Idioot
In een TED (Technology, Entertainment, Design) lezing van juni dit jaar stelde George Papandreou vast dat de crisis in Europa niet economisch maar democratisch van aard was. Hij stelde tevens vast dat democratie berustte op het inschakelen van de burgers en, derde vaststelling, dat we geen Europees burgerschap kennen. We hebben gefaald, zei hij, omdat we jullie uit het proces hebben gelaten. We, dat zijn de leiders van Europa. De leiders hebben gefaald omdat ze hun besluitvorming eerder afstemmen op het openingstijdstip van de beurzen in Japan dan op de complexiteit van de aan de orde zijnde kwestie. Hij had het over een EU bijeenkomst in Brussel, april 2010, waar hem om tien voor twee in de vroege ochtend aan het verstand werd gebracht dat er binnen tien minuten besluiten over Griekenland moesten worden genomen. Om twee uur, immers, opende de beurs. Brussel wordt geregeerd door de financiële markten en machten en Brussel neemt de vrijheid geringeloord te worden omdat de burgers van Europa er toch niets aan kunnen doen. Een referendum? Weet Papandreou dan niet dat de markten daar slecht op zullen reageren? In zijn lezing maakte de man duidelijk dat hij dat best wist – maar ook dat zijn prioriteiten even ergens anders lagen.
De agora, zo Papandreou, staat voor twee dingen, voor de marktplaats en voor de openbare ruimte waar politiek wordt gemaakt. Tegenwoordig is de agora uit elkaar getrokken, de politiek is lokaal gebleven, de markten zijn geglobaliseerd. Vandaar dat zelfs op het niveau van de EU de politici achter de markten aanlopen in plaats van de markten aan door de democratie opgestelde spelregels te binden. De oplossingsrichting is te zoeken in het dichter bij elkaar brengen van markten en democratische instituties. Het toetsen van wetten door middel van juryrechtspraak (met loting om aan de juryleden te komen) hoort daar volgens hem bij. Stel je voor: Europese wetten en verdragen getoetst aan het oordeel van burgerjury’s. Het zou een mooie inzet voor de Europese verkiezingen van komend jaar zijn. In de verkiezingsprogramma’s ben ik het nog niet tegengekomen.
We moeten volgens Papandreou eens wat verder dan onszelf durven kijken. Hij citeerde de herkomst van het woord ‘idioot’: een idioot is iemand die niet verder dan zichzelf kan kijken, die van zichzelf de maat van alle dingen maakt, die het egocentrisme als handelsmerk heeft. Wij denken bij idioot eerder aan gekte dan aan idiosyncrasie. Het zou beter zijn als we die volgorde omdraaiden.
Van onze eigen premier weten we dat hij niet verder wil kijken omdat wat hij dan zou zien niet afwijkt van wat hij altijd al zag en omdat het niet nodig is verder te kijken, gegeven het feit dat wat hij nog te zien zou krijgen toch aan het oog onttrokken wordt door een olifant. Onze premier ziet, de idiote vergelijking met de olifant is zijn bloedeigen en originele vondst, alleen zichzelf en niets buiten dat. Tal van historici lijden aan dat euvel. Het bijzondere aan onze premier is hooguit dat de ziekte bij hem ongeneeslijk is. Onze premier is een idioot.
Afgelopen week sprak hij voor een gezelschap liberalen, in Londen. Met zijn beheersing van het Engels is weinig mis, met zijn beheersing van de geschiedenis des te meer. De EU, beweerde hij, was altijd al een economisch project en het hernemen van dat project is de enige weg uit de crisis. Wat Papandreou een teveel aan economie noemt om het falen van de EU te duiden, noemt de ander, Rutte, een te weinig aan economie om datzelfde falen te duiden. Meer democratie of meer economie, daar schijnt het om te gaan. Nu, als de EU altijd al een economisch project was, ligt het dan niet voor de hand ook de oplossing in de economie te zoeken?
Het zou kunnen, maar het is niet logisch, niet logischer dan een democratische wending. Maar los daarvan, de gedachte van de EU als een altijd al economisch project verraadt een geschiedopvatting die ervan uitgaat dat de EU een begin heeft gekend zonder voorgeschiedenis. Een onbevlekte ontvangenis als het ware. Onhistorischer kun je niet denken en zelfs als je zo denkt had het je toch op moeten vallen dat de geschiedenis en de ontwikkeling van de EU en zijn voorgangers voortdurend beïnvloed is door de politieke dromen, de politieke verwachtingen, de politieke probeersels en ja, ook de politieke angsten die in de voorgeschiedenis van de EU de hoofdrol speelden. In de EGKS (een autoriteit)treffen we er nog de sporen van aan, in de pogingen een Europese Defensiegemeenschap op te richten al evenzeer en omdat al die pogingen strandden kwam de economische weg, by default, boven drijven.
Het is gênant, maar niet te ontkennen: onze premier is een idioot
31 oktober
=0=
Vermoorde onschuld
Direct noch indirect had de top van de Rabobank weet van de malversaties van hun mensen in Londen. Het directe geloof ik wel. Geen enkel bedrijf van enige omvang heeft een top die van alles weet wat gaande is. De ontkenning van het indirecte is echter ongelooflijk. Een top die ook indirect niet weet welke gevolgen kunnen optreden bij de delegatie van welke beslissingen, is geen top maar hooguit een gezelschap dat moet bidden voor niet al te beroerde uitkomsten. Zo ’n top verdient een theoloog als voorzitter. Die hebben ze bij de Rabobank ook een paar keer gehad maar de gisteren afgetreden bestuursvoorzitter was geen theoloog. Hij was bedrijfseconoom en bedrijfskundige en hij was geruime tijd hoogleraar corporate governance. En wat is de centrale van de Rabobank anders dan een prachtvoorbeeld van corporate governance?
Ze waren tot elkaar voorbestemd, de bank en de bedrijfskundige hoogleraar, de coöperatie en de hoogleraar corporate governance. De vraag is alleen van welk soort corporate governance de bestuursvoorzitter gecharmeerd was. Immers, in dat vakgebied heb je, zoals het hoort, verschillende stromingen die je ruwweg kunt groeperen langs twee lijnen: de lijn die beweert dat het oude government wordt opgevolgd door het moderne governance en de lijn die beweert dat governance alleen kan bestaan bij de gratie van een effectief government. Vergelijk het met de stromingen in public administration vergeleken met public management en je weet gelijk dat namen ertoe doen en met de namen de verantwoordelijken en verantwoordelijkheden, en met de verantwoordelijken en verantwoordelijkheden de kennis van zaken, direct en indirect. Van welke school de gisteren afgetreden bestuursvoorzitter is laat zich raden, maar ik heb wel een vermoeden.
Dat is het intrigerende aan het demasqué van de Rabobank. Het is zo langzamerhand een standaardreflex geworden van topbestuurders om als het zo uitkomt te roepen dat zij het niet wisten. Wie kennis heeft, heeft de onschuld verloren en wie niets weet kan altijd nog de vermoorde onschuld uithangen. Dat is al een oud lied en het wordt nu ook bij de Rabobank gezongen. Dat is allemaal even voorspelbaar als de combinatie van herfst en herfststorm waarvan we ook vooraf niet weten wanneer de combinatie schade gaat opleveren, hoe groot de schade zal worden, waar de schade terechtkomt en wie ervoor opdraait. Nee, het echt intrigerende zit in het in de top van de Rabobank afgesproken en goed ingestudeerde woordje ‘indirect’. Dat is een top die elk idee van organisatie (waar beslissingen over beslissingen worden genomen) heeft ingewisseld voor een idee van een netwerk (waarin elke schakel zijn eigen beslissingen neemt en niemand toezicht uitoefent over het geheel).
Direct en indirect hebben de verzamelde toezichthouders (het bestuur, de raad van commissarissen, DNB, AFM) voor de zoveelste keer aangetoond dat toezicht geen overzicht is en dat waar het overzicht, die schone belofte van elke organisatie, ontbreekt het toezicht het loodje legt.
30 oktober
=0=
Ontevreden
Uiteindelijk won de polder, schrijft een viertal onderzoeksjournalisten in een lang artikel over de moeizame totstandkoming van het energieakkoord, in De Groene van vorige week. Na lezing vraag ik me af wie nu echt gewonnen heeft en ik kom tot de conclusie dat Shell gewonnen heeft. Pas toen Dick Benschop zich met het akkoord begon te bemoeien kwam er schot in de zaak, werd de defensieve houding van VNO-NCW doorbroken, en werd een akkoord gesloten waar niemand tevreden mee was (‘Iedereen is ontevreden, dus het is een goed akkoord’, aldus VVD Kamerlid Leegte), maar sommigen minder ontevreden dan anderen. Het moet nog wel worden uitgewerkt en veel is niet besproken en alweer veel is voor velerlei uitleg vatbaar, dus Ed Nijpels die erop moet letten dat het akkoord wordt uitgevoerd heeft wat te doen. Uitleggen voornamelijk, tegen de tijd dat blijkt dat VNO-NCW zijn leden niet aan een touwtje heeft of dat de minister van EZ, gelet op de belangen van de schatkist, moet ‘temporiseren’. De polder? De polder is er met de haren bijgesleept, alsof elke keer dat elkaar bestrijdende belanghebbenden bij elkaar worden gezet een voorbeeld van de polder is. Nog even, denk ik dan, en Shell is de polder en dan kan de SER gewoon naar huis.
Een tweede artikel in dezelfde Groene heeft het over het echte energieakkoord, het pact dat Shell heeft gesloten met het ministerie van Buitenlandse Zaken. BuZa detacheert topambtenaren bij Shell, Shell detacheert topmensen bij BuZa en de wereld mag raden wanneer wie met welke pet op aan het woord is. Raden mag, maar je komt er niet achter want het ministerie houdt de kaken stijf op elkaar en Shell heeft wel wat anders te doen dan nieuwsgierige mensen opening van zaken te geven. De Kamer heeft wel eens wat gevraagd en zo en de Kamer kreeg dan antwoorden die inhielden dat er niets aan de hand was dat het daglicht niet kon velen. Dat moeten we dan maar hopen, maar inzage in wat er dan wel aan de hand was ontving de Kamer niet.
Ontevreden? Ben ik. Voor de wereld houden we vol dat de polder alles met overleggen te maken heeft en in het echie is de polder getransformeerd in een detacheringpraktijk.
28 oktober
=0=
Geregeld
Een huisarts maakt een eind aan zijn leven. Hij was geschorst, hij had de regels overtreden, met de dood van een terminale patiënt tot bedoeld gevolg. Hij werd in zijn handelingen gadegeslagen door een coassistente die daar een verslag van maakte. In dat verslag vallen twee dingen op. In de eerste plaats dat de coassistente een beeld oproept van een arts die er wel lol in heeft de regels aan zijn laars te lappen. In de tweede plaats de regels zelf. Die met voeten getreden zijn. Langs de meetlat van de stiptheid zakt de arts ruimschoots voor het examen stiptheidsacties.
Dit laatste verbaast me niet. Regels zijn handig maar in tal van gevallen niet voldoende om een goede koers uit te zetten. Regels abstraheren van elke individuele patiënt, een huisarts heeft uitsluitend te maken met individuele patiënten. Niet alles kan worden geregeld in regels. Als het een beetje ingewikkeld wordt blijft voor een arts weinig anders over dan een middenweg tussen bovenindividuele regels en individuele noden en wensen. Ga er maar aan staan. Een coassistent heeft niet meer dan regels tot zijn of haar beschikking, daarom moet de coassistent ook in de leer bij artsen die bij elk geval een passende regel moeten zoeken en bij sommige gevallen waar geen regels voor bestaan desondanks een oplossing moeten verzinnen.
Wat we nu weten is dat de huisarts niet ‘volgens de regels’ heeft gehandeld. Dat is soms een ernstige overtreding en soms zou het een ernstige overtreding zijn als de arts zich achter een regel verschuilt om vooral geen moeilijke beslissing te hoeven nemen. In de discussie die is ontstaan naar aanleiding van de kwestie tref ik voor het laatste geen aandacht aan, laat staan ‘begrip’. Ik zou het prachtig vinden als de beroepsgroep in beweging kwam – al was het maar om met tal van voorbeelden te illustreren dat het genezen van patiënten weinig gebaat is bij geneesheren en -dames die hun activiteiten opvatten als stiptheidsacties.
27 oktober
=0=
Campagne
In de campagne voor het lijsttrekkerschap mocht Paul Tang, zojuist te beluisteren in het radioprogramma Kamerbreed, zich al een beetje afficheren. Hij wil de PvdA-fractie voor het Europese Parlement gaan leiden. Hij heeft parlementaire ervaring, zegt hij, en hij heeft hart voor Europa. Maar niet voor Brussel. Brussel staat te veel op de rem. Wij hebben goede plannen om de werkloosheid te bestrijden, maar Brussel staat ze niet toe. Dat moet anders.
Dat kan, maar dan moet toch eerst zijn campagne anders. Dat Brussel steeds meer als een ouderwetse bovenmeester geboden en verboden de wereld inbrengt is voor een goed deel te danken aan de inzet van lidstaten als Duitsland en Nederland. Brussel is niets buiten de lidstaten en dat is de reden voor zowel de betrekkelijke onmacht van Brussel als voor de irritatie die Brussel oproept. Brussel is een blaffende hond die slechts mag bijten als de baasjes het toestaan. Bovendien, waarom had Tang het wel over Brussel en niet over Frankfurt, waar de ECB steeds meer bevoegdheden krijgt waarover het Europese Parlement niets te zeggen heeft omdat de lidstaten als Duitsland en Nederland (en Finland en Oostenrijk) liever een technocratische, door monetaire en financiële overwegingen gedreven, politiek ondersteunen dan een democratische?
Nee, dat wordt weer niks. Wat moeten we met een president van de ECB die nog vorig jaar bedaard verklaarde dat de ‘burgers van Europa’ behoefte hebben aan een ‘basisakkoord’ over economische en monetaire zaken, een akkoord waarbinnen ‘bepaalde economische modellen niet langer mogelijk zijn’. Sinds wanneer gaat de president van de ECB over burgers, hun behoeften en over hun sociale, economische, financiële en politieke prioriteiten? Ik heb er Tang niet over gehoord. Jammer, had hij erover gesproken dan had hij iets moeten zeggen over het web van verdragen dat zo langzamerhand door de lidstaten over de EU is gespannen, een web dat elk plan om wat dan ook te doen onderwerpt aan beperkingen die niets met de zaak in kwestie en alles met de prioriteiten van monetaire autoriteiten en financiële markten te maken hebben. Of denkt Tang soms dat de bankenunie er komt om arbeidsmarkt en sociale zekerheid te versterken? Om de kredietverlening aan de reële economie op het eerste plan te brengen? Wat is die bankenunie anders dan een beschermingsconstructie voor banken (rotte appels eruit, beurse appels en wormstekige appels mogen alleen verder als ze zich schikken in de wijsheden van de ECB), bij voorkeur met een niet al te brutale aanval op de staatskassen van de lidstaten?
Dat zal Tang misschien wel denken maar niet zeggen. Wat hij wel zegt – kies mij en het gaat beter met de belangen van werkgelegenheid – vereist allereerst ingrijpen in de verdragen die diezelfde werkgelegenheid tot op z ’n best een zaak van tweede rang bestempelen. Over verdragsaanpassingen had Tang het niet. Te griezelig ongetwijfeld – stel dat de burgers het soort behoeften kenbaar maken dat Draghi nu al de stuipen op het lijf heeft gejaagd.
Kijk, zei Tang, de Amerikaanse centrale bank heeft werkgelegenheid in elk geval nog in zijn opdracht zitten. Hij zou dat wel mooi vinden als de ECB zich daar ook over zou moeten buigen.
Ik moet er niet aan denken. Nog los van het feit dat de Amerikanen altijd voorzichtig genoeg geweest zijn om het nooit over ‘volledige werkgelegenheid’ te hebben en zich dus nergens aan hebben gecommitteerd, is het niet de taak van een centrale bank te doen waar politici zich steeds meer aan onttrekken.
De Europese politiek is nu al te technocratisch. Daar hoef je niet nog eens campagne voor te voeren en daarvoor, godbetert, Brussel de maat te nemen. Tang doet niets anders. Jammer.
26 oktober
=0=
Ezel
Mijn favoriete acroniem voor leren is vno (verwondering, nieuwsgierigheid, onderzoek). Ik contrasteer het met alles wat leren niet mag zijn en noem dat op zijn beurt vfr (verwarring, frustratie, resignatie). Verwondering kan omslaan in verwarring, nieuwsgierigheid in frustratie, onderzoek in resignatie. Aan mijn lijf geen polonaise, gooi het maar in m ’n pet en vergelijkbare oprispingen als je er geen zin meer in hebt. De vraag is wanneer de omslag plaatsvindt, voor wie en onder welke omstandigheden. De vraag is ook of het andersom kan: van verwarring naar verwondering, van desinteresse naar interesse, van het bijltje erbij neergooien naar het zoeken van een oplossing voor een puzzel.
Dat kan. Veel van wat nieuw is en onbekend is in eerste instantie verwarrend want je hebt er nog geen plaats voor. Krijg je de kans om je te verbazen over de omvang, de vorm, het gewicht, de kleur, de knopjes of wat dan ook van wat zich aandient dan is de stap van verwarring naar verwondering snel gezet. Je zou er iets mee kunnen doen en je wordt nieuwsgierig naar wat dan wel. Dat onderzoek je: je gooit het in de lucht en kijkt wat er gebeurt, of je slaat erop en ziet dat het terugveert of je stopt het in de wasmachine en merkt dat het daar niet tegen kan. Bijvoorbeeld.
Je moet de kans krijgen je ergens over te verbazen, om je aanvankelijke verwarring te transformeren in verwondering. Die kans krijg je niet als je met iets onbekends wordt geconfronteerd en vervolgens wordt geïnstrueerd wat je ermee moet doen. Dit wel en dat niet, dit is goed en dat niet, hier word je voor beloond en daar word je voor gekapitteld. Het schoolse leven, het onderwijs als een goedje dat je volgens de gebruiksaanwijzing dient te verteren versus onderwijs als exploratie, aangevuurd door de nieuwsgierigheid van kinderen en, waarom ook niet, van iedereen die niet met beginnen hoeft te wachten tot verteld is wat gedaan moet worden.
In NRC vind ik een verwijzing naar een ‘longread’: Kinderen leren het best als je ze helemaal niets uitlegt. Het is een artikel over leerexperimenten (in Mexico, in de VS, in Ethiopië, en in India) waarin de kinderen de regie voeren over hun eigen leeractiviteiten (“ if you’re not the one who’s controlling your learning, you’re not going to learn as well”). Het levert mooie resultaten op. En, zo lees ik aan het begin van het artikel, het stimuleert precies die vaardigheden die vandaag de dag alom worden gevraagd. In 1970 werd gevraagd naar lezen, schrijven en rekenen. Nu naar groepswerk, probleemoplossend vermogen en vaardigheden om met anderen om te gaan.
In ons land zijn we nog in 1970, steeds meer in 1970. Bij ons redt de ezel het niet.
De ezel? In het artikel wordt het verhaal verteld (door een bevlogen onderwijzer in Mexico) van een ezel die in een waterput valt. De bron van de put is opgedroogd en de ezel is oud en versleten. Zijn baas besluit om de bron dicht te gooien en de ezel tegelijk met de bron te begraven. Hij schept de put vol, net zo lang als nodig is om de ezel het zwijgen op te leggen. Maar tot zijn stomme verbazing ziet hij de ezel omhoog krabbelen uit de put.
De ezel heeft alles wat in de put werd geworpen gebruikt als materiaal om eruit te komen. Dat, zegt de onderwijzer tegen zijn klas, is precies zoals het met ons is gesteld. Alles wat ons wordt toegeworpen is een kans om uit de put te komen.
De poëzie van het leren.
25 oktober
=0=
Jury
In dagblad Trouw van 22 oktober trof ik een interview aan met daarin een pleidooi voor lekenrechtspraak. Sommige landen hebben het, andere niet. Het zou het vertrouwen in de rechtspraak vergroten (een aantal jaren geleden liet Theo de Roos van dat argument overigens niet zo veel over). We hoeven maar te denken aan OJ Simpson en kort geleden aan de burgerwacht die een onschuldige op straat lopende donkere jongen neerschoot, en er voor een jury mee wegkwam, om te beseffen dat lekenrechtspraak ook omstreden kan zijn. Dat is overigens geen argument tegen lekenrechtspraak. Ook rechtspraak door professionele rechters kan omstreden zijn. We hoeven maar te denken aan de verkiezingsoverwinning van Bush jr. op Gore, die uiteindelijk door het Hooggerechtshof werd goedgekeurd, ongeacht hoeveel ongelofelijke missers er ook waren begaan in Florida, de staat van Jebb Bush, de broer van Bush jr., de staat die de balans in het voordeel van Bush deed uitslaan. Geen niemendalletje.
De belangrijkste vraag bij lekenrechtspraak is de rekrutering van de leken. Het lot bepaalt en je bent gehouden je burgerplicht te doen als je wordt opgeroepen. In een overwegend blanke staat is de kans dat blanken de meerderheid in een jury hebben groot en in diep ingrijpende rassenkwesties is dat een gevaar. Indien je dat zou compenseren door meer zwarten in de jury op te nemen loop je een ander gevaar, en wel dat je de verdeeldheid over rassenkwesties onderstreept door daar in je rekrutering uitdrukkelijk rekening mee te houden. Kleurenblindheid noch kleurbesef zijn garanties voor fairness, want kleurenblindheid is een vorm van kleurbesef. Verder, je wordt bij lot aangewezen maar daarmee ben je nog geen jurylid. Eerst moet worden onderzocht of je wel betrekkelijk onbevangen kunt opereren in de kwestie waarvoor je bent opgeroepen. In het gesteggel over wie een acceptabel jurylid is en wie niet zien we het belang van de kwestie terugkeren. De samenstelling van de jury is soms een tijdrovender klus dan de afhandeling van de rechtszaak. Terecht. De rechter, de professional en de leek, moet afstand kunnen bewaren. Beslotenheid van de beraadslagingen, geen tijdsbudget anders dan een weloverwogen afwikkeling van de zaak vraagt, geen belangen die verder reiken dan die van de burgerplicht, en een zekere mate van anonimiteit zijn tegelijk voorwaarden en voordelen, voorwaarden en voordelen die steeds moeilijker te incasseren zijn. Het werd prachtig verbeeld in de rol die Henry Fonda had in de onvergetelijke film 12 angry men. Het recht moet corrigeren, compenseren, straffen, het recht moet op rechtsgronden beslissen wat te-recht is en die beslissing kan het recht niet uitbesteden. Ook volksrechtspraak is rechtspraak en rechtspraak wordt er in een gemediatiseerde maatschappij voor zowel de professionele rechter als de lekenrechter niet eenvoudiger op. De rechter die verwijst naar de ‘maatschappelijke onrust’ die een bepaalde zaak teweeg heeft gebracht doet de onafhankelijkheid van de rechtspraak geen goed. Onrust is geen juridische categorie en een boel onrust is van vooroordeel en de woede van de machteloosheid niet te scheiden. De rechter moet niet meebewegen met de maatschappelijke onrust. Daar hebben we politici voor en die moeten dan maar bekijken of de onrust tot nieuwe wetgeving noopt.
Het pleidooi voor lekenrechtspraak is niet dat daardoor beter recht wordt gesproken. Ook niet dat het sneller gaat. De rechtspraak wordt niet meer of minder effectief, de rechtspraak wel breder gedragen. En er is een bijkomend voordeel dat misschien wel het echte voordeel is. Dat is dat lekenrechtspraak een leerschool is voor luisteren en afwegen, voor het toetsen van argumenten en voor het ontwikkelen van een oog voor omstandigheden. Zoals (in Trouw gisteren) oud-rechter Wouter van den Bergh stelt: ‘Iedereen kan feiten vaststellen en omstandigheden waarderen. Vriend en vijand van de jury zijn het daarover eens’. Iedereen kan het en meestal hebben we er de tijd niet voor of niet voor over. Een jury biedt die tijd en in een jury beslist niet de snelheid van de macht maar de traagheid van de zaak. Dat je dat kunt leren, dat is de winst van de juryrechtspraak.
De pool waaruit de loten worden getrokken moet zo breed mogelijk zijn want je leert pas wat van elkaar als je het niet op voorhand met elkaar eens bent. Hoe breed en hoe divers? Alle burgers? Alle ingezetenen, of alleen die ingezetenen die Nederlander zijn (beschikken over alle mogelijkheden van actief en passief kiesrecht) of minimaal beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd? Zijn er aanvullende eisen (bijvoorbeeld taaleisen)? Diskwalificeert een strafblad en hoe lang blijft dat aan je kleven? Indien de jury niet te groot mag worden (en dat zal in vrijwel alle rechtszaken het geval zijn) wordt door de toevalligheid van het kleine aantal willekeur in de hand gewerkt, tenzij het lot wordt gecorrigeerd door strenge selectie-eisen, en dat weer met als vermoedelijk resultaat dat de uiteindelijke jury minder breed en minder divers wordt.
Oud-rechter Van den Bergh ziet het voordeel van lekenrechtspraak in de democratisering van de rechtspraak. Hij legt niet uit wat hij daar onder verstaat. Onze democratie is een verkiezingendemocratie en niet een lotingdemocratie. Ik neem aan dat Van den Bergh bij lekenrechtspraak aan loting denkt, niet aan verkiezingen. Dat roept de vraag op of loting een betere vertegenwoordiging mogelijk maakt dan verkiezingen. Dat is thema van het boek van David van Reybrouck, Tegen Verkiezingen (Amsterdam, De Bezige Bij 2013). Zijn antwoord is bevestigend, loting is beter voor de vertegenwoordigende democratie.
Bij lekenrechtspraak gaat het minder om de effectiviteit dan om de legitimiteit, althans in de zin van Van den Bergh, die immers in de rechtspraak de democratie mist en die de democratie voor de rechtspraak opeist om het democratische stelsel te completeren. Dat lijkt me een typische legitimiteiteis: de kracht van het democratische bestel vereist een compleet bestel en bij het compleet maken van het bestel mag de rechtspraak niet ontbreken. Hoe groot het draagvlak voor een dergelijk voorstel is, is een andere kwestie waar Van den Bergh in het interview niet op ingaat. Het is ook een andere kwestie. Van den Bergh heeft het over de draagkracht van de democratie, over de legitimiteit van de democratische rechtsstaat, en niet over het draagvlak en ook niet over de effectiviteit. Hij haalt dus niet (op gevaar af dat ik Van den Bergh meer toeschrijf dan hij bedoeld heeft) zoals Van Reybrouck draagkracht en effectiviteit door elkaar en evenmin draagvlak en legitimiteit. Hij claimt voor loting geen effectiviteitvoordelen. Van Reybrouck doet dat wel. Hij claimt evenmin draagvlakvergroting en Van Reybrouck doet dat wel. Hij claimt alleen legitimiteitvoordelen – en precies die verdwijnen bij Van Reybrouck onder de mat van de effectiviteit.
De bezwaren van Van Reybrouck met betrekking tot verkiezingen zijn, al met al, pertinenter dan zijn argumenten voor slagkracht, daadkracht, efficiëntie en effectiviteit. Die argumenten berusten op het misverstand dat draagkracht effectief is. Neem mijn kleinzoon Tygo (zeven maanden oud). Tygo is een wonder van daadkracht. Wat een energie. Tygo is onvermoeibaar en steevast bijzonder opgewekt. Maar efficiënt? Effectief? Nee, dat niet. Hij merkt iets op, wordt nieuwsgierig, betast het, knijpt erin, zet de beuk erin als het maar eventjes kan en, vooral, brengt het naar de mond. Hij leert het wel en zal al lerend zijn energie anders leren verdelen om met minder daadkracht meer te effectueren, door zijn eigen inzet beter te benutten en gebruik te maken van de inzet van anderen. Samenwerken en coördineren dus, soms besturen en soms bestuurd worden. Dat heeft nog altijd grenzen want niet alles verdient draagvlak en niet alles zal mogen. Ook dat gaat hij leren. We leren allemaal dat daadkracht niet per definitie effectief is (veel politici zouden opnieuw leergeld moeten betalen als je het zo bekijkt), dat wat je kunt niet altijd mag (tussen droom en daad, enzovoort), en dat wat je mag je niet altijd in dank wordt afgenomen.
Zowel nu eens besturen en dan weer bestuurd worden is de droom van Van Reybrouck. Die droom deel ik en als loting de realisatie van die droom dichterbij brengt dan is loting de moeite waard. Dan zijn we de rechtspraak voorbij en betreden het domein van de politieke beslissingen, het domein dat door verkiezingen wordt beheerst en het domein waarbij Van Reybrouck de vraag stelt of we met het badwater van de verkiezingen niet het kind van de representatieve democratie weggooien. Het is goed om als bestuurde (de bestuurden wantrouwen de bestuurders) af en toe te besturen want dan leer je hoe ingewikkeld het allemaal kan zijn en hoe traag de dingen gaan en hoe moeilijk het is om alleen maar principieel te werk te gaan en toch te willen scoren omdat dat nu eenmaal van jou als bestuurder wordt verwacht. En het is goed als een bestuurder kennis maakt met het bestaan van hen die altijd maar weer bestuurd worden (de bestuurders wantrouwen de bestuurden) want dan pas merk je dat een bestuurlijke blik een heel beperkte blik is die tal van dingen mist en die zich beter aan de relativering kan laven dan aan meer van hetzelfde. Meer mensen zouden tijdelijk bestuurder moeten zijn en niemand zou met besturen een hele loopbaan moeten kunnen vullen. Aardig in het betoog van Van Reybrouck is dat hij aantoont dat democratie en loting een democratischer koppel oplevert dan democratie en verkiezing. Daarmee zijn uiteraard de problemen met loting niet opgelost – ik geloof dat Van Reybrouck dat heel goed ziet, en er toch ook weer niet heel zwaar aan tilt. En zijn voorstel om de Senaat (in zijn geval met een verwijzing naar België als een soort voorbeeld voor de EU) voortaan via loting te bezetten is welkom, zeker gezien de ook in ons land onduidelijke positionering van de Senaat. De Senaat bij ons is steeds meer een gezelschap van beroepsbestuurders en van bestuurders die grossieren in bestuurlijke functies en dit er graag nog even bijnemen. Loting zou daar een eind aan maken – en dat is niet slecht. Ook de senaat is als jury beter geschikt dan als tweede Tweede Kamer.
Loting kan zeer wel het begrip over en weer vergroten en als het dat kan dan is het alleen al daarom bijzonder de moeite waard. Begrip is geen draagvlak maar in het beste geval wel legitimiteit. Begrip maakt de dingen niet eenvoudiger, sneller, doeltreffender, effectiever maar begrip vergroot de kans dat we van elkaar accepteren dat de wereld complex is en dat geven en nemen, nu eens geven, dan weer nemen, beter is dan wij en zij.
Voor mij is dat al meer dan ik durf hopen. Voor Van Reybrouck is het minder dan hij aan zegeningen verwacht.
22-23 oktober
=0=
Lood en ijzer
De democratie is twee keer uit het lood geslagen, zo kan ik de bijdragen van David van Reybrouck wel samenvatten, bijdragen die hij schreef voor De Correspondent. Zowel de efficiëntie (de snelheid van besluiten) van de democratie als de legitimiteit ervan (het draagvlak voor de besluiten) zijn in zwaar weer terechtgekomen. Dat is volgens hem nieuw. Bij democratie denken we aan trage besluitvorming maar wel aan besluitvorming die juist omdat ze velen inschakelt ook door velen wordt gebillijkt en ondersteund. Het probleem vandaag de dag is dat besluiten eindeloos veel tijd vragen en daar niet langer draagkracht mee oogsten. Het is niks en we vinden het niks. Voorheen was het altijd wel wat en we vonden het best in orde. Dat is een grote verschuiving.
Het is niet meer dan een model van de democratie dat hier is geschetst, een model dat snelheid inlevert om instemming te verwerven. We kunnen ons afvragen of dat model ooit ergens is gepraktiseerd. Misschien op lokaal niveau eerder dan op nationaal niveau, op nationaal niveau eerder dan op supranationaal niveau. Toch zit het met de legitimiteit van deze niveaus zo in elkaar dat hoe verder weg het niveau is hoe groter het vertrouwen erin. De Europese burger heeft meer vertrouwen in de EU dan in de nationale regering, meer in de nationale regering dan in het nationale parlement en meer in het nationale parlement dan in de nationale politieke partijen. Raar maar waar. Misschien wordt het wat minder raar en waar als we ons richten op de verwevenheid van efficiëntie en legitimiteit en op het begrip legitimiteit zelf. Ik begin met het laatste.
De vertaling van legitimiteit door draagvlak is een opmerkelijke. Doet de samenstelling (de bemoeienis van werkgevers en werknemers, van kerken, van vertegenwoordigers van de gezondheidszorg, het welzijn, actiegroepen, ngo’s enz. met het reilen en zeilen van de democratie) van dat draagvlak er niet toe? Moet de vraag niet zijn: wat hebben omvang en samenstelling te betekenen voor de legitimiteit van ons democratisch bestel en bestuur? Bovendien is de kwestie waarvoor het draagvlak nodig is van belang. Het zou zo maar kunnen dat, bijvoorbeeld, het draagvlak voor besluiten die de privacy aantasten veel groter is dan het draagvlak voor besluiten die de vrijheid van meningsuiting aantasten. Ik vind het eerste belangrijker dan het tweede, maar ik kan vinden wat ik wil, ik vermoed dat de meerderheid, althans in ons land, het tweede belangrijker vind. Het ‘draagvlak’ voor het tweede is groter dan voor het eerste. Vermoed ik. Of het tweede ook legitiemer is dan het eerste is daarmee echter niet uitgemaakt. De vertaling van legitimiteit door draagvlak is kort door de bocht.
Te kort door de bocht. De legitimiteit van een besluit hangt af van de waarschijnlijkheid waarmee dat besluit op ondersteuning kan rekenen (bron: A.L. Stinchcombe, Constructing Social Theories. Chicago/London, The University of Chicago Press 1987 [1968]: 158-163). Huiselijker: legitimiteit hangt op draagkracht en draagkracht en draagvlak zijn twee zeer verschillende zaken. Draagvlak is er al als mensen het gewoon accepteren of als je het goed doet in de opiniepeilingen. Dat is dan mooi meegenomen, maar het zegt nog weinig over de vraag of het besluit een ondervraging door de rechter, door de Raad van State, door het Europese Hof van Justitie enzovoorts zal overleven. Er is in sommige kringen behoefte aan het herinstellen van de doodstraf maar de doodstraf wordt in het Nederlandse juridische en politieke stelsel niet ondersteund. Je mag, kortom, iets noemen zoals je wilt maar het is nooit lood om oud ijzer.
De legitimiteit van een democratisch genomen besluit valt onder dezelfde regel: hoe waarschijnlijk is het dat een dergelijk besluit ondersteund wordt en door wie of wat? Een ledencongres kan een democratisch besluit nemen, dat vervolgens door de Kamerfractie niet wordt geaccepteerd en door de ministers van die partij wordt weggehoond (‘congressen kopen geen straaljagers’). De Tweede Kamer kan een motie aannemen die vervolgens door de regering naast zich neer wordt gelegd. De Tweede Kamer en de regering kunnen een besluit nemen dat vervolgens niet door de Eerste Kamer komt. De Nederlandse regering, gesteund door de Tweede en de Eerste Kamer, kan een besluit nemen dat vervolgens in Brussel of Luxemburg sneuvelt. Een gemeenteraad kan een democratisch besluit nemen dat vervolgens door een hogere overheid wordt afgeschoten. Bij al deze besluiten is er geen gebrek aan draagvlak, wel een gebrek aan legitimiteit: er is geen of te weinig ondersteuning. Elk besluit moet rekenen met het gevaar van de dode letter en of dat gevaar toeslaat is meer afhankelijk van de legitimiteit van dat besluit dan van draagvlak.
Je kunt ook zeggen: de kracht van een democratisch genomen besluit hangt niet alleen van dat besluit af maar ook en zelfs in de allereerste plaats van de kracht van een democratisch bestel. Dan heb ik het over het eerste punt, de verwevenheid van legitimiteit en efficiëntie. In het meest extreme geval zijn alle componenten van een bestel democratisch en nemen democratische besluiten, en tegelijk is het bestel machteloos en ineffectief omdat geen enkele component voldoende ondersteuning van andere componenten ondervindt voor het effectueren van dat besluit. Alles is volgens de regels gegaan en niets is efficiënt. Wanneer ons dat een enkele keer overkomt kan het bestel dat best aan, maar zodra het waarschijnlijker wordt dat het steeds opnieuw zal gebeuren komt het bestel onder serieuze druk. In die situatie bevinden we ons nu. Door een gebrek aan legitimiteit van de componenten, te beginnen met de politieke partijen en via parlement en regering tot en met de EU, komt het draagvlak van het bestel in het gedrang. Vandaar dat we tegelijkertijd houden van de democratie en verlangen naar de sterke man. En de legitimiteit van het bestel, van onze constitutionele parlementaire democratie? Het bestel staat niet op zichzelf; het bestel is lid van een familie van zeer verschillend geschakeerde democratieën, een familie waarvan de leden elkaar voornamelijk met rust laten. De legitimiteit van het bestel kunnen we het best afmeten aan de ondersteuning die het zou krijgen als de nood aan de man komt – we moeten hopen dat het zover niet komt want dan zijn we laat en met enige waarschijnlijkheid zelfs te laat.
Een parlementair stelsel is meer dan alleen een periodieke verkiezing. Daar heeft Van Reybrouck gelijk in. En inderdaad, als we de gekozenen minachten en de verkiezingen aanbidden (een parafrase van een in De Groene van vorige week door Aukje van Roessel aangehaald citaat van Van Reybrouck) is er ergens onderweg iets fout gegaan. Maar we aanbidden niet zozeer de verkiezingen (overal lopen de opkomstpercentages terug) als wel de mogelijkheid de gekozenen op het matje te roepen. We aanbidden het instituut, en niet de gang naar de stembus. Het instituut van de verkiezing is een vorm van, voor het parlementair bestel absoluut noodzakelijk, wantrouwen. Zouden we het zonder dat instituut moeten stellen dan wordt elk vertrouwen in het parlement blind, doof en stom. Verkiezingen organiseren ‘draagvlak’, het instituut verkiezing organiseert ‘legitimiteit’. Mensen die niet kiezen zullen wel degelijk gehecht kunnen zijn aan het instituut van de verkiezing. Je kunt verkiezingen aanvullen met loting, zoals Van Reybrouck voorstelt, maar dat zal de legitimiteit van het bestel niet op zichzelf verstevigen. Het is de vraag voor welk democratisch probleem we de loting als oplossing nodig hebben. Loting doet in elk geval de politieke partijen, tot dusver de kanalen waarlangs de verkiesbare parlementariërs worden voorgeselecteerd, de nodige concurrentie aan. Dat is nooit weg maar het roept het vermoeden op dat voor Van Reybrouck de politieke partijen het voornaamste struikelblok zijn op weg naar een bestel dat weer in staat mag worden geacht legitimiteit en efficiëntie op een acceptabele manier bij elkaar te brengen. Dat lijkt me een hoogst twijfelachtig vermoeden. Ik weet niet of het bestel via een component als een politieke partij kan worden hersteld. Of via een component als een parlement dat deels via loting wordt bezet. Eerder zou ik aannemen dat het bestel zelf, als product van de opkomst en consolidatie en de tegenwoordige ingrijpende transformatie van de moderne natiestaat, nogal van karakter veranderd is, zozeer zelfs dat we niet meer in staat zijn het karakter ervan te benoemen, laat staat de wenselijke karaktertrekken.
In dat perspectief is een stelsel met alleen verkiezingen dan wel met verkiezingen aangevuld door loting lood om oud ijzer. Nu ja, ik heb zijn boek Tegen Verkiezingen niet gelezen. Dat moest ik dan maar eens doen.
19 oktober
=0=
Orkaan
Hoe lang is het geleden dat we orkanen uitsluitend meisjesnamen gaven? Tegenwoordig doen we om en om, jongensnamen en meisjesnamen. Er zijn mannelijke en vrouwelijke orkanen. Die bestaan niet maar we noemen het zo omdat het anders niet eerlijk zou zijn. Er schijnt een actiegroep te zijn die oproept orkanen te vernoemen naar klimaatsceptici. De eerstvolgende orkaan heet Geert Wilders dus past u maar op! De daaropvolgende orkaan vernoemen we naar Helma Neppérus en u weet, die is ook niet voor de poes. Een voortreffelijke gedachte – het zal niet gebeuren.
En nu hebben we weer gedoe over Klaas en Piet, wit en zwart, een enkele heilige en een paar exemplaren van een soort want Pieten zijn een soort (met ondersoorten zoals hoofdpieten, luie pieten, domme pieten enz.). Verwarrend is dat we Zwarte Piet met twee hoofdletters schrijven en dat doet aan een eigennaam denken. Dat klopt niet, elke Piet is een Piet, niets anders. De discriminatie zit erin dat we de Sint alleen in het enkelvoud kennen en de Piet in het meervoud. Helemaal de negentiende eeuw, met een baas en zijn knechten en een onderwijzer met zijn leerlingen. Zwarte Piet is door een onderwijzer bedacht, geloof ik. Een Sint is onvervangbaar, een Piet is vervangbaar. Dat is het verschil. Het kleuren van dat verschil maakt het er niet beter op. Daar heb je geen geschiedenis voor nodig, hoewel de gedachte dat Zwarte Piet niets met kolonialisme en racisme te maken heeft te lachwekkend is om serieus te nemen.
Sinterklaas is een kinderfeestje en zoals elk kinderfeestje is het niet door kinderen bedacht. Er zijn discussianten die het over de boeg van de kinderen gooien, een flauwe truc om alles maar te laten zoals het is. Er zijn teveel van dat type discussianten. Er zijn nog meer discussianten die begrip hebben voor de mensen die bezwaar maken tegen Zwarte Piet, niet vanwege Piet maar vanwege Zwart. Het ja maar begrip, het begrip dat denkt dat de verpakking hoort bij de boodschap en daarom alleen over de verpakking wil denken als de boodschap niet wordt aangetast. Weinig consistent, weinig inspirerend en absoluut sleets.
Mijn voorstel is om het ene jaar een feest te vieren met een Zwarte Sint en Witte Pieten en het jaar daarop omgekeerd te werk te gaan. Of het de kinderen veel zal kunnen schelen vraag ik me af, maar of dat zo is weet ik niet. Dat het de ouderen wat kan schelen hoef ik me niet af te vragen want met hun reacties, opvattingen, meningen, vergoelijkingen, aanklachten en inzichten word ik nu al weer enige weken opgezadeld en wat er ook uit het gekibbel voortkomt, we houden niet op want Matthijs en Jeroen en Paul hebben ook hun behoeften. Desnoods organiseren ze een orkaan, al was het maar omdat ook dat beestje weer een naam moet hebben.
We maken van de habijten en kleuren van onze Sinten en Pieten gewoon wisseltrofeeën waarvan de winnaars lang van tevoren bekend zijn en we reiken de trofeeën uit op dezelfde dag als de Televizier-Ring. Hoe feestelijk wil je het hebben?
18 oktober
=0=
Gratis
Gistermiddag, gedurende een bijeenkomst over het Haagse Laak-Noord, verwees een kennis me naar een artikel over armoedebestrijding en basisinkomen, verschenen in De Correspondent. Van De Correspondent moet je lid worden om toegang te krijgen tot hun artikelen. Ik ben nu lid en lees het bedoelde artikel van Rutger Bregman. Dat voldoet geheel aan de beloften waarmee De Correspondent de wereld betrad. Goed gedocumenteerd, goed geschreven en met een lengte die door de kracht van het onderwerp wordt bepaald, door de perspectieven op een zaak en door de verschillende aspecten van een zaak. In dit geval, door het thema van gratis geld, want daar gaat het artikel over. We worden meegenomen naar voorbeelden van armoedebestrijding, een recent experiment met daklozen in Londen, naar oudere experimenten in de VS en Canada, naar de poging de ‘great society’ te verbreden naar een basisinkomen en dat laatste omdat een beleid alleen voor de armen een arm beleid is, dan wel omdat voorzieningen voor arme mensen arme voorzieningen opleveren. Een universeel basisinkomen is te verkiezen boven allerlei behoeftige programma’s voor de behoeftigen. Die laatste programma’s zijn duur door de enorme kosten om ze op te zetten, te onderhouden, te bewaken en door hun ineffectiviteit. En dan heb ik het nog niet over de na-ijver, de afgunst, de jaloezie die ze genereren tussen bevolkingscategorieën.
Ze zijn ineffectief omdat ze zijn gebaseerd op de gedachte dat gratis geld mensen lui maakt en ze van werken afhoudt, ze onverschillig maakt en ze van leren afhoudt, dat het de onverantwoordelijken nog onverantwoordelijker maakt, de drugsverslaafden nog drugsverslaafder, de alcoholici nog alcoholischer. De gedachte is dat als je arm bent je arm bent omdat je niet weet wat goed voor je is – en dat anderen dat wel weten. We helpen je op voorwaarde dat je onze leiding accepteert, en onze begeleiding, en onze inspectie, en dat je onze aanwijzingen opvolgt.
De experimenten met gratis geld gingen ervan uit dat het zou kunnen dat de armen niet weten wat goed voor hen is en dat het ook zou kunnen dat de armen heel goed weten wat goed voor hen is. Daar kun je over speculeren, je kunt er wereldbeelden tegenaan gooien en je kunt het in de praktijk toetsen. Dat gebeurde. De resultaten laten zien dat de armen heel goed weten wat goed voor hen is. En hoe aardig. als we het hen zelf laten bepalen blijkt dat wat wij goed voor hen vinden (werk, scholing, een gezondere leefstijl, een dak in plaats van een brug) ook door hen wordt verkozen. Is dat niet merkwaardig? Geef hen het initiatief en er komt uit wat we allen de moeite waard vinden. Geef anderen het initiatief en neem het hen uit handen en we continueren het probleem. De resultaten lieten zien dat gratis geld zowel goedkoop als effectief is, vergeleken met de kosten en opbrengsten van de programma’s gebaseerd op wantrouwen.
Gratis geld, het zou de smeerolie kunnen zijn van de participatiemaatschappij. Rutte noemde de participatiemaatschappij een ontwikkeling die toch al in gang is gezet. We zouden hem enigszins serieus kunnen nemen als hij de voorwaarde van het gratis geld in de vorm van een basisinkomen ernaast had gezet. Onverenigbaar met de liberale traditie (John Stuart Mill bijvoorbeeld) is dat niet.
Rutte past niet in die traditie. Het gros van de Nederlandse politici hoort niet in die traditie. Ze zijn als de dood dat ze de kat op het spek binden. Ze denken over hun burgers als waren het kinderen die met zorg en tucht opgevoed moeten worden. Nu de zorg duur blijkt is en moet worden geminderd is een meer aan tucht te verkiezen boven enig vertrouwen in het eigen inzicht van de kinderen.
Gratis geld is de toetssteen van een beschaafde maatschappij.
17 oktober
=0=
Principe
Het kabinet heeft het principe geschonden volgens Ton Heerts. Afspraak is afspraak en nu weet hij niet meer wat een afspraak met het kabinet nog waard is. Dat weet hij wel, de waarde van de afspraak wordt door het kabinet bepaald en niet door het kabinet en degenen met wie het kabinet een afspraak heeft. Heerts heeft natuurlijk wel gelijk. De opmerking van Lodewijk Asscher dat het kabinet graag met de FNV in gesprek blijft over de ‘uitvoering’ geeft aan dat het kabinet geen partners erkent, alleen aannemers en onderaannemers. Opdrachtnemers dus. Aan de andere kant, het gemak waarmee de werkgevers en werknemers zich schikken geeft uitstekend aan dat ze eigenlijk ook niet veel verwachtten. Ze nemen zoals altijd een verantwoordelijke positie in, die ze als regel verantwoorden door op hun verantwoordelijkheden te wijzen. Desondanks, het is even wennen. Met het vorig jaar aan flarden geschoten pensioenakkoord betaalden ze leergeld, met het sociaal akkoord krijgen ze les en als ze participatiewet en de aanvullend pensioenplannen van het kabinet braaf slikken krijgen ze hun diploma. Staatscorporatisme? Welke staat dan? Trouwens, de bonden en werkgevers hoeven niks tenzij ze er zelf voor kiezen. Hoe democratisch wil je het hebben?
Bij het Kunduz-akkoord van vorig jaar spanden de betrokken partijen zich in om aan de 3-procent norm te voldoen. Bij het huidige akkoord hebben de partijen zich ingespannen om die norm verder uit te kleden. In beide gevallen meenden de partijen dat zij, vooral zij en niet de anderen, hun verantwoordelijkheid namen. Het land moet geregeerd en op verkiezingen zit niemand te wachten. Sinds het land nu ruim een jaar weer wordt geregeerd gaat het slechter en daarom mogen we vermoeden dat een land zonder regering en de staat van de economie twee los van elkaar staande kwesties zijn. Dat hadden we al van België kunnen leren, maar regeringen in ons land leren niet. Die menen altijd dat zonder hen de economie op de klippen zal lopen. Het is de hovaardij van de politici.
Het land zou best wat minder verantwoordelijke politici en wat minder verantwoordelijke sociale partners kunnen hebben. In principe.
16 oktober
=0=
Van nature
We zijn van nature niet wetenschappelijk maar wel religieus. Dat is wetenschappelijk aangetoond. Schrijven een theoloog en een filosoof, beide verbonden aan de VU. Ik las het in hun opiniestuk (Religiositeit is nu lang genoeg de kop ingedrukt) in de Volkskrant van gisteren.
Van nature. Het fijne ervan ben ik niet gewaar geworden. Ik tref de volgende zin aan: ‘Mensen zijn van nature geneigd betekenis te zien in schijnbaar betekenisloze zaken’. De zin is een wonderlijke constructie. Er staat niet dat er betekenisloze zaken zijn. Dat wordt door de auteurs ontkend, omdat betekenisloze zaken alleen schijnbaar betekenisloos zijn. Schijnbaar is net zo natuurlijk als religieus. De vraag of er alleen schijnbare religiositeit bestaat, ook als er twee geleerden zijn die in echte religiositeit geloven, wordt niet gesteld.
Schijnbaar betekenisloos. Vroeger of later komen we er wel achter, achter die betekenis. Daar heb je wetenschappen voor bijvoorbeeld, maar ook gewoon verbazing, nieuwsgierigheid en het soort onderzoek dat elk kind doet als het de wereld ontdekt. Van nature als het ware. Dat mag je van mij religiositeit noemen al slaat het nergens op. Je mag het ook de ontdekking van de hemel noemen, de ontdekking van het geheim van de slaapkamer, de ontdekking van de taalgrap. Voor kinderen speelt het onderscheid tussen betekenis en betekenisloos niet, wel het onderscheid tussen al betekende zaken en nog te betekenen zaken. Het onderscheid speelt praktisch en we sturen de kinderen naar school om ze er ook theoretisch in te instrueren. Er zijn religieuze scholen en er zijn ouders die alles religieus noemen, dus ook dit onderscheid en elk onderscheid.
Schijn is een verwaarloosd woord. In de filosofie (de pogingen van Hannah Arendt het woord te rehabiliteren daargelaten) en, blijkbaar, ook in de theologie. Als ik de theoloog en filosoof van de VU als exemplaren mag nemen, dan. Schijn wordt veelal stilzwijgend afgezet tegen ‘echt’, of, in het geval van onze auteurs, tegen een ‘van nature’. Dat is jammer voor de zonneschijn, voor de weerschijn, voor alles wat zich toont, zich blootgeeft in en aan de openbaarheid. Schijn moet zich nog maar eens bewijzen, van die dingen. Sommige theologen en filosofen zijn van nature geneigd schijn te wantrouwen.
Dat betekenisloosheid haar betekenis ontleent aan de categorie van de betekenis en niet aan zichzelf is een inzicht dat hen misschien ooit deelachtig zal worden. Ik hoop het voor ze. Het is de schijn van een brandend kaarsje waard – als ik daar in zou geloven.
15 oktober
=0=
Landjepik
Dat voor Wientjes een akkoord dat nog niet eens in werking is getreden niet eeuwigdurend is, was te verwachten. Voor de werkgevers is de polder geen setje spelregels maar een mogelijkheid tot onderhandelingen over spelregels en als ze daarbij geholpen worden door het kabinet dan is dat welkom. De FNV is er het spiegelbeeld van. Wars van de overheid als het niet uitkomt, dol op de overheid als die een tijdelijke bondgenoot blijkt. Het CNV moet daar van oudsher niets van hebben. Daarom schrok ik een beetje van de reactie van de voorzitter van het CNV op het begrotingsakkoord. Het leek hem zo gek nog niet.
De verhoudingen zijn veranderd. Werkgevers en werknemers zijn voor de overheid geen ‘partners’ meer, het zijn uitvoeringsorganen van een beleid waar ze gedurig minder over te zeggen hebben. De overheid trekt arbeidsmarkt en sociale zekerheid naar zich toe. Nu is de greep van de overheid op de arbeidsmarkt niet heel groot meer en wil de overheid daar kunnen sturen dan zijn arbeidsrecht en sociale zekerheid de favoriete, want vrijwel enige, speeltjes. Het door tal van politici uitgeventte idee dat de overheid daarmee werk schept is flauw. De overheid kan afbraak en verplaatsing van werkgelegenheid in de private sector vertragen door, inderdaad, de sociale zekerheid te ontmantelen en het arbeidsrecht op de tocht te zetten. Dat zal de werkgevers beter bevallen dan de werknemers. Maar werk levert het niet op want daar gaat de overheid helemaal niet over. Volledige werkgelegenheid hebben we als regulerende gedachte ingeruild voor volledige arbeidsparticipatie. Van vraag naar aanbod. We beschikken al lang niet meer over een begrotingspolitiek die met het oog op de vraag naar arbeid, naar werkgelegenheid wordt ingezet, we beschikken alleen over een begrotingsakkoord dat bezuinigingen herverdeelt door het arbeidsaanbod te grazen te nemen.
Vandaar mijn schrik over het CNV. Dat is het vakverbond dat de overheid altijd op afstand wilde houden en juist daarom zo verheugd was over het sociaal akkoord van dit voorjaar omdat daarin voor het eerst sinds ruwweg 20 jaar aan werkgevers en werknemers weer iets werd teruggegeven van een terrein dat steeds meer door de overheid werd bezet. Met het afgelopen vrijdag afgesloten begrotingsakkoord wordt het landjepik van de overheid hernomen. Dat is de betekenis van dat akkoord.
13 oktober
=0=
Versnellen
Sinds een aantal lidstaten van de EU de euro hebben ingevoerd is het aan de regeringen van de desbetreffende landen om hun arbeidsmarkten en sociale zekerheden aan te passen aan de eisen van diezelfde euro (in het bijzonder met betrekking tot de omvang van de staatsschuld en het begrotingstekort). Wie de euro aanvalt wil opnieuw over die eisen debatteren en onderhandelen. Wie de euro een zegen vindt verklaart de eisen heilig. Het is in ons land niet moeilijk na te gaan uit welke hoek de wind waait. In het geval van een door bancair wangedrag veroorzaakte crisis leidt dit tot, aan de ene kant, scherpere eisen aan arbeidsmarkt en sociale zekerheden en, aan de andere kant, tot het bruuskeren van het overleg en de afspraken tussen werkgevers en werknemers. Het had ook anders gekund maar de bancaire balansen tellen zwaarder dan de huishoudboekjes van de burgers. Dat heeft op zich met de euro weinig van doen, het heeft van doen met het eromheen gespannen beleidsnet, een net dat meer rekening houdt met de stemming op financiële markten dan met de stemming (het consumentenvertrouwen bijvoorbeeld) in een land. Een net dat met afspraken en overleg tussen werkgevers en werknemers korte metten maakt. In ons land leek het Sociaal Akkoord even te breken met het aan de kant schuiven van dat overleg en die afspraken. Dat was misschien ook wel het belangrijkste aspect van dat akkoord. Het mocht niet duren. Het akkoord ging niet over de polder, het akkoord ging over de onderhandelingsvrijheden van vakcentrales en werkgeversverenigingen. Die dingen zijn niet hetzelfde.
In de dagen voor de euro hadden we rechten die de economie inkaderden en sociale zekerheden die de economie corrigeerden. Daarna zijn de zaken omgedraaid: de economie is het kader voor rechten en zekerheden geworden. Vandaar dat rechten veranderen in ‘voorzieningen’ en zekerheden in onzekerheden. In ons land wordt deze nieuwe orde met verve uitgedragen door, in het bijzonder, D66, de partij van de ideologie van het pragmatisch dogmatisme. Voor sociale partners is daarin geen plek ingeruimd. Die vertragen maar en D66 wil juist ‘versnellen’. Dat deden ze al bij het terzijde schuiven van het moeizaam bereikte pensioenakkoord van enkele jaren geleden en nu is de tijd voor de echte buit gekomen, de buit van de werkloosheidswet en het ontslagrecht. Het lijkt ze te lukken, en dat niet omdat hun gedachten zoveel steun vinden maar omdat de stemmen van de fractie in de Eerste Kamer onmisbaar zijn voor een meerderheid in de Eerste Kamer. In Nieuwsuur gisteravond zag ik diverse fractievoorzitters uit de Tweede Kamer zich haasten de onafhankelijkheid van hun collega’s uit de Eerste Kamer uit te roepen en er gelijk aan toe te voegen dat zij in hun eigen onderhandelingen met het kabinet er uiteraard niet van gediend waren dat de leden van de Eerste Kamer het eventuele resultaat niet zouden accepteren. Dat ze het zeiden verbaasde me niet, dat ze het zeiden alsof het de gewoonste zaak van de wereld was verbaasde me nog een beetje. Maar ik leer snel.
De regering onderhandelt met fracties uit de Tweede Kamer over het stemgedrag van fracties in de Eerste Kamer. Nog even en het parlement controleert niet meer omdat het gecompromitteerd is. Het parlement holt zichzelf uit en neemt en passant de onderhandelingsruimte voor de sociale partners mee. Lodewijk Asscher (‘het Sociaal Akkoord staat als een huis’) heeft straks een boel uit te leggen.
11 oktober
=0=
Overdoen
Net terug van een ruim weekje nazomeren in ma douce France lees ik in de kranten over de afwijzing door de Eerste Kamer van de pensioenplannen van het kabinet. De Kamers gaan steeds meer op elkaar lijken. Het kabinet dient wat in en wordt ondersteund door de regeringsfracties. Niemand vind het leuk. De oppositiepartijen doen tegenvoorstellen die volgens hen veel leuker zijn. Nu het kabinet zo langzamerhand echt moet rekenen met eventueel verzet in de Eerste Kamer wordt het voor de oppositie in de Tweede Kamer aangenamer. Het kabinet, zo zijn de geluiden uit de Eerste Kamer, dwingt ons in een politieke rol. Dat is niet juist, het zijn de fracties in de Tweede Kamer die daarvoor verantwoordelijk zijn. Die fracties genieten met volle teugen. Ze pikken de krenten uit de pap, spelen bijna onverhuld de kaart van de Eerste Kamer en zeggen dat het hen om de inhoud gaat. Er zou iets moois uit deze vertoning kunnen voortkomen als de regeringsfracties op hun beurt ook wat meer afstand van het kabinet zouden nemen maar dat zie ik niet gebeuren. Die mogelijkheid hadden de fracties dan al veel eerder moeten benutten. Nu zijn het niet meer dan voorposten van de regering in parlement.
Als ik het goed zie is het door de regeringsfracties ondersteunde pensioenplan van het kabinet gebaseerd op een volstrekt achterhaalde visie op de arbeidsmarkt. Mensen gaan langer werken en dus is de redenering dat ze dan per jaar wat minder aan pensioen hoeven op te bouwen om toch op hetzelfde eindebedrag uit te komen. Dat eindbedrag is overigens steeds meer een gok (ik geloof dat het kabinet het een risico noemt) en het langer werken is een veronderstelling dat iedereen volledige werkweken gaat maken en nooit ‘tussen banen’ (de newspeak voor werkloosheid) terecht komt. Een combinatiescenario (een gemiddelde werkweek van pakweg 30 uur voor zowel mannen als vrouwen) is kennelijk ongewenst of op z’n minst ondenkbaar voor dit kabinet. En de gedachte dat de door het kabinet nagestreefde arbeidsmobiliteit gerealiseerd kan worden zonder regelmatige periodes ‘tussen banen’ in, is van een naïviteit die je nog maar weinig tegen komt. Alle reden om tegen het kabinet te zeggen dat ze hun huiswerk moeten overdoen. Treurig dat de regeringsfracties in de Tweede Kamer niet op dat idee zijn gekomen.
9 oktober
=0=
Starheid
Gisteren bezocht ik een symposium, georganiseerd ter gelegenheid van het afscheid van mijn dierbare vriend Boe Thio als macro-econoom aan de UvA. Boe hield aan het eind van de bijeenkomst een mooie rede. Het ging onder meer over modellen die niet alleen een complexe wereld vereenvoudigden maar die wereld ook kneedden. Modellen zijn meer dan een kernachtige beschrijving of descriptie van (een aspect van de) wereld, modellen zijn ook een inscriptie in de wereld. Hij zal me de tekst van de lezing nog toezenden – ik kom erop terug.
Zijn lezing werd voorafgegaan door een lezing van een arbeideconoom, die fraai de stelling van Joan Robinson illustreerde dat als economen er niet meer uitkomen ze over moraal gaan spreken – alleen kende hij die stelling niet. Daaraan vooraf ging een lezing van een ‘computationeel econoom’ (nooit geweten dat die bestonden), waarin de modellen (van het CPB bijvoorbeeld) de maat werd genomen, zonder dat de vraag werd gesteld of in die modellen slechte waarnemingen, gevoed door inadequate parameters, zitten die bij een beter model misschien minder slecht kunnen blijken maar daarmee nog geen goede waarnemingen zijn. Meten we het goede of meten we goed, die vraag. De modelkritiek van Boe ontbrak zou je kunnen zeggen en daarmee de vraag naar de status van modellen. Als eerste sprak Coen Teulings, die een wel heel verrassende lezing hield. Zijn voornaamste boodschap was dat we ons te veel hebben laten fixeren door loon- en prijsstarheid, terwijl het werkelijke probleem in de kapitaalmarkt te zoeken is en daarbinnen dan weer bij de verknoping van banken, hypotheken, vermogens en schulden op de huizenmarkt. Hij moet als net afgetreden directeur van het CPB een wonderlijke tijd hebben beleefd want kapitaalmarkten zaten en zitten niet in de modellen van het CPB en loon- en prijsstarheid des te meer. De gehele nationale begroting is ervan doortrokken, met dank aan datzelfde CPB. Tja. De organisatoren van de bijeenkomst hadden in alle wijsheid besloten dat er geen ruimte voor discussie en vragen was, dus alle vragen die ik had heb ik nog.
Interessant vond ik het wel, zeker in Europees verband. Een extreem voorbeeld van de fixatie op marktstarheid is het huidige Spanje. Daar wordt door de regering gesproken over een ‘interne devaluatie’, en dat is een eufemisme voor een forse loonsverlaging over de gehele linie. Hebben ze net, sinds een jaar of dertig, vrije vakverenigingen en hup, de regering verklaart ze overbodig want ze houden de lonen star en dragen daarom niet bij aan de zo noodzakelijke loonflexibiliteit. Buma kan er nog wat van opsteken en Pechtold ook. Met die loonsverlaging hopen ze in Spanje productiever te worden en de concurrentie weer aan te kunnen. Spanje is het land met, voor de crisis, de in Europa meest omvangrijke (door een batterij aan wonderlijke financieringsconstructies ondersteunde) investeringen in de huizenmarkt. Tot aan een kwart van de beroepsbevolking werkte in de bouw. Nu is een kwart van de beroepsbevolking werkloos. Het recept van loonsverlaging gaat die huizenmarkt niet herstellen, en zal ook de verdere binnenlandse productie en consumptie afknijpen enz. Het is rampzalig. Indien Coen Teulings gelijk heeft is de receptuur niet alleen een drama voor de Spanjaarden, het is ook nog eens een foute receptuur, in termen van herstelkansen.
Economen en hun modellen hebben veel te veel invloed en het Europese project is in belangrijke mate in handen gekomen van economische experts – technocraten. Soms is het leunen op experts goed maar in de economie niet. Gewoon, de economen zijn het onderling nergens over eens, dus het aantrekken van een economische expert is een politieke keuze, zonder dat die keuze politiek verantwoord hoeft te worden.
Ik lees een boek van een zeer Europagezinde Franse econoom (Robert Salais) die een eigen benadering van de economie heeft die hij als de economie van de conventies aanduidt. De titel van zijn boek is Le Viol d’Europe. Het boek geeft inderdaad aan dat experts van allerlei snit de democratische leegte van Europa hebben opgevuld – en daarmee het idee van Europa hebben ontmanteld.
Jammer dat Coen Teulings in zijn tijd als directeur van het CPB niet voor zijn beurt heeft gesproken.
28 september
=0=
Iteratie
Het debat is al oud. Moeten we het primaat van de politiek zoeken in de politiek of in de polder? In het parlement natuurlijk vond iedereen, de premier inclusief. Maar hebben we dan pas een sociaal akkoord als de Kamer ervoor getekend heeft of hebben we al een sociaal akkoord, ook nu alleen de minister ervoor getekend heeft?
Je zou bijna vergeten dat de twee regeringspartijen een ruime meerderheid hebben in de Tweede Kamer. Onder ‘het’ parlement kan daarom alleen de beide Kamers worden verstaan. In de Tweede Kamer werd gisteren gedebatteerd over wat de Eerste Kamer zou kunnen doen. Je kunt ook zeggen dat je de verkiezingen kunt winnen maar dat je de verkiezingen pas gewonnen hebt als je alle verkiezingen hebt gewonnen. Dan wordt het heel ingewikkeld maar volgens de oppositiepartijen in de Tweede Kamer was het niet zo moeilijk. Voor hen ging het om de inhoud, zeiden ze, en de inhoud was werkgelegenheid en de inzet was versnelling. We hadden ooit de polder want daar vonden we de werkgevers en de werknemers en de gedachte van de polder was dat werkgevers en werknemers iets meer wisten van werkgelegenheid en er daarom ook verstandiger besluiten over konden nemen dan de overheid. Voor de ‘versnelling’ ligt dat niet anders, maar enkele oppositiepartijen betwisten die intelligentie van de polder. Zij weten het beter. Zo beleefden we een debat dat over de polder ging, in naam van het parlement, door een parlement dat geen flauw idee had hoe het zijn primaat moest uitoefenen omdat we geen parlement hebben maar parlementen. Daar kwam de Kamer ook niet uit en daarom vond de oppositie in de Kamer dat de regering het moest opknappen. Dat noemde de oppositie ‘bewegingsruimte’. Men nam geen bewegingsruimte (dan had de Kamer het primaat opgeëist), men vroeg of de regering een beetje wou opschuiven.
Je zou denken dat de Kamer best wat versnelling zou mogen eisen in de hervorming van het bankwezen. Dan hoeven ze de polder niet in te schakelen, ze moeten gewoon enige ‘zelfregulering’ terugdraaien en de zaakjes netjes regelen. Althans, ik zou denken dat als de politiek ergens haar primaat heeft ingeleverd dan daar, en de nadelige gevolgen ervan achtervolgen ons tot op de dag van vandaag. Dat primaat, nu, wil de Kamer helemaal niet hebben. Zelfs op het nabijgelegen gebied van bouw, hypotheken en hypotheekschulden is het versnellingswoord niet uitgesproken. De Kamer is niet geïnteresseerd. De Kamer gelooft in zelfregulering en niet in de polder. Zelfregulering is de erkenning dat markten zichzelf niet reguleren en dat ook niet kunnen en dat de regulering daarom in handen van de marktpartijen wordt gelegd. De aanbieders dan, de vragers hebben het nakijken en moeten maar hopen dat de toezichthouder wat doet. Daar heeft de Kamer vrede mee. Markten weten veel, polders weten niets. Markten zorgen voor tucht, polders alleen voor pappen en nathouden. Van D66 hoorden we nooit anders, voor het CDA is het nieuw. Benieuwd of Brinkman in de Eerste Kamer er blij mee is. Van hem zal meer worden gevraagd dan alleen enige behendigheid in het verwisselen van petten, van hem wordt gevraagd of hij over zijn geschiedenis van de twee laatste decennia heen wil stappen. Brinkman is nooit premier geworden maar nu krijgt hij de kans de inofficiële schaduwpremier van het land te worden.
Daar ging het debat over, over het afscheid van de polder, zonder dat het gezegd werd. De premier mompelde af en toe iets over ‘iteratie’ maar of hij daar nu mee bedoelde dat het parlement nog eens dunnetjes overdeed wat in de polder al was gebeurd of dat hij het omgekeerde bedoelde of dat hij helemaal niets bedoelde, in afwachting van enig weerwerk uit de Kamer, ook dat bleef ongezegd.
De regering, bij monde van de premier, itereerde dat het een lust had, de oppositiepartijen deden er niet voor onder en niemand drong op een beslissing aan. Het primaat van de politiek wordt begraven onder zijn eigen onmacht.
27 september
=0=
Akkoord?
Het Kunduz akkoord van vorig jaar was een bedenksel van D66, GL, CU en CDA. De VVD schoof aan, de PvdA bedankte voor de eer. Centraal in dat akkoord stonden lastenverzwaringen en bezuinigingen. Het voornaamste doel was de heilige 3% te eren. In de tegenbegrotingen van D66, GL, CU en CDA is de 3% ondergeschikt geworden. In al die begrotingen komt een forse verslechtering van het EMU-saldo voor. Het kan verkeren.
Mij interesseert in die begrotingen niet wat er wel in staat, maar wat er niet in staat en dat is de enorme ommezwaai ten opzichte van de Europese begrotingsnorm. Het land was te klein vorig jaar toen het ernaar uitzag dat we Brussel of helemaal niets konden berichten of moesten bekennen dat we de 3% niet haalden. De trots van in het bijzonder D66, GL en CU over de ‘verantwoordelijkheid’ die ze namen door net op tijd een briefje te zenden waarin keurig was uitgerekend dat het land de 3% in beton had gegoten, was onmiskenbaar. Het leek erop dat ze het land hadden gered, ondanks het feit dat het gros van hun winst uit een verhoging van de BTW bestond. Verantwoordelijkheid, nou en of, fantasie, nou nee.
En nu draaien ze een omgekeerd verhaal af. De BTW krijgen we niet terug maar voor het overige wemelt het van de lastenverlichtingen, aangevuld met onderwerpen uit de diverse verkiezingsprogramma’s die ten tijde van de verkiezingen vorig jaar niet hoog werden opgespeeld maar nu zijn afgestoft en als nieuw worden verkocht.
Ik ben meer geïnteresseerd in het commentaar van die partijen over hun ziel en zaligheid ten tijde van Kunduz en over het stilzwijgend begraven van Kunduz dan in hun tegenbegrotingen die ze nu met veel bravoure uit hun mouw hebben geschud.
Maar over de soepelheid waarmee het icoon van vorig jaar ten grave is gedragen zullen we weinig vernemen, tijdens de Algemene Beschouwingen.
Welk akkoord we ook afsluiten, het heeft altijd weinig om het lijf. Geen wonder dat het Sociaal Akkoord in de vuurlinie terecht is gekomen. We doen helemaal niet aan akkoorden, we doen aan voor of tegen en je bent voor of tegen al naar gelang je in de regering zit dan wel in de oppositie. Het gaat over de inhoud, zeggen ze dan. Voor de vorm.
25 september
=0=
Thuis
De Herzberg lezing van Geert Mak, afgelopen zondag, stond in het teken van het onderscheid tussen ruimte en plaats. Ruimte is beweging, verbreding, uitbreiding, versnelling, mobiliteit. Europa is het beeld. Plaats is waar je vandaan komt, waar je de dingen en de mensen kent. Het beeld is dat van huis en haard. Mak schetst (ik ga af op de tekst, ik was niet bij de lezing zelf) een geschiedenis van de EU, een Europa waarin voor ruimte veel en voor huis en haard weinig aandacht is geweest, tenzij in beperkende zin. We mogen ook in het dagelijkse leven steeds minder dat niet ook door Europa is geregeld en dat wekt irritatie, stelt Mak. Plaats dreigt bedolven te raken onder voorschriften die we kunnen missen als kiespijn. Het voorbeeld voor Mak is de VS waar de staten veel meer zelfstandigheid hebben dan hier, bij ons, in Europa. Dat zou kunnen, hoewel de vrijheden op statelijk niveau binnen de gehele federatie niet betekenen dat er juist in staten en steden knap veel voorgeschreven kan zijn.
Europa verkeert in zwaar weer en Mak schrijft dat mede toe aan de disbalans tussen ruimte en plaats. Opnieuw, dat zou kunnen en zijn pleidooi om het gewicht deels te verplaatsen naar plaats is sympathiek. Alleen, zijn plaats is niet de plek van huis en haard, niet de plek van de zeden en gewoonten, van het van vader op zoon, van de geworteldheid enzovoorts. Zijn plaats is een idee over een Europa van de regio’s, met minder nationale scheidslijnen en meer regionale initiatieven en mogelijkheden. Wat de regio is ligt op voorhand niet vast. Het is ook afhankelijk van het type economische en sociale initiatieven en initiatieven op het vlak van lokale democratie en lokale burgerschapsinitiatieven die we al her en der zien. Dat past, eerste kanttekening, heel goed in de ontwikkeling van de EU, van de ruimte dus. En, tweede kanttekening, het zal huis en haard allerminst terugbrengen maar eerder grondig overhoop halen. Voor mij mag het – met de ‘plaats’ die Mak als contrast met ‘ruimte’ construeerde heeft het echter weinig tot niets te maken.
24 september
=0=
Zaken
In Frankrijk loopt al zeven decennia de reeks Que sais-je? Kleine, dunne boekjes die elk een apart thema behandelen. Er is nu een nieuwe reeks bij gekomen, bij een andere uitgever, en opnieuw met kleine en dunne boekjes. De noemer van deze reeks is Qu’est-ce que? Afgelopen vrijdag ontving ik een deeltje uit deze reeks (Jean-Pierre Cléro, Qu’est-ce que l’autorité? Paris, Vrin 2007).
Zaterdag, in de trein naar en van Zwolle, las ik erin. De auteur van het boekje heeft wat met psychoanalyse en ik geef direct toe dat ik daar nooit veel van zal begrijpen. Dan zou ik me er eerst echt in moeten verdiepen en daar is het nooit van gekomen – alleen een psychoanalyticus zal me uit kunnen leggen waar dat aan ligt maar om die uitleg te kunnen bevroeden moet ik, wantrouwend als ik ben, eerst het fijne weten van psychoanalyse en dat weet ik niet omdat, enz.
De voornaamste stelling in het boekje is dat we er niet zijn door het gezag te beschrijven als een ‘relatie tussen mensen’. Gezag is een relatie tussen mensen bemiddeld door zaken, met daarbij direct de kanttekening (van de auteur wel te verstaan) dat die bemiddeling vooral een verhulling is, een verbergen, een veinzen, een huichelen desnoods. Zonder zaak geen gezag maar een gezagsdrager die zich alleen op de zaak beroept houdt niet veel aan gezag over. Ik ben hier het gezag, is een uitdrukking die tegenwoordig eerder de lachlust opwekt dan ontzag. Welke zaken? De publieke zaak bijvoorbeeld, of het recht, de natie, de gezondheid, de geleerdheid, de religie, de traditie, de lijst is lang en een limitatieve, noch een onveranderlijke, lijst is niet in zicht. Je kunt die zaken niet zien maar wel symboliseren en omdat ze ook niet kunnen spreken (hoe sprekend de symbolen ook mogen zijn) hebben ze woordvoerders nodig die zich op hun beurt mogen onderscheiden met hun eigen parafernalia. Iedereen mag een toga dragen – behalve in de rechtbank.
Een woordvoerder moet het gezag van de zaak laten spreken en een woordvoerder moet dat ook zijnerzijds met gezag doen – door kennis van de gezagsrelevante spelregels, door kennis over de aan het gezag ondergeschikten, door kennis van de kwestie waarvoor het gezag wordt ingeschakeld, door een gezaghebbende interpretatie van en toepassing van de regels op de op te lossen kwestie.
Politieke partijen dienen de publieke zaak. Woordvoerders van de publieke zaak roepen soms het gezag van de overheid (het algemeen belang) in en soms het gezag van de idealen en tradities van hun partij (onze visie op het algemeen belang). Soms doen ze beide – als een minister spreekt bij een partijvergadering bijvoorbeeld. Dat is tamelijk ondoenlijk als de regering zich voorneemt dingen door te voeren die vloeken met de beloftes en prioriteiten van de partij van de minister en ook als dat niet zo is blijft het in een coalitieland als het onze altijd balanceren. Omdat de meeste kwesties zich tussen de niet weg te poetsen tegenstelling en het compromis bevinden komt het nogal eens aan op het gezag van een woordvoerder om het gezag van een partij te redden zonder afbreuk te doen aan het gezag van een regering. Fractieleiders dienen zich daarin te onderscheiden, ministers ook. Fractieleden en partijbestuurders staan onmiskenbaar een stuk lager in de rangorde van het woordvoerderschap voor de publieke zaak.
De indicator voor gezag is status. Status kun, tijdens een vergadering, afmeten aan het applaus van de vertegenwoordigers van het gezag. De politieke ledenraad van de PvdA van afgelopen zaterdag levert een goede illustratie. Met het applaus als graadmeter is de gezagspositie van Samsom in de partij inmiddels overgenomen door Asscher. Hij, meer dan Samsom, representeert het gezag van de partij, in de regering en erbuiten. Het is de prijs die Samsom betaalt voor zijn manier van zaakwaarneming: eerder als een buitenlid van de regering dan als de verbeelding van de macht van het parlement
23 september
=0=
Rapporten
Er was nog een ander rapport van de Rekenkamer, zei Jeroen Dijsselbloem gisteren tijdens de politieke ledenraad van de PvdA, in Zwolle. Een rapport van vorig jaar (‘nog te vinden op de website van de Rekenkamer’ meldde Dijsselbloem trouwhartig) en het belangrijkste van dat rapport was dat als Nederland nu nog uit het JSF-project zou stappen dat weer tal van extra kosten met zich mee zou brengen. Er was dan wel midden vorig jaar door de Tweede Kamer een PvdA-motie aangenomen om uit het project te stappen en een vliegtuig ‘van de plank’ te kopen, maar als dat ook nog kosten met zich meebrengt – tja, dan vergeten we de motie.
Het aardigste van dat rapport van vorig jaar van de Rekenkamer is dat er inderdaad wel een bedrag wordt genoemd (een slordige 150 miljoen euro aan ‘uitstapkosten’) maar dat van een reële inschatting geen sprake kon zijn omdat de bedragen omgeven zijn door tal van onzekerheden – met financiële gevolgen die nog niet te overzien zijn. Onzekerheden, de discussie over de JSF bestaat uit de opsomming en waardering van onzekerheden aan de ene kant, bezweringen aan de andere (‘het integere verhaal’, het ‘eerlijke verhaal’). Hoe meer onzekerheden, hoe groter de behoefte aan geloof, daar lijkt het op. Dat was gisteren in Zwolle niet anders.
Bij een ledenraad horen moties en die waren er dan ook, keurig voorzien van een preadvies van het partijbestuur. De meeste vergaande motie met betrekking tot de JSF was een motie om de Kamermotie van vorig jaar te volgen en dus ten uitvoer te brengen: uitstappen dus en op een nader te bepalen moment iets ‘van de plank’ te kopen, daarbij rekening houdend met ‘het belang van verregaande Europese defensiesamenwerking’, zoals vermeld in het verkiezingsprogramma van de PvdA. De motie werd door het partijbestuur afgewezen – met als eerste punt het rapport van de Rekenkamer over de uitstapkosten ‘met alle gevolgen die daaraan kleven’.
Welke gevolgen dat zijn werd er niet bijgezegd. Dat kan ook niet want dat weten we niet. We kennen de gevolgen niet. Wat we overigens krijgen als de JSF wordt aangeschaft weten we ook niet. Als alles uitkomt zoals gehoopt door de ontwerpers van het toestel kan het veel, maar of dat ooit wordt gerealiseerd, wanneer dat wordt gerealiseerd en wat de kosten zijn als het wordt gerealiseerd – het is en blijft afwachten. Angelien Eijsink, defensiewoordvoerder van de PvdA, hield een paar ellenlange betogen die redelijk wat mist produceerden, zoveel mist zelfs dat ik me begon af te vragen of dat niet alleen de strekking van het verhaal betrof (het is nu eenmaal mistig) maar ook de inzet (verwacht van mij geen helderheid). Zo ja, dan zijn het uitstekende betogen geweest. Maar ook dan was het een dieptepunt dat ze over de Europese samenwerking niets meer te berde wist te brengen dan dat die samenwerking heel moeilijk was, en de weg ernaartoe daarom eigenlijk onbegaanbaar, ‘omdat het langs alle parlementen moest’. Je kunt je ook gewoon bij alles neerleggen als het echt moeilijk wordt. De JSF komt er wel, wat haar betreft.
De motie om eruit te stappen werd afgewezen, met een aanzienlijke meerderheid van de stemmen. Persoonlijk vind ik het als regel niet erg bij de minderheid te horen. In dit geval gaat de regel niet op.
22 september
=0=
Doorpakken
Het is een waarlijk verblijdend plan van de staatssecretaris. Het was nog beter geweest als hij niet eenzijdig de prijs voor een verblijfsvergunning had bepaald maar dat gewoon aan de markt had overgelaten. Dat komt dan nog wel; het is, om onze premier aan te halen, zelfs ‘logisch’ dat die markt er moet komen. Het mooiste zou een veiling zijn, met een heuse veilingmeester. Een mooie baan voor een politicus die een beetje is uitgekeken op z ’n huidige baantje, of voor een politicus waar de mensen op zijn uitgekeken. Zou Teeven aan carrièreplanning doen?
Het was nog weer beter geweest als de staatssecretaris een visie had ontvouwd waarin niet alleen verblijfsvergunningen handel worden maar ook het burgerschapstitels. Pas dan weet je echt waar het goed toeven is. Als mensen er voor willen betalen zal het eindelijk met de allocatie van mensen – die hier en die daar en die moeten maar afwachten of er nog een plekje voor hen overblijft– in orde komen. Ik begrijp dat de VVD van plan is aan het Europese Verdrag te morrelen. Nu, dan mag dit – een markt voor verblijfsvergunningen en een markt voor burgerschapstitels – niet ontbreken. Je kunt veel van de VVD zeggen maar niet dat ze geen visie op de markt hebben. Een heel eenvoudige visie zelfs: meer!
De voordelen zijn immens. Wil je hier komen, bij ons, in ons prachtland met al die voorzieningen, zoals het gratis onderwijs in de leerplichtige levensfase van je kinderen? Welkom, maar je moet wel betalen. We kunnen de IND opheffen, de naargeestige asielcentra en detentievoorzieningen sluiten, afstappen van de laffe formule (nog van Bolkestein afkomstig) van ‘opvang in de eigen regio’. Nee hoor, pak je koffers, maak een bedragje over en we halen je nog van Schiphol af ook.
De vrije beweging van goederen, diensten, kapitaal en personen – de grote belofte van de EU – kan eindelijk waargemaakt worden. Tot dusver viel het ons met de mensen niet zo mee, maar dat kwam omdat we dachten dat je het dan over iets anders dan markten had. Alsof we voor de rest zouden moeten betalen en de mensen gratis zouden mogen bewegen. Dat was een vergissing. Ook met de vrije beweging van personen bedoelen we niets anders dan een markt voor personen.
Goed, het is nog niet zover maar als we een beetje durven doorpakken is het gewoon een kwestie van tijd en dan komt het er wel van. Merkwaardig dat het zo lang heeft moeten duren voordat het kwartje viel. Ik vermoed dat Teeven het best doorheeft, hij heeft niet voor niets – de marktwaarde van ons land kennend – hoog ingezet. De wereld mag blij zijn dat kwartjesvinder Teeven het raadsel van wie waar heen kan heeft opgelost en wij mogen trots zijn op ons land, een land dat zulke staatssecretarissen voortbrengt.
21 september
=0=
Mooier
Nu nog een mooier woord voor ‘participatiesamenleving’ verzinnen, een wat minder ambtelijk woord, en dan zijn we wel rond. Aldus minister Plasterk in een column in de Volkskrant (‘De overheid kan niet elke grasspriet bijknippen’, 20 september). De titel van het stuk geeft voortreffelijk het niveau aan. Dat is tegelijk ook het enige voortreffelijke van de column. De rest bestaat uit platitudes (we zijn steeds hoger opgeleid), ongerijmdheden (we hebben zoveel geprofessionaliseerd en in grote organisaties ondergebracht dat de mensen zelf ook wel weer eens wat willen doen - en mensen hebben daar ook de tijd voor) en retorische zinswendingen (de overheid en de grasspriet).
De minister wil een mooier woord. Dat siert hem want een participatiesamenleving is zoiets als een witte schimmel of, vooruit, de DNB of de ING groep. Vanuit de overheid bezien is de participatiesamenleving het product van een ‘wij niet’ staat, maar dat bekt niet en van het woord verzorgingsstaat wilde men af. Ronald Dekker (geïnterviewd in dagblad Trouw van gisteren) wijst er bedaard op dat de verzorgingsstaat helemaal niet ‘verdwijnt’. De verzorgingsstaat is uitgekleed maar niet verdwenen. De financiering van de langdurige zorg, die gaat eraan maar de financiering van werkloosheid en bijstand blijft. Zoveel vertrouwen in de participatiesamenleving heeft het kabinet nu ook weer niet. Stel je voor dat werklozen zelf een stem zouden krijgen in de besteding van de door henzelf opgebrachte premies. Stel dat al die mensen zichzelf leren knippen en scheren? Hoe krijg je ze dan in de mal die de arbeidsmarkt beheersbaar en de kosten laag houdt? Dat wordt toch anarchie? Stel dat mensen in de bijstand een stem zouden krijgen in welk type werkervaring voor hen het meest geschikt is – hoe moet het dan met de groenvoorziening? Dan is het gevolg toch dat voor elke bijgeknipte grasspriet betaald moet gaan worden?
De vraag is helemaal niet naar wat gebeurt of wat gaat gebeuren – Plasterk beschrijft achteloos ontwikkelingen in de verzorgingsstaat als waren het ontwikkelingen weg van de verzorgingsstaat – de vraag is waarom de overheid een verzorgingsstaat aanprijst met verzorging en zonder staat. Dat is te hoog gegrepen, voor staat en verzorging beide. De staat is al lang verdwenen achter de horizon van Europa en de centrale overheid werkt hard om zich te verstoppen achter de lokale overheden. Europa bepaalt dat het geld op is, de lokale overheden moeten de samenleving leren sturen, moeten de samenleving leren zichzelf te verzorgen. Dat wordt nog wat. Geen wonder dat gemeentebesturen met angst en beven uitkijken naar de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen want dan moet men toch althans eventjes de schijn in stand zien te houden dat het niet de gemeente is die stuurt maar de burger.
Het gaat inderdaad om het doorschuiven van de verantwoordelijkheid voor langdurige zorg. Op de rest van de sociale zekerheid wordt beknibbeld – dat hoort bij slechte tijden en het voorkomt niet dat de sociale zekerheid, juist omdat het slechte tijden zijn, een groter beslag op de middelen van de verzorgingsstaat legt. De langdurige zorg moet uit de staat worden geweerd. Het is treurig dat Plasterk de moed niet heeft dat gewoon te zeggen. Eruit!
Daarmee hebben we de betekenis van de participatiesamenleving ook vastgelegd. Wie niet kan meedoen vanwege langdurige zorgbehoefte wordt liefdevol uitbesteed aan de samenleving. Mijn antwoord op de bede van Plasterk voor een minder ambtelijk woord voor participatiesamenleving is: uitbestedingmaatschappij.
20 september
=0=
Twee
Kijkend uit het raam zie ik twee politieagenten voorbijgaan. Alsof het woord agent alleen in het meervoud kan bestaan. Dat is ook wel zo, in elk geval als we het over het gezag van de agent hebben. Het is een soort minimum, twee. Een minimum om het gezag van de agent een kans te geven. Twee is niet per se afdoende maar vergroot wel de kans dat je in staat bent – de ene agent vangt de eerste klappen op, de andere plaatst een oproep om steun –meer hulp in te roepen als er gevaar dreigt. Het uitoefenen van gezag veronderstelt dat een gezagsdrager reserves kan aanboren indien het gezag onder vuur komt te liggen. Die reserves moeten er dan wel zijn. Soms zijn ze er niet en soms worden ze door slimme wetsovertreders al aangesproken voordat ze echt nodig zijn. Je provoceert her en der een relletje, gooit wat ruiten in en voor je het weet is iedere agent druk bezig – en jij kunt je slag slaan.
In het onderwijs staat een docent er meestal alleen voor. Dat is geen enkel probleem als onderwijzers en docenten worden gesteund door ouders en schoolleiding, het wordt wel een probleem als ouders wantrouwig zijn en de leiding wel wat anders te doen heeft dan het personeel te steunen. De cito-scores verbeteren, als voorbeeld van de voortwoekerende tendens alles onder te brengen in testen en hogere testscores, in plaats van de leerling (en de klas), als de ware inzet van het onderwijs te kiezen. Als ouders en leiding achter de docent staan (als het ware meekijken met en, nog belangrijker, kijken als de docent) is ook een docent die in zijn eentje voor de klas staat nooit alleen. In het onderwijs wordt nog al eens gerefereerd aan de goede oude tijden toen de docent elke klas als een eigen koninkrijkje beschouwde maar dat is onzin. Dat koninkrijkje bestond alleen omdat de docent gedekt werd – en dat wist. De onrust over het bezoek van de ‘inspecteur’ is een illustratie uit het ongerijmde.
‘IQ is leuk. Motivatie belangrijker’ is de kop van een artikel in dagblad Trouw van gisteren. Het gaat over het Pallas Athene College in Ede. Daar vinden ze nieuwsgierigheid (‘dat hun ogen gaan glimmen, dat ze het leuk vinden’, zegt de conrector van de school) belangrijker dan IQ-testen, waar ze ‘niks’ mee doen. En het wordt pas leuk als het moeilijk is: ‘je kunt pas leren als je echt je best moet doen’. De kinderen die het aankunnen en aanwillen worden bij elkaar geplaatst en dat werkt aanstekelijk, ook als een kind merkt dat het plotseling niet meer de beste is, zoals eerder in een andere groep wel. Ze kunnen ook sneller hun diploma halen – hoewel dat officieel individueel wel kan en groepsgewijs niet.
De kinderen zijn enthousiast, hun ouders zijn het, de docenten zijn het en de schoolleiding is het. Dan staat ook een docent er nooit alleen voor.
19 september
=0=
Vuilnisbak
In de uitzending van Tegenlicht, afgelopen maandag, vergeleek Ewald Engelen het besluitvormingsproces in de EU met een vuilnisbak. Dat is een bekende metafoor, in omloop gebracht door een drietal auteurs in de vroege jaren zeventig van de vorige eeuw (Michael Cohen, James March, Johan Olsen, A Garbage Can Model of Organizational Choice, Administrative Science Quarterly, 17/1, 1972: 1-25). Volgens deze auteurs is een organisatie te typeren als een ‘georganiseerde anarchie’ indien de betreffende organisatie drie kenmerken vertoont. Het eerste is onduidelijke voorkeuren, voorkeuren die zowel slecht omschreven als onderling niet consistent zijn. Dat geldt voor de meeste organisaties en het geldt zeker voor de EU. Het tweede kenmerk is een onduidelijke technologie, en wel zo dat de leden van de organisatie de organisatieprocessen niet begrijpen. Ook dat is redelijk typisch voor veel organisaties en, opnieuw, het is zeker aan de maat voor de EU. Het derde kenmerk is ‘vloeiende participatie’. Niet alleen weten we niet welke preferenties nu weer boven komen drijven en niet alleen weten we niet hoe de besluitvorming in z ’n werk gaat, we weten ook niet wie wanneer en met welke intensiteit waarbij betrokken is. De organisatie weet zich niet goed te sluiten naar de omgeving en daarom speelt nu eens die en dan weer die een rol en morgen kan het weer anders zijn. Dat kenmerk is minder algemeen verbreid, maar dat het voor de EU opgaat, is een redelijk verdedigbare observatie. Overigens dachten de geciteerde auteurs niet aan Europa, zij dachten aan universiteiten en zo werkten ze hun model ook uit.
In dergelijke organisatorische omgevingen leiden problemen niet zozeer tot oplossingen, het is eerder omgekeerd. Oplossingen (te vinden in de vuilnisbak van de aanwezige expertise in de organisatie) zoeken naar voor hen geschikte problemen, alsof een ingenieur een probleem altijd als een ingenieursprobleem zal zien, een accountant een probleem als een accountantsprobleem, een bankier een probleem als een financieringsprobleem, een centrale bankier een probleem als een monetair probleem, een politicus een probleem als een soevereiniteitsprobleem, een bestuurder een probleem als een bestuurlijk probleem, enzovoorts. Al die oplossingen zitten bij elkaar in een vuilnisbak en alle zijn op zoek naar voor hen interessante problemen. Voeg er nog wat partijen (lobby’s, NGO’s, de Europese ‘sociale dialoog’, ‘expertgroepen’ voor van alles en nog wat, het Europese Parlement) aan toe en de besluitvorming wordt weer wat ondoorgrondelijker dan hij toch al was met alleen de expertises en de belangen van de organisatie zelf. Sommige oplossingen wegen zwaarder dan andere – dat maakt de uitkomst iets meer voorspelbaar maar het proces niet helderder. De invoering van de euro is een goed voorbeeld. Een raar compromis van compromissen (de 3% norm, de 60% norm zijn compromissen en de onafhankelijkheid van de ECB is het compromis tussen de politieke wil van Frankrijk een muntunie te forceren en de politieke wil van Duitsland het beleid van de centrale bank uit handen van politici te houden enz.) en de besluitvorming – welk argument waarvoor is gebruikt met het oog op welk doel – is onnavolgbaar. Het enige compromis dat niet werd gesloten was gelijk het meest essentiële. Dat betrof de veronderstelde convergentie van beleid (economisch beleid, belastingbeleid) in de lidstaten. Om de euro te laten slagen was convergentie nodig. Convergentie kon niet worden afgedwongen en was daarom meer op ijdele hoop dan op een reële inschatting gebaseerd. En zo werd de euro een oplossing voor de vraag hoe de snelheid van de Europese integratie te verhogen. De euro zou de Europese integratie in een stroomversnelling brengen en de goede kant op sturen. Nee, dus. De echte problemen kwamen later, als onbedoelde gevolgen van iets wat toch helemaal niet zo onvoorspelbaar was – voor de buitenstaanders, de toekijkers, de mensen en instanties die ongetwijfeld van andere vuilnisbakken eten.
Met het model kun je een heleboel doen – maar je kunt er geen complottheorie aan vastplakken en dat was precies wat Engelen wel deed. De muntunie was al een oud idee, stelde hij, en toen het kon werd het als de wiedeweerga als oplossing ingezet. Dat kan best zo zijn maar dat is geenszins een complot. Het zou ook een raar complot zijn als je aan het complotteren slaat zonder te weten wat je wilt, zonder consensus over de vraag of iedereen wel hetzelfde wil (wat niet zo is), zonder te weten hoe je het kunt bereiken en zonder de deur dicht te kunnen smijten voor alle geïnteresseerden die je er niet bij wilt hebben. Je kunt veel over Europa, de EU en de euro beweren – maar dat het een complot zou zijn is van het niveau van Thierry Baudet. Ik sla Ewald Engelen hoger aan – dat complot kieperen we gewoon in de vuilnisbak.
18 september
=0=
Knikkers
Een troonrede gaat over het spel en de knikkers. In goede tijden hebben we het meer over het spel dan over de knikkers. Dat heet bescheidenheid. In slechte tijden hebben we het meer over de knikkers dan over het spel. Dat heet realiteitszin. Het zijn slechte tijden.
We hebben het spel en de knikkers. Het kan leuk zijn het spel te spelen maar het is niet meer leuk als alleen de knikkers tellen want dan gaat als je nooit eens wint het plezier van het spel er wel af. Het wordt nog erger als winnen zo belangrijk wordt dat het het spel gaat aantasten: verruwing, bedrog, simuleren, dat soort dingen die we allemaal wel kennen – in elk geval iedereen die wel eens naar een voetbalwedstrijd kijkt. De knikkers zijn niet slechts de uitkomst van het spel, ze maken de regels ondergeschikt aan de uitkomst. Soms kun je dan als speler beter wat anders gaan doen, maar als je levensonderhoud ervan afhangt is dat geen eenvoudige beslissing. Bovendien geef je, als ermee ophoudt, te kennen dat je gefaald hebt. Anderen waren beter, rücksichtslozer, doortrapter, onverschilliger, gemener, of een combinatie van al deze hebbelijkheden en jij kon het tempo niet eens meer bijhouden. Degenen die hoe dan ook weten te overleven worden geprezen, degenen die afvallen worden meewarig bekeken. Dat kun je anomie noemen: overleving in de strijd wordt steeds hoger gewaardeerd, de manier waarop doet er steeds minder toe. Alleen het resultaat telt en het gat tussen de waardering voor het resultaat en de onverschilligheid voor de wijze waarop je het resultaat hebt bereikt, dat is anomie. Anomie is het gat tussen de knikkers en het spel, als de knikkers aan waarde winnen en het spel geen spel meer is. Je doet je best, je gedraagt je fatsoenlijk en je hebt het nakijken. Je had harder moeten zijn, monomaner, eenkenniger, je had er meer voor moeten gaan. En je zit met de gebakken peren.
Afwijkend gedrag is de gedragsreactie op de ontkoppeling van wat in een samenleving belangrijk wordt gevonden, wat wordt gewaardeerd, en de geaccepteerde wegen (de normen of spelregels) die ter beschikking staan om bij die waardering uit te komen. Dat is de ‘centrale hypothese’ van Robert Merton, aan wie het bovenstaande is ontleend (Social Theory and Social Structure. New York, The Free Press 1968, 2e uitgebreide editie: 185-214). Afwijkend gedrag wordt anomie, zodra uit het gehele palet aan waarden die in een samenleving worden aangehangen er slechts enkele echt toe doen – en die dan ook koste wat kost moeten worden bereikt. Het neoliberalisme is het voor de hand liggende voorbeeld (en inderdaad: de afstand tussen klassiek liberalisme en neoliberalisme is immens). Greed is good. De mensen die daar niks mee kunnen – dat zijn de mensen die we van afwijkend gedrag mogen verdenken. Soms worden we op onze wenken bediend en dan noemen we de betreffende personen slecht geïntegreerd, hoewel een samenleving die toestaat dat mensen die niet volgens de regels spelen succes hebben en mensen die wel volgens de regels het spel spelen niet, pas het echte integratietekort vertoont. En legitimeert. De uitweg uit anomie is daarom ook niet – hoewel dat in leiderschapsliteratuur vaak wordt beweerd – een sterke leider, de uitweg is ofwel een strengere handhaving van de spelregels (het spel eerlijker spelen) ofwel uitbreiding van het aantal serieus te nemen waarden. Allebei zou nog mooier zijn.
Waar we naar streven is niet voor iedereen hetzelfde. Waarden zijn een soort ‘ontwerpen voor groepsleven’ (de uitdrukking is van Ralph Linton en wordt door Merton instemmend aangehaald). De groepen kunnen groter of kleiner bemeten zijn, losser of steviger samenhangen, eerder of later gekomen zijn, tijdelijk of permanent aanwezig zijn. Verschillende groepen hebben verschillende waarden, dan wel een verschillende waardehiërarchie. Daarnaast zijn er de regels, de ‘normen’. Ook die variëren. Sommige gelden voor alle groepen en elk lid van welke groep dan ook, andere gelden meer voor sommige groepen dan voor de overige, weer andere alleen voor sommige groepen. De normen kunnen groepsvorming versterken, maar ook afremmen en tegengaan. Werklozen en uitkeringstrekkers bijvoorbeeld krijgen regels opgelegd die hen eerder isoleren dan verenigen.
Een groep/rasterschema is, met andere woorden, rudimentair aanwezig in het betoog van Merton. En je kunt zeggen wat je wilt maar het is onmiskenbaar dat de veranderende spelregels voor allen die geen baan hebben het voor hen moeilijker maken op gelijke voet als de anderen mee te doen in de zoektocht naar de knikkers. Ze moeten nog wel het spel spelen, maar dan op een bijveldje, en daar moeten ze gehoorzamen aan tal van vertragende regels die de snelheid van hun spel onderbreken. Ze zullen daarom niets winnen. Ze zijn te langzaam en de voorwaarde voor succes is toenemende snelheid. Een samenleving krijgt de anomie die het zelf genereert.
Het inzicht van Merton was een troonrede waard geweest. En dan te bedenken dat hij het allemaal al in 1949 voor ons heeft opgeschreven. We moeten maar denken dat als het al zo oud is, het ook niet meer veel waard kan zijn.
17 september
=0=
Meerjarige
Een oefening in bescheidenheid zou je de Macro Economische Verkenning (MEV) voor volgend jaar kunnen noemen. We hebben de krimp jarenlang onderschat, lezen we, en we weten nog altijd niet hoe dat mogelijk is geweest. We weten ook niet of we het voor komend jaar weer te zonnig in hebben gevuld – terwijl de verkenning toch allerminst zon belooft. Het groeipercentage wordt een half procent voor volgend jaar (maar we zijn regelmatig te optimistisch geweest enz.), het EMU-saldo (overheidstekort), daar gaat het wat beter mee maar met de koopkracht en de werkloosheid (we kunnen de stijging van de werkloosheid best onderschatten enz.), daar gaat het slechter mee. Bovendien, de negatieve effecten van de 6 miljard euro huiswerk van Olli Rehn en Jeroen Dijsselbloem zijn niet alleen volgend jaar te merken, ze blijven ook recht overeind staan in de periode 2015-2017. De MEV meldt een aantal neutrale effecten, een aantal negatieve – en geen enkel positief effect. Dat is dan 6 miljard weggegooid – ter meerdere eer en glorie van een regeringscoalitie die voor alles openstaat behalve voor het eigen ongelijk. En het valt nog mee ook. Bijna achteloos wordt nog even vermeld dat SNS Reaal ons negen miljard heeft gekost (: 14). Tel uit je winst.
Kijk je over enkele decennia dan hebben de ouderen het er goed van afgebracht. In de gedachtegang van het kabinet zijn ze daarom rijk en moeten nu iets meer inleveren dan de anderen (het zou me niet verbazen als bij hen de rekening van de verhoogde arbeidskorting voor mensen met een baan wordt neergelegd, maar dat kan worden uitgerekend). Klagen over een gebrek aan visie hoeft niet meer. Dit is de visie van het kabinet. Lastig voor de PvdA is wel dat ook de uitkeringen opnieuw achterblijven. Kijk je ook daar over enkele decennia heen naar, dan valt op dat de uitkeringen steeds opnieuw de klos zijn. Dat is, qua redenering, niet sterk en sociaal is het ook al niet.
En dan de werkloosheid. Die stijgt nog door en dat de werkloosheid niet meer stijgt dan een half procent komt, zo meldt het Centraal Plan Bureau (CPB) in de MEV, door een ‘omslag’ (: 13) in de trendmatige groei van het arbeidsaanbod. Een omslag, want meer mensen zullen worden ‘ontmoedigd’ nog naar werk te zoeken. Tja, dan ben je ook niet werkloos. We moeten verder rekening houden met een stijging van de werkloosheidsduur, een stijging die het CPB als een gevolg van een ‘zichzelf versterkende negatieve spiraal’ (: 16) ziet. Mensen die lang aan de kant worden gezet zullen bovendien ook bij een aantrekkende economie ‘niet meer aan de slag komen’. Misschien moeten we hen voorstellen ontmoedigd te raken en het bijltje erbij neer te gooien. Vervelend voor hen, maar goed voor de werkloosheidscijfers.
Er zullen weer veel krokodillentranen worden vergoten over de werkloosheid. Gelukkig dat niemand, behalve de werkloze zelf, daarvoor de rekening krijgt aangeboden.
Ook dat is visie, een meerjarig ontwikkelde visie.
16 september
=0=
Gevoel
Angst is een gevoel, geen probleem. Een probleem vraagt om een oplossing, angst niet. Melkert probeerde destijds problemen op te lossen, Fortuyn probeerde angst weg te nemen. Angst is te onbestemd, te sluipend, te onzichtbaar, te onhanteerbaar om in problemen te worden opgeknipt en punctueel te worden afgehandeld. Ik ben als de dood zeggen we, en met recht want met de dood deelt de angst de zekerheid dat het er altijd is terwijl je niet weet wanneer, in welke vormen, met welke zorgen en pijn het gepaard zal gaan. Vroeger was dat allemaal in Gods hand, vandaag kunnen we alleen nog onszelf ter verantwoording roepen. Angst wordt faalangst, de angst niet aan de verwachtingen van jezelf en anderen te kunnen voldoen. Falen kon altijd en als je je best niet deed lag falen voor de hand. Vandaag gaat falen verder en dieper en de gevolgen zijn fnuikend. Je presteert goed, heel goed en toch wordt je baan weggeorganiseerd. De werkloosheid is, als zoveel andere problemen die je niet had veroorzaakt en die toch op je weg komen, zo ongeveer geprivatiseerd en daarom, zeg nou zelf, zal het feit dat je baan er niet meer is toch ook wel wat met jou te maken hebben gehad? De wetenschap dat het je elke dag kan overkomen zonder dat je er iets tegen kunt doen en met het stiekeme gevoel dat je er zelf toch iets aan had kunnen doen – dat is faalangst.
Rik Torfs (aan zijn fraaie bijdrage aan Letter&Geest van dagblad Trouw van gisteren ontleen ik dit stukje) geeft een nieuwe wending aan faalangst door het beeld van ‘zelfontplooiing’ op te roepen. Je moet in jezelf geloven en dat doe je door jezelf tot project te maken, te geloven in het project dat jezelf bent. Je moet worden die je bent, dat type jij-bak. Het streven heet geluk – en geluk dwing je af, precies zoals dat in sportcommentaren wordt omschreven. Daardoor heb je ook het recht om doodgewoon te zijn verloren en het recht op falen – als je faalt heb je dat aan jezelf te wijten en als je toegeeft dat je saai bent, niet heel erg getalenteerd dan heb je het al opgegeven zonder het serieus geprobeerd te hebben, zonder jezelf serieus genomen te hebben. Dan moet je naderhand ook niet zeuren.
Torfs ziet de zelfontplooiing als de andere kant van de ontkenning van God. Dat is een paar bruggen te ver. Maar dat de opgave te leren leven met lot en noodlot een taak is die boven elk individu uitstijgt, juist omdat elk individu ermee te maken heeft of krijgt, lijkt mij onweerlegbaar. Een gevoel, inderdaad.
15 september
=0=
Onzinbanen
Ik luister naar de radio, het praatprogramma Kamerbreed. Doe ik wel meer, hoewel ik me na afloop meestal afvraag of ik mijn tijd niet beter had kunnen besteden. De gasten in het programma, politici en andere sprekende hoofden, proberen elkaar de loef af te steken, de interviewers zijn op zoek naar een scoop. Die mensen hebben allemaal banen. Zouden het onzinbanen zijn? Die uitdrukking kom ik tegen in een artikel van David Graeber die een van de artikelen over werkloosheid in De Groene van deze week voor zijn rekening heeft genomen. Wat onzinbanen precies zijn laat Graeber in het midden maar hij suggereert wel een handig criterium om zin van onzin te scheiden. Dat criterium is een vraag: zouden we er echt last van hebben als al die pratende hoofden in staking zouden gaan? Zouden we daar minder rijk, welvarend, blij van worden?
Graeber wijst erop dat als vuilnisophalers, politiemensen, werkers in de gezondheidszorg en in het onderwijs gaan staken de boosheid al snel de kop opsteekt. Die moeten niet staken, daar hebben we last van. Die zijn nodig en daarom verdienen ze ook zo weinig want in hun werk is het werk zelf de beloning. Maar alle managers, bureaucraten, reclamejongens en reclamemeisjes, public relations masseurs enzovoorts, als die in staking gaan, hebben we daar last van? En als we de vraag omdraaien, waarom is die 15-urige werkweek er nooit gekomen die Keynes ons decennia geleden voorspiegelde? Waarom moesten we zo nodig aan het werk worden gezet en gehouden, steeds meer en met alleen de korte jaren zestig als de onderbreking die toen als bevrijding en daarna als onverantwoordelijk, afschrikwekkend, werkschuw, ondermijnend voorbeeld van hoe het niet moest en ook nooit meer zo mocht worden?
Het programma is afgelopen, er is niets gezegd dat niet onmiddellijk mag worden vergeten en mijn waardering voor de hyperbolen van Graeber over onzinbanen is gestegen.
14 september
=0=
Klad
Het Nederlandse electoraat is boos. Dat lees ik in Trouw, vandaag. Een fors deel ervan walgt zelfs van de politiek, van politici en politieke partijen. Niet alleen het Nederlandse electoraat is boos. In De Groene van 5 september tref ik een interview aan met Wolfgang Streeck. Hij heeft zelfs een viertal adviezen voor de kiezer, en aan die adviezen valt voornamelijk op dat ze van buitenaf het politieke stelsel willen aanvallen. Het doet eerder aan Beppe Grillo denken dan aan de sociaaldemocratische traditie die Streeck lange tijd heeft willen volgen. Zijn laatste advies geeft aan waarom die traditie voor hem niet meer genoeg is. Dat advies luidt: word boos. Hij beveelt woede als politieke strategie aan. Dat is een boodschap die, kennelijk, door het Nederlandse electoraat haarfijn is aangevoeld. Mijn vraag: waarom die boosheid op politieke partijen?
Politieke partijen vertegenwoordigen de bevolking in de staat. De bevolking is een divers geheel, de diversiteit wordt bediend door het bestaan van meerdere partijen. Door hun bestaan maken ze democratische politiek mogelijk, inclusief de strijd over wat democratie is en wat het bereik van politiek in dat verband is. Ze zijn een noodzakelijke voorwaarde voor een werkende democratie. Noodzakelijk, maar nog niet voldoende. Willen ze hun vertegenwoordigende rol waar kunnen maken dan is een zekere mate van onafhankelijkheid van de staat noodzakelijk. In die onafhankelijkheid is de klad gekomen. Politieke partijen zijn opgeslokt door de staat. Ze zijn regeringspartij of oppositiepartij en stemmen hun politiek niet op hun programma af maar op hun positie in, inderdaad, ofwel de regering ofwel de oppositie. Af en toe roept iemand iets over dualisme, het dualisme dat het mogelijk zou moeten maken om regeringspartij en oppositiepartij tegelijkertijd te zijn. Het dualisme is dood en de politieke partijen hebben het dualisme zelf ten graven gedragen. Hun functie lijkt te zijn geëvolueerd van een schakel tussen bevolking en staat tot een van de rekruteringsmechanismen voor de circulatie van elites binnen de staat. Er zijn er meer, van die elites – wetenschap en onderzoek lijken soms nog weinig anders te doen dan politici en regeringen te adviseren. Dat zijn geen politici en hun binding met politieke partijen is los en soms afwezig, maar ze horen wel degelijk tot de politieke elites (ze zijn misschien wel de opvolgers van de functionarissenelite die door Thoenes nog als de opkomende elite in de verzorgingsstaat werd gezien). De politiek zelf is een zaak van en voor politici geworden en de democratische regel dat iedereen, zonder vooropleiding, diploma, eerdere werkervaring of wat dan ook, politicus kan zijn is een holle frase geworden. Politieke partijen lijken eerder op concurrerende uitzendbureaus met een politieke loopbaan als aanbod, beloning en inzet, dan op leerscholen, op een éducation permanente, voor democratische belangenbehartiging. Dat is hun ‘evolutie’ geweest en die is niet veroorzaakt door de erosie van de moderne natiestaat, maar zit in zekere zin in de aard van het beestje zelf. Partijen leveren ‘human resources’ voor interne en externe bestuursfuncties, voor politieke functies, en soms ook voor andere ambtelijke functies. De grenzen ertussen zijn eerder gebieden dan strepen.
Niettemin, de erosie van de natiestaat heeft er wel aan bijgedragen. De staat verliest aan contour, profiel, autonomie of soevereiniteit. Dat verlies, op zijn beurt, is niet veroorzaakt door de politieke, vertegenwoordigende, door partijen geschraagde, democratie maar diezelfde democratie is er noch in geslaagd het verlies ongedaan te maken, noch het te compenseren. Daardoor komt de parlementaire democratie onder druk te staan en boet aan relevantie in. Datzelfde geldt voor de politieke partijen die zich met de parlementaire democratie identificeren. Voor dit falen worden eerder de politieke partijen en het stelsel van de parlementaire democratie verantwoordelijk gehouden dan de staten. Uit de democratie lijkt het ‘demos’ weggevallen te zijn, in een statelijke context die steeds minder autonoom kan opereren. Een gevolg: politieke partijen vertegenwoordigen steeds minder de bevolking in de staat, en steeds meer zichzelf in de staat. Dat is een paradox: een politieke partij die het verschijnsel politieke partij representeert. De paradox leidt tot kritiek op ‘elites’, een kritiek die niet in het minst door ‘elites’ zelf wordt geventileerd. Opnieuw: binnen en buiten de politieke partijen. Populistische partijen achten een terugkeer van de staat (van de autonomie/soevereiniteit van de staat) mogelijk en wenselijk. De traditionele partijen zijn daar onduidelijk over, zonder overigens een alternatief staatsconcept in de aanbieding te hebben, en versterken daardoor de verdenking dat hun politici en politiek bijdragen aan een verdere onttakeling van de staat. Europa zou een staatsdebat waard zijn, al was het maar vanwege de omstandigheid dat in Europa politiek voorbij de staat wordt bedreven en het democratische tekort van Europa niet kan worden opgeheven zonder staatsconcept. Op parlementair niveau ontbreekt het ‘demos’ in de democratie, op het niveau van het regeren in Europa ontbreekt de staat. Er is wel een van lidstaten onafhankelijke centrale bank en een van lidstaten onafhankelijk Hof van Justitie, er is geen van lidstaten onafhankelijke regering met eigen, min of meer statelijke, bevoegdheden. De Europese democratie wordt, vergelijkbaar met de nationale democratieën, aan twee kanten vleugellam: geen bevolkingen die zich politiek in elkaar herkennen (er zijn geen Europese politieke partijen, er zijn geen Europese politieke programma’s), geen staat die gedemocratiseerd zou kunnen dan wel moeten worden. Ooit werd de Europese bestuursvorm als een ‘experiment’ gezien en dat was het ook. Vandaag wil geen der lidstaten nog experimenteren (dat is wat Rutte bedoelt als hij beweert geen behoefte aan ‘vergezichten’ te hebben). Het resultaat is geen staat, het resultaat is een rommeltje, een feestje voor lobbyisten en technocratisch geïnstrueerde experts, een doolhof binnen een doolhof voor de overigen, voor de politici van allerlei snit.
Staten definiëren we met behulp van ruimtelijk vastgelegde grenzen waarbinnen staten een geweldsmonopolie en een belastingmonopolie uitoefenen. In Europa ontbreken beide. Europa is eerder functioneel – georiënteerd op de economie – georganiseerd dan statelijk en de economie is, in principe en in het tijdperk van globalisering ook in praktijk, ont-grensd. Voor staten is de geografische component onontbeerlijk, voor de economie is het een variabele. De financiële crisis geeft de reikwijdte en de onnavolgbaarheid van de economie aan. De staten lopen erachter aan en in Europa is het inmiddels al zo ongeveer constitutioneel verankerd dat de EU de economie dient te volgen en niet omgekeerd. De lidstaten herhalen dat en komen daarom met eigen beleid in de vorm van belastingconcurrentie, concurrentie in ondernemingsrecht, concurrentie op vestigingsfactoren. Dat tast de democratie in zijn kern aan. Democratie kadert de willekeur van macht, het recht van de sterkste en in een rechtsstaat ook de macht van de staat zelf, in (dat is de functie ervan), proceduraliseert de uitoefening van macht (dat is het programma ervan) en democratie doet dat door elke bestuurder en elk bestuur en elke bestuurder met het nodige wantrouwen (verkiezingen, aantal en duur termijnen) te bejegenen. Democratie verplaatst en vertraagt macht. Democratie legt grenzen op, markeert begrenzingen, en een democratie die dat vermogen al dan niet gedwongen (Griekenland, Portugal, Cyprus zijn niet atypisch, ze zijn gewoon de eersten) opgeeft is geen democratie meer, maar alleen nog, inderdaad, een mechanisme dat elites rekruteert en laat circuleren. Het mechanisme versterkt de rol van politieke partijen als integrerend deel van staten – ook als die staten zelf forse happen uit hun soevereiniteit laten nemen. Ook – of misschien: juist?
Ik ben er tamelijk zeker van dat de snelle wisselingen in de populariteit van partijen niet door hun programma komt, en ook niet door het ‘veranderlijke’ en ‘onvoorspelbare’ electoraat. Het electoraat heeft geen ‘partij’ meer (het electoraat wordt gepaaid, en niet gemobiliseerd) en dat ligt aan de partijen, niet aan het electoraat. Het electoraat is ‘boos’ en voelt zelfs ‘walging’ voor politici en politieke partijen. Dat is de krant van vandaag. Ja, wat wil je? Het zijn hun partijen niet meer en juist die mensen die ooit dachten een partij te hebben zijn, volgens de berichten in Trouw, het meest kwaad (de ‘ouderen’). Ook de gerapporteerde behoefte aan een sterke leider die zonder ‘geneuzel’ direct besluiten neemt getuigt ervan. ‘Geneuzel’, dat zijn altijd de anderen waartoe wij misschien zelf ook ooit behoorden of waarmee we ons wel konden vereenzelvigen maar nu zijn zij weggedreven, ze hebben zich opgesloten in hun eigen speeltuin en wij vinden daar helemaal niks van, behalve dat het zonde van de tijd en het geld is.
De snelle wisselingen in de kiezersgunst zijn gewoon het product van het mechanisme dat partijen, zodra ze deelnemen in het bestuur van de staat, transformeert tot staatsmeubilair (‘staatsapparaten’), een status die ook als ze tijdelijk in de oppositie zijn hun optreden beslissend beïnvloedt, net zoals, omgekeerd, de regeringspartijen hun gedrag mede afstemmen op de coalitie die ze misschien morgen willen smeden. Opponeren lijkt op antichambreren, op in de wachtkamer zitten – in plaats van de wacht aanzeggen. Partijen zeggen nooit meer nooit. De JSF-kwestie in de PvdA is een schoolvoorbeeld van een partij die in de oppositie nee, tenzij zegt en in de regering ja, mits. In het debat over schaliegas zal, gegeven tijd, precies hetzelfde gebeuren. De PvdA is niet uniek maar omdat deze partij, net als bijvoorbeeld GL en D66, nog een debatcultuur heeft valt het juist daar, bij hen, op.
Hoe de klad in democratie en partijen gekomen is, is een ander verhaal. De maatschappij is veranderd, is steeds minder ‘nationaal’ en steeds meer regionaal, ‘glocaal’ en globaal. Dat geldt in het tijdperk van internet over de gehele linie en het geldt voor allerlei functies en systeem binnen dat geheel: de economie natuurlijk, maar ook de wetenschap, de kunsten, het recht, de sport. Daarnaast zijn er de nodige grote veranderingen geweest binnen functies en systemen, het meest uitgesproken in de economie. Het oprukken van het financiële kapitalisme is ingrijpend, in de zin dat het niet alleen elke economische transactie begeleidt en ook vormgeeft, maar ook dat het sneller, wendbaarder en flexibeler is dan de ‘reële’ economie. Wie, zoals ik, snelheid met macht associeert kan daarom concluderen dat de financiële wereld aan macht wint, zowel in vergelijking met de reële economie als in vergelijking met de politiek. Ik schreef ooit dat zelfs de meest wendbare arbeidskracht nog altijd minder snel, minder ‘liquide’, is dan het geld en hoewel ik die uitspraak niet zal inslikken moet er op z ’n minst aan toegevoegd worden dat wat voor arbeidskracht geldt ook geldt – in het bijzonder sinds de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw – voor de reële economie als geheel. Politiek belangrijk in dit verband is dat de in het kader van nationale staten groot geworden politieke partijen en parlementaire stelsels er niet in slagen tegenmacht (nieuwe regels en dus nieuwe verplaatsingen en vertragingen) te organiseren, laat staan door te zetten. Dat gebeurt noch nationaal, noch in het verband van de EU en het laatste is van groter zorg dan het eerste.
Het maatschappelijke corporatisme in verschillende landen (in Nederland vaak aangeduid als de ‘overlegeconomie’) heeft dit niet kunnen stuiten. Dit corporatisme zorgde ervoor dat de staat rekening hield met de belangen en prioriteiten van, vooral, het bedrijfsleven. Het corporatisme hield de staat bij de maatschappelijke les, zoals omgekeerd het, veel latere en minder uitgewerkte en geïnstitutionaliseerde, verschijnsel van het convenant de maatschappij bij de les van de overheid moest houden. Nu zien we dat, in de eerste plaats, de banden tussen corporatieve organen en politieke partijen veel losser zijn geworden (meer een kwestie van ‘netwerken’ dan van ‘familieverwantschappen’), dat, in de tweede plaats, de koppeling tussen corporatieve organen en natiestaten die aanvankelijk zeer strak was in de loop van de tijd losser is geworden (voornamelijk als gevolg van de erosie van de natiestaat in het kader van de EU) en dat, in de derde plaats, de sector die in de economie het voortouw heeft genomen (de financiële sector) zich nooit heeft laten opsluiten in nationale corporatieve organen, wat nu meer pijn doet dan in de periode tot ruwweg de jaren tachtig. Het corporatisme kraakt in zijn voegen – de crisis in de vakcentrales en nu de scheurtjes in de bastions van de ondernemers/werkgevers getuigen ervan. Tegelijkertijd komen noch de vakcentrales noch de ondernemers/werkgevers met een alternatief voor de overlegeconomie, hoewel deze amper nog over ‘economie’ gaat en zich voornamelijk buigt over aan het arbeidsaanbod gerelateerde kwesties. Daarmee is de functie van de corporatieve organen voornamelijk ‘sociaal’ geworden, in die zin dat ze een element zijn in het nationale beleid van het veroveren dan wel behouden van concurrentievoordeel ten opzichte van andere nationale staten. Dat beleidselement heeft een januskop met aan de ene kant de mantra van ‘participatie’ en aan de andere kant het evangelie van de ‘beheerste loonontwikkeling’.
De parallellie tussen de ontwikkeling van ledentallen van vakbonden en politieke partijen is opmerkelijk. Was in 1950 nog ruim 6.5% van de inwoners in Nederland lid van een politieke partij, in 2010 is dat gedaald tot eventjes 2%. De organisatiegraad van werknemers daalde minder dramatisch; niettemin is die in 2010 iets meer dan gehalveerd vergeleken met 1950 (van 43% tot net 20%). De dalende organisatiegraad van werknemers wordt aan tal van oorzaken toegeschreven, waaronder de oorzaak van de Nederlandse arbeidsverhoudingen, als gevolg waarvan voordelen voor georganiseerde werknemers ook toevallen aan niet-georganiseerde werknemers. Het heeft geleid tot minder leden (waarom betalen voor iets dat je toch wel krijgt?), tot een redelijk constante hoge waardering voor nut en noodzaak van vakbonden – en tot een afhankelijkheid van een overlegstelsel waarvan het moeilijk terugkeren is. Is het mogelijk om voor de politieke partijen, dit keer niet met arbeidsverhoudingen maar met de verzorgingsstaat als context, een vergelijkbare ontwikkeling te schetsen? Dat ligt in elk geval voor die partijen die het hardst hebben gestreden voor de arrangementen van de verzorgingsstaat (PvdA en CDA) voor de hand. Dit waren ooit ideologisch gedreven massapartijen – ze hebben zich inmiddels beide extern ontwikkeld tot ‘catch-all partijen’ (Kirchheimer) die hun achterban overal vandaan halen, zonder zich nog al te zeer te bekreunen om hun traditionele achterban. In dezelfde beweging is het voeren van oppositie afgezwakt tot het voorbereiden op het volgende regeringslidmaatschap, met als gevolg in ieder geval dat de leden van een partij op grotere afstand komen te staan van het door hun partij gevoerde beleid: de door Koole gesignaleerde (en door hem ten onrechte als een ten opzichte van de ‘catch-all partij’ alternatief type opgevatte) interne ontwikkeling naar een ‘moderne’ kaderpartij. Waarom dan nog actief lid worden? Waarom überhaupt lid worden? En wat moet een partij met leden, behalve als materiaal om op te leiden tot politieke, bestuurlijke en/of ambtelijke functies? En in dat geval, de PVV bewijst het, heb je geen leden nodig.
De klad zit in de politieke partij. Te gemakkelijk wordt gezegd dat politieke partijen geen onderdeel van de oplossing maar van het probleem zijn. Dat is een ja/nee verwoording van wat ik zie als een meer/minder probleem. Bijvoorbeeld. De tegenstelling regering/oppositie is verwaterd (het huidige gekrakeel in Nederland over wisselende meerderheden in de Eerste Kamer is er een treffende illustratie van – de zoveelste). Die verwatering is misschien wel de beste indicator voor de veranderingen in het landschap van politieke partijen. Het kan zijn dat politieke partijen om hun gezag te herwinnen de macht dienen te relativeren en de oppositierol serieuzer dienen te nemen. Het kan zijn dat politieke partijen op gemeentelijk en provinciaal niveau een beleid moeten kunnen voeren dat zich als zodanig afzet tegen het nationale beleid. Het zal ongetwijfeld zo zijn dat politieke partijen voor het herwinnen van hun gezag Europa nodig hebben – Europese politieke partijen dus voor Europa, net zoals we lokale partijen hebben voor gemeenten, te beginnen met een Europees politiek programma van partijen die zich tot een gemeenschappelijke fractie rekenen. En het zal ongetwijfeld ook zo zijn dat de Europese politiek en het Europese recht een zo niet statelijke dan wel statelijk geïnspireerde vorm moeten adopteren om hun volgzaamheid ten opzichte van markten te kunnen laten varen en van volgend sturend worden. Ik geef toe, ook dat is geen ‘oplossing’. Het is er wel een eerste voorwaarde voor.
Boosheid, woede en walging zijn signalen – geen strategie.
12-13 september
=0=
Afknapper
‘Nu blijkt dat hij ook het proces een afknapper vond’. De ‘hij’ is Hans Biesheuvel, de recent opgestapte voorman van MKB Nederland, en de zin staat in een artikel van Esther Bijlo, in Trouw van vandaag (titel: ‘Eens zo succesvol poldermodel ernstig aangetast’). Biesheuvel was teleurgesteld over het inhoudelijke resultaat van het sociale akkoord van Asscher plus sociale partners en hij is teleurgesteld over de manier waarop het akkoord tot stand is gekomen. We mogen afleiden dat hij niet blij is, achteraf in elk geval, met de fusie van VNO-NCW en MKB en dat hij evenmin blij is met de inzet van VNO-NCW. Hoeveel ex-politici zitten niet in het bestuur van die club? Een heleboel. Sterker nog, de eerste full-time voorzitter van VNO was voormalig politicus Chris van Veen. Nog sterker, Loek Hermans is bestuurslid van VNO-NCW en was eerder voorzitter van MKB Nederland. Bestuurders worden gekozen vanwege hun netwerk en in een land als Nederland heb je geen gepolder zonder politieke vertakkingen in je netwerk. Zou Hans Biesheuvel daar nu pas achter zijn gekomen?
Biesheuvel is nu een eigen club begonnen, Ondernemend Nederland (ONL). Hij heeft genoeg van belangenbehartigers die geen natuurlijke leden kennen, en dus geen ondernemers. VNO-NCW en MKB Nederland zeggen uiteraard zich niet te ‘herkennen’ in de kritiek. De economie mag dan onvoorspelbaar geworden zijn, de kritiek en de reactie op kritiek zijn dat niet. Maar als ik het wel heb is de kritiek niet gericht op politici die hun eerdere politiek nu met andere middelen voortzetten in de brancheverenigingen van VNO-NCW en MKB, de kritiek is gericht op het gegeven dat die clubs eerder de belangen dienen van werkgevend Nederland dan van ondernemend Nederland. De ‘beheerste loonontwikkeling’ van de polder dient uiteraard alle ondernemers maar dan toch voornamelijk die ondernemers die exporteren (Biesheuvel noemt dat de ‘grote bedrijven’) en in concurrentietermen betekent dat weinig anders dan het vergroten van de voorsprong van die bedrijven die toch al op voorsprong stonden.
Daarop is Biesheuvel afgeknapt: op de verdringing van ondernemers door andere ondernemers, met de werkgeverspositie als hefboom. Zijn nieuwe organisatie wordt door hem niet voor niets geafficheerd als een organisatie van ondernemers voor ondernemers, gerund door ondernemers.
In de polder is de ondernemer in de eerste plaats werkgever. Biesheuvel wil daarvan af. In zijn polder is de ondernemer in de eerste plaats ondernemer.
Daarmee ondergraaft hij de bestaansgrondslag van VNO-NCW en MKB Nederland. Ik ben alleen bang voor hem dat de ondernemers die lid worden van zijn net opgerichte stichting hun lidmaatschap van VNO-NCW en MKB Nederland er niet voor zullen opzeggen.
11 september
=0=
Pleister
Minister Dijsselbloem gaat het risico van omvallende banken ‘terugduwen’ in de sector zelf. Voortaan, zegt hij, zullen de beleggers die risico’s nemen zelf voor de gevolgen moeten instaan. Zo mag ik het horen. Benieuwd naar de uitvoering ben ik wel. Als ik ergens in beleg en het gaat fout, dan ben ik het geld van mijn belegging kwijt. De schade kan veel groter zijn. Bedoelt de minister nu dat ik een beetje verantwoordelijk ben voor de totale schade of alleen voor mijn aandeeltje? Een ‘systeembank’ dankt zijn reputatie niet aan de waarde van het aandelenkapitaal maar aan de verwoesting die de bank kan toebrengen aan alle actoren in een wereldwijde economie – of die actoren nu een aandeeltje hebben of niet. Dan helpt het, behalve cosmetisch, weinig of je de beleggers niet langer uit de wind houdt. Ik ben bang dat de minister met een pleister aankomt waar een majeure chirurgische ingreep vereist is.
Ik lees in de kranten dat CDA en D66 bezwaar maken tegen het sociaal akkoord van Asscher en de sociale partners, onder meer omdat daarin is voorzien dat flexwerkers in de toekomst nog slechts twee jaar op de tocht hoeven te staan voordat hun opdrachtgevers hen een vast contract moeten aanbieden. Dat was drie jaar. Op papier, en papier is geduldig. Ik bedoel, er waren en zijn tal van ontsnappingsmogelijkheden. Daar maken ze zich geen zorgen over. CDA en D66 vrezen dat de verkorting van de flexduur ten koste zal gaan van de werkgelegenheid. Dat siert ze – al dient gezegd dat krokodillentranen steeds goedkoper worden. Zouden die partijen – en de minister en sociale partners overigens – zich echt zorgen maken over de werkgelegenheid dan had het knutselen aan regels minder voor de hand gelegen dan de handhaving van regels en het letten op het vele oneigenlijke gebruik van regels. Dan hadden een, ten opzichte van de minister, grotere onafhankelijkheid, een vergroting van de bevoegdheden, zwaardere sancties in het arsenaal en uiteraard een uitbreiding van de capaciteit van de Inspectie voor de hand gelegen.
Daar heeft niemand het over. Pleisters, en doekjes voor het bloeden, dat is het.
10 september
=0=
Testimonium paupertatis
Ik vind een berichtje in de krant over een aanstaand proefschrift dat een nieuw licht werpt op het zo bekreunde tekort aan technici in ons land. Dat werd, lees ik (in NRC Handelsblad van gisteren), altijd geweten aan de desinteresse van de studenten en aan de associatie van techniek met industrie en van industrie met smerige handen. Wat nu blijkt (nu ja, we moeten het proefschrift nog te zien krijgen) is dat onze technici er wel zijn maar dat ze sinds de jaren negentig, de jaren van de deregulering van de financiële markten, zijn weggekocht door de banken. De banken kwamen met het ene nieuwe product na het andere, en het ene nog innovatiever dan het andere, en die producten moesten worden ontworpen, in elkaar geschroefd en getest op reeksen van risico’s (gelet op de financiële crisis is daar het nodige mis gegaan) en dan komt een wiskundige en technische knobbel goed uit. De banken betaalden er vorstelijk voor, en daarom had de industrie het nakijken. Een land met een grote bancaire sector, zoals Nederland, zet z’n industrie op achterstand. Je hebt een marktmechanisme of niet.
Dat mechanisme is ook een product. Markten reguleren zichzelf niet maar ze mogen aan zelfregulering doen – als de wet het hen toestaat. Deregulering houdt niet veel meer in dat waar de eigen speeltuin eerst maar klein was de wetgever nu de teugels laat vieren. Dat is dan ook gebeurd, onder het niet al te sterke toezicht van nieuw opgetuigde autoriteiten van allerlei snit. Daarmee heeft de wetgever het de markten eenvoudiger gemaakt en zichzelf moeilijker. Kom je als wetgever dan in de problemen dan moet je de fout in eerste instantie bij jezelf zoeken. In Nederland heeft voormalig minister Zalm er nog een schepje bovenop gedaan door ook van de belastingen een wapen in de concurrentie te maken. Sinds Zalm staan we af en toe te kijk als belastingparadijs. Alles in het nette, maar niettemin. Er is een oerwoud aan belastingverdragen en belastingafspraken geschapen en nu weten we even niet meer hoe we dat zelf gecreëerde monster weer in het gareel moeten krijgen. Het parlement zit er maar mee.
Ons parlement is bedroefd. Grote bedrijven zoals Ikea, Starbucks en Amazon willen niet in de Kamer komen vertellen hoe ze het toch elke keer voor elkaar weten te krijgen zowel legaal te opereren, als van belastingaanslagen gevrijwaard te blijven. Ook het bureau dat door de Rolling Stones voor datzelfde doel is ingehuurd legt de uitnodiging van de Kamer naast zich neer. Gelijk hebben ze. Zij geven duur geld uit aan accountants en fiscale juristen, ja wie weet wel aan de technici en mathematici die per slot niet alleen bij de banken en verzekeraars aan het werk zijn, en nu wil de Kamer daar het fijne van weten. Dat doet de Kamer niet uit liefde voor kennis, de Kamer wil het gewoon wat minder gemakkelijk maken legaliteit en belastingontwijking te combineren. Mocht de Kamer daar in slagen dan is dat nog wel leuk voor accountants, fiscalisten en andere technici, maar niet voor de betrokken bedrijven. Die zullen opnieuw in de buidel moeten tasten om uit handen van de belastingdienst te blijven.
Kamerlid Jesse Klaver van GL vindt het niet netjes van die bedrijven. Hij had het nog zo fris en fruitig bedacht. We nodigen ze uit, ze komen, ze vertellen ons wat wij mogelijk hebben gemaakt en nu toch eigenlijk niet meer leuk vinden, en we gaan over tot de orde van onze dag. Ik weet niet precies wat die jongen allemaal wil bereiken in de politiek, maar dat hij goed is in het opdissen van jij-bakken zou ik niet in twijfel durven trekken. Toch? De Kamer neemt wetten aan waarvan hij de implicaties niet overziet en vaak ook niet snapt (de parallel met de bancaire producten ligt voor de hand). In sommige gevallen zal de Raad van State een waarschuwing hebben afgegeven – die meestal in de wind wordt geslagen. Het wil ook wel eens voorkomen dat de Eerste Kamer aan de bel trekt. Daar is die Kamer zelfs voor, maar in dat gremium weegt politiek gewin tegenwoordig zwaar en bij gelegenheid zelfs zwaarder dan uitvoerbaarheid, controleerbaarheid, redelijkheid en effectiviteit van de wet. Zo ontstaan slechte wetten. En nu vindt de Tweede Kamer dat niet hij maar de mensen en bedrijven, die creatief omspringen met de wet, binnen de grenzen van de wet, het probleem zijn.
Zoiets is een bewijs van onvermogen, een testimonium paupertatis.
6 september
=0=
Veilig
In een recente zaterdagbijlage van Le Monde kom ik een stuk tegen over de Amerikaanse beveiligingspraktijken, die deels nog door de politie worden verzorgd en voor een steeds groter deel door particuliere bedrijven. Een tussenkop: een politieagent kost tussen 70 en 100 duizend dollar op jaarbasis - daar heb je drie particuliere beveiligers voor. De uitspraak komt voor rekening van de baas van een particuliere beveiligingsfirma. We moeten maar hopen dat de man beter in beveiligen dan in vergelijken is. Zo niet, dan is het nog erger dan ik toch al dacht.
Wie van beveiliging een product maakt, weet dat de rekening betaald wordt door de mensen die op veiligheid rekenen en geen beveiliging kunnen kopen. Dat is dan ook exact wat in het artikel in Le Monde wordt beschreven. De vergelijking had niet moeten gaan over kosten van een agent vergeleken met een beveiliger, de vergelijking had moeten gaan over de baten van veiligheid en beveiliging. En wat voor veiligheid geldt, geldt ook voor zorg. Maak er een product van, noem het product verzorging, en je weet dat de verzorging van de ene wordt betaald uit de ontbrekende zorg voor alle overigen, die zorg nodig hebben en het verzorgingsproduct niet kunnen betalen. Je kunt je natuurlijk met anderen organiseren en het verzorgingsheft in eigen handen nemen. Dat gebeurt ook steeds vaker. Vooral mensen die het verzorgingsproduct wel kunnen betalen maar het te duur vinden gaan over op vormen van zelforganisatie. Mensen die dat product niet kunnen betalen doen dat niet.
De werkwijze in de particuliere beveiligingsbranche is als volgt. Een buurt huurt beveiligers in, betaalt die zelf en de beveiligers roepen de hulp van de politie in voor alle dingen waartoe zelf niet bevoegd zijn. De beveiligers signaleren, corrigeren, volgen – tot aan de grens van hun gebied want hun gebied is beperkt. De politie neemt dingen van hen over – en kan dan niet ergens anders zijn, bijvoorbeeld op plekken waar het pas echt oorlog is. Daar wordt de beveiliging van sommigen betaald met de onveiligheid voor anderen. Ik kwam in het artikel voorbeelden tegen van mensen die de publieke zaak zeer waren toegedaan, poogden veiligheid voor allen te verzoenen met beveiliging voor sommigen, en die ook wel wisten dat zoiets niet kon – en toch niets anders konden bedenken. Het budget is niet toereikend. Het is de schande van Amerika. En elders, steeds vaker, steeds meer.
5 september
=0=
Nummer 4
Vier heikele kwesties belooft dagblad NRC het van reces teruggekeerde parlement. Nummer 4 is de JSF. Daar schijnt eindelijk iets over besloten te moeten worden – de vorige besluiten waren slechts besluiten om later te besluiten en later is nu. Dat is mooi. De JSF is behalve een vliegtuig ook politiek. De JSF is zelfs in de allereerste plaats politiek. Het betreft de positie van ons land ten opzichte van de VS. Geen wonder dat de VVD daarom blind voor is en de PvdA er maar niet uitkomt. Het gaat om groot geld en als er bezuinigd moet worden omdat VVD en PvdA van mening zijn dat bezuinigen heilige plicht in slechte tijden is, is het opvoeren van een forse en bovendien onbeheersbare kostenpost een ingewikkelde opgave. Ook politiek.
Wanneer we het over onze verhouding met de VS hebben, hebben we het altijd ook over de verhouding met de EU. Dat is ook politiek. Wanneer we het over bezuinigingen hebben, hebben we het opnieuw ook over de EU. Dat is alweer politiek. Vier keer politiek voor nummer 4 van het dagblad. In het hart ervan staat de EU. De visie van de VVD op de EU is dat daar geen visie voor nodig is. Sterker nog, een visie is onwenselijk. De visie van de PvdA op de EU is wazig. Ook Europa zal wel sterker en socialer moeten maar Europa wordt er maar niet sterker op en over dat sociale moeten we het in dat verband maar even niet hebben.
Het in het midden laten van een visie op Europa en de EU is onverantwoordelijk. Ik las, bladerend door wat kranten van de afgelopen dagen, dat de voortreffelijke Maurice de Hond heeft uitgevonden dat het gros van de Nederlanders van mening is dat we al genoeg Roemenen en Bulgaren hebben en dat er niet nog meer bij hoeven te komen. Onze banen, onze sociale voorzieningen, dat soort dingen. Zulke meningen roep je zelf op zolang je, ik noem maar wat, geen idee hebt over hoe een Europese arbeidsmarkt en een Europese sociale zekerheid eruit moeten komen te zien, zolang je niet eens weet of je überhaupt wel een Europese arbeidsmarkt en een Europese sociale zekerheid wenst. Me dunkt, Europa is zo ongeveer de kleinst denkbare eenheid om daar beleid voor te willen voeren maar voor velen is zo ’n eenheid al veel te groot en veel te bedreigend. We moeten daar niet naar toe, we moeten er verder van weg – dat heeft Maurice dan maar weer mooi voor ons uitgezocht.
Volgend jaar zijn er verkiezingen voor het Europese parlement. Je zou verwachten dat alle partijen koortsachtig bezig zijn met het formuleren van een visie op Europa. Die verwachting is onterecht. De kliekjes van gisteren zullen wel weer opgewarmd worden en als programma worden aangeboden. Volgend jaar zijn er gemeenteraadsverkiezingen en alle gemeenten zullen, in naam van de Europese normen voor begrotingstekorten, een forse financiële veer moeten laten. In een politieke visie is dat niet vertaald – tenzij we boekhoudkundige regels en politieke visie aan elkaar gelijk stellen. Veel meer dan dat is er nu niet.
Daarom is de JSF een politieke uitkomst. Met boekhouden kom je niet verder bij dat ding, tenzij je beweert dat grote en onbeheersbare kostenposten er helemaal bij horen. Die moed dicht ik de partijen niet toe.
Ik hoop op een politiek debat.
4 september
=0=