Houvast
Kun je naar gezag verlangen? Je kunt naar structuur verlangen, dat zeker. Structuren sluiten een aantal mogelijkheden uit en geven je daardoor de ruimte om een aantal andere mogelijkheden gerichter te benutten. Structuur als plattegrond en als je in een vreemde stad bent kun je best verlangen naar een plattegrond. Structuren reduceren de complexiteit van de verlegenheid waar het onbekende je voor plaatst en ze maken daarmee de ruimte vrij om een nieuwe en andere complexiteit op te bouwen, zoals het je in een stad begeven en dat voor anderen onzichtbaar te maken of gewoon te wachten op wat zich op je weg voordoet. Een plattegrond heeft geen gezag en vervult dus ook geen verlangen naar gezag. Een plattegrond verplicht je tot niets. Je kunt hem ook in een lade stoppen en vergeten.
Ook organisatiestructuren hebben geen ‘gezag’. Je kunt er aan aflezen hoe de communicatielijnen in een organisatie zijn bedacht, je kunt aan de hand ervan vermoeden welke coördinatietaken in de organisatie geregeld moeten worden, en als je gezag hiërarchisch denkt kun je naast of op de communicatielijnen gezagslijnen denken. Niet alle gezag is hiërarchisch gezag en niet alle communicatielijnen zijn tegelijk signalen voor gezagsrelaties. Je kunt verlangen naar een heldere organisatiestructuur (volgens het sociotechnische motto van de complexe taken en eenvoudige organisaties bijvoorbeeld) maar daarmee informeer je nog niet naar gezag, laat staan dat je er naar verlangt. Gezag heeft een structuur, gezag biedt ook structuur maar het omgekeerde is niet waar.
Toch is dat de indruk die ik overhoud van het boek van Christien Brinkgreve, Het Verlangen naar gezag; over vrijheid, gelijkheid en verlies van houvast (Amsterdam en Antwerpen, Uitgeverij Atlas Contact 2012). Structuren bieden houvast. Dat is, als ik het goed heb begrepen, ook wat gezag doet: houvast bieden. Dat mag een overeenkomst zijn, maar waar zijn de verschillen? Ik ben er niet achter gekomen. Ik bedoel, de wetenschap dat je bij overtredingen wordt gestraft, of dat je bij ongehoorzaamheid in elkaar wordt geslagen, dat biedt ook allemaal houvast, onaangenaam houvast in deze gevallen, net zoals een ‘leider’, die je ontheft van de plicht zelf na te denken, houvast biedt. Je ouders bieden houvast, zij wel in de eerste plaats. Je kunt naar zulk houvast verlangen en je kunt als het houvast van de ouders wegvalt of altijd al niet veel zaaks was, proberen iets vervangends te vinden. Volwassen zijn betekent niet dat het afgelopen is met de afhankelijkheid; het betekent andere soorten afhankelijkheid, van een partner, een vriendenkring, een baan, clubs, wat al niet. De behoefte aan houvast, en dus de onvermijdelijkheid van afhankelijkheid, blijft maar volwassenen kiezen hun houvast op eigen gezag. Niet afhankelijkheid is het punt, maar het initiatief binnen afhankelijkheidsrelaties. Volwassenen nemen zelf het initiatief of worden behandeld alsof ze het hebben genomen, kinderen, gekken, gevangenen, illegalen hebben dat initiatief niet en daarom staan zij onder vreemd gezag. Met de term houvast komen we, net als met de term structuur, niet veel verder. Het woord houvast biedt onvoldoende houvast.
Zonder structuur gaat het niet want je verdwaalt en zonder houvast hoef je niet per se te verdwalen maar je voelt je niet veilig genoeg om je neus buiten de deur te steken, ook niet als je de route kent. Dat schetst de positie van hen die het gezag ondergaan of ‘accepteren’. Gezag = structuur + houvast. En hoe ziet de andere kant, de kant van de gezaghebbende, de ‘autoritatieve’ persoon of instantie eruit? Nu, de meeste mensen ‘verlangen’ naar gezag, maar er zijn uitzonderingen en die belichamen de ideale gezagsdrager. Dat ben je als je een ziener bent, een visionair die nieuwe structuren ziet voordat anderen ze zien (in het boek wordt Herman Hertzberger aangehaald als voorbeeld van een architect, een beroep dat de ruimte structureert. Hertzberger zegt: ‘Ruimte maken is wat de structuur doet …’), of als je een leider bent, een aanvoerder en beschermer die durft wat anderen niet durven, die hen verbindt en die niet wegloopt als het fout gaat. Gezag = visie + leiderschap. Als ik me niet vergis heb ik daarmee de twee kanten van het gezagsbegrip bij Brinkgreve wel samengevat.
Wie structuur zoekt in het boek heeft het niet gemakkelijk. Wie houvast zoekt evenmin. De auteur heeft geprobeerd haar eigen levens- en werkervaringen te verbinden met uitstapjes naar sociaalwetenschappelijke literatuur (waarbij ik de psychologie voor het gemak ook maar als sociaalwetenschappelijk meeneem, niet omdat ik vind dat de psychologie een sociaalwetenschappelijk programma is maar omdat ik vind dat het in het boek van Brinkgreve niet meer is dan een individuele optiek op afhankelijkheidsrelaties). Het boek krijgt daardoor iets springerigs en ook willekeurigs, alsof het betoog meer wordt bepaald door de kennissenkring en gesprekspartners van Brinkgreve dan door enig thema of vraagstelling. Het hoeft niet te verbazen, daarom, dat zo ongeveer alles voorbij komt, van verhaaltjes voor het slapen gaan tot en met het verhaal van Europa en het verhaal van Nederland – de verhalen die maar niet van de grond komen. En zelfs als het tot een thema komt – school, gezin, werk – dan nog wordt het thema bedolven onder de observaties van haar gesprekspartners die zelden het thema en steeds de problemen rond het thema opdissen. Zo gaat het bij werk en gezag noch over werk, noch over gezag. In plaats daarvan gaat het vrijwel uitsluitend over de meningen en interventies van enkele organisatiedeskundigen (coaches, adviseurs) die meer over hun vak en hun bemoeienissen vertellen dan over het werken in organisaties. En die dat ook nog in een trant doen waarbij het erop lijkt dat je, als je de tijd neemt en niet direct in de stress schiet, ook bij grote veranderingen (reorganisaties, fusies, afstotingen), nog best een plekje in het verhaal van de organisatie kunt krijgen. Als je de tijd best zou willen nemen maar niet krijgt – tja, wat dan?
Dan verlang je niet naar gezag zou ik denken. Dan verlang je naar macht, zodat je aan de haast van de leiding een halt kunt toeroepen. Maar om dat te kunnen bespreken had Brinkgreve een onderscheid moeten aanbrengen tussen macht, gezag en leiding. Dat onderscheid ontbreekt (het obligate ‘gezag is als legitiem erkende macht’ daargelaten) en daarmee ontbreekt ook precies datgene waarin gezag niet hetzelfde doet als het bieden van structuur en niet hetzelfde doet als het bieden van houvast. Het is een boek over verlangen – akkoord. Van wie het een verlangen is staat er niet bij. Ja, van de mensen, maar de ene mens is de andere niet, ook al hebben ze allemaal een vader en een moeder. Een verlangen waarnaar? Naar overzichtelijkheid, zou ik vermoeden. Naar bewegwijzering en naar een gids, naar structuur en naar leiding.
Volwassen zullen we nooit worden, zo. Het is alsof het ouderlijk gezag de kern van alle gezag is, de oervorm waaruit alle andere vormen van gezag zijn afgeleid. Dat is raar. Het ouderlijk gezag is de enige gezagsvorm die je niet kunt kiezen, die je niet kunt vervangen, waarin van vrijwilligheid geen sprake is. Waar de problematiek van ‘vrijheid en gelijkheid’ – de thematiek die het gezag in moderne tijden zo compliceert volgens de auteur – niet speelt, ouderlijke verwarring ten spijt. Waar je niets voor hoeft te kunnen omdat je het bent of niet bent. Het is de vorm die de kinderen van vandaag opvoedt tot de ouders van morgen. Het is de vorm waarbinnen het gezagsthema niet de coördinatie van volwassenen, van mondigen is, maar de verhouding tussen mondigen en onmondigen.
Daar doen we het niet voor.
30 juni
=0=
Eigentijds
Een eigentijdse hypotheek, zal de commissie Wijffels (de commissie Structuur Nederlandse Banken) gedacht hebben, moet helemaal anders. Het hele bankwezen moet anders. De commissie heeft er een braaf rapport (Naar en Dienstbaar en Stabiel Bankwezen) over geschreven. Sommige aanbevelingen, zoals die over eenvoudige standaardcontracten bij hypotheken etc., zijn uitstekend (overigens wordt daar wel een uitzondering op toegelaten voor nieuwe banken met een klein marktaandeel. Curieus) . Ze hadden alleen al jaren eerder kunnen worden gedaan en al jaren eerder kunnen worden ingevoerd. Bij ‘systeembanken’ wordt opgemerkt dat die zo ingewikkeld zijn (voornamelijk vanwege de vele juridische constructies die van elke systeembank een doolhof maken waaruit ze zichzelf soms ook niet meer weten te bevrijden) dat je als ze dreigen om te vallen eerst het beheer moet overnemen en vereenvoudigen en pas dan de schaar erin zetten. Waarom we moeten wachten tot het fout gaat, waarom we genoegen moeten blijven nemen met juridische constructies die alles moeten omzeilen wat niet tot in de kleinste lettertjes van de wet geregeld is en natuurlijk ook niet geregeld kan worden, die vraag wordt niet gesteld en dus ook niet beantwoord. Ook scheiding van bankactiviteiten – om de risico’s kort te sluiten van de combinatie van een algemene bank en een bank die voor eigen rekening actief is – is volgens de commissie niet nodig. Waarom niet? Omdat, lees ik op pagina 24 van het rapport, dit in Nederland toch niet (meer) voorkomt en omdat dit volgens de betrokken banken in Nederland niet (meer voorkomt). Het komt niet (meer) voor om dat het volgens de banken niet (meer) voorkomt en daarom is een ‘wettelijk verbod’ ook niet nodig. Het inzicht dat aan deze non sequitur ten grondslag ligt is voor mij te hoog gegrepen.
De pers was voornamelijk geïnteresseerd in de passages over het terugbrengen van het maximum van een hypotheek tot 80% van de waarde van het aan te schaffen huis. Er moet voor minimaal 20% gespaard worden. De commissie constateert dat je zoiets niet van de ene op de andere dag kunt invoeren en dat het met de huidige huizenmarkt nog niet kan. Eerst moeten de huizenprijzen weer stijgen want als je het nu doet dan is dat slecht voor de bouw, voor de waarde van de huizen, en je zou meer huurwoningen moeten gaan bouwen. Maar wordt het ingevoerd dan moeten mensen eigen geld meebrengen om iets met een hypotheek te kunnen kopen. Eigen geld. Of dat lekker gaat lopen staat er niet bij. Voorheen was dat eigen geld niet nodig omdat de bank keek naar de status van je baan en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden. Daar was wel een voorspelling op te construeren. Dat kunnen we niet meer. De zekerheid van de baan is weg en daarmee is de bodem onder onze hypothecaire wonderwereld weggeslagen. In plaats daarvan komt dat eigen geld waarbij de commissie opmerkt dat je daar ook je pensioenopbouw voor kunt inzetten. Bouwsparen noemt de commissie dat (: 23).
De vraag is vanzelfsprekend hoe het met die pensioenopbouw gesteld is, alweer tegen de achtergrond van het verdwijnen van de vaste baan. De overheid koestert daar hoge verwachtingen over en heeft zich al rijk gerekend met enkele miljarden fiscaal voordeel (‘een ingeboekt feit’, zegt staatsecretaris Klijnsma, die we wel dankbaar mogen zijn voor dit taalkundige novum), enkele miljarden die de overheid denkt te kunnen ophalen bij al die pensioenopbouwers die immer steeds meer jaren gaan besteden aan het op peil brengen van hun voorraden beukennootjes voor de oude en koude winter. Steeds meer! Dan kan er van de fiscaal vrijgestelde pensioenpremie ook wel wat af. De overheid verwisselt steeds consequenter de kansen en risico’s van zijn burger voor boekhoudkundige veronderstellingen over een nette, beheersbare en voorspelbare levensloop. Kennelijk rekent de commissie daar ook op. Lukt het niet? Dan moet je er toch echt een schepje bovenop doen. Alles om te ontsnappen aan de plicht om recht voor z’n raap te erkennen dat wat ooit voor velen was weggelegd in de toekomst voor steeds minder mensen beschikbaar zal zijn. Het kopen van een eigen huis zal selectiever worden en het politieke gekrakeel (wanneer heb je al bouwsparend het recht je pensioen in te zetten voor een huis?) zal niet meer van de lucht zijn. Leuk voor bij de verkiezingen.
Bij elk rapport stel ik mezelf de vraag wie er garen bij spint. Ook bij het rapport van deze commissie. Ik zie een glanzende bancaire markt voor bouwsparen ontstaan. De pensioenfondsen zullen een veer moeten laten in de beschikking over de pensioengelden, nominaal ten gunste van de bouwspaarder, feitelijk ten gunste van een nieuwe markt voor nieuwe bancaire producten. Heel eigentijds. Er is geen ontkomen aan. Ook in tijden van werkloosheid is er altijd weer werk voor commissies en nieuwe commissies.
29 juni
=0=
Tweevoud
Kort geleden legde iemand me de vraag voor of de werkgevers, geconfronteerd met het af en toe de kop opstekende verschijnsel van ‘organizing’, hun model van collectieve actie moesten herzien. De referentie bij de vraag was naar de modellen of ‘logica’s’ van collectieve actie zoals in 1980 ontwikkeld door Claus Offe en Helmut Wiesenthal, al weer een paar decennia geleden dus (en opnieuw afgedrukt in C. Offe, Two Logics of Collective Action, in idem Disorganized Capitalism. Cambridge, Polity Press 1985: 170-220). De gedachte van Offe was dat werkgevers zich om voornamelijk instrumentele redenen (kosten en baten) organiseerden en dat werknemers daar niet mee uitkwamen. Hun arbeid is verbonden met hun persoon (dat geldt overigens evenzeer voor tal van zelfstandige dienstverleners en is daarom onvoldoende onderscheidend) en dan gaat het altijd om meer dan alleen een goed loon. Behalve waarde of prijs spelen bijvoorbeeld ook waardigheid en respect hun partijtje mee. De collectieve actie van werknemers is, tegen deze achtergrond, altijd ‘dialogisch’ (een dialoog tussen leiding en leden) van aard en zelfs bij sterk geïnstitutionaliseerde, geprofessionaliseerde en gebureaucratiseerde vakbonden verdwijnt dat dialogische nooit helemaal, in het bijzonder niet wanneer het om stakingen gaat. Bij stakingen geeft niet de leiding maar geven de leden de doorslag. Dat maakt het verschijnsel van ‘organizing’ ook zo belangwekkend.
Het doet denken aan de begindagen van de vakbeweging waar stakingen niet het eindpunt zijn als onderhandelingen niets uithalen maar eerder het begin – om de tegenstander überhaupt aan tafel te krijgen. Dat is niet het enige overigens. Er komt, ten tweede, bij dat ‘organizing’ mensen organiseert die nog niet georganiseerd waren, net zoals in de begindagen van de vakbeweging, en als je nog niet georganiseerd bent heb je geen onderhandelingspositie. Je enige wapen is het terugtrekken van je arbeidsaanbod, en dat vereist ‘organizing’ en dat heet al snel een staking. Ten derde, organizing vraagt niet naar werknemers, het vraagt naar alle niet-georganiseerd arbeidsaanbod, dus inclusief dagloners en hun moderne equivalenten, de zzp-ers, althans een aanzienlijk deel van hen Tussen haakjes, de gedachte van Offe en Wiesenthal dat vakbonden werknemers als leden hebben is te beperkt. Het arbeidsaanbod is breder. Dat was zo in de begindagen en het is nu weer zo. Staking, organiseren van ongeorganiseerden en iedereen die werkt, in welke hoedanigheid of status dan ook, werknemers, werklozen, uitzendkrachten, opdrachtnemers.
Het is de relatie tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers die de laatste tijd de meeste aandacht trekt. De schoonmakers, de pakjesbezorgers. De schoonmakers als werknemers bij een opdrachtnemer die personeel aanbiedt voor het schoonmaken bij de uiteindelijke opdrachtgevers, de pakjesbezorgers als dagloners/zzp-ers, opdrachtnemers die er met hun opdrachtgever PostNL niet uitkomen. De aanleiding is steeds dezelfde. De opdrachtgever biedt minder, en de opdrachtnemer heeft de keus tussen afwentelen (de pijn doorschuiven naar de werknemers van de opdrachtnemer tot die het niet langer pikken) of weigeren (de zzp-ers die het lagere tarief niet accepteren). Maar, en dat is bijzonder, ook in het eerste geval is het niet alleen de opdrachtnemer/werkgever die in de vuurlinie komt te liggen, ook de opdrachtgever komt dat. We mogen gevoeglijk aannemen dat de reputatieschade bij bekende bedrijven zoals de NS hen meer treft dan het schoonmaakbedrijf dat de opdracht heeft binnengehaald en nu niet kan leveren. En dan heeft de NS niet veel aan een werkgeversvereniging want die gaat niet over de schoonmaaktarieven. Het leven van een werkgever is vergeleken met dat van de opdrachtgever misschien wel een toonbeeld van eenvoud, net zoals het leven van de opdrachtgever een toonbeeld van tweevoud is geworden. Wat moet je schoonmakers die niet alleen een beter loon verlangen (en de opdrachtgever daar via diens tariefstelling op aanspreken) maar ook nog eens respect en waardigheid?
Ik denk dat het gebrek aan en het opeisen van respect en waardigheid bij zzp-ers, die zzp-ers die van dagloners amper te onderscheiden zijn, en bij werknemers in dienst van opdrachtnemers (werkaannemers) tot ‘organizing’ kunnen leiden, tot eisen die verder gaan dan loon alleen en die de voordelen van het externaliseren van de arbeidsrelaties teniet kunnen doen. Wat heb je aan een schoonmaakbedrijf als de schoonmakers uiteindelijk toch bij jou uitkomen om hun recht te halen? Zelf gaan schoonmaken, betere tarieven aanbieden, van de hele externaliseringconstructie afzien?
Dus ja, het kan zijn dat werkgevers hun model van collectieve actie moeten herzien. Maar dan eerder als opdrachtgevers dan als werkgevers – met op de achtergrond de vraag of je niet het risico loopt dat alle locatiegebonden werk dat je via de voordeur had uitbesteed via de achterdeur terugkomt. Het is niet werkelijk nieuw want de werkgever was nooit werkgever alleen en altijd werkgever/ondernemer. De ondernemersrol heeft een belangrijke stem in het kapittel van uitbesteding en de vervanging van arbeidsrelaties door opdrachtrelaties gehad. Om er een mooi drama van te maken: in de boezem van het bedrijf woedt een conflict tussen werkgever en ondernemer. Ook dat verplicht tot een ‘dialoog’. Maar dat is een ander chapiter, en is tegelijk een kritiek op de gedachte van Offe en Wiesenthal dat werkgeversorganisaties alleen maar ‘instrumentele’ belangen te verdedigen hebben. Per slot, als je de arbeid niet van de persoon kunt losmaken kun je dan wel de werkgever van de ondernemer losmaken?
27 juni
=0=
Beleggen
Dat pensioenfondsen beleggen om een zo goed mogelijk rendement binnen te halen zal niemand verbazen. Je kunt beweren dat die fondsen toch ook een sociale functie hebben en dus best aan mooie doelen mogen bijdragen, aan de woningbouw bijvoorbeeld, maar dan verdient het aanbeveling er het proefschrift van Ewald Engelen, Economisch Burgerschap in de Onderneming (Amsterdam, Thela Thesis 2000: 183-196) nog eens op na te lezen. Dan weten we dat ook weer.
Waar je een goed beleggingsrendement haalt is vooraf nooit helemaal zeker. Desondanks, dat je beter naar groeisectoren kunt gaan dan naar krimpsectoren en beter naar groei-economieën dan naar krimp-economieën vraagt weinig fantasie. Het omgekeerde weer wel en daarom is Diederik Samsom een fantasievol mens. Dat is een felicitatie waard en ik vermoed maar zo dat Samsom een opsteker best kan gebruiken. Ik ben alleen bang dat de felicitatie geen echte felicitatie is. Eerder lacherig gemeend dan hartelijk bedoeld.
Gegeven de euro blijven voor de aanpassing aan slechte tijden niets anders over dan de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. De verzorgingsstaat dus. Met de toetreding tot de euro heeft de Nederlandse staat zijn eigen verzorgingsstaat afhankelijk gemaakt van de internationale conjunctuur. Dat wisten we, of in elk geval, de kabinetten Lubbers tot en met Kok wisten het en daarom wisten de politieke partijen het en wist het parlement het. Nu het al jaren tegen zit en nu blijkt dat het eind van het liedje een steeds snellere afbouw van de verzorgingsstaat vereist, nu wordt het link, althans voor een rechtgeaarde sociaaldemocraat. Bij de VVD wisten ze het altijd al, bij de PvdA ook, maar daar werd en wordt gehoopt dat het misschien meevalt.
Het valt niet mee en daarom verkeert hoop in wanhoop. Paniekvoetbal, dat is het oordeel over de oproep van Samsom aan fondsen, corporaties en mensen toch vooral te investeren en te spenderen in een kwakkelende economie – die mede kwakkelt omdat fondsen, corporaties en mensen aan de tekorten van de overheid moeten bijdragen, hetgeen overigens noch de tekorten noch de economie helpt. Vandaar: paniekvoetbal. Ik heb een ander voorstel ter typering.
Een wanhoopsoffensiefje.
26 juni
=0=
Kwaad
De publicatie van Jurriën Rood, Wat is er mis met gezag? Een nieuwe visie op autoriteit (Lemniscaat, Rotterdam 2013), berust op een dubbel misverstand. Het eerste misverstand is dat alle gezag sinds de jaren zestig voor ‘slecht’ doorgaat. Gezag is een kwaad, voor velen zelfs het kwaad. Dat is niet juist. Antiautoritair is niet hetzelfde als antigezag. Het verzet betrof minder het gezag als wel het bevoegde gezag. Het was verzet dat bevoegdheden relativeerde, ondervroeg, op de hielen zat. Het tweede misverstand is dat we niet alleen geloven dat gezag slecht is, maar dat we bovendien hebben geleerd er ons ook naar te gedragen. Ons gedrag ontkent het gezag, minacht het gezag, demonstreert een permanente afkeer van gezag. De gezagscrisis is geen crisis van de gezagsdrager, van de relatie tussen gezagsdrager en burger, het is een crisis van de burger, van de relatie tussen burger en gezag en van de relatie tussen de burgers onderling. Met als gevolg, zo Rood, dat de gezagsrevolte is uitgemond in de willekeur van het recht van de sterkste.
Het boek. Het boek heeft drie delen. Het eerste deel behandelt de vraag ‘heeft de politie echt geen gezag meer?’, het tweede gaat over ‘de gezagsarme maatschappij’, en het derde stelt de belangrijkste voorwaarde voor een oplossing van het gezagsprobleem centraal: ‘het anti-autoritaire denken voorbij’. Het eerste deel is, in mijn ogen althans, verreweg het beste. De auteur heeft enkele jaren met de politie Amsterdam-Amstelland meegelopen op zoek naar wat hij noemt ‘straatgezag’, het gezag van de politie op straat. Dat hij kon meelopen was, en dat is een belangrijk feit, op uitnodiging van de politie zelf. Men had daar behoefte aan vreemde ogen, niet eens omdat die dwingen maar omdat die het gedrag van politiemensen en burgers kunnen observeren en daar aspecten aan kunnen ontdekken die anders aan de aandacht zouden ontsnappen. Per slot, als je wat doet zie je van alles, maar jezelf zie je niet. Het levert verrassende inzichten op. Voor mij, als lezer, en ook voor Rood zelf. Hij, kind in de jaren zestig, had een beeld van de politie als mepper. Later kwam daar het beeld van de politie als je ‘beste vriend’ bij maar wat Rood nu (vanaf de jaren negentig) aantreft is een andere politie, een politie die de mensen aanspreekt, hen op hun plichten wijst en pas tot harde maatregelen overgaat als de communicatieve aanpak zonder resultaat blijft. Praten en handhaven, dat is het nieuwe ‘paradigma’. Ook in als lastig bekend staande wijken en ook door agenten die hun opleiding nog niet helemaal hebben afgerond maar al wel straatdienst vervullen. En het werkt, volgens Rood. Het is wel dweilen met de kraan open, maar de politie weet dat en laat zich er niet door ontmoedigen. En dat is maar goed ook, want, volgens Rood, de politie heeft de kraan niet opengezet en de politie kan de kraan ook niet in haar eentje dichtdraaien. Je kunt dat ondankbaar werk noemen en toch moet het worden gedaan. Door de bank genomen wordt hun werk door de burgers gerespecteerd. Rood heeft geturfd dat ongeveer driekwart van de terechtwijzingen van de politie zonder morren door de burger wordt geaccepteerd. Ongeveer eenzesde wordt overgenomen onder kleiner of groter protest en in een op twaalf gevallen ontrekken de mensen zich eraan. Als we ervan uit mogen gaan dat instemming met het gezag betekent dat je een aanwijzing zonder verdere navraag opvolgt dan weet ik niet of je van een succes mag spreken als de gezagsdrager in een kwart van de situaties niet op zijn woord wordt geloofd. Bovendien, om te zeggen dat het beter gaat nu de politie over een nieuw paradigma beschikt zou vereisen dat we over vergelijkende cijfers beschikken maar daar beschikken we niet over. Althans, bij Rood komen ze niet voor. Daarnaast hebben we vaker te maken met situaties (door evenementen, door het uitgaansleven) waarin het tot heftige confrontaties tussen politie en gezag komt – Hoek van Holland, Haren, elke voetbalwedstrijd, elke jaarwisseling. Rood noemt die situaties wel maar ziet ze als product, niet van het falend gezag van de gezagsdrager, maar van de veeleisende burger die gezag moet ‘toekennen’ en die dat verdomt. Het probleem is dus, zegt Rood, dat gezag zelf door en door verdacht is (: 76). Gezag mag dan wel een relatie zijn, maar die relatie als zodanig heeft de erkenning of toekenning van de burger nodig en die is kennelijk ingetrokken. De argeloze lezer zal dan denken dat de auteur daarmee zijn eerdere conclusie (met het straatgezag van de agent is weinig mis) onderuit haalt en zijn observaties over het ‘dweilen met de kraan open’ nogmaals heeft geïllustreerd. Die conclusie trekt de auteur zelf helemaal niet – maar het kan wel verklaren waarom bij hem macht, gezag, leiding en geweld moeiteloos in elkaar overgaan en dat daarom de politie gezag heeft omdat ze geweld mag gebruiken, omdat de politie over macht beschikt, omdat de politie de leiding neemt waar anderen dat niet doen, willen of kunnen. Rood heeft het niet over gezag, hij heeft het over het effect ervan: gehoorzaamheid. Dan wordt het moeilijk nog van een gezagscrisis te spreken. Het is zelfs moeilijk van een gezagsrelatie te spreken. Je kunt je verzetten tegen de autoriteiten, je kunt ‘antiautoritair’ zijn, en daarmee niet het gezag maar de repressie bedoelen, niet het gezag bedoelen, maar elke vorm van leiding die je niet zelf had bedacht, niet het gezag bedoelen maar elke vorm van macht die op je afkomt. Dat begint sterk te lijken op het begrip van gezag uit de jaren zestig. Het straatbegrip dan, samengesteld uit door (onveranderlijk negatief geladen) woorden als patriarchaat, repressieve tolerantie, klootjesvolk, misselijk makende middenstand enz. begeleide ervaringen. Ervaringen op straat want er kwam een nieuw publiek de straat op en elk nieuw publiek betekent automatisch (begripsmatig, bedoel ik) een nieuwe wereld van publiek zowel als autoriteit. Als je daar al een ‘begrip’ van gezag aan wilt overhouden dan hoef je niet veel meer te doen dan de populaire boekjes, pamfletten, brochures en verslagen van de sprekende hoofden uit die tijd te raadplegen en je bent er. Bij een onwerkbaar vuilnisbakwoord ‘gezag’. Ik geloof inderdaad dat Rood een dergelijk breed, ongedifferentieerd en onbruikbaar gezagsbegrip hanteert. Daarover bericht het tweede deel van het boek.
En zo komen ze allemaal voorbij, Van Duijn namens Provo, Rode Danny, Rudi Dutschke, Jerry Rubin en Abbie Hoffman, Elridge Cleaver en Bobby Seale, en hun meer of minder directe voorgangers, inspiratoren en ideologen: Bakunin en Kropotkin, de Radencommunisten, de Frankfurter Schule en Marcuse, Adorno en Fromm en dus Marx, Hegel, Freud en, vooruit, ook Max Weber een beetje omdat je om hem niet heen kunt als je het over gezag wilt hebben. In trefwoorden allemaal, een heuse potpourri waar even verder ook moeiteloos Foucault in wordt meegenomen. En de ‘postmodernen’. Nee, echt tevreden is Rood niet over hen, achteraf dan. Voelt hij zich een beetje bij de neus genomen door de helden en voorbeelden van weleer? Ja, zeker. Het was opwindend en zo, maar van opwinding kun je niet leven en opwinding genereert wel rommel maar nog niet degenen die de rommel mogen opruimen. Had de overheid, hadden de autoriteiten dat niet moeten doen dan? Die rommel kun je toch zo niet laten liggen? Komen we dan toch nog, via de achterdeur als het ware, terug bij het gezag? Het zou moeten maar het werkte lange tijd anders uit. Het gezag was te besmet geraakt, ook, vertelt Rood, door de grote bekendheid die de experimenten van Milgram (en later die van Zimbardo) kregen. Milgram, de man van de experimenten waaruit zou blijken dat we, gegeven een situatie waarin we de verantwoordelijkheid voor onze daden op het bordje van een ‘autoriteit’ kunnen leggen, allemaal tot verschrikkelijke dingen in staat zijn, dat we ons ‘gehoorzaam’ laten gebruiken voor dingen die we uit onszelf nooit zouden doen. De logische gedachte dat het met de autoriteiten dus niet zo slecht was gesteld (ze kunnen ons door de juiste context zoals een uniform of een witte jas, zoals een laboratoriumachtige omgeving of een als gevangenis bruikbare ruimte te scheppen tot van alles en nog wat aanzetten) kwam niet voor, volgens Rood. In plaats daarvan kwam de gedachte, kwam het sentiment, dat autoriteit – inclusief de autoriteit van het gezag – ‘slecht’ was (: 111-114). Het gezag is het kwaad. Tja, denk ik dan, het zal wel en zo maar als het werkt, werkt het. Maar het werkt niet want we vinden het slecht en dat oordeel, niet de analyse van Milgram, bereikte het ‘collectieve bewustzijn van de toenmalige intelligentsia’ (: 114). Het staat er, ik kan er ook niks aan doen. En waarom? Ik vermoed door de gedachte van Rood dat gezag en ontzag een Siamese tweeling zijn. Je hebt de ene helft niet zonder de andere helft. Haal ze uit elkaar en van gezag noch ontzag blijft wat over. Er was, ooit, een vrij directe samenhang van ‘gezag’ en ‘ontzag’. Die samenhang werd in de jaren zestig doorgeknipt, verbroken (: 82). Dat roept de vraag op: is er geen gezag zonder ontzag? Ik geef toe, de vraag is meer retorisch dan analytisch maar juist daarom valt het op dat Rood de vraag niet stelt en wel het antwoord suggereert: met het wegvallen van het ontzag voor politie, bestuurders, bevoegd gezag, de ‘autoriteiten’, is ook de gezagstoekenning door de burgers in het ongerede geraakt, in een crisis terechtgekomen waaruit het nog altijd niet is bevrijd. Rood besteedt veel aandacht aan de ‘media’ en ik vermoed dat daar het verloren ‘ontzag’ voor het gezag aan ten grondslag ligt. De media verbeelden en versterken het verloren ontzag en, in de perceptie van Rood, demonteren ze daar het gezag mee.
Ontzag is, wat het verder ook is, een sentiment en mijn stelling is dat, ten eerste, voor Rood daarmee ook de toekenning van gezag een sentiment is en dat, ten tweede, met het wegvallen van het ontzag voor het gezag het wegvallen van het gezag zelf niet uit kan blijven. Dat is, ik druk me voorzichtig uit, te kort door de bocht. Gezag, zoals Barrington Moore dat eens formuleerde, staat midden in de maatschappelijke arbeidsdeling en sociale coördinatie aan de ene, de verdeling en toewijzing van claims op goederen en diensten aan de andere kant (ik heb in het recente verleden in een lezing en in een bewerking van die lezing tot een artikel in status nascendi de nadruk gelegd op de betekenis van school en werk. De bredere context daarvan vinden we bij Barrington Moore, Jr., Injustice, The Social Bases of Obedience and Revolt. White Plains NY, Sharpe 1978: 9, 15, passim. Exemplarisch in dit verband is ook Reinhard Bendix, Herrschaft und Industriearbeit. Frankfurt am Main, Europäische Verlagsanstalt 1959). Elke verhandeling over gezag die nalaat de ingrijpende veranderingen in de maatschappelijke arbeidsdeling van de laatste halve eeuw te bekijken (trefwoord: globalisering), die nalaat de ingrijpende veranderingen in sociale coördinatie (trefwoord: communicatiemedia) te bekijken, en die nalaat de ingrijpende veranderingen in de verdeling en toewijzing van claims op goederen en diensten (trefwoord: financialisering) te bekijken kan nog wel dromen van gezag en de teloorgang van gezag maar kan het gezag analyseren noch onderzoeken. In het geval van Rood blijft het bij dromen – en als het hem naar de keel komen er de nachtmerries bij. Wanneer hij het heeft over de geschiedenis van het gezag dan gaat het niet over dit zojuist aangestipte milieu van het gezag. Het gaat alleen over de burger die het voor gezien houdt. De gezagproblematiek van Rood is niets anders dan de onwillige burger die zich niets meer laat zeggen en er bij het minste of geringste op los slaat (het recht van de sterkste, de jongens en mannen tussen 18 en 34 – de getallen en hun verklaring staan op pagina 161-188 – die hun testosteron reguleren door zich aan niets iets gelegen te laten liggen. Tja, die jongens. Nergens goed voor en wat doe je dan? Je reageert je af). Hoe dat komt? Testosteron was er altijd al (en het kan net zo goed opgevoerd worden bij de verklaring van agressie als bij de verklaring van onderhandelen, zie M. Eisenegger et al, Prejudice and truth about the effect of testosterone on human bargaining behaviour; Nature 463, 2010: 356-359. Zie ook de discussie naar aanleiding van dit artikel in Nature 485, 2012: E4-E6) dus met biologie en het ‘lichaam’ alleen komen we niet heel ver. Wat dan? Voor Rood is het eenvoudig. Het recht van de sterkste, het gezag van het geweld, is het onbedoelde maar o zo voorspelbare effect van het anti-autoritaire denken (: 293). Het lijkt wel op economie en dan in het bijzonder op die fameuze, Adam Smith ironiserende, uitspraak dat het monopolie de logische (voorspelbaar en onbedoeld, zoals de onzichtbare hand van Smith voorspelbare en door niemand bedoelde uitkomsten heeft) uitkomst van concurrentie is (bron: Joan Robinson, Economics, an awkward corner, hier naar de Duitse uitgave, Die fatale politische Ökonomie; Frankfurt am Main/Wien, Europäische Verlagsanstalt 1968: 64). Voor slecht denkwerk zoals het anti-autoritaire denkwerk komt er wel veel uit voort, alles eigenlijk, alles waar Rood het niet mee eens, alles waar hij ongelukkig van is geworden, alles waarvoor hij een verantwoordelijke zoekt. Het anti-autoritaire denken is bij Rood eenzelfde soort gezag als het gezag dat in de jaren zestig aan de tand werd gevoeld: het staat voor alles dat even niet bevalt.
Wat bevalt Rood dan wel? Dan zijn we in het derde deel, het deel dat V-gezag behandelt, met de V van Vrijwillig (: 212-234). Het is vrijwillig aanvaard, en het is ‘kritisch’ (: 208), dat wil zeggen ‘kritisch ondersteund’ gezag (: 295). En wat staat het in de weg? Nu, alleen het idee van de overbodigheid en onwenselijkheid van alle gezag (: 296). Heeft Rood niet door dat het gros van het gezag dat mensen aanvaarden – het gezag behorend bij hun arbeidsrelatie – vrijwillig is aangegaan. Heeft Rood niet meegekregen dat het gezagprobleem in de arbeidswereld niet ontstaan is door ongezeglijke werknemers en wel door een bedrijfsleven dat aan een gewone arbeidsrelatie steeds minder behoefte en steeds minder boodschap heeft? Het is Rood ontgaan. Nu dan, hebben we misschien een voorbeeld van het ‘goede’, het goede samenleven en het goede gezag? Ook dat hebben we, zegt Rood. Het is het voorbeeld van de capabilities-benadering, zoals ontwikkeld door Martha Nussbaum. En ook door Amartya Sen voegt Rood er trouwhartig aan toe. Hij vergist zich, in elk geval zodra hij beweert dat we hiermee de sleutel in handen hebben, de ‘bodem’, voor het opstellen van een ‘universele ethiek’, een ethiek geschikt om ook gezag en rechtvaardigheid met elkaar te verbinden. Het mag een detail lijken maar in mijn optiek is dit oprekken van een perspectief typerend voor de werkwijze van Rood, of het nu gaat om capabilities, gezag of het anti-autoritaire denken en doen. Ik bedoel dat capabilities geen theorie voor rechtvaardigheid, laat staan voor een ‘universele ethiek’, opleveren. Capabilities staan voor ‘niet meer dan een perspectief in termen waarvan de voor- en nadelen van een persoon redelijk kunnen worden getaxeerd’ (Sen, The Idea of Justice, London, Allen Lane/The Penguin Group 2009: 296-297). Dat is alles en er volgt volgens Sen niet uit dat, omdat vrouwen langer leven dan mannen, daar uit overwegingen van vrijheid en gelijkheid hoognodig aan wat moet gebeuren. Waarom niet? Omdat capabilities daar niet voor gebruikt kunnen worden. Net zo min als ze bruikbaar zijn voor gezag.
Je zou kunnen zeggen dat de vergissing van Rood, het onherkenbaar zijn van gezag zodra alles wat gehoorzaamheid produceert, of het nu macht, leiding, geweld of het gezag zelf is, als gezag wordt beschreven, een vergissing is die door de autoriteiten zelf ook is gemaakt – en dat we daaraan de ‘zogenaamde’ gezagscrisis hebben te danken. ‘De zogenaamde gezagscrisis is voortgekomen uit het gezag zelf, het heeft de ongelukken die het zijn overkomen in een proces van jaren zelf uitgelokt’ (H. Hofland, Tegels lichten, of ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten. Amsterdam, Uitgeverij Contact 1972: 188). De gezagscrisis is ‘zogenaamd’ omdat het geen verzet representeerde tegen het gezag maar tegen de perversie en de karikatuur van gezag die het bevoegde gezag van zichzelf had gemaakt. De gezagscrisis is ‘zogenaamd’ omdat niet het gezag werd bestreden maar de bevoegdheid van autoriteiten die zich als gevolg van hun bevoegdheid alleen al daardoor ‘gezaghebbend’ waanden. Dat was een ernstige vergissing van die autoriteiten en dus werd de perversie, eenmaal uitgedaagd, al snel zichtbaar in de futiliteit van de gezagsdragers en, zelfs, in het contraproductief worden hun gezag (A.O. Hirschman, The Rhetoric of Reaction; Perversity, Futility, Jeopardy. Cambridge MA, The Belknap Press of Harvard University Press 1991). Het bevoegd gezag had geen gezag, en het ontbeerde leidinggevende capaciteiten, maar het had wel macht, en het verkocht macht als was het gezag: het kon het de mensen knap lastig maken, gewoon, omdat de mensen over weinig tot geen alternatieven beschikten buiten de autoriteiten om. Je kwam niet om ze heen, en dan hebben we het niet over gezag en ook niet over leiderschap, we hebben het gewoon over macht. De autoriteiten waren dan ook overal. Het waren niet voor niets – de trente glorieuses, de eerste dertig naoorlogse jaren – de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat. De hoogtijdagen – en de aankondiging van de eerste barstjes en breuklijnen en even later het begin van de afkalving van de verzorgingsstaat, in naam van de onbetaalbaarheid ervan en in naam van de onbeheersbaarheid, onbestuurbaarheid en onregeerbaarheid ervan. Je kunt ook zeggen: de terugtred van de nationale staat als het centrum waar alles omheen draaide, dezelfde context en hetzelfde centrum dat door de jongelui van de gezagsrevolte nog als vanzelfsprekend voor het adres werd gehouden waar alle klachten moesten worden gedeponeerd en alle grieven op moesten worden uitgeleefd.
Ook dat was een vergissing. Maar uitgerekend die heeft Rood over het hoofd gezien.
25 juni
=0=
Consistent
Het is volkomen consistent om werklozen elke keuzemogelijkheid te ontzeggen en vervolgens, met dat als achtergrond, te meten of de voor re-integratie gebruikte instrumenten iets uithalen. Wanneer je wat hoort of leest over evaluaties van beleid (bijvoorbeeld door Bas van der Klaauw, maar voor en met hem vele anderen, van de academie tot en met het CPB) dan valt op dat de eerste vergelijking bij het vaststellen van het effect van re-integratie er eentje is met de vaststelling van het effect van medicijnen. De manier waarop het effect van medicijnen wordt onderzocht is de standaard voor hun evaluatieonderzoek. Zo moet het en als het zo niet kan (ze constateren het keer op keer met een zekere spijt) dan moet het maar zo dat het er nog een beetje op lijkt. Met een ‘quasi-experiment’. Het bezwaar is niet alleen dat het quasi-experiment geen experiment is, het bezwaar is in de allereerste plaats dat de standaard zelf niet deugt. Los van de waarde van het onderzoek naar het effect van medicijnen (daar bestaat, zoals het hoort, de nodige strijd over en dat niet alleen vanwege de grote commerciële belangen die ermee gemoeid zijn), wat in dat type onderzoek wordt gemeten is het effect dat medicijnen hebben op het organisme. Niet de personen, met hun gedrag, hun wensen, hun angsten, ervaringen en motivaties staan centraal maar alleen hun organisme. Elk menselijk gedrag is een storende factor in dit type onderzoek en er worden kosten noch moeiten gespaard om de invloed van het menselijke gedrag zelf uit te zuiveren. Het medicijn werkt – niet de mensen. Overigens blijkt in dit type onderzoek dat de mensen soms wel degelijk ‘werken’, maar dergelijke placebo-effecten worden beschouwd als ruis, als voer voor nader onderzoek in het beste geval – maar nu even niet.
Dat een dergelijk onderzoeksmodel onbekommerd wordt toegepast op re-integratie (met het medicijn van de loonkostensubsidie, het medicijn van de scholing, het medicijn van het opdoen van werkervaring, het medicijn van de financiële prikkel of sanctie) is idioot. Het is alsof de onderzoekers verwachten dat het gedrag van mensen kan worden beïnvloed door dat gedrag zelf uit te schakelen. Neem scholing. Keer op keer beweren evaluatieonderzoekers dat scholing bij re-integratie niet ‘werkt’ en bovendien erg duur is. Als dan blijkt dat scholing wel degelijk ‘werkt’, in het bijzonder voor mensen die er wel zin in hebben, dan oordeelt de onderzoeker dat die mensen zich toch wel geschoold zouden hebben, en dat daarom de re-integratiekosten voor scholing overbodig zijn geweest. Zodra blijkt dat het gedrag van mensen een rol speelt wordt het onmiddellijk uit de meting van het ‘effect’ verwijderd. Het ‘netto-effect’, het kroonjuweel van dit type onderzoek, is een effect dat geschoond is van elke menselijke tussenkomst, van elk menselijk gedrag. Niet wat mensen doen en gedaan hebben, maar wat ze volgens de onderzoekers gedaan zouden hebben, ziedaar het sluitstuk van de redenering. Ik noem dat geen wetenschap maar, in het beste geval, theologie.
We weten nog altijd niet, zo Van der Klaauw gisteren in dagblad Trouw, wat echt effect heeft. Hij wijt dat aan de gebrekkige condities waarmee de rechtgeaarde onderzoeker elke keer opnieuw wordt opgezadeld. Ik wijt het aan de oogkleppen van het vigerende evaluatieonderzoek dat – de consistentie van de oogklep – alleen vooruit kan kijken naar meer van hetzelfde, dat oneffenheden op het pad kan zien, maar dat niet achterom, niet zijwaarts en niet om zich heen kan kijken.
De oogkleppen afzetten? Nee, dat vooral niet. Meer nog, het is in de wereld van dit type onderzoek ondenkbaar. Letterlijk. Wat, vroeg Sen zich ooit af, is een rationele dwaas? Een rationele dwaas is een persoon die meent dat consistentie en rationaliteit identiek zijn en daarom een dwaas is.
23 juni
=0=
Tegendraads
Het arbeidsaanbod gedraagt zich nogal eens tegendraads. Als de beloning hoog is wil het voorkomen dat het aanbod niet groter maar kleiner wordt. Kennelijk hebben de mensen nog wel wat anders aan hun hoofd dan hun werk. Meestal komen ze daar niet aan toe maar bij een hoger loon komen ze er wat makkelijker aan toe. Het ligt omgekeerd bij een lage beloning want die is niet genoeg om van rond te komen en dus, als het loon nog lager wordt, moet je meer werken, niet minder. Tegendraads, dat aanbod. Het geeft aan dat de gedachte dat het loon de prijs voor arbeid is een ongelukkige gedachte is. Het loon is meer dan een prestatievergoeding. Het is levensonderhoud en zegt dus niet alleen iets over het werk maar ook over het leven, over leefwijzen, leefgewoonten, levensstandaarden. Een producent die een lagere prijs moet accepteren zal omkijken naar wat anders. Een werknemer die een lagere prijs moet accepteren kan niet naar iets anders omkijken, die kan alleen naar zijn leven omkijken. Een producent kan kiezen bij een lagere prijs, een werknemer verliest de keuze bij een lagere prijs. Behalve meer werken – meer uren, twee baantjes, drie baantjes – is er niets.
Ooit was er wel iets. Het heette een uitkering, en die stelde je in staat in geval van werkloosheid nog even om je heen te kijken – te kiezen. En net als bij loon gold dat hoe hoger de uitkering hoe meer keuzevrijheid. Als je wilt dat mensen die vrijheid niet hebben, moet je de uitkering verlagen of afschaffen. Moet je eens zien hoe mak ze dan worden. Tegendraads aanbod? Dat zullen we nog wel eens zien. Economen hebben het over de grotere effectiviteit van negatieve (vergeleken met positieve) ‘prikkels’. Per slot, gewoon zeggen dat je vindt dat wie op een uitkering teert niets te kiezen heeft, is te plat. Het komt er wel op neer maar je kunt het beter verpakken. Bas van der Klaauw – vandaag geciteerd in Trouw omdat hij zo goed kan uitkeggen waarom re-integratie niet en korting op uitkeringen wel werkt – heeft het, in zijn oratie van 2010 (Aan het werk, Amsterdam, VU 24 juni 2010) over ‘moral hazard’. Uitkeringen in zijn visie zijn altijd de inzet van een moreel kansspel – als je toch verzekerd bent van een uitkering kun je wel een gokje wagen. Omdat je verzekerd bent gedraag je je anders dan in het geval dat je niet verzekerd bent. Dat is niet goed. Hij beschouwt het gehele terrein van uitkering tot en met re-integratie in termen van de bedreiging door moral hazard – en wat daar tegen gedaan kan worden. Het casinokapitalisme, zo mag ik toch wel concluderen, is er voor de grote jongens, niet voor de kleine uitkeringstrekker. In elk geval, Van der Klaauw heeft het niet over de grote gokkers. Het recht om te gokken is er niet voor iedereen en zeker niet voor de uitkeringtrekker. Dat is lastig in een wereldbeeld waarin een uitkering onlosmakelijk verbonden is met gokgedrag. I zou zeggen dat Van der Klaauw die moeilijkheid aan zichzelf te danken heeft maar hij vindt dat we het aan de sociale verzekeringen te danken hebben.
Ik wil het niet hebben over zijn beeld van verzekeringen – de sfeer waar moral hazard vandaan komt – hoewel ik wel denk dat Milton Friedman beter doorhad dat sociale verzekeringen alleen in naam verzekeringen zijn maar in de praktijk niet. De praktijk geeft Friedman op dit punt steeds meer gelijk en Van der Klaauw steeds minder. En dat is jammer omdat het hier niet om de werking van verzekeringen gaat maar om de werking van arbeidsmarkten. In de eerste plaats heeft de arbeidsmarkt werkloosheid nodig – we kennen wel ‘evenwichtswerkloosheid’ en geen ‘evenwichtswerkgelegenheid’. Ook dat is een inzicht van Friedman. Je kunt er aan toevoegen dat je, als je wilt dat de werkloosheid bijdraagt aan het goed functioneren van de arbeidsmarkt je er wel voor moet zorgen, en dat in de tweede plaats, dat de werklozen beschikbaar blijven voor die arbeidsmarkt. Dat leidt, in de derde plaats, tot onderhoudskosten. Om dat in te zien hoef je geen leentjebuur te spelen bij de verzekeraarwijsheden, je moet een beeld hebben van de arbeidsmarkt.
En dus moet je een beeld hebben van het tegendraadse gedrag van het arbeidsaanbod. Of denkt Van der Klaauw dat iedereen die het zich kan permitteren minder te werken en dat ook doet een betreurenswaardig voorbeeld van ‘moral hazard’ is? Hij zou het moeten durven beweren, want het is de uitkomst van zijn redenering. En hij zou er slechts mee bewijzen dat hij, zonder het recht voor zijn raap te durven zeggen, voorstander is van het afschaffen voor het gehele arbeidsaanbod van alle keuzevrijheid om meer of minder te werken. Te beginnen met de uitkeringtrekker.
22 juni
=0=
Kiertje
Minister Asscher heeft de deur naar de VUT weer een heel klein beetje geopend, lees ik. Een kiertje. In individuele gevallen mag de VUT van stal worden gehaald. Voorwaarde is dat het bijdraagt aan het doel van behoud of zelfs uitbreiding van werkgelegenheid. Dat is geen kiertje. De deur staat wijd open. Je vervangt een oudere en duurdere werknemer met een vast contract door twee jonkies met een laag loon en een tijdelijke aanstelling ‘met uitzicht op vast’. Is dat behoud/uitbreiding van werkgelegenheid? Is dat een ‘individueel geval’? Dat zal moeten blijken en tegen de tijd dat het tegendeel is gebleken is het al te laat. Het criterium is boterzacht, niet geoperationaliseerd en een uitnodiging er creatief mee om te gaan. Dat is geen toeval, dat is opzet. Lijkt me. Heb ik gelijk of heb ik gelijk?
De minister heeft 600 miljoen in de aanbieding voor ‘sectorplannen’. Sociale partners kunnen bij dat geld indien ze het erover eens kunnen worden waar het aan besteed mag worden en indien ze bereid zijn zelf eenzelfde bedrag in te zetten. Men denkt aan scholingsfondsen. Naar ik begrijp uit een bericht over de metaalnijverheid in Trouw vanochtend zijn de sociale partners niet van zins een sectorplan in te leveren zolang ze er niet uit zijn met de Cao-onderhandelingen. En die zijn vastgelopen. Dat zou wel eens in meer sectoren kunnen gebeuren, bijvoorbeeld door het slechte voorbeeld van de overheid zelf die vasthoudt aan een nullijn. Tenzij de sociale partners een uitweg verzinnen, bijvoorbeeld om voor scholingsfondsen en VUT-regelingen en hun combinatie een aparte Cao – de ‘specifieke Cao’ – op te stellen.
Daarom vraag ik me af of het heropenen van de mogelijkheden voor de VUT niet slechts een klein onderdeeltje zijn van de plannen van de minister, maar het voornaamste element erin. Vorig jaar schreef Asscher het overleg met sociale partners in het regeerakkoord. Dat was een slimme zet. Dit is het vervolg erop. Weer een slimme zet? Wat als de wederopstanding van de VUT – een nieuwe kans voor het afsluiten van ‘specifieke Cao’s’ – het enige resultaat is van 1.2 miljard ‘investering’?
21 juni
=0=
Dramahulp
Hulporganisaties zijn organisaties moet Femke Halsema tot haar schrik ontdekt hebben en omdat het organisaties zijn kunnen ze zichzelf niet verloochenen. Ze zijn ergens voor en ze zijn er ook voor zichzelf. Moeilijk, vooral als je er een morele kwestie van maakt door het organisatiebelang ‘eigenbelang’ te noemen. Hoe meer organisaties hoe meer eigenbelang. Als dat maar goed gaat. Bij de hulporganisaties gaat het niet goed, zegt Halsema. Die proberen te scoren met drama, want drama levert geld op. Geld voor de organisatie. Mensen die in de knel zitten zijn nog geen stof voor drama, er moet wat bij. Hulp stroomt niet naar de plekken waar de nood het hoogst is, het stroomt naar de plekken waar het drama floreert. Dramahulp. Het lijkt wel televisie. Het is televisie – daarom is het ook zo raar dat Halsema hulporganisaties noemt en politici en politieke partijen overslaat.
Het mediabeeld bepaalt niet alleen wat we meekrijgen van politiek en politici, het bepaalt ook het beeld van de hulp en van de noden waarvoor hulp wordt geboden. Zegt Halsema vermanend. Over het laatste, het eerste is nog te dichtbij. Toch, elke politicus zal uitroepen dat het beeld onvolledig is, dat er veel dagelijks politiek handwerk is dat nooit het nieuws haalt en toch belangrijker is dan krantenkoppen en talkshows. Voor de politiek dan, voor de poging vandaag te beïnvloeden om het morgen beter te hebben, in naam van een algemeen belang. Taai werk, vermoed ik. Weinig boeiend voor de meeste omstanders. Alleen als het leidt tot een eclatant succes of tot een genante mislukking is er reden voor navraag, voor aandacht, voor onderzoeksjournalistiek – en daar wordt op bezuinigd. Soms onderzoekt het parlement zichzelf als ze toch aan het onderzoeken zijn en komt dan met forse aanbevelingen die ook altijd de media halen – en vervolgens worden vergeten want handhaving heeft een lage impact op media. Het is alledaags en dus taai en saai.
Verbaast het dat de hulporganisaties uitroepen dat het beeld dat Halsema schetst eenzijdig en onvolledig is en het dagelijkse gezwoeg overslaat? Nee, dat verbaast niet. Of hun reactie veel zal uithalen, ik weet het niet. Ook zij hebben de media nodig om aan te tonen dat wat ze doen zich grotendeels buiten de media afspeelt. Probeer daar maar eens mee te scoren.
Ik ben benieuwd hoe Halsema de hulpmissie in Uruzgan zou beoordelen – en het eigenbelang van Groen Links bij die missie.
20 juni
=0=
Lichtvaardig
Aan de samenwerking tussen Groen Links en de PvdA in een aantal kleinere gemeenten komt een einde. Als afzonderlijke fracties te klein, gezamenlijk groot genoeg om de gemeenteraad te halen en ook wel eens een wethouderspost op te kunnen eisen. Sinds de landelijke verkiezingen van vorig jaar meldt de PvdA her en der dat samen optrekken voor de gemeenteraadsverkiezingen volgend jaar er niet meer in zit. GL vindt het spijtig maar kan er niets aan doen. Het stond in Trouw, gisteren.
Ik moet bekennen dat ik hoogst verbaasd was het te lezen. Als de PvdA bezwaren heeft tegen het beleid van Groen Links dan toch eerder tegen het beleid onder regie van Halsema dan tegen het beleid van erna. Toch bleek de periode Halsema geen beletsel om op gemeentelijk niveau samen te werken, integendeel zelfs. De verkiezingsuitslag van vorig jaar dan? De PvdA groter dan verwacht, Groen Links kleiner dan gevreesd? In het artikel in de krant is dat wel de suggestie. We hebben jullie niet meer nodig, zoiets. Lichtvaardig, zacht gezegd. Maar echt gezegd wordt het niet. Er wordt heel weinig gezegd door de betrokken lokale afdelingen van de PvdA. En de voorzitter van de partij deelt mee dat hij iets gezamenlijks met de SP wel aardig zou vinden maar dat hij – als spreekbuis van het landelijke partijbestuur – er niet over gaat.
Hier, in Amsterdam-Zuid, hoor ik af en toe op een ledenvergadering dat men zich grote zorgen maakt over de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen. De landelijke overheid kiepert zoveel zo snel op het bord van de gemeenten en laat dat vergezeld gaan van zo weinig financiën dat de vrees groot is dat de PvdA hierop in de verkiezingen wordt aangesproken – en dan heb ik het nog niet eens over woningbouw, woningkoop, woninghuur en woningbouwcorporaties. Of over de samenhang tussen macro-economisch beleid en de afbraak van banen.
Ik zou het gesprek met Groen Links niet zo lichtvaardig durven opzeggen.
19 juni
=0=
Geweldig
De politie maakt, in 2012, melding van 4800 geweldincidenten. Geweld, niet vanuit de politie, maar vanuit de mensen met wie de politie te maken krijgt. Een jaar eerder hadden we het over 4200 incidenten.
Vierhonderd incidenten per maand, vijftig meer dan een jaar ervoor. Dan hebben we het nog niet gehad over ambulancemedewerkers, over docenten, over balieambtenaren enz. Doe je loket maar dicht als ze je bedreigen, zegt de minister (Plasterk). Daar moet je dan wel de tijd en de middelen voor hebben. Bovendien, de politie heeft daar niet veel aan, de politie moet de deur niet dichtdoen als het vervelend wordt, de politie moet zich juist dan tonen. Hoe?
Door te praten en te handhaven, schrijft Jurriën Rood in zijn recente Wat is er mis met gezag? (Lemniscaat 2013). In de jaren zestig was het alleen handhaven, in de jaren zeventig alleen praten, vanaf de jaren tachtig hebben we een nieuw ‘gezagsparadigma’: zowel praten als handhaven. Hem bevalt het wel. Het is dweilen met de kraan open maar dat weerhoudt de politie niet want die kraan krijg je nooit helemaal dicht en gedweild moet er worden. Dat roept de vraag op: moet de politie meer dweilen dan ze aankan omdat de kraan wijder open staat of dweilt de politie minder goed en roept de politie daardoor de agressie over zich af? Rood zou, vermoed ik, voor het eerste kiezen. De kraan staat wijder open.
Daar zou hij best eens gelijk in kunnen hebben. De politie dweilt (en doet nog veel meer, het staat allemaal in het informatieve en zeer leesbare boek van Rood), van politici zou je mogen en moeten verwachten dat die de kraan in de gaten houden.
Daar blijkt weinig van. De krant, niet de kraan, die houden ze in de gaten.
17 juni
=0=
Van wat?
Af en toe duikt de vermeende onverenigbaarheid van vrijheid en gelijkheid weer op. Maar voeg er ‘gelijkheid van wat?’ aan toe en het is gedaan met de onverenigbaarheid. Met dank aan Sen die voor het eerst het ‘van wat?’ in het spel bracht.
Nu hebben we een nieuwe vermeende onverenigbaarheid, dit keer van veiligheid en privacy. De overheden doen wat fout en ze slaan terug met het bedenksel dat ze het niet echt fout hebben gedaan omdat ze het voor onze veiligheid hebben gedaan. Het doet denken aan de man die armenzwaaiend in de spreekkamer van de dokter komt en zijn gezwaai uitlegt met het argument dat anders de olifanten zouden binnenkomen. Inderdaad, geen olifant te bekennen, effectiviteit van het zwaaien bewezen en iedereen blij. We kunnen de armenzwaaier ook Jack de Vries noemen (Trouw, 13 juni: ‘het leven in een veilige samenleving valt of staat met de bereidheid van haar burgers hun privacy in te leveren’), de weggebonjourde staatsecretaris die meent dat privacy onze veiligheid ook kan bedreigen en daarom onder omstandigheden, die door de veiligheidsinstanties worden bepaald, moet worden geofferd. Je kunt zeggen dat in een rechtsstaat privacy een burgerrecht is dat de overheid aan banden legt. Fout, zegt De Vries, privacy is een gift van de overheid en kan worden ingenomen. Want anders. Veiligheid is z’n eigen argument en heeft geen ander argument nodig, zeker niet dat van het belang van privacy.
Als privacy niet veilig is, is niets veilig. De Vries redeneert dat we moeten hechten aan onze veiligheid omdat we onze privacy toch al kwijt zijn. Hij kan het weten. Een schandaal vindt hij het niet. Een mens moet reëel zijn en wie niets te verbergen heeft, heeft ook niets te vrezen.
Arnon Grunberg schreef gisteren in de Volkskrant dat in dit type redeneringen de burger een kalkoen is. Elke dag goed gevoed. Een veilig gevoel. Tot de feestdagen komen.
15 juni
=0=
Afgesproken
Het zal me wel ontgaan zijn maar dat Nederland heeft besloten om de vrijheid van mensen voor het zelf kunnen kiezen van hun arbeidsduur in te leveren aan Europa is nieuws voor me. Ik kwam het tegen, in een artikel over de emancipatiebeginselen van mevrouw Bussemaker: we moeten allemaal meer werken, en in het bijzonder de vrouw want als puntje bij paaltje komt staat ze er alleen voor. De minister legt zich bij dat alleen-staan net zo gemakkelijk neer als minister Asscher zich neerlegt bij de wetten van het kapitalisme (interview Trouw 11 juni: ‘Zo werkt het kapitalisme, je kunt er niks aan doen, maar het effect op de mensen is gigantisch’).
Dit las ik in Trouw, van de hand van journaliste Romana Abels: ‘Maar mág de Nederlandse vrouw het zelf weten? Eigenlijk niet. Dat ze voor het merendeel moet werken, is nu eenmaal afgesproken in Europa, al een decennium her. Toen spraken de Europese leiders af dat in 2020 driekwart van de mensen die kunnen werken dat ook zullen doen - en dat betekent fulltime. Ze spraken dat niet af om gewoon lekker iets te regelen. Ze wilden de aankomende vergrijzing het hoofd bieden, en tegelijk een beetje in de pas blijven met opkomende economieën: Brazilië, China en Zuidoost-Azië.’ Ik val van de ene verbazing in de andere. Europa heeft streefcijfers en daar valt dat driekwart onder. Een streefcijfer is geen moeten, het is je best doen, en de afspraken op dit vlak zijn geen opdrachten van Brussel naar Den Haag. We doen ons best maar val ons niet hard als het even tegenzit. Dat is de status van die afspraken. En dat het om fulltime banen moet gaan is eenvoudigweg onjuist. Waar haalt ze het vandaan? Europa had het over participatie, niet over uren.
Het wordt interessant als het om het waarom gaat. Volgens Abels gaat het om de vergrijzing en om de concurrentie met opkomende landen. Het zou van belang kunnen zijn het verband tussen de omvang van de betaalde arbeid en de voorzieningen om de effecten van de vergrijzing op te vangen, eens goed tegen het licht te houden. Dan komen we een ander Europa tegen, het Europa van de begrotingsnormen en beperking van staatschulden, het Europa dat ertoe heeft geleid dat kabinetten mogen kiezen of ze linksom of rechtsom of middendoor de bezuinigingen realiseren, ook als dat op kosten gaat van participanten die participeren en tegelijk de banen zien verdwijnen, en op kosten van zorgrechten die eerst worden omgetoverd in zorgvoorzieningen en vervolgens met kaasschaaf en hakbijl tot een fiscaal geaccepteerde omvang worden teruggebracht.
Die afspraken van mevrouw Abels zijn geen afspraken, en ze gaan niet over de vergrijzing omdat andere afspraken die wel afspraken zijn dwingen tot het aflossen van schulden die door anderen zijn gemaakt.
14 juni
=0=
Heffen
De aanrechtsubsidie moet, in naam van de emancipatie, sneuvelen. Zegt D66. In naam van de emancipatie. Je kunt ook zeggen dat in Nederland de emancipatie een fiscale kwestie is – zoals zo ongeveer alles. Dat er daarom geen kwesties meer zijn, behalve fiscale kwesties. Dat je geen dingen doet en daar geld voor nodig hebt maar dat je dingen doet met minder geld dan eerder. D66. De partij van Annelies Verstand, de staatssecretaris die nadacht over de levensloop en over de combinatie van werken en zorgen, inclusief langdurig zorgen. Tegenwoordig heeft D66 Pia Dijkstra in de aanbieding, de vrouw die denkt dat als alle religie compleet geprivatiseerd is het met de emancipatie een stuk beter zal gaan. En in welke kringen wordt nog altijd gedacht dat het enige recht van de vrouw het aanrecht is? Precies, in religieuze kringen. Laten we op het aanrecht bezuinigen en het doel der emancipatie is gediend. Het zou natuurlijk ook zo kunnen zijn dat in refo-kringen minder echtscheidingen voorkomen dan in andere kringen en dat daarom betaalde arbeid als verzekeringspolis tegen echtscheiding minder nodig is in die kringen maar dat wordt allemaal te ingewikkeld. Betaalde arbeid is altijd goed en hoe je de onbetaalde arbeid regelt zoek je zelf maar uit. Per individu. Het kabinet en ook D66 denken niet in huwelijken en relaties, het kabinet en ook D66 denken in individuen en ze denken dat ze daarmee de emancipatie een dienst bewijzen.
Onbetaalde arbeid. Ik lees in Trouw dat door de bezuinigingen op de AWBZ mensen met een ‘zorgzwaartepakket 1 en 2’ binnenkort niet meer gefinancierd worden voor de kosten van een verzorgingstehuis. Die moeten thuis blijven wonen en het probleem is dat daardoor de afdelingen waar oude mensen 1 en 2 huisden leeg raken en worden opgeheven. Sommigen zitten er al jaren maar omdat de toekomst is dat ze er helemaal niet moeten zitten wordt hun heden daar al op aangepast: verhuist u maar. Naar een leuk flatje en zeg nou zelf, hoe goed waren die kamertjes in de verzorgingshuizen nou helemaal? De staatssecretaris zegt dat alleen nieuwe gevallen 1 en 2 er niet meer inkomen, de praktijk is dat oude gevallen met verhuizingen worden geconfronteerd. Ze schijnen het niet eens leuk te vinden.
Zouden de volledig geëmancipeerde kinderen van deze oude mensen het leuk vinden? Als individu hebben ze zich conform kabinet en D66 al lang ingedekt met een omvangrijke betaalde baan maar als het om de zorg voor hun oude ouders gaat zijn ze geen individuen maar kinderen – met een zorgplicht want kabinet en D66 kunnen niet alles voor hen regelen en zeker de mantelzorg niet.
Ik geloof dat de emancipatie een goede dienst wordt bewezen als de relatie van emancipatie en mantelzorg serieus wordt genomen. Maar dit kabinet en D66 kennen geen relaties en erkennen ze ook niet. In plaats daarvan hanteren ze het gemoraliseer van de schuld en een beeld van onderlinge hulpvaardigheid dat weinig met hulpvaardigheid te maken heeft en alles met kostenposten. Met heffingen en heffingskortingen. Dit kabinet is een vergissing en D66 was altijd al een vergissing.
13 juni
=0=
Respect & Werk
Gisteren bezocht ik de conferentie Respect & Werk, belegd door dagblad Trouw en Instituut Gak. Druk bezocht, ik schat zo om en nabij de 150 mensen en een levendig programma met korte lezingen, filmpjes, muziek, interviews met een docente en twee leerlingen, een reanimatiecoördinator, een schoonmaker. Na afloop kregen de bezoekers een werkelijk prachtig boek Zin in Werk, een boek vol met persoonlijke beroepsbelevingen en rijk gelardeerd met erg mooie foto’s. Ik zeg het maar zo want mijn kinderhand is snel gevuld.
Waar respect is, is gezag niet ver weg. Ik was gekomen met vragen in het hoofd over de relaties tussen de zegetocht van respect en de aftocht van gezag en, meer nog, met de hele algemene vraag of het begin van de respectopmars en het begin van de gezagserosie samenvielen (een beetje in de trant van de vraagstelling van Foucault over het gelijktijdige van de klaroenstoot van de Aufklärung en het, eveneens door Kant geconstateerde, enthousiasme over de Revolutie, dat enthousiasme dat Kant belangrijker vond dan de gebeurtenissen zelf). Beide vragen klonken door in diverse betogen, de vraagstelling zelf echter niet. Niettemin, het zijn beide vragen naar het publiek voor welk respect dan wel gezag de toon aangeven. We kennen allemaal de verzuchtingen wel dat er geen algemeen geldende moraal meer is, dat er geen eenduidige elite meer is en die komen altijd weer neer op de constatering dat er geen allen omvattend publiek meer is, geen openbaarheid waaraan we ons allen verplicht weten, al was het maar in woorden.
Filmer en filosoof Jurriën Rood was een der sprekers. Hij had het over ‘straatgezag’, zoals uitgeoefend door politiemensen. Zijn stelling was dat de ‘gezagscrisis’ meer een media-effect was dan een probleem van onvoorspelbaar en antiautoritair gedrag van burgers in contact met de politie. Dat kan, en de vraag is dan wat het gezagseffect van het media-effect is. Daar kwam Rood niet aan toe, en ook niet aan het effect van de social media, het effect waardoor we allemaal mogen meekijken met wat er waar ook gebeurt.
Rood liep een paar jaar mee met de politie op straat en volgens hem kun je dan constateren dat de politie het door de bank genomen best aan kan. In meer dan driekwart van de gevallen accepteerden de burgers zonder protest de aanwijzingen van de politie, in eenzesde van de gevallen ging men akkoord, zij het onder protest, en in eentwaafde van de gevallen negeerde men de aanwijzing.
Je kunt natuurlijk zeggen dat je wel degelijk een gezagsprobleem hebt als in een kwart van alle situaties je niet op het gezag van je functie, van je ambt, wordt geloofd en gehoorzaamd.
Ik had graag geweten of dat kwart bij de respectgemeente hoort. Ik had ook graag geweten hoe het met het gezag gesteld is bij lastige gebeurtenissen en situaties: de voetbalwedstrijden, het uitgaansleven, de jaarwisseling.
Er blijft altijd nog wel wat te wensen over en zo hoort het ook.
12 juni
=0=
Uitwissen
De verkorte versie in NRC Weekend van de Nexus-lezing die Mario Vargas Llosa afgelopen zaterdag uitsprak bevat een wonderschone zin: ‘Kunst en geesteswetenschappen worden wel vernieuwd, maar boeken geen vooruitgang, ze wissen hun verleden niet uit maar bouwen erop voort, worden erdoor gevoed en voeden omgekeerd zelf ook het verleden’. Zo beschouwd mag het niet verbazen dat Vargas Llosa even verderop het gezag inroept. Gezag wist evenmin het verleden uit en gezag bouwt erop voort, wordt erdoor gevoed en voedt het. Het verdwijnen van de cultuur in de betekenis die Vargas Llosa daaraan verbindt en het verdwijnen van het gezag en van de ‘kennis en [het] idealisme’ waarop het is gestoeld, zijn een en dezelfde ontwikkeling, zijn producten van een en dezelfde ‘vooruitgang’.
Gezag is een bron die zichzelf bij gebruik ververst. De associatie van gezag en leren is daarom niet toevallig want ook leren is een activiteit die van gebruik niet slechter maar beter wordt. Het verschil is dat de statusverschillen die in het gezagsbegrip (en overigens bij Vargas Llosa ook en nogal ongerijmd in het cultuurbegrip) permanent zijn ingeschreven, in het ‘leren te leren’ niet meer dan van tijdelijke aard zijn. Als het goed is, en ik zou niet weten waarom het niet goed kan zijn. Zeker, het is niet goed en het is er ook niet beter op geworden maar leren is, in onderscheid van gezag, wel degelijk een terrein waarop vooruitgang kan worden geboekt en als die vooruitgang uitblijft dan ligt dat minder aan het leren zelf dan aan een type vooruitgang dat ik, met dank aan Vargas Llosa, ‘eendimensionaal’ zou willen noemen. Het is een type vooruitgang dat het succes en het gezag van leren niet afmeet aan ‘kennis en idealisme’ maar aan het BNP en de ‘employability’ van mensen.
Vargas Llosa noemt Foucault een voorbeeld van het soort intellectueel dat aan de ondergang van het leren en van het gezag heeft meegewerkt: ‘ze waren niet serieus, ze speelden met denkbeelden en theorieën als jongleurs met zakdoeken en kegels, ze vermaakten en verbluften zelfs, maar wisten niet te overtuigen’. Over dat laatste kan men twisten, maar voor het overige doet de omschrijving me zeer denken aan de frisse jongelui die keer op keer met nieuwe financiële ‘producten’ kwamen die hun bazen en de concurrenten van hun bazen en de klanten van hun bazen in een roes brachten waaruit het niet vrolijk ontwaken was. Toen het goed ging was het vermakelijk, verbluffend zelfs en ja, wat jammer nou dat het uiteindelijk niet overtuigend genoeg bleek.
Het is gek. Vooruitgang staat, inderdaad ‘eendimensionaal’, in het teken van de economisering van alles. Het wist de tijd uit, het slorpt de tijd op die het gezag nodig heeft, het slorpt de tijd op die de kennis en het idealisme van het leren nodig heeft en wist ze uit. En Vargas Llosa trakteert ons op Foucault. Nee, eendimensionaal is Vargas Llosa niet maar een blinde vlek heeft hij wel.
11 juni
=0=
Stoffelijk inzicht
Kort van stof en diep van inzicht. Het klinkt als het ideaal van de wetenschap, maar ik kwam het tegen in een artikel in het RD. De auteur behandelde een column van Thomas von der Dunk, de columnist die tot 1648 terugging om aan te geven dat niet alleen de Schilderswijk kledingvoorschriften kent. De refo’s kunnen er ook wat van en dat had de ongelovige Thomas weer ontleend aan de kledingvoorschriften op een reformatorisch college in Gorcum. Hoewel, ongelovig. Thomas heeft noch de Schilderswijk noch het college gezien. Hij heeft het van horen zeggen. Toch een gelovige, maar dan anders. Beter, zou Jezus zeggen. Slechter, vind ik.
Op andere scholen zie je meisjes met zeer korte rokken en met blouses die een uitstekende inkijk mogelijk maken. Daar ontleende de auteur zijn beeld aan van ‘kort van stof en diep van inzicht’. Een vondst. Het beeld is dat de refo-meisjes net voor ze bij school aankomen van de fiets afspringen, hun broek uitdoen en voor een rok verwisselen en dan de school betreden. Er wordt op gelet. Ik herinner me (uit een reportage, een film, ik weet het niet meer) beelden van moslima’s die precies hetzelfde deden en toch omgekeerd. Die verlieten hun huis met hoofddoek en al en deden die af bij school. Wie weet trokken ze tegelijk ook een spijkerbroek aan. Kortom, schoolkinderen passen zich aan de omgeving aan waarin ze op dat moment verkeren. Je zou bijna vermoeden dat schoolkinderen net mensen zijn. Dat vermoedt Von der Dunk niet. Hij vermoedt dat islam en gereformeerdheid loten van dezelfde intolerante stam zijn, lood om oud ijzer dus. Ook goed.
Niet goed. Het probleem is dat je van een ‘cultuurhistoricus’ (het affiche van Thomas) moet kunnen verwachten dat hij niet alles over één kam scheert. Daar heeft het debat over de islam en over de tot in het zevende geslacht gebrandmerkte allochtoon al veel te veel last van en de gisse cultuurhistoricus die meent dat de refo’s meer van hetzelfde zijn maakt het alleen maar erger. Die is lang van stof en oppervlakkig van inzicht.
10 juni
=0=
Topeconomen
Ouderen hebben her en der korting. Ze kunnen goedkoper het openbaar vervoer in, bij musea betalen ze het volle pond niet, in bioscopen evenmin, en ze hebben het niet eens nodig. Het zijn, stellen Barbara Baarsma en Henriëtte Prast vast, voornamelijk de rijke ouderen die ervan profiteren en die kunnen het best zelf betalen en bovendien vertoonden ze toch al het gewenste gedrag want museumbezoek is wenselijk gedrag, wat zullen we nou hebben. Een vergelijkbaar argument om dan in dezelfde beweging ook maar het CJP af te schaffen ontbreekt. Er ontbreekt wel meer. Om hun ongerustheid extra kracht bij te zetten merken de dames, spits als altijd, ook nog op dat rijkere ouderen langer leven dan armere ouderen en daarom is het nog een keer oneerlijk. Goh, denk ik dan, dat hadden de dames moeten zeggen bij de AOW en de aanvullende pensioenen maar toen heb ik ze niet gehoord. Kruimels zijn ook brood zullen ze gedacht hebben.
Volgens Trouw, die de dames gisteren een plekje op de voorpagina gunde, hebben we bij Prast en Baarsma te maken met ‘topeconomen’. Zeg maar de kardinalen onder de vele priesters der economische religie. Geheel in stijl weigerde Baarsma, vanmiddag tijdens Buitenhof, een antwoord op de vraag waarom ze kortingen voorstelde zonder daar wat tegenover te plaatsen. Daar ging ze niet over. Dat was politiek. Ik zou denken dat een econoom die op politieke gronden meent te weten wat gewenst gedrag is politiek bezig is, maar zo ziet Baarsma het niet. Van een topeconoom moeten we veel slikken.
Wat is een topeconoom? Ik vermoed dat een weinig omstreden definitie zal luiden dat een topeconoom een econoom is die in toptijdschriften publiceert. Dan kun je nog altijd een bijdrage leveren aan de financiële crisis – diverse topeconomen hebben dat ook gedaan – maar toch, een toptijdschrift is een toptijdschrift en daar moeten we het mee doen. Dus, hoe scoren de dames in toptijdschriften? Daarop kan het antwoord kort zijn: daar scoren ze niet. Prast heeft, als derde auteur, een enkele publicatie in het enigszins gerenommeerde Journal of Public Economics en verder voornamelijk bijdragen aan het Wilmott Magazine, dat academisch geen status heeft maar wel het duurste financieel-economische tijdschrift op de markt is (695 dollar voor zes nummers). Toch nog wat. Baarsma publiceert af en toe in een tijdschrift, genaamd Energy Policy, waarvan de uitgever trots meldt dat het een mooie impactfactor heeft – zij het dat die impact in geen enkele economische rangordening van tijdschriften te vinden is. In termen van internationale publicaties is het armoe troef, kortom.
Inflatie is overal, te beginnen bij de topeconomie.
26 mei
=0=
Complotdenkers
De meeste complotdenkers vinden we onder de aanhang van PVV en SP, de minste onder de aanhang van de christelijke partijen. Ik lees het in Trouw, dat zich baseert op het onderzoek van twee onderzoekers van de VU. Zij hebben mensen een aantal complotstellingen voorgelegd, de antwoorden geturfd en netjes gegroepeerd naar politieke voorkeur. Het zijn stellingen over, bijvoorbeeld, de oliebelangen en de oorlog in Irak, de grote banken en de crisis, politici en grote bedrijven, wetenschappers en klimaatopwarming. Ook de moord op Fortuyn en de dood van Lady Di komen voorbij. Het zijn stellingen met, door de bank genomen, een cui bono achtergrond: vertel me wie er belang bij heeft en we weten gelijk wie de veroorzakers zijn.
Raar is dat de stellingen nergens zelfs maar verwijzen naar de hand van God. Toch is die overal, voor hele volksstammen althans. Om het onderzoek serieus te kunnen nemen hadden op zijn minst enige stellingen opgenomen moeten worden in de trant van ‘AIDS is de straf van God voor onzedelijk gedrag’, of ‘de crisis is de gesel van God, ter bestraffing van een goddeloze, materialistische cultuur’. Er zijn, ben ik bang, tal van mensen die dat niet zulke rare stellingen zullen vinden en ik vermoed dat we die mensen in het bijzonder onder de christelijke partijen, ooit de bijna natuurlijke habitat van de VU, vinden. En ik denk dat het aantal complotdenkers in die partijen bijzonder groot is. Ze zullen alleen weigeren het een complot te noemen maar dat had voor het onderzoek geen verschil mogen maken. Wie wil weten hoe ver het complotdenken is voortgeschreden legt aan respondenten geen stellingen voor waarin het woord complot voorkomt. Dat hebben de onderzoekers uiteraard ook niet gedaan – ze hebben slechts een begrip van complot gehanteerd waarin de gekkigheden van de godsdiensten en religies geen plek hebben. Framing, dus. Flauw, bevooroordeeld, bekrompen.
Zou er een complot achter zitten?
23 mei
=0=
Rangorde
De slotzin van de open brief van een aantal Britse ondernemers, directeuren en managers van grote bedrijven aan The Independent is: “The benefits of membership overwhelmingly outweigh the costs, and to suggest otherwise is putting politics before economics.” Ik vind het wel een aardige zin. En zo helemaal correct. In ons land werd in de jaren negentig het primaat van de politiek hersteld door sociale verzekeringen als de WW en de WAO te nationaliseren en de rest van het land te privatiseren. Het primaat van de politiek hield het teloor gaan van de politiek in. Op de winkel passen – was dat niet de praktijk van Wim Kok, al lang voor hij in 2002 zijn kabinet ontbond, een tijdje demissionair werd en ons toch nog de JSF in de maag wist te splitsen?
Een vertrek uit de EU zou het ‘nationale belang’ schaden, stellen de briefschrijvers ook nog. De politiek dient dat belang kennelijk alleen indien het samenvalt met economische belangen dan wel die belangen tot richtsnoer neemt. De briefschrijvers herhalen slechts het credo van neoliberaal beleid en de mensen in Engeland, en niet alleen daar, hebben daar misschien een beetje genoeg van. Met de UKIP en de rechtervleugel van de conservatieven wordt echter niet de politiek voor de economie geplaatst maar een bekrompen nationalisme voor de complexiteiten van een rechtsstaat in een periode van economische crisis. De briefschrijvers hebben het over de politiek, de reactie heeft het over de ‘natie’. Hun natie is de onze niet, dat soort werk.
Afgezien of we nu natie of economie invullen, de briefschrijvers hebben een punt: de kans bestaat dat de politiek de centrale plaats opeist die het ooit meende te hebben, de plaats die zelfs in de verte van het verre verleden onvindbaar is maar die, zodra het verlies van die plaats tot de oorzaak van alle problemen wordt gebombardeerd, wel tot een succesvolle inzet bij verkiezingen of referenda kan leiden. Dat is geen Engels verschijnsel, in ons land lopen ook tal van lieden rond die in het verlies van soevereiniteit de bron van het kwaad hebben herkend en die bijgevolg voor de heroïsche taak staan niet alleen de politiek maar de hele wereld terug te draaien naar het punt waar het ooit moet zijn begonnen.
Dat punt is er niet en het kan behalve in grote en meeslepende verhalen ook niet bestaan. Nu, groots en meeslepend is de brief in de The Independent niet.
Dat is een compliment.
20 mei
=0=
Plek
De plek van gezag lijkt te zijn ingenomen door vertrouwen. Lijkt, want het gaat eerder om ‘regie’ dan om ‘vertrouwen’. Gezag is een met uitsterven bedreigde soort, terwijl de tegenwoordige nadruk op vertrouwen (en het zelf durven nemen van een risico) precies aangeeft wat er is verschoven: niet meer de bovengeplaatste is de ‘agent’, je bent zelf je eigen ‘agent’. Als je beloond wordt voor je functie zit je in een gezagsrelatie, als je beloond wordt voor je prestatie moet je op jezelf vertrouwen. Wie gezag accepteert gaat noch bij zichzelf noch bij de gezaghebbende persoon, regel of instantie te rade, wie op vertrouwen koerst gaat bij uitstek bij zichzelf te rade. Anders gezegd, wie gezag accepteert heeft niet de verantwoordelijkheid voor het risico, wie vertrouwt op het eigen handelen neemt wel degelijk de verantwoordelijkheid voor het risico. Ministers en staatssecretarissen, gezagsdragers bij uitstek, die proberen onder het risico van de verantwoordelijkheid uit te komen vernietigen hun eigen gezag. We zagen het bij Teeven, we zagen het bij Weekers. Die sluiten een halfzacht compromis met de Kamer en menen dat ze hun gezag wel zullen terugwinnen. Het enige waarachtige aan die opvatting is dat er onmiskenbaar in doorklinkt dat ze hun gezag hebben verloren.
In de wereld van het werk zien we dat de werkgever, met het doorschuiven van het risico naar werknemers en opdrachtnemers, zo niet formeel dan toch in feite afscheid neemt van de gezagspositie. De stok van de ontslagdreiging en de wortel van de beloningsbelofte vervangen het gezag van de werkgever. De stok en de wortel van de ‘macht’. De werknemer mag/moet het op eigen gezag uitzoeken. De werknemer krijgt ‘targets’ waaraan voldaan moet worden, ook als blijkt dat de enige target de werknemer zelf is. Het bedrijf wordt met sluiting bedreigd, de afdeling wordt opgeheven, het moet sneller, het moet goedkoper, het is alles bij elkaar een roep om een vrijwel onbegrensde aanpassingscapaciteit en aanpassingsbereidheid van de werknemer, in de praktijk het ‘team’. Het hoeft geen verbazing te wekken dat de koers van de leidinggevende in hetzelfde tempo stijgt als die van de gezagsdrager daalt. Neemt de leidinggevende het risico over? Nee, ongetwijfeld, want ook de leidinggevende is een afgeleide van de macht van stok en wortel en die macht herstelt het gezag niet en dus ook het risico van de gezagsdrager niet. In het beste geval spreidt een leidinggevende het risico, maar ze neemt het niet over. Niettemin, ergens moet het risico worden genomen, worden ‘belegd’, en als het bedrijf het niet wil hebben, en de leidinggevende op dit punt niet thuis geeft, dan komt het bij het team van werknemers terecht. Het team dat zich moet aanpassen. Aanpassing is gevraagd, en wel op eigen gezag, welzeker. Dan hebben we het echter alleen nog in metaforische zin over gezag, feitelijk gaat het over het vertrouwen dat de werknemer kan hebben in eigen kennen en kunnen en of dat vertrouwen niet wordt beschaamd hangt af van de geldende spelregels, die echter eerder de werkgever dan de werknemer zelf in de kaart spelen. Ik bedoel de koppeling tussen beschikbaarheid voor werk (de regie over de arbeidsvoorziening) en sociale zekerheid (het fonds dat het risico van transities in brede zin moet afdekken), het geheel van de regels of instituties dus die het niet alleen mogelijk moeten maken om het risico te nemen maar daar onder omstandigheden ook toe moeten uitnodigen. Laat dat weg en we zijn toe aan de situatie dat we niet alleen de zoektocht naar een functioneel equivalent (de ‘regie’) voor gezag staken, maar ook aan de vervalsing dat we gevaren (het lot dat je treft omdat je onbevoegd bent verklaard zelf en tijdig in te grijpen) ontkennen door ze op te waarderen tot risico’s.
De plek van het gezag is verlaten, we hebben in plaats daarvan de opmars van directeuren met afgeleide macht gekregen. Tegelijk zijn werknemers verantwoordelijk gemaakt voor hun eigen inzet en de resultaten daarvan. Ze hebben er niet de bijbehorende bevoegdheden bij gekregen, de regie over hun eigen inzet. We hebben een soort bedrijvigheid – dat zich tot en met politiek en overheden uitstrekt – op poten gezet waarin we bevoegdheden verstrekken zonder verantwoordelijkheden, zonder risico dus, en waarin we verantwoordelijkheden distribueren zonder bevoegdheden en daarmee het gevaar in huis halen. Ik geloof niet dat we dit laatste met ‘gezag’ moeten of zelfs maar kunnen compenseren, ik geloof wel dat we het met regie kunnen en moeten compenseren. Er is geen vertrouwen zonder regie, regie van de personen bij wie het risico terechtkomt. De plek van het gezag is door de gezagsdragers verlaten, de plek van de regie is aan zet. Een andere plek en vooral: andere ‘agenten’.
18 mei
=0=
Gehakt
Als de Volkskrant zich afvraagt wie op gehaktdag het vlees zal snijden dan weten we dat de malaise breder is dan de politiek. Of denken ze bij de Volkskrant dat het gisteren gehaktballendag was in plaats van gehaktdag? In de kolommen van die krant woedt al enkele dagen een debat over de ‘moed’ der journalisten. Heel nuttig maar een debat over de taal der journalisten zou ook niet misstaan.
De parlementariërs blijken niet van zins om het menu van het afgelopen jaar te beoordelen. Ze willen geen verantwoording, ze willen een nieuw menu. Het regent vergezichten. Niet over de EU uiteraard, bij de EU denken we aan kosten en die willen we niet, maar over het land. Zijlstra (overigens de enige fractievoorzitter die de moeite nam aanwezig te zijn) zet de toon. Wat, zo vraagt hij zich af, als we schipbreuk lijden en op een eiland aanspoelen? Wat we hebben zijn we kwijt en we moeten opnieuw beginnen – een schipbreuk is een schipbreuk. Niet hoe de schipbreuk tot stand is gekomen, maar hoe ons nieuwe bestaan mooi kan worden, dat is de teneur. Niet nog een keer hetzelfde, roept Zijlstra en hetzelfde, dat is bij hem de verzorgingsstaat want de verzorgingsstaat, daar komt het kwaad vandaan. Op ons nieuwe eiland doen we het zonder de verzorgingsstaat en zonder de toeslagenverslaving waarin die staat is uitgemond. Briljant, als je het toch al weet hoef je je niets meer aan te trekken van wat er feitelijk gebeurt. Een eiland, het is alsof we opnieuw Amerika ontdekken – zonder Indianen dit keer en ook nog een eiland alleen voor ons.
Ik geloof dat de SP desondanks wel enige verantwoording van het kabinet wilde zien maar dat komt omdat de SP naar eigen zeggen nergens voor verantwoordelijk is geweest. De Partij voor de Dieren ook niet, die partij was daarom gewoon niet op komen dagen. Voor het overige kreeg ik de indruk dat de Kamer dacht dat de Rekenkamer al het werk al had gedaan zodat het gisteren een dag werd voor de algemene beschouwingen van de financiële woordvoerders van de partijen. Dat werd een teleurstelling. Ze zaten nog met Weekers in hun hoofd, met fraude dus, met handhaving, met toeslagen en met de wens dat het eenvoudiger moest. Een droom voor Nederland: slager, mag het een onsje eenvoudiger?
De Verantwoordingsdag kan best worden afgeschaft. Het was ooit woensdag gehaktdag, het werd gisteren donderdag uitblaasdag. Daar heb je geen mes bij nodig.
17 mei
=0=
Gelukszoeker
Schrijver Dimitri Verhulst heeft er een hekel aan dat we mensen illegalen noemen. Het duo Pauw en Witteman vroeg of hij misschien van mening was dat iedereen hier dan maar mocht komen. Het duo houdt er niet van ergens over na te denken. Nee, dan staatssecretaris Teeven. Die legde de onwetende schrijver geduldig uit dat we sommige mensen wel toelaten, na grondig onderzoek natuurlijk, maar dat we van gelukszoekers niet gediend zijn. Toen Verhulst daar op in wou gaan greep het duo in. Verhulst was gevraagd om iets over zijn nieuwe boek te vertellen. Konden we het dan daar over hebben? Laten we hopen dat het duo en de staatssecretaris vandaag de krant lezen. Er zijn liefst 32 miljoen gelukszoekers op pad, vorig jaar dan, dit jaar worden er meer verwacht. Vluchtelingen door klimaatverandering, door natuurrampen, al dan niet in combinatie met overbevolking. Het zijn geen politieke vluchtelingen, we erkennen ze daarom ook niet. Het zijn gelukszoekers.
Werklozen zijn ook een soort gelukszoekers. Er zijn veel nieten in de loterij van de arbeidsmarkt en staatssecretaris Klijnsma mocht uitleggen wat de regering er aan dacht te doen. Het duo had ook nog drie mensen uitgenodigd die met werkloosheid te kampen hadden. Dan, zo begreep ik, zou het niet alleen over de cijfers gaan maar ook nog eens over echte mensen. Gouden greep maar de mensen hadden niet goed door wat hun rol was. Een vrouw van 54 jaar, al een paar jaar werkloos, zei dat ze wel gedwongen aan het werk werd gezet, geen baan kreeg en ook zelf niets mocht ondernemen. Ze werd verondersteld niets te weten en gewoon rustig en inschikkelijk af te wachten wat het UWV voor haar bedacht. Daar was ze niet van onder de indruk. Ze wist wel degelijk wat, wou ook wel degelijk wat en het mocht niet. Het leek me een interessante gespreksopening te bieden maar de staatssecretaris hoefde er niet op in te gaan. Het duo greep in en begon over de cijfers. Over de cijfers? Over de cijfers. Die mensen waren er alleen voor de versiering en de onmondigheid die het UWV hen oplegt werd door ons duo volledig herhaald.
Gelukszoekers moeten hun plaats kennen. Dat wou staatssecretaris Teeven maar gezegd hebben en Pauw en Witteman bleken het er volledig mee eens te zijn.
16 mei
=0=
Bijtend
‘Nederlandse vrouwen zouden financieel op eigen benen moeten staan en niet afhankelijk moeten zijn van het inkomen van hun man’. Dat schrijft Margreet van der Linden, hoofdredacteur van Opzij in een column in de Volkskrant en iedereen die het daar niet mee eens is wordt door haar beschuldigd van ‘bijtend cynisme’. Vreemde beeldspraak. Achterhaald, zeker. Onwenselijk, ook. Maar cynisch of, nog erger, bijtend cynisch? Ik zie het niet. Ik zie het cynisme van de hoofdredacteur, de hoofdredacteur die vergeet te melden dat een enkel inkomen in gezinnen aan de onderkant van de inkomensverdeling simpelweg niet genoeg is en dat een enkel inkomen gelijk staat aan nog maar net of net niet de eindjes aan elkaar kunnen knopen. Verbreek dat huwelijk en je hebt twee mensen, een man en een vrouw, die niet ‘economisch zelfstandig’ zijn. Het cynisme van de hoofdredacteur is het gevolg van het voorbijgaan aan het toch zo eenvoudige gegeven dat tal van inkomens m/v te gering zijn om economische zelfstandigheid op te leveren. Het cynisme van de hoofdredacteur zit hem in de ideologie dat elke man die een salaris verdient daar genoeg aan heeft om economisch zelfstandig te zijn. Het cynisme van de hoofdredacteur gaat voorbij aan de geschiedenis van de laatste veertig jaar, de geschiedenis waarin het kostwinnerinkomen is verdwenen en anderhalve persoon de plek hebben moeten innemen die daarvoor door de kostwinner werd bezet. En de naïviteit van de hoofdredacteur word bewezen door de onbewezen veronderstelling dat als vrouwen fulltime gaan werken de geschiedenis zich heel anders zal gaan ontwikkelen dan tot dusver. Niet twee werknemers voor de prijs van een enkele maar twee werknemers die beiden genoeg verdienen om zelfstandig te zijn. Als dat zou kunnen! Waar haalt ze het vandaan? Niet uit de leergang vergelijkende geschiedenis die ze in haar column opdist want die houdt precies op bij het moment dat de vrouwen in Nederland de arbeidsmarkt betraden.
Oog hebben voor de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en geen oog hebben voor de sinds decennia toegenomen inkomensongelijkheid, een inkomensongelijkheid die het tal van mannen en vrouwen en tal van gezinnen belet ‘economisch zelfstandig’ te worden, dat is pas bijtend cynisme.
15 mei
=0=
Ledenraad
In de PvdA heeft het congres, onverlet de eigen afwegingen van de parlementaire fracties van de partij, het hoogste gezag. Een politieke ledenraad, zoals gisteren gehouden in de Utrechtse Jaarbeurs, heeft geen macht, tenzij het een symbolische is. En over symbolen ging het. Het strafbaar stellen van illegalen, is dat een voorbeeld van ‘symboolpolitiek’? Zo is het door Diederik Samsom wel verwoord en de strekking was dat de VVD het symbool mocht hebben en dat wij, van de PvdA, de verbeteringen in de positie van de illegalen op onze naam mochten schrijven. Bekijk het totaalpakket, werd ons voorgehouden, en je ziet dat het er beter op is geworden. Symbolen – ach, het zijn eigenlijk gewoon woorden en zoals Samsom tot twee keer toe zei, hij had liever de daden dan de woorden. Alsof, vele jaren na dato, congressen alsnog straaljagers kunnen kopen.
In een korte inleiding memoreerde Samsom vijftien jaar verscherping en verkilling van het illegalenbeleid. Hij deed dat goed, zijn gehele optreden was overigens goed, ik bedoel knap, bekwaam, onneembaar, geen gat in te schieten, niet om doorheen te komen. Desondanks, ik dacht dat na zo ’n betoog de conclusie zou zijn dat het dan helemaal onbegrijpelijk was om de illegalen nog een klein, symbolisch en zo, trapje na te geven. Die conclusie kwam niet, onder het te vuur en te zwaard verdedigde motto dat er ook wel wat tegenover stond en dat daar hard voor was gevochten. Weggesleept voor de poort van de hel. Ik twijfel er niet aan, maar dat is een andere kwestie dunkt me.
Waar staat dat symbool voor? Als het ‘maar’ een symbool is staat het dan voor trivia? Ik denk van niet. De symboliek is dat illegalen een probleem zijn in en voor de samenleving dat ze niet zelf kunnen oplossen en waarvoor ze onze hulp nodig hebben, dan wel dat illegalen buiten de samenleving staan en dat zij hun eigen probleem zijn waar ze ons niet mee moeten opzadelen. De ledenraad nam een motie aan in de geest van het eerste symbool, het regeerakkoord ademt de geest van het tweede symbool. Er was ook nog een motie waarin het regeerakkoord ter discussie werd gesteld – de meerderheid van de ledenraad wees die motie af. Ook dat is een symbool. We vinden het belangrijk maar er zijn belangrijker dingen.
Welke?
13 mei
=0=
Schuldig
Linksom of rechtsom, schuldig ben je. Vrouwen menen veel aan hun gezin verschuldigd te zijn, zeker als er kinderen zijn. Dat is onjuist zegt minister Bussemaker, vrouwen zijn aan zichzelf verschuldigd van niemand afhankelijk te zijn en omdat de overheid zo veel in hen heeft geïnvesteerd zouden ze zich aan de overheid verschuldigd moeten voelen. Niet het gezin is de plek van de schuld, de overheid is die plek en het is hoog tijd dat de dames dat eens tot zich laten door dringen. Rekenschap, mevrouw. U bent van de overheid, van vadertje staat, en van niemand anders. Uw zelfstandigheid dient de boven u gestelden en u dient hen door hen niet met uw persoonlijke sores, van armlastigheid tot en met de kinderopvang, lastig te vallen. Dat en niets anders bedoelen wij met economische onafhankelijkheid.
Bussemaker heeft onder meer ‘emancipatie’ in haar portefeuille en dit heeft ze er tot op heden van gebakken. Emancipatie is niet langer iets dat moet worden bereikt, het is iets dat moet worden afbetaald. Het is niet langer het opschudden van een serie onevenwichtige relaties, het is het bijhouden van een kasboek. Het is de zoveelste illustratie van een politiek die is geobsedeerd door het huishoudboekje van de overheid en die als hoogste wijsheid heeft dat wie haar eigen huishoudboekje niet op orde heeft eens moet ophouden met zeuren en de armen uit de mouwen moet steken.
Wie is toch die overheid van de minister, de overheid die heeft geïnvesteerd en nu wat terug mag verwachten?
De minister verwijt de vrouwen van Nederland dat ze op de zak van hun man teren. De uitdrukking is even archaïsch als het beeld van de vaderlijke staat, het beeld dat we sinds de komst van de rechtsstaat en het algemeen kiesrecht uitsluitend nog voor museale doeleinden hebben bewaard. Het is van ver voor de emancipatie en een minister die dat niet weet heeft de foute portefeuille in beheer. Uw gezin, mevrouw? Nee, vadertje staat, daar heeft u het allemaal aan te danken. Een dooddoener? U was het even vergeten? Dan bent u zelfs twee keer schuldig.
Ja, zegt de minister, maar hoeveel huwelijken houden het vol? En hoeveel arbeidsrelaties? Weet u wel waar u mee geconfronteerd wordt als uw huwelijk strandt en als u werkloos bent? Weet u wel waar u mee geconfronteerd wordt als uw man werkloos wordt en u zelf geen baan heeft? U kunt nergens op rekenen mevrouw, niet op banen en dus niet op inkomen, en al helemaal niet op uw relatie met uw partner.
De minister schetst een wereld waarin niets meer zeker is. Ze accepteert die wereld en vindt dat het enige wat zij kan doen erin bestaat dat zij de mensen en in het bijzonder de vrouwen oproept zich goed voor te bereiden. Dat noemt ze emancipatie. De boodschap is dat je er alleen voor staat en dat je achteraf niet moet piepen als blijkt dat je er alleen voor staat. Wees reëel, dat is de boodschap. Een relatie heb je inclusief het risico van een breuk, een baan heb je inclusief het risico van ontslag. Lees de statistieken er maar op na. Hoe je dan in het dagelijks leven elke dag opnieuw in enig vertrouwen een gesprek kunt aangaan en met enig plezier je werk kunt verrichten, dat staat er niet bij. Daar zijn statistieken niet voor en ministers ook niet. Het eerste verbaast me niet, het tweede verraadt een opvatting over politiek en die opvatting is dat je het zelf mag uitzoeken. Dat verbaast me weer wel van een sociaaldemocratische politicus.
Zou de minister haar relatiebeeld hebben doorgesproken met, bijvoorbeeld, staatssecretaris Van Rijn? Met wethouder Pieter Hilhorst? Die hebben een heel ander, veel zonniger, veel warmer beeld van relaties. Bij hem is de keukentafel en het gesprek aan de keukentafel weer helemaal terug. Of het ooit zo was is een vraag die niet hoeft te worden gesteld. Relaties voor hen zijn geen keuzemenu maar aangegane verplichtingen, en hun beeld van de taak van de overheid is ons er aan te herinneren dat we gehouden zijn die verplichtingen te honoreren. Geen ontkomen aan. Relaties zeg je niet zomaar op en die eenlingen van Bussemaker moeten vooral niet denken dat ze omdat ze eenling zijn ontslagen zullen worden van de plicht tot mantelzorg. De staatssecretaris en de wethouders erkennen geen eenlingen, zij erkennen alleen netwerken die zo nodig zullen worden geactiveerd.
De staatssecretaris, de wethouder en de minister zijn partijgenoten. Dat schept een band. Noem het een relatie. Bij Bussemaker kun je daar zo weer vanaf, bij Van Rijn en Hilhorst zit je eraan vast. Ze zouden een boel te bespreken moeten hebben maar ik vermoed dat hun gesprek een gesprek tussen doven is. Ze zeggen hetzelfde en hebben het over wat anders. Wat betekent dat eigenlijk nog, lid zijn van dezelfde politieke partij, wat betekent het als de ene politicus vindt dat je partijlid bent in het voortdurende besef dat het morgen heel anders kan liggen en de andere politicus vindt dat je partijlid bent in het voortdurende besef dat je dat morgen ook nog bent?
Ik vertrek straks naar de politieke ledenraad van de PvdA. Wie weet steek ik er iets van op.
12 mei
=0=
Schrijftafel
Tijdens het bijwonen van het proces tegen Eichmann vroeg Hannah Arendt zich af waarop de claim van Eichmann (‘ik ben een Kantiaan’) berustte. Haar bevinding was dat die claim werd gebaseerd op zijn lezing van wat Kant een ‘bepalend’ oordeel noemde: je plaatst een geval onder een regel. Soms is dat eenvoudig, soms niet en in dat geval moet je eerst op zoek. Je zoekt in de regels naar een bij het geval passende regel. Dan heb je echter, zo Arendt, nog maar de helft van het verhaal want naast het bepalende staat het ‘reflectieve’ oordeel en dat heeft een strekking die het bepalende oordeel op z ’n kop zet. In een reflectief oordeel zoeken we een regel die er nog niet is, gewoon, omdat het geval niet past in de bestaande regels. Kant had het hierbij over kunstwerken en dan ligt de uitspraak redelijk voor de hand; Arendt verplaatste het terrein van de esthetiek naar de ethiek en dan zou de uitspraak misschien nog wel meer voor de hand moeten liggen, maar dat is zelden het geval en bij Eichmann was het al helemaal niet het geval. Arendt zag hierin de ‘banaliteit’ van het kwaad – de figuur die loopt van de schrijftafelbeoordelaar tot en met de schrijftafelmoordenaar. Ze vergiste zich in de man, ze vergiste zich niet in het verschijnsel. Het is springlevend.
Vandaag tref ik in Trouw een spotprent aan van een man die een bepalend oordeel moet vellen: in welk gat past de figuur van de vreemdeling?

10 mei
=0=
Wachtgeld
Het wachtgeld voor gemeenteraadsleden en andere deeltijdpolitici wordt afgeschaft. Het zijn maar nevenfuncties. Ik vind het best maar zou het niet logischer zijn als juist de voltijdfuncties uit de sfeer van het wachtgeld worden gehaald? Als je een politieke roeping hebt, een roeping om tegen mensen te zeggen dat we deze kant op moeten en dat je daarbij zelf het initiatief neemt (en als het je lukt mensen van de zin van jouw weg te overtuigen, mag je je ook een tijdje de leiding toedichten, anders niet en dan ben je ook geen politicus die de naam waard is), dan hoort daar toch geen verzekeringspolis bij? Als een voltijdpoliticus als Plasterk voorstelt voor anderen iets af te schaffen dat hij voor zichzelf wil behouden dan, vind ik, moet hij daar politieke redenen voor hebben en geen financiële. Financiële overwegingen kun je bestuurlijk afdoen (en dat doet Plasterk dan ook), politieke overwegingen (als je slechts voor een deel van je tijd politicus bent tel je niet echt mee, ben je geen echte politicus) moet je politiek afdoen.
In de woorden beroep en roeping zit de roep, de stem, het vocale. Het deftige woord ‘vocatie’ herhaalt het, die stem, en in de in het verleden prominente positie van de advocaat in de politiek al evenzeer. Een politicus roept op en laat het werk niet aan de anderen. Dat doet een bestuurder wel en juist daarin schuilt het onderscheid tussen de politicus die alleen maar bestuurder is en de politicus die de weg uitstippelt door hem zelf als eerste te betreden. Iets anders kan ik met het woord ‘leiding’ niet verbinden want een leider in de politiek is per slot verschillend van de meester, van de vader, van de wijze, van de rechter. Een leider in de politiek is de primus inter pares, de eerste onder gelijken en de meester, de vader, de wijze en de rechter zijn alles, behalve onze gelijke. De oproep waar je zelf gevolg aan geeft definieert de politicus. Een politicus wijst de weg door niet aan de kant te blijven staan. We stemmen niet op een politieke kandidaat, we stemmen af op een politieke kandidaat.
De misère van de politiek nu is dat de stem vervangen is door de stemming, de richting door de professionalisering, de roeping door het vak. Af en toe wordt dat even onderbroken en dan spreken we over mediacratie, over demagogie en over populisme, in de verwachting dat het wel over zal gaan. En zelfs de lievelingen van de media, de demagogen en de populisten onderscheiden zich voornamelijk door hun overtuiging welke kant het niet op moet. Niet daarheen! Nee, maar waarheen dan wel?
Die Politik schafft sich ab.
9 mei
=0=
Mist
Gisteren trof ik in de Volkskrant een column aan van Ronald Plasterk. Het ging over vreemdelingenbewaring en grensdetentie. Het kwam erop neer dat we niet alles konden, grenzen moesten stellen, zeker aan de grens. Een rare, mistige column, die niet ging over de mensen die we opsluiten en wel over politici die het maar een lastige kwestie vinden. Je zult er maar mee zitten. PvdA politici zitten er mee. En dus gaat het over hen. Vanuit de VVD zijn al geluiden vernomen (meldt de Volkskrant vandaag) dat zij wel tot een gesprekje bereid zijn. Dat lijkt me beslissend. Kennelijk heeft de VVD besloten dat Weekers niet mag vallen, dat ze daar de PvdA voor nodig hebben en dat daarom de kwestie van het de criminaliteit intrekken van de illegale vreemdeling (de kwestie die Plasterk miraculeus wist te omzeilen in zijn column) voor hen bespreekbaar is. Mooi, dan zijn we eindelijk van de naargeestige schaduw van Rita Verdonk verlost. Zondag is de politieke ledenraad van de PvdA en het zou me niet verbazen als voor die tijd met behulp van de VVD de angel uit die bijeenkomst was gehaald.
Tegelijk is het niet mooi. De PvdA moet dit zelf doen. De voorwaarde om het zelf te doen is dat Samsom moet leren dat het niet om hem gaat, niet om zijn prestige, en ook niet om de bewieroking van wat hij allemaal al heeft ‘binnengehaald’. Het is geen ruil, geen deal, en het gaat niet om de handigste dealer in de dealerroom van de politiek. Van de vreemdelingenproblematiek is een kat-en-muisspel gemaakt. Als de kat hongerig is wordt de muis opgevreten, als de kat al volgevreten is wordt de uitvoering van het vonnis even uitgesteld. De staatssecretaris denkt erover na. De gedetineerden denken ook na en zijn al zover dat ze in hongerstaking gaan want wat heeft een kat nou aan een uitgehongerd muisje?
Het probleem is niet de illegaal, het probleem is de mist van de illegaliteit, dat product van de politiek waarvan de politiek eist dat de illegalen erin moeten oplossen. Het is en blijft het verschil tussen het buiten de wet stellen van handelingen dan wel van mensen. Dat probleem is door politici geschapen en zij moeten het oplossen. With a vengeance kun je zeggen dat de politici de mist van hun eigen problemen maar in eigen regio moeten afwikkelen.
8 mei
=0=
Opruimen
In Vlaanderen woedt een debat over de kwaliteit van de journalistiek. Een fors aantal schrijvers vindt dat de vrije pers door de vrije pers om zeep wordt geholpen. Commerciële belangen eisen de beste plekken op de voorpagina op, zorgen voor pakkende koppen, bevorderen het opblazen van slecht nieuws, verhinderen serieuze onderzoeksjournalistiek, beknibbelen op de kosten van de redactie, roepen om snel of eigenlijk om sneller dan de concurrent. Dat hebben we meer gehoord. NRC vraagt zich af of wij ons hier in Nederland de kritiek ook moeten aantrekken en komt met een oordeel dat de kool en de geit spaart. Ik zag dat oordeel vanaf de eerste regel van het stukje dat over de Vlaamse critici ging al aankomen. Als het NRC al een keer serieus is dan is het resultaat voorspelbaar. Ik ben het er lang niet altijd mee eens maar het is meestal zo braaf dat het erop lijkt dat de krant de kracht om tegen de haren in te strijken bij het oud vuil heeft gezet.
Mijn abonnement op dagblad Trouw zal ik niet snel opzeggen, maar NRC en het Parool mogen wel weg. In het geval van het Parool ligt dat aan mij. Ik ben blijkbaar te weinig Amsterdammer om echt mijn voordeel te doen met die krant. In het geval van het NRC ben ik helemaal op de hand van de Vlaamse auteurs. Ik lees het NRC met grote regelmaat sinds meer dan veertig jaar en in het bijzonder de paar laatste jaren race ik er net zo snel doorheen als door de Volkskrant. Ik bedoel dat niet als compliment. Vervlakking, en de krant heeft een grote voorliefde ontwikkeld voor een ‘interview’ – voor meningen over meningen die bevestigen dat je er zus tegen aan kunt kijken en ook zo. Het zal wel voortvloeien uit een veronderstelde behoefte van de lezer in sombere tijden, een veronderstelde behoefte aan visie, aan perspectief, aan een ‘opening’. Voor die sombere tijden zorgt de krant zelf wel, gewoon door een nieuwsselectie waarin opwinding beter scoort dan bedaardheid, en onheil beter dan de continuïteit van alledag. Nog altijd houdt de krant stijf en strak vol aan het onderscheid tussen feiten en opinies – en deed dat eerst door dat onderscheid vanuit de feitenkant te benaderen, en tegenwoordig door het vanuit de opiniekant te doen. Men deelde feiten en selecteerde opinies. Nu deelt men opinies (waar tal van schrijvers overigens ook van harte aan meedoen) en selecteert feiten. De roep om meer onderzoeksjournalistiek komt precies daar vandaan. Dat heeft niets met het aantal artikelen dat ‘feitelijk’ van aard is te maken, het heeft te maken met de ambities en de ambiance van een krant.
Een vrije pers is nodig. Niet eens vanwege het onderzoek van de feiten waar zo over wordt geweeklaagd maar vanwege de vrijplaats die een krant nog is om dingen aan het daglicht te brengen die door anderen liever in het duister worden gehouden en waar de instanties die er voor zijn om die dingen op te sporen en tentoon te stellen even niet aan toekomen of die ze gewoon hebben genegeerd. De pers als een soort bijzondere en zelfbenoemde opsporingsdienst, een dienst gespeend van officiële opsporingsbevoegdheden naar wel met het recht informanten en andere nieuwsbronnen uit de wind van de openbaarheid te houden – vanuit die paradox van de openbaarheid kan de krant een dienst verrichten waarbinnen het onderzoek naar de feiten nog centraal staat. Wat wordt opgespoord en welke vuiltjes in dat kader worden opgeruimd zal niet los staan van de commerciële belangen waar de schrijvers zo van gruwen. Maar dat is het punt niet. De vrije pers heeft zichzelf pas echt de das omgedaan als hij ertoe overgaat in het belang van de scoop de ontdekking en het onderzoek van de feiten op te offeren aan de snelheid van de publicatie, aan de voorsprong op de concurrent. Ik kan niet beoordelen of, hoe vaak en hoe verhuld dat voorkomt. Mocht het voorkomen dan is dat de bijl aan de wortel van de journalistiek en dan hebben de journalisten wat te doen – wat de schrijvers er ook van vinden.
7 mei
=0=
Omkering
In zijn reactie op de Van Waarde rapportages van de WBS stelde partijvoorzitter Spekman vast dat het denken in termen van efficiency teveel was doorgeschoten. Er waren belangrijker dingen. Efficiency is geen ‘waarde’. Daar kun je vraagtekens bij zetten, bijvoorbeeld omdat het van zelf zou moeten spreken dat je, met het oog op duurzaamheid, met het oog op het gebruik van bronnen die niet van jezelf zijn maar door anderen – via belastingen en premies bijvoorbeeld – aan jou ter beschikking zijn gesteld, efficiency juist zeer hoog in het vaandel moet dragen. Efficiency is nadenken over de vraag of je elke uitgegeven euro wel de juiste bestemming hebt gegeven en dat lijkt me nogal waardevol. Er is, zo beschouwd, eerder gebrek aan efficiency dan een overdosis eraan.
Het gaat pas fout als we menen dat we, om efficiënt te zijn, elke verleende dienst moeten vertalen in een product, als was het een product. Ergens in de jaren tachtig/negentig kregen we het merkwaardige verschijnsel dat producten diensten werden en diensten producten. Over het eerste maak ik me geen zorgen (het lijkt me uitstekend voor de efficiency van de producenten), over het tweede des te meer. Bankdiensten werden bankproducten. En we hebben de ellende ervan meegemaakt. Minsten even erg werd het productdenken in bijvoorbeeld onderwijs, inclusief de voortdurende meting van de kwaliteit van het product leerling onderweg en aan het eind, en in de zorg.
Ik lees een interview met Jos de Blok, oprichter en directeur van Buurtzorg Nederland. Volgens hem is de ellende in de zorg begonnen met, inderdaad, het opvatten van zorg als een product. Hij dateert de omkering van dienst naar product in de jaren negentig, de jaren van een zich uit tal van terreinen terugtrekkende overheid, die die terreinen prijsgaf aan ofwel de markt ofwel aan een onnavolgbare tussenlaag van zelfstandige bestuursorganen die elk op hun beurt manhaftig probeerden ‘bedrijfsmatig’ te werken. Dat zou, op voorwaarde dat je elke dienst tot een opknipbaar en per stap en per element meetbaar en controleerbaar product wist te hervormen, pas efficiënt zijn. Goed voor meters en controleurs, funest voor de dienst volgens De Blok.
De Bolk pleit voor een omkering van die omkering. Dan worden diensten weer diensten en dat is beter voor de diensten die geleverd moeten worden, het is beter voor de mensen die de diensten leveren en het is nog beter voor de besparing op kosten ook. Efficiënt dus, drie keer zelfs.
Het probleem is niet de efficiency, het probleem is de bestuurder die meent het monopolie op efficiency te hebben en het probleem is de politicus die tegen dat beeld van efficiency te hoop loopt, in plaats van een pleidooi af te steken voor efficiency die de dienst herstelt door aan het product een grens te stellen.
6 mei
=0=
Brekebeen
Als Weekers beweert dat hij iets ‘persoonlijk’ niet weet, bedoelt hij dan dat hij er ook niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden? Zo niet, wat moeten we ermee, met die mededeling? Misschien dat ze in Limburg in de persoon Weekers geïnteresseerd zijn, maar wie is dat verder nog? Als een arts beweert dat hij persoonlijk niet op de hoogte is van een nieuwe behandelmethode, is dat een verontschuldiging of een brevet van onvermogen? In de artsenij weten ze wel raad met die vraag, in de politiek is het aanleiding tot mist. Rare politicus, die Weekers. Elke keer als hij zich in de nesten werkt trekt hij zijn politicushabijt uit en keert terug als persoon.
Hoe kom je zonder extra schade voor de coalitie van zo ’n politicus af? Dat zal de vraag van de coalitiepartijen wel zijn. Hoe komen we met extra schade voor de coalitie af van diezelfde politicus? De vraag van de oppositie. De Kamervoorzitter kwam er niet uit – die dacht dat wat de coalitie zegt de mening van de meerderheid is en daarom genoeg om de orde van de Kamer vast te stellen. In het aanvragen en agenderen van debatten werkt het echter niet zo. De Kamer kent het ‘dertigledendebat’ en dus kun je met dertig parlementariërs een debat opeisen. De Voorzitter bepaalt het tijdstip maar niet waarover het gaat, en dus ook niet of het een debat moet zijn over wat er fout is gegaan dan wel over de vraag wanneer een staatssecretaris wist dat het fout was gegaan. Dat is noch aan de voorzitter, noch aan de meerderheidscoalitie. Het is zo elementair dat ik me afvraag wie nu meer heeft geblunderd, de staatssecretaris of de Voorzitter van de Kamer. Ik geef graag toe dat het optreden van de woordvoerder van de PvdA, Ed Groot, het er voor de Voorzitter niet eenvoudiger op heeft gemaakt (Groot scheen niet te beseffen dat de vraag naar wat en die naar wanneer nogal wat uitmaken) maar echt ter zake is dat ook weer niet, omdat niet de wensen van de coalitie maar de orde van de parlementaire spelregels de doorslag moeten geven. En dat had de Voorzitter weer niet door.
Een brekebeen komt nooit alleen. De Voorzitter voelde zich beschuldigd van partijdigheid maar was niet moedig genoeg om te zeggen dat het wat haar betrof geen partijdigheid maar onbeholpenheid was. In plaats daarvan werd ze boos. Een zwaktebod. Dat, en in dit geval vind ik dat weer wel interessant, is een persoonlijke diskwalificatie. Moet die politieke gevolgen hebben? Dat hangt van de persoon af, zou ik zeggen. Bij Weekers ligt het precies omgekeerd. Hij is politiek gediskwalificeerd en daar mag hij persoonlijk van vinden wat hij wil, maar die persoon doet er in zijn geval helemaal niets toe.
Als Samsom op zoek is naar een manier om de VVD te laten bewegen in de kwestie van de illegalen dan wordt het hem op een presenteerblaadje aangeboden. De eigenlijke vraag is of de VVD nog met Weekers verder wil. Zo ja, dan krijgt Samsom lucht, zo nee dan wordt de politicus Weekers als persoon afgevoerd, in verdrietig gezelschap van de persoon van de illegaal, van elke persoon van elke illegaal.
5 mei
=0=
Automatismen
Met een Veldgids Vertrouwen moet je het veld op kunnen. Na de ontregeling van Real Madrid door Borussia Dortmund (30 april) en van Barcelona door Bayern München (1 mei) weten we dan meteen waar het op het veld over gaat. Ontregeling is ontregeling van automatismen en zelfs de beste ploegen kunnen ontregeld raken.
Een beetje voetbalploeg beschikt over de nodige automatismen. Het voetbaljargon heeft er tal van uitdrukkingen voor, voor die automatismen: inschuiven, vrijlopen, waarnemen, de ruimte benutten, afdekken enzovoorts. Het houdt steeds opnieuw in dat wanneer A iets onderneemt B niet blijft afwachten of het wat moois wordt met A, maar in de gaten houdt of de plek die A heeft verlaten niet onverzorgd achterblijft. Een gat in de verdediging, een statisch middenveld, ongebruikte vleugels, het zijn gemiste kansen die de tegenstander juist kansen oplevert. B kan dat voorkomen door als A beweegt direct zelf in actie te komen, of C daartoe te bewegen en dan moet C weer zorgen dat zijn plek niet onbeheerd blijft, en zo gaat het maar door. Het mooiste is als al die bewegingen, inderdaad, automatisch plaatsvinden. Dan heb je aan een enkele voetbeweging genoeg, want je weet dat de ander daar staat waar je de bal heen zendt en dat als hij er niet staat er wel een ander staat. Het versnelt het spel, de ‘balcirculatie’, en snelheid, het net wat sneller zijn dan de tegenpartij, is beslissend. Automatismen zijn flexibele en tegelijk voor je medespelers redelijk voorspelbare antwoorden op de contingenties die zich tijdens het spel altijd zullen voordoen omdat het voetbal daar nu eenmaal uit bestaat, uit die contingenties die tot antwoorden nopen. Wat zich exact zal voordien weet je daarom nooit van te voren, maar dat het team zich in bepaalde situaties als een harmonica in en uit elkaar zal vouwen en in andere situaties zich in een T-vorm zal ontrollen, dat weet je wel. Als de tegenstander je een tijdje goed bestudeert weet hij het ook – daarom train je altijd op zowel de perfectionering van je automatismen als op het aanbrengen van kleinere of grotere variaties in je automatismen en dan train je daar net zo lang op dat ook dat weer automatismen zijn. Een groter repertoire aan automatismen biedt meer flexibiliteit dan een kleiner. Een trainer heeft het er maar druk mee en de aanvoerder en/of spelbepaler ook. Dit seizoen heeft Ajax z’n automatismen beter op orde dan PSV.
Voetbalclubs zijn ondernemingen geworden en voetbalteams werkorganisaties. Een trainer hoopt, met het oog op het leren en exploiteren van de vaak met veel moeite gecreëerde effectieve automatismen, dat een goede werkorganisatie ook het volgend seizoen in tact mag blijven. IJdele hoop zou ik zeggen. De club als onderneming kan zich een wat langere tijdshorizon nog maar zelden permitteren. Voetbal is een onderneming die in eerste instantie voor de knikkers wordt gebouwd en niet voor het ‘meedoen’. Een club zonder prijzen is een club zonder winst en zonder winst verwerf je het krediet niet om nieuwe spelers aan te trekken. Je verliest krediet: bij alle spelers die ook elders wel aan de slag kunnen. De spelbepalende voetballers weten best dat het gras wat verderop veel groener is en dus de beloning hoger en de prijzen – de titels, de bekers – waarschijnlijker. Bovendien, ze moeten hun fortuin in zo om en nabij tien jaar maken dus al teveel tijd hebben ook zij niet. Wat een club daar tegenover kan stellen is hooguit het al dan niet welgemeende advies de sprong naar hogerop niet ‘te vroeg’ te wagen en eerst nog een seizoen te ‘rijpen’ bij de club waar ze nu al spelen. Soms helpt het, soms niet. Soms blijkt het advies heel wijs geweest te zijn – maar dat blijkt alleen achteraf.
In een goed team kunnen de spelers elkaar ‘blind’ vinden, ze weten dat ze erop kunnen vertrouwen dat ze de ander daar vinden waar ze veronderstellen dat de ander zich zal bevinden. Als het goed is weet je tegenspeler niet waar de ander zich bevindt, maar jij weet het wel. Je hoeft er niet eens voor te kijken, je hoeft er niet voor te roepen, en je hoeft er niet op te wachten. Het gaat vanzelf als sprak het vanzelf. Het is de redundantie waar iedereen van droomt, de redundantie van het minieme gebaar en de kleine hint, gebaren en hints die je team wel oppikt en de tegenstander niet of alleen te laat. Het is de redundantie die je de voorsprong verschaft die anderen maar net en vaak ook net niet kunnen bijbenen.
Vertrouwen, het bespaart de tijd die je anders nodig zou hebben om te controleren of de aanwijzingen die je krijgt wel kloppen, of de informatie die je ontvangt wel betrouwbaar is of de twijfel die je altijd en overal wel over kunt hebben je van actie zou moeten doen afzien. En het biedt je de mogelijkheid, als was je zelf een ondernemend ingestelde persoon, risico’s niet uit de weg te gaan als waren het gevaren maar het risico – het risico van een foute pass, van een foute inschatting van een situatie – te nemen omdat je erop mag vertrouwen dat je teamgenoten een eventuele misser van jouw kant met alle macht zullen proberen ongedaan te maken.
Er zijn twee paradoxen. De eerste is, als ik eerlijk ben, meer een misverstand dan een paradox: onbetrouwbare mensen kunnen uiterst betrouwbare partners zijn. Daar danken we mede de onaangename continuïteit van de misdaad aan maar belangrijker is dat vertrouwen iets anders is dan betrouwbaarheid enerzijds (betrouwbaar is iets wat zijn waarde heeft bewezen, vertrouwen is iets dat elke keer opnieuw moet worden bewezen), dat vertrouwen niet aan de mens of wat dies meer zij mag worden opgehangen, anderzijds. Ik vertrouw mijn huisarts en dat is niet omdat ik hem persoonlijk ken maar omdat ik hem professioneel ken en dat is meer dan genoeg. Meer zou eerder een nadeel zijn dan een voordeel. Wie weet pulkt hij in onbewaakte momenten aan zijn neus, en heeft hij een muzikale en literaire smaak waar ik van gruw. Ik weet het niet, ik hoef het niet te weten, en ik wil het ook niet weten. Voordat je het weet sta je op vertrouwelijke voet met je arts – en niets zo ondermijnend voor zowel betrouwbaarheid als vertrouwen als ‘vertrouwelijkheid’. Mijn vertrouwen in hem hangt niet op hem maar op de professie die hij vertegenwoordigt en waarin ik voldoende vertrouwen heb om als me wat mankeert naar hem toe te gaan en niet naar een handoplegger of kruidendokter. Mijn bezoek aan de huisarts is een automatisme – als de situatie er om vraagt weet ik hem te vinden.
De tweede paradox is wel van onverdacht karakter. Het is een pragmatische paradox, van de soort die je ervaart als je op de snelweg een bord ziet dat je oproept op je stuur te letten terwijl je dat even niet deed omdat je naar het bord keek. De paradox heeft, uiteraard zou ik zeggen, met tijd te maken. We kennen de uitspraak: vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Te voet, dat kost tijd en zonder die tijd, de tijd van je team, de tijd voor jezelf, de tijd om kennis te maken, de kennis te verdiepen, de kennis te exploreren, zonder die tijd staat vertrouwen onder druk. Misschien dat we ooit zonder al te zeer afhankelijk te zijn van vertrouwen verder konden komen. Ik denk aan nauwkeurige, gedetailleerde instructies, het verbieden van eigen improvisaties en het afvangen van elke variatie aan de grenzen van je organisatie – en pas wanneer die variatie door daartoe aangestelde specialisten (het functionele management van Taylor en daar weer de variaties op) is omgezet in nieuwe, nauwkeurige en gedetailleerde instructies komt de nieuwe orde terecht bij de werknemer. De werkorganisatie van de 20ste eeuw heeft lang zo gefunctioneerd en de werkorganisatie nam de organisatie als geheel op sleeptouw. Tot, zo om en nabij, de jaren tachtig, de jaren van de deregulering. Sindsdien richten de organisaties zich steeds minder naar de architectuur van hun werkorganisatie en steeds meer naar hun financiële architectuur en daarin speelt het kleine tijdsvoordeel de hoofdrol: als bedrijf kun je je het niet meer permitteren om langlopende verbintenissen aan te gaan want die vertragen de snelheid van je aanpassing. Sindsdien, ook, is de onrust in en rond bedrijven enorm toegenomen en in het kielzog van de onrust zijn de werknemers zo langzamerhand verantwoordelijk geworden voor de omgang met steeds meer veranderingen in hun directe werkomgeving. Het lijken wel voetballers; de uitspraak dat werken ‘topsport’ is geworden komt niet nergens vandaan. Ook werknemers werken zelden nog individueel, ze werken vrijwel altijd in teamverband. Gewoon, een team is flexibeler en weerbaarder dan een individu. Dan begint het verhaal van voren af aan. De teamleden moeten elkaar kunnen vertrouwen, voor vertrouwen is tijd nodig en tijd is er niet. Dat is de paradox: om tijdswinst te boeken in een onvoorspelbare omgeving heb je de versnelling van het vertrouwen nodig, en om op tijd te zijn voor de tijdswinst in een onvoorspelbare omgeving ontkom je er niet aan te beknibbelen op de traagheid in de opbouw van vertrouwen. Ga er maar aan staan.
De Veldgids Vertrouwen (Frans de Jong en Angela Riddering; Delft, Eburon Business 2013) opent vrijwel direct met een citaat van Johan Cruijff: “De basis is de bal zo snel mogelijk onder controle krijgen zodat je iets meer tijd hebt om te kijken”. Die snelle controle is een effect van je techniek, van je aanleg, van je oefeningen – en van het vertrouwen waardoor sommige teams teams zijn en andere teams een verzameling talentvolle voetballers. Er is geen inherente tegenstelling tussen controle (‘toezicht achteraf’: 10) en vertrouwen, en van een ‘paradox’ is al evenmin sprake. Tussen ‘control’ (‘toezicht vooraf’: ibid.) of ‘grip’ (: 16) en vertrouwen wel? Nu, bij Johan Cruijff – een ideale veldgids, toch? – is controle helemaal ‘control’ en ook daaruit leid ik af dat er van een tegenstelling noch van een paradox sprake is. Bij Cruijff is tijd de hefboom. Gek, orde en chaos en all that jazz komen uitgebreid aan de beurt in de Veldgids en uitgerekend tijd komt er bekaaid af, in dezelfde gids. Wat ik aantref zijn zoiets als scenario’s, met combinaties van vertrouwen en control (hoog/hoog, hoog/laag, laag/hoog, laag/laag), scenario’s die ons gedurende de gehele reis, van begin tot eind, begeleiden. Daar heb ik geen probleem mee maar de vertrouwensvraag is een andere: hoe zorg ik op tijd te zijn en waar haal ik die tijd vandaan, de tijd om met vertrouwen elk scenario aan te kunnen? Daar zit, als je de vraag helpt ontvouwen, een onoplosbare paradox in opgesloten en dus moet je maar hopen – als persoon, als team, als organisatie, als club – dat je automatismen nog functioneren, het nog doen, en je de tijd van leven gunnen om gewoon door te modderen.
Dat de Veldgids ons toch ergens een ontsnapping uit de ‘paradox’ van control en vertrouwen voorspiegelt (: 155-159) is niet meer dan een flauwe semantische grap: definieer control als ‘systeem’ en vertrouwen als ‘relatie’ en eindelijk, eindelijk hebben we Rudyard Kipling ingehaald: the twain shall meet. Nee, dus, niet zo.
3 mei
=0=
Overbodige mensen
De gedachte is dat de klant het beste weet waar behoefte aan is. De gedachte is ook dat de ondernemer het eerder weet dan de klant. De gedachte van bestuurders is dat zij het altijd beter weten. En de gedachte van sommige economen is dat zij het het beste van allemaal weten. Waar heeft dit land behoefte aan? Niet aan nog meer hoogopgeleide mensen. Wel aan beter lager en middelbaar onderwijs. Ik las het in een column van Ewoud Jansen, econoom, in de Volkskrant van 29 april. Bovenaan de column een foto van basisschoolleerlingen die een college volgen aan de Erasmus Universiteit. Mooie foto, gapende kinderen, bedremmelde kinderen, afwezige kinderen, kinderen die het volgen maar niet bijbenen. Ze waren erbij en ze zijn er niet helemaal bij. Ze moeten maar goed hun best doen, hun hele leerplichtige leeftijd lang. Daarna hoeft het niet meer. Het meisje in het midden van de foto, het meisje met de indrukwekkende geeuw, zal blij zijn het te horen. Nu moet ze nog luisteren naar een hoger opgeleide die zich duidelijk nog kan verbeteren, die nog moet bijleren.

Nee, zegt Jansen, laat maar, dat bijleren. Er is genoeg geleerd aan de bovenkant van het onderwijsgebouw. Er is geen behoefte aan. Hebben de studenten van de toekomst er geen behoefte aan? Dat weten we niet en Jansen is er ook niet in geïnteresseerd. Hij weet dat we er geen behoefte aan hebben en dan hebben de studenten hun rechten verloren. En hoe weet Jansen dat? Dat is heel eenvoudig. We hebben er geen behoefte aan omdat het bedrijfsleven er geen behoefte aan heeft. Het opleidingspeil van de beroepsbevolking stijgt sneller dan de beroepenstructuur vereist. Dat is al jaren zo en het is water naar de zee dragen. Je kunt denken dat die beroepenstructuur dan maar wat veeleisender moet worden maar dat is fout gedacht. De behoefte, vertelt ons de econoom, wordt bepaald door de vraag van het bedrijfsleven en de econoom Jansen weet dan dat het goed is. Nooit aan die vraag komen, die vraag is gegeven, het is de basis voor verstandig beleid. Zegt Jansen. Hij zal ooit wel geleerd hebben dat economen behoeften nemen voor wat ze zijn, en hij meent dat als er verschillende behoeften zijn die niet allemaal tegelijk kunnen worden vervuld de behoeften van het bedrijfsleven de doorslag geven. Dat laatste stond weer niet in de boekjes – een kniesoor die er op let.
Het is hogeschoolflauwekul, maar ik ben het met Jansen eens dat niet elke hoger opgeleide weet waar hij het over heeft en dat daarom de ‘investering’ in een hogere opleiding niet in alle gevallen tot verstandige adviezen leidt.
In de Groene van afgelopen week schrijft Ewald Engelen een column over de verdeling der gelden aan de universiteiten. Er gaat teveel naar de harde jongens en meisjes, die jongens en meisjes die de exacte wetenschappen heel goed in lijn weten te brengen met de behoeften van het bedrijfsleven wel te verstaan. Hij pleit voor een andere verdeling, een verdeling die eerder rekening houdt met de behoeften van de nieuwsgierige onderzoeker en van het nooit voltooide onderzoek, hard of niet, dan met die van het bedrijfsleven. Zo kan het ook, denk ik dan maar.
1 mei
=0=