgaand. En dat moet gerealiseerd worden tijdens het werk. Tijdens het werk, in werktijd, moet het Hicksiaanse inkomen worden gerealiseerd. Meer nog, dat is de enige zinnige vertaling van flexibel werk – de rest heeft niets met werk en alles met het doorschuiven van risico’s te maken.

Waar Asscher over droomt vraagt om een ingreep in het werk zelf. Dan moet hij bij de werkgevers zijn en meer nog bij de ondernemers want met het huidige gemak waarmee ondernemers de ene juridische constructie na de andere optuigen valt geen greep te krijgen op het werk, op de tijdsbesteding in het werk en op de kwaliteit van die besteding.

Werkzekerheid is de zekerheid dat werk iets is van de mensen die dat werk doen – en niet van hen die er een contractje overheen leggen. Ik heb erg gezocht maar ik kwam het in de lezing van Asscher niet tegen. Ik heb er vast overheen gelezen.

5 maart

=0=

 


Kort van memorie


Mijn schoonmoeder zegt dat ze ‘short memory’ heeft, als was het een bezitting, een gegeven paard dat je niet in de bek moet kijken. Gegeven, want het is haar in het ziekenhuis verteld en dan is het goed. Bovendien is het niets bijzonders. Politici hebben het ook. Bijzonder aan hen is dat ze niet alleen kort maar ook selectief van memorie zijn en die combinatie, die is niet goed.

Waar is de staatsschuld toch gebleven? We worden murw gemaakt met de norm van 3% maar er was toch nog een norm, de norm van 60%? Wat is daarmee aan de hand? Het is ontegenzeggelijk dat niemand zich er nog aan houdt. Het instrument van het handhaven van de norm is de regeringen door de miljardensteun aan de banken uit handen geslagen. Italië, zo lees ik in de kranten van de afgelopen dagen, is er in de paar jaren dat Berlusconi de macht kwijt was in geslaagd het begrotingstekort op 3% te krijgen. Dat is ons niet gelukt. Er staat wel tegenover dat de staatsschuld in dat land 120% van het BNP bedraagt, twee keer het toegestane percentage dus. Zo hoog is het bij ons niet maar ook wij houden ons sinds 2008, sinds de miljardensteun aan de banken, niet meer aan de norm. Het is wel een dure grap. In 2012 was Nederland een slordige 10 miljard aan rente op de staatsschuld kwijt. Dat het niet meer is komt door de lage rentestand (omgerekend om en nabij de 2½%). Met de norm van 3% in gedachten lijden sommige politici aan een kort geheugen en veroordelen vandaag wat ze gisteren nog bepleitten, met betrekking tot de norm van 60% lijden vrijwel alle politici aan selectief geheugen – ze zijn het besef kwijt dat het laten lopen van die norm ook mogelijkheden biedt, afhankelijk van je politieke voorkeur.

Niettemin, zoals de Italianen bewijzen (en de Belgen en de Japanners) kun je een hoge staatschuld best met een laag tekort op de begroting combineren. Dat roept de vraag op waarom de Nederlandse regering de aandacht niet een beetje verlegd van de beperkingen van de begrotingsnorm naar de mogelijkheden van de norm voor de staatsschuld. Een investerend bedrijf maakt schulden, waarom zou een investerende overheid dat dan niet doen? Een rechtgeaard liberaal zal de schrik om het hart slaan, maar een rechtgeaard sociaaldemocraat zou daar toch kansen zien? Iedereen roept om investeringen in zorg, onderwijs, bouw, onderzoek, innovatie, infrastructuur, energie, milieu. Het heeft de meeste effecten op de lange termijn en het heeft tal van effecten op de korte termijn. Welke? Dat hangt van de investering af. Hou het dicht bij huis, vergeet de publieke dimensie niet, stop het eens niet in de export, maar in locale en regionale initiatieven. Misschien dat we dan gelijk een zinnig gesprek kunnen voeren over gemeentegrootte en regio, over regio en provinciale zaken.

Nu, de kost gaat voor de baat uit, en daarom is het de hoogste tijd het selectieve geheugen van VVD en PvdA op te frissen. Hun korte termijn geheugen ontsnapt niet aan de waan de dag, het zij zo, en daarom horen we nu Buma pleiten voor zaken die hij een jaar geleden te vuur en te zwaard bestreed. Dat duid ik hem niet euvel, elke politicus is met hetzelfde windvaantje uitgerust. Een korte termijn is zoals het woord al aangeeft kort. Het selectieve geheugen kan kort zijn – daar lijkt het nu op in de PvdA en daar heeft de VVD meer baat bij dan de PvdA zelf. Het kan ook lang zijn, en in dat geval wordt de PvdA misschien weer eens wakker uit haar sluimer, en wordt, met een beroep op het eigen selectieve geheugen, herinnerd aan de eigen selectie, en komt met een publiek investeringsprogramma dat er niet om liegt. Kan dat niet binnen de 3%? Dat kan wel degelijk – via de omweg van de staatsschuld. De omvang van de staatsschuld is het punt niet – het punt is wat je ermee doet.

4 maart

=0=

 


Vleugellam

Van de ene minister mogen we meespreken over waar we op willen bezuinigen in de zorg, van de andere over waar we op willen bezuinigen in de sociale zekerheid. Allemaal om de verzorgingsstaat te redden, natuurlijk, maar enige tegenstrijdige gevoelens roept het toch wel op. Wat was die verzorgingsstaat ook weer? Een serie arrangementen toch, om in je onzekere materiële bestaan nog ergens zeker van te kunnen zijn? En wat is de verzorgingsstaat nu? Een serie arrangementen, nog steeds, maar nu om je te betrekken bij het vraagstuk welke zekerheid als eerste onzeker mag worden. Een ranglijst van ontzorging in naam van verzorging. Wie het minst in staat is tijd te kopen zal er het eerst aangaan. Maar je mag erover meepraten. Dat wel. De regering denkt dat je er draagvlak door krijgt. Maar waar de regering op gokt is een verdere gelatenheid, een groeiend fatalisme dat ons de zinloosheid van verzet zal inprenten. Niet de vakbeweging is vleugellam – zoals het FD van gisteren kopt – maar de regering, en de enige manier om dat te verhullen is door ons allemaal vleugellam te maken. Het werkt voortreffelijk, hoewel nog niet helemaal duidelijk is of de FNV meebuigt of het kabinet de wacht aanzegt.

De manier waarop de FNV de tamelijk defensief geformuleerde eisen van zijn ledenparlement zal presenteren is misschien nog wel van groter belang dan de eisen zelf. Handen af van wat we hebben is de teneur van het ledenparlement. Ik word er niet warm van hoewel ik het eisenlijstje, om tal van redenen, best wil onderschrijven. Maar ik hoop dat Heerts het thema zal oppakken waar hij in het vroege najaar van 2012 op tamboereerde: dat het kabinet van rechten voorzieningen wil maken en dat hij dat niet wil. De verzorgingsstaat is een geheel van rechten die tot voorzieningen leiden, niet omgekeerd een fonds aan voorzieningen dat jaarlijks bij wet wordt aangepast aan de stand van de economie of van het overheidsbudget. Heerts hoeft geen doelen na te streven maar randvoorwaarden aan te geven en daaraan vast te houden. De belangrijkste: iedereen die maatschappelijk gewaardeerde arbeid verricht heeft recht op sociale zekerheden. We hebben niet een teveel aan recht, we hebben een te kleine kring van rechthebbenden.

In elk ander scenario is de vakbeweging niet alleen een ideologisch staatsapparaat, zij is dan een staatsapparaat zonder meer. Het zou de voltooiing zijn van een overheid die van elke burger een staatsapparaat wil maken, een uitvoerder van een beleid waarin de maatschappij het huishouden van de staat is en de staat – toegejuicht door het gilde der staathuishoudkundigen die zich tegenwoordig economen noemen – het huishoudboekje op orde brengt.

In de uitnodiging van Asscher aan de FNV om mee te denken over welke bezuinigingen het eerst mogen en welke later klinkt hetzelfde sentiment door als in zijn idee van een participatiecontract: de overheid herschrijft de taak van de socialisatie van mensen door mensen als een taak van integratie van nieuwkomers, trekt die taak naar zich toe en verwacht van de burgers zowel begrip als medewerking.

U mag het zelf doen. Ik hoop dat de FNV er op tijd achterkomt dat zij een belangenorganisatie is om de staat in het gareel te houden en geen staatsapparaat om de belangen te kneden zoals het de staat uitkomt. In het eerste geval zal de regering erachter komen hoe vleugellam hij is, in het tweede geval zal de FNV inderdaad vleugellam blijken.

3 maart

=0=

 

Pil

Hoe verder de top van de basis verwijderd is, hoe meer de top in een geheel eigen wereld leeft. Het geldt voor organisaties, politieke instellingen, inkomensverdeling. Geeft allemaal niets, tenzij de top meent niet alleen zichzelf maar ook de basis te kunnen helpen. Dat meent de top meestal en daarom is de regel (afkomstig van Kenneth Boulding, zie zijn The Economics of Knowledge and the Knowledge of Economics, American Economic Review Vol. 56 1-2, 1966: 1-13, 8) zo belangrijk. De regel attendeert op de dalende opbrengsten van ‘schaal’. Misschien moet Plasterk het stukje van Boulding eens lezen want na alle missers van schaalvergroting in het onderwijs, in de zorg, in de woningbouw (ik beperk me tot de sectoren waar de overheid iets te vertellen zou moeten hebben) is deze minister van plan provincies en gemeenten ‘op te schalen’. Laat hij dan vooral ook de context van het artikel honoreren, de context van ‘kennis’ en ‘leren’. We kunnen leren van een doorgeschoten fixatie op schaal, gewoon omdat het idee van schaal zelf ook een leerinzicht is. Schaal is geen argument, het is een te onderzoeken element in een geheel van uitvoeren en besturen, en het eerste rode licht verschijnt op de weg zodra de besturing de uitvoering uit het zicht dreigt te verliezen. Hoe moeilijk kan het zijn?

Je moet wat doen als minister van een uitgeklede portefeuille en Plasterk kiest de weg die de meeste rampen belooft. De minister neemt zich niet eens de moeite een nieuw argument te verzinnen. We moeten het weer doen met de afgetrapte schoenen van meer efficiency en een betere taakverdeling. De gemeenten krijgen alles op hun bord gekieperd, de gemeenten wordt het bijbehorende budget onthouden en de oplossing is beter samenwerken en het vinden van de juiste schaal per taakgebied. Efficiency, en de korting is al ingeboekt. Het had de minister gesierd als hem was opgevallen dat bij alle mislukkingen van schaalvergroting de top er altijd een idee van efficiency op nahoudt waar de basis de zin niet van kan inzien om de uitstekende reden dat de top zich al doende compleet heeft weten los te zingen van elke uitvoeringspraktijk. Ze hebben geen idee. Het is de minister niet opgevallen. Hij heeft ook geen idee, behalve dat groter beter is.

Er is, vermoedelijk, een optimum in schaal. Dat zal per uitvoeringspraktijk verschillen en daarom is de onverschilligheid van bestuurders voor de verschillen in optimale schaal zo stuitend. Voor hen is schaal een pil die elke organisatie moet slikken om er beter van te worden. Wij hebben niet zozeer last van ‘fact-free’ politiek als wel van ‘experience-free’ politiek, een pact tussen onderzoekers (er wordt altijd onderzocht) die een begrip van ‘evidence based’ praktijk hanteren waaruit de praktijk is weggesneden en bestuurders die zo ver weg staan van elke praktijk dat ze menen dat hun model van besturen overal op dezelfde manier van toepassing is. Afnemende opbrengsten voor schaal? De bestuurders denken dat het over de uitvoering gaat, en zetten er de schaar in. Dat maakt het besturen, zeg nou zelf, complexer. Om alle snippers goed te overzien moet je afstand nemen anders zie je de helft niet. Wat verder weg, en wat is dat anders dan een kleinere uitvoering- en grotere bestuurlijke organisatie? De eigen wereld van de bestuurder, het is geen kwade opzet maar harde noodzaak. Noem het een visie, een bestuurdersvisie op besturen. En slik die pil nou maar.

Monomanie.

2 maart

=0=

 


Bestel

In Italië heeft de helft van de stemgerechtigden het niet zinvol gevonden van hun kiesrecht gebruik te maken. Van de andere helft heeft een kwart gestemd op een partij met een programma dat de implosie van het politieke bestel tot inzet heeft. Twee op drie Italianen heeft daarmee kenbaar gemaakt dat het bestel hen niets te zeggen en nog minder te bieden heeft. Dat is adembenemend. Is het genoeg druk om het gebouw van de traditionele politiek in te laten storten? Dat is wel het doel. De beweging van Grillo moet de druk van buiten zo groot maken dat zittende politici en zittende partijen eronder zullen bezwijken. Tegen hen zegt Grillo nee en nee en nee. Met Grillo heeft het sentiment van Occupy voor het eerst een indrukwekkend stempel gedrukt op de politiek van een groot land. De druk is, inderdaad, fors vergroot.

Of de druk groot genoeg is, is een, althans voor mij, ondoorgrondelijke kwestie. We weten al jaren dat voor vele Italianen de politiek – de parlementariërs, de partijen, de regeringen, de EU – het probleem en niet langer de oplossing is. Een extra-politieke beweging als die van Grillo, die los van de grote media z ’n aanhang heeft verworven, heeft nu de politiek laten weten dat het genoeg is geweest. In ons land krijg je dan bewegingen binnen het bestel (Fortuyn, Wilders), in Italië hebben we nu te maken met Grillo die het bestel de wacht aanzegt. De LPF en de PVV wisten niet hoe snel ze tegen de macht aan moesten schurken, de beweging van Grillo steekt een dikke vinger op. Dat is een groot verschil, net zo groot als het verschil tussen de populist die de politiek als platform gebruikt om het ‘volk’ te bewegen en de populist die het ‘volk’ bereikt door het politieke platform de wacht aan te zeggen. In het tweede geval is de benaming ‘populist’ eerder een sociale dan een politieke categorie. Het is het verschil tussen de gebruikelijke reflex dat het land toch geregeerd moet worden en de riposte, de claim, dat het land zich beter zelf kan regeren zonder dan met de representanten van het bestaande politieke bestel.

Ik zou hopen dat er wat van waar is, van die claim. Beoordelen kan ik hem niet. Ik heb uiteraard kranten en tijdschriften bijgehouden over Italië – en heb over de helft die niet stemt niets en over het kwart van de rest dat Grillo stemt voornamelijk anekdotes en ‘impressies’ meegekregen. Wat hen behalve boosheid en frustratie beweegt, daar zou de politieke toekomst van het land wel eens meer kunnen afhangen dan van het gespartel van het bestel.

1 maart

=0=