DAGBOEKHOUDER
Aantekeningen van een ongeduldige toeschouwer

Ton Korver

Amsterdam 2014

Ga naar Archief:
2007–2008–2009–2010–2011–
2012–2013-2014


Om naar het begin van de pagina te gaan: klik op =0=

April

Dienst

Drie jonge honden

 

Maart

Bezuinigen

Onverdraaglijk

Juridisch Formaat

Korfbal

Kleinzielig

Isolement

Wethouder

Ziel

Schuld

Meerstemmig

Moment

Merk

Wachtend

Plicht versus plicht

Afgescheiden

 

Februari

Doe mij maar zonder

Meewarig

Samenhang

Uitzichtloos

In, Tussen, Over, Als

Naïef

Eerlijker

Toekomstig

Bekend

Zelfbeschikking

Bevorderlijk

Zwitserleven

Stukloon

Cake

Referenties

Reflectief

 

Januari

Eeuw

De School

Geld

Steen

Beperkt

Brexit

Gevraagd

Recidive

Voorwaarden

Arrogant

Moederlijk

Omdat

Herkennen

Verklaring

Vergissingen

En hoe verder?

Nachtrust

Gerechtigheid

Verwaten

Proef

Spaarzaam

Mechanisme

Ontslag


December

Lijstje

Moe

Water naar de zee

Obductie

Pietitie

Klaar-over

Explosief

Ongericht

Willekeurig


November

Willekeur

Ontluisteren

Voetbalfeest

Gekleurd

Kramp

De Bakens Verzetten

Moderne klassenstrijd

Keurmerk

Winstnemingen

PIOFACH

Boedelscheiding

Puur

Vetpot

Verwaarloosd

Meerkeuzevraag

Gerucht

Fatsoenlijk

Dode letters

Gezocht

Responsief

Welk geheim?

Buurtgenoten

Tersluiks

Klassiek


 

 



Maxima Moralia
 
Dat had ook de titel kunnen zijn van dit bundeltje aantekeningen. Maar ik wil niet overdrijven. Zo dicht op de huid zitten me de sketches hieronder nu ook weer niet. Ze gaan over dingen die me bezighouden en waar soms de handen van jeuken. Dat is nog niet hetzelfde als het ‘verzonken in ervaring’ dat de Minima Moralia van Adorno als keurmerk heeft. Je moet afstand weten te bewaren. Dat geldt voor de politiek – die karakterlozer wordt met elke nieuwe stap om vooral dicht bij de burger te blijven – en het geldt voor mij.

Niettemin, het kan altijd beter. En dat is een tweede verschil tussen mij en het inspirerende voorbeeld van Adorno. Er is geen goed leven in het slechte is een dictum dat nog uitgaat van een herkenbaar onderscheid tussen goed en kwaad. Daaruit vloeit het oordeel voort. Inmiddels twijfelen we ook daaraan. Dat is geen reden tot wanhoop. Eerder het omgekeerde. Twijfel is, met de gave ons te kunnen vergissen, de opmaat voor schaven en beschaven. Dat wordt makkelijk vergeten, en hoe drukker we het hebben hoe makkelijker. Ik ben aan diezelfde drukte gebonden. Vandaar het ongeduld, gekoppeld aan de afstand die ik met de woorden ‘aantekeningen’ en ‘toeschouwer’ verbind en het voorbijgaande dat meeklinkt in de titel waar ik uiteindelijk voor heb gekozen: dagboekhouder.

 


FiB
tijdschrift Filosofie in Bedrijf

Archief

Dagboekhouder 36
september - oktober 2013

Dagboekhouder 35
juli - augustus 2013

Dagboekhouder 34
mei - juni 2013

Dagboekhouder 33
maart - april 2013

Dagboekhouder 32
januari - februari 2013

Dagboekhouder 31
november - december 2012

Dagboekhouder 30
september - oktober 2012

Dagboekhouder 29
juli - augustus 2012

Dagboekhouder 28
mei - juni 2012

Dagboekhouder 27
maart - april 2012

Dagboekhouder 26
januari - februari 2012

Dagboekhouder 25
november - december 2011

Dagboekhouder 24
september - oktober 2011

Dagboekhouder 23
juli - augustus 2011

Dagboekhouder 22
mei - juni 2011

Dagboekhouder 21
maart - april 2011

Dagboekhouder 20
januari - februari 2011

Dagboekhouder 19
november - december 2010

Dagboekhouder 18
september - oktober 2010

Dagboekhouder 17
juli - augustus 2010

Dagboekhouder 16
mei - juni 2010

Dagboekhouder 15
maart - april 2010

Dagboekhouder 14
januari - februari 2010

Dagboekhouder 13
november - december 2009

Dagboekhouder 12
september - oktober 2009

Dagboekhouder 11
juli - augustus 2009

Dagboekhouder 10
mei - juni 2009

Dagboekhouder 9
maart - april 2009

Dagboekhouder 8
januari - februari 2009

Dagboekhouder 7
november - december 2008

Dagboekhouder 6
augustus - oktober 2008

Dagboekhouder 5
april - juli 2008

Dagboekhouder 4
januari - maart 2008

Dagboekhouder 3
augustus - december 2007

Dagboekhouder 2
mei - juli 2007

Dagboekhouder 1
januari - april 2007

 

Lijstje

December is de maand van de lijstjes. Ik kwam een lijstje tegen in de Volkskrant (de tien meest gelezen opiniestukken van 2013). Interessant lijstje. Vier stukken uit de top tien gaan over Zwarte Piet. Daarmee is Zwarte Piet het opiniekluifje van het jaar. Het lijkt me een handzame samenvatting van onze preoccupaties. Die hebben steeds eenzelfde teneur en die is dat we irrelevant zijn. We doen er niet meer toe. Bijgevolg grossieren we in zelf bedachte geschiedenissen die we ‘traditie’ en ‘cultuur’ noemen en hoe meer we ons gemarginaliseerd voelen hoe groter het aantal tradities dat we ontdekken en hoe fierder we op onze cultuur zijn. De voorraad is onbeperkt. Minister Opstelten heeft nog maar kort geleden onthuld dat ook het afsteken van vuurwerk een uiting is van een ‘lange traditie’. Het zit in onze genen, zeg maar, en daarom kijken veel mensen er naar uit, terwijl, zo vervolgt de minister, veel minder mensen een verbod willen. Dat is niet helemaal juist want een kleine tweederde van de bevolking is voor een vuurwerkverbod. Aan de andere kant is het wel weer juist, zo juist zelfs dat het een voortreffelijke illustratie is van zowel het domme aplomb van Opstelten als van de absolute willekeur waarmee je elk feit kunt loochenen als je er een traditie tegenaan smijt. En de koe en de geit kan sparen natuurlijk. Onze voortreffelijke Tweede Kamer ziet heus de nadelen van het vuurwerk wel maar wil het toch maar houden zoals het is. Iets meer handhaving, dat zou nog wel prettig zijn, maar handhaving is bij Oud en Nieuw een kat-en-muisspel. Daar hadden ze het dan weer niet over, in de Tweede Kamer. Het mag niet te ingewikkeld worden, en dat niet omdat de kiezer het dan niet meer zou begrijpen, maar omdat de Kamer het dan zelf niet meer begrijpt.

Het zal niet lang meer duren of Nederland is als zodanig traditie, een afgeronde, in zichzelf besloten imagined community. We zijn al bijna rijp voor het museum. We gaan ook steeds meer en steeds vaker naar het museum. Beticht ons daarom niet van een tekort aan voorbereiding. Het lijstjesverschijnsel hoort bij de voorbereiding. Lijstjes zijn de metadata van alles wat zich als traditie wil ontpoppen, de grondstof voor het patroon dat we, met dank aan de historicus Romein, de Nederlandse Afwijking mogen dopen.

31 december

=0=

 

Moe

Moe word ik van de discussie over de MOE-landen (Midden- en Oost-Europese landen). Er wordt gespeculeerd op toenemende verdringing op de arbeidsmarkt, voor overlast in woongebieden, voor criminaliteit. We kunnen er zeker van zijn dat elk incident breed uitgemeten zal worden. Het wonderlijke, en tegelijkertijd vermoeiende, is dat arbeidsbemiddelaars (soms bovendien zeer bedreven in allerlei vormen van gedwongen winkelnering), huisjesmelkers, onbetrouwbare opdrachtgevers en wegkijkende werkgevers, veel minder aandacht krijgen dan de migranten die deze kant op trekken. We zien de oorzaak van alle problemen in de migranten, niet in de profiteurs. We gaan beter handhaven, roepen we, en voegen de daad niet bij het woord. Op de handhavende Inspecties is de laatste jaren beknibbeld, de boetes zijn onvoldoende om de gok met het ontduiken van regels niet te wagen, en het ondernemingsrecht is zo flexibel dat het meer gaten bevat dan garanties voor eerlijk spel. Recent stond een berichtje in het Parool over onvindbare ondernemingsbestuurders, van ondernemingen die op deze manier van hun aangegane schulden verlost werden. Het aantal nepfaillissementen stijgt. Als het oprichten van een nieuwe onderneming zo eenvoudig is, is het in rook doen opgaan van een bestaande onderneming niet moeilijker dan het verwisselen van een jas. Alles kan, het misbruik wordt als onvermijdelijke bijkomende schade geaccepteerd, en mochten we erachter komen dat er migranten, in welke capaciteit dan ook, bij betrokken zijn dan zien we dat als bewijs dat zij niet deugen – wat we toch al wisten.

Het nationalistisch populisme is er al bijna in geslaagd van de komende verkiezingen voor het Europese parlement een referendum over de EU te maken. De verklarende tekst zal ingaan op de mogelijkheden de EU te blokkeren dan wel te ontmantelen en de voorgelegde vraag is: hoe groot is uw afkeer van de EU? De tekst is al lang geschreven en de vraag wordt dagelijks opnieuw gesteld. Ook door de meeste politieke partijen die als de dood zijn voor het populisme – en dat menen te kunnen counteren met een vleugje zelf gebakken nationalisme. Daar word ik moe van.

30 december

=0=

 


Water naar de zee

Het is al een oude regel dat een beetje werkloosheid goed is om de druk op de ketel van de arbeidsmarkt te houden. Er zijn twee voorwaarden om dat te laten lukken. De eerste is dat werkloosheid niet leuk mag zijn, de tweede is dat je moet voorkomen dat mensen langdurig werkloos worden want dan, zegt men, verleren ze de zelfdiscipline (op tijd komen, je aan afspraken houden, elke opdracht zonder morren accepteren, met anderen samenwerken) die nodig is om ooit weer aan het werk te geraken. Zonder de discipline van het werk zou hun nuttige bijdrage aan de arbeidsmarkt vervallen. Langdurige baanloosheid accepteren we, langdurige werkloosheid niet. Wie geen baan heeft moet aan het werk. Dat is de nieuwe wijsheid van de sociale zekerheid. Het is de zekerheid van het dwangbuis. Langdurig werklozen zijn geen serieus te nemen concurrenten voor mensen die nog wel een baan hebben, tenzij je ze aan het werk weet te houden. Wil je de concurrentie erin houden dan moeten ze werken, juist werken, hoe dan ook werken, baan of niet. Langdurige baanloosheid is een reëel perspectief, langdurige werkloosheid moet worden bestreden. Met wat tegenwoordig een ‘tegenprestatie’ heet. Werk is geen prestatie, werk is een tegenprestatie. Dit kabinet heeft het verzonnen en ijverige gemeentebestuurders gaan ermee aan de slag. De tegenprestatie moet het effect van langdurige werkloosheid ongedaan maken en, uiteraard, de tegenprestatie mag niet leuk zijn. Het zijn heerlijke tijden voor bedilzuchtige bestuurders en ambtenaren die zinloze klusjes mogen bedenken en de uitkering als hefboom mogen bedienen als stok om de hond te slaan. In Amsterdam huizen, zo lees ik, een aantal creatieve geesten die het poetsen van schoenen, het planten water geven tot de planten verzuipen, het verwijderen van nietjes uit papieren, het tellen van dossierpagina’s, strijken, schoonmaken, afwassen het takken rapen in het Amsterdamse Bos als zinvol werk beschouwen. De bedilzucht gaat ver. Een alleenstaande moeder werd met een korting op haar uitkering bedreigd omdat ze liever alleen lunchte dan in het gezelschap van haar collega’s. De uitkeringsafhankelijken zelf vinden het werk vernederend, hoewel ze liever de schoenen van de takkenrapers poetsen dan omgekeerd. Bij schoenen poetsen kun je nog zitten, daarom. Als het niet zo treurig was zou je erom kunnen lachen.  

Het verschil tussen criminelen met een taakstraf en uitkeringsafhankelijken is vervaagd. Dat is de stelling van hoogleraar Vonk. De hoogleraar is een optimist. De idiotie die de Dienst Werk en Inkomen (DWI) in Amsterdam als tegenprestatie bedenkt is veel gekker dan in de sfeer van de taakstraffen aangetroffen wordt. Tja, zegt de DWI, het werk mag niet concurreren met betaald werk want dat leidt tot verdringing en dat is de bedoeling niet. Geen wonder dat werk een straf wordt en ook als zodanig wordt beleefd door de mensen die het moeten uitvoeren. Als ik zoiets lees – we hebben voor jou wat te doen wat nergens op lijkt omdat het nergens op mag lijken en wat toch goed voor je is – dan vraag ik me af of de bestuurders in Amsterdam (en die in Den Haag) wel goed bij hun hoofd zijn. Of zij menen dat elke vernedering beter is dan helemaal niets.

De heilige participatie is verworden tot ordinaire dwang en de sociale zekerheid tot het bijbehorende dwangbuis.

28 december

=0=

 


Obductie

Bij het overlijden van schoonvader, mei dit jaar, vroegen Elly en ik een obductie aan. We hadden de indruk dat het ziekenhuis beter had kunnen opletten. De obductie werd uitgevoerd. Daarna duurde het zeven maanden voor we, na veel telefoontjes, veel onduidelijkheid, en veel heen-en-weer geschuif, een gesprek over het resultaat mochten hebben. Het rapport zelf mochten we niet hebben en ook niet inzien. Een obductierapport wordt beter afgeschermd dan staatsgeheimen. Vorige week was het zover. Het gesprek. We werden te woord gestaan door een vriendelijke arts die met ons het overlijden reconstrueerde. En ja, de coördinatie had beter gekund en bijgevolg was ook de samenwerking niet steeds optimaal geweest – we hadden niet anders vermoed. Bij het onderwerp van de medicatielijst stokte het gesprek. Zeker, er was een medicatielijst, die konden we ook inzien, er was een adres voor en nee, zelf hadden de artsen en verpleegkundigen die lijst niet en ze hadden hem ook niet opgevraagd en geraadpleegd. Uiteindelijk, zei de arts, is het de patiënt zelf die het beste weet welke medicatie wanneer werkt of niet werkt. Sommige patiënten dan. Wij merkten op dat in het geval van schoonvader het ziekenhuis had kunnen winnen als ze de patiënt hadden geraadpleegd: hij wist veel van medicaties en hij wist heel goed wat voor hem wel kon en wat niet. Hij had ook wel eens wat gemeld – maar ook deze patiënt werd op dat punt niet serieus genomen. Dat werd door de arts betreurd – we hadden het nog even over gepersonaliseerde medicatie en dat was het dan.

Zoals de economische wetenschap wordt bedorven door de notie van de ‘representatieve actor’, zo wordt de farmacologie bedorven door de notie van wat ik de ‘representatieve patiënt’ noem. Die patiënt is er niet, vandaar dat gestreefd wordt naar gepersonaliseerde medicatie. Het consequent gebruik maken van iemands medicatielijst – het zou gewoon deel uit kunnen maken van iemands elektronisch patiëntdossier – is een eerste stap. Kennelijk is men daar, zoals blijkt uit onze ervaringen, bij de VU nog niet aan toe. Hoe het elders is weet ik niet. Een tweede stap zou kunnen bestaan in allerlei meetapparatuur (en wie weet in de verre toekomst zelfs meet- en regelapparatuur) die de mensen direct vertelt wat hun reactie is op de inspanningen die ze doen, het voedsel dat ze toch zich nemen en, inderdaad, de medicijnen die ze slikken. Die apparatuur is er deels al en het zal voorlopig ook wel niet ophouden met de productie van nieuwe apparatuur, van pleisters tot huidvriendelijke chips.

Tot afgelopen week was ik onkundig van het bestaan van de ‘Quantified Self’ beweging. Ik las er in De Groene een artikel over (Levensverhaal in grafieken, van Sanne Bloemink). De idee is om jezelf te leren kennen door alles wat je doet te laten registreren en te laten analyseren met behulp van een of andere app (er zijn er intussen al 500). Het kan gaan over wat voedsel met je doet, wat bewegen met je doet, wat het innemen van medicijnen met je doet, hoe het staat met de CO2 gehalte in de ruimte waar je bent, enzovoorts. We zijn af van gemiddelden, en van de wetenschap gebaseerd op de grote aantallen en de ‘representatieve patiënt’ en we zijn op weg naar de gepersonaliseerde gezondheidszorg, op voorwaarde natuurlijk dat je meegaat met de trend.

In de toekomst zullen we allemaal joggers zijn, ook als we niet joggen en ook als we dat helemaal niet van plan zijn. Je eigen lijf kennen kan de gezondheidskosten terugdringen. We kunnen proberen er onze schouders over op te halen maar de kans dat een verzekeraar dat pikt is niet groot. Als enige inbraakpreventie nodig is om de verzekeraar bij inbraak tot vergoeden van de schade over te halen dan zal enige ziektepreventie noodzakelijk worden om nog in aanmerking te komen voor een aantrekkelijke premie en voor uitbetaling. Wie had gedacht dat de data over zichzelf niet ‘gedeeld’ zullen worden, of alleen gedeeld met de mensen die jezelf hebt uitgekozen, leeft in een illusie.

Wij waren na afloop van het gesprek over de obductie niet van al onze twijfels verlost. Er is geen app voor obductie en ik vermoed dat die er ook niet zal komen. Los van onze irritatie over het rapport dat we niet kunnen inzien is het een bijna troostende gedachte dat voor sommige kwesties het gesprek nog altijd nodig is.

26 december

=0=

 


Pietitie

Het thema van De Groene is deze kerst ‘het jaar van de waarheid’. Over nut en noodzaak van een leugentje, over ontkenning, over hypocrisie, over klokkenluiders, over jezelf voor de gek houden, over de zin en onzin van de leugendetector, over je kansen nog dingen voor jezelf te kunnen houden, over het accepteren van geschiedenissen die je een tijd had gemeden, over bestuurders die als ze iets regelen voorbijgaan aan de regels en daar niets verkeerds in zien, en over de angst te zeggen wat je wilt, gewoon omdat iedereen meekijkt en meeluistert. Veel over metadata daarom en over datamining. En veel over wat je prijsgeeft, hoewel je daar niet om had gevraagd. Als je een product gratis krijgt, dan ben jij het product, die uitspraak kwam ik ook weer tegen.

De meest onthutsende mededeling werd bijna achteloos gedaan door een student informatica. Hij zei: ‘In Nederland kun je misschien probleemloos die “pietitie” liken, maar in Amerika zien ze zwarte piet als een racistisch symbool. Stel dat je over vier jaar in Amerika aan de slag wilt en je aanstaande werkgever ziet dat je voor het behoud van zwarte piet was?’ Ja, stel. Wat je in elk geval kunt stellen is dat de verdediging van de vrije meningsuiting niet via deze student loopt. En hij is de enige niet, van de in het betreffende artikel aangehaald studenten. Wie een beetje mediawise is, houdt zich gedeisd. Die weet dat de grens tussen openbaarheid en privacy al lang is overschreden, gewoon, omdat alles openbaar gemaakt kan worden. Tenzij je geen sporen achterlaat en dat is een hele kunst. Wat jezelf niet doet kunnen anderen voor je doen, ook en juist ongevraagd maar desondanks even omineus.

Dat schetst het politieke probleem waar, in dezelfde Groene, Evgeny Morozov op ingaat. Je privacy beschermen begint te lijken op je terugtrekken uit de wereld van de moderne communicatiemedia. Dat heeft twee nadelen. In de eerste plaats valt terugtrekken op, en dus moet je rekening houden met de vraag of je misschien iets te verbergen hebt. Niet meespelen in de digitale wereld kan zonder al te veel problemen tot achterdocht leiden. Per slot, als we allemaal moeten ‘participeren’ zijn we dan niet eo ipso verplicht allemaal te communiceren, ons kenbaar te maken aan anderen? Voorheen hoorde een dergelijke achterdocht bij de totalitaire staat, tegenwoordig kan het overal de kop opsteken. In de tweede plaats leidt jouw poging je privacy te beschermen tot jouw mijden van elke openbaarheid – en daarmee is de democratie de echte verliezer.

In Nederland hebben we een tandeloze privacywaakhond, een waakhond die niet in staat is onze persoonlijke levenssfeer effectief te beschermen. Over de democratie heeft al helemaal niemand het.

24 december

=0=

 


Klaar-over

Ik ontving de tekst van een lezing van Etienne Balibar (Europe as Borderland. Nijmegen, 10 november 2004). De conclusie staat voorop, in de lezing. Dit is de conclusie: we leven niet meer aan de grens (zoals in de periode van de Koude Oorlog), we leven in een overal aanwezige en multipele grens, een grens die niet langer een demarcatie is met ‘ons’ en ‘hen’ aan weerzijden, maar een grens die werelden in elkaar schuift, die werelden overlapt, die een geglobaliseerde grens is, zonder een globale grens te zijn, en het is een grens met, voor ons in Europa, specifieke Europese eigenschappen. De grens is geglobaliseerd en geregionaliseerd tegelijkertijd. Er is geen eerste, tweede of derde wereld meer, er is alleen nog sprake van, bijvoorbeeld, Europa als deel van de wereld.

Op z ’n minst hebben we voor dat construct Europa een concept van ‘politieke ruimte’ nodig, een concept dat niet samenvalt met dat van de openbare of publieke ruimte (elke openbare ruimte is een politieke ruimte maar niet elke politieke ruimte is ook een openbare ruimte). Bovendien, een politieke ruimte is, onder condities van de natiestaat, een territoir, maar daar hoort dan weer de kanttekening bij dat elk territoir onderhevig is aan krachten van deterritorialisering – er zijn altijd vreemdelingen, nieuwkomers, migranten, nomaden die zich ophouden in het territoir zonder dat hun identiteit samenvalt met de territoriale identiteit van de gevestigden. Die condities van de natiestaat staan onder druk, zeker in de EU en daarmee staan de rechten en plichten van staatsburgerschap (een soort vrijheid, een soort onderwerping) onder druk. Europa is geen territoir, het kan groter worden en kleiner worden. Daarom: hoe ziet de politieke ruimte Europa eruit? Balibar onderscheidt vier mogelijkheden of vier mogelijke ‘patronen’, elk met een eigen begrip van wat ‘grenzen’ zijn:

  1. het patroon van de ‘botsing der beschavingen’
  2. het patroon van het ‘globale netwerk’
  3. het patroon van ‘centrum en periferie’
  4. het patroon van de ‘oversteekplaats’

De ‘botsing der beschavingen’ plaatst de religieuze strijd in het centrum van de politieke strijd. De EU is in dat patroon een voorbeeld van een ‘breuklijn’ waar verschillende beschavingen (christelijk, islamitisch) hun strijd uitvechten. In de ‘netwerk benadering’ is deterritorialisering de orde van de dag. Hier is moment van het einde van de natiestaat gepasseerd of op zijn minst nabij. Er zijn twee varianten in het globale netwerkdenken, de globalisering en de anti- of alternatieve globalisering, beide eerder verbeeld door steden dan door landen, beide op zoek naar de hegemonie in de vervanging van staatsgezag door discursief gezag, beide op jacht naar de hoofdprijs: de greep op het web van elektronische communicaties. Het ‘centrum/periferie’ patroon (zoals ontwikkeld door bijvoorbeeld Wallerstein) neemt de succesvolle natiestaten als bepalende elementen (‘centrum’) van een, door kapitalistische machtverhoudingen gelaagd, ‘wereldsysteem’ en plaatst de minder succesvolle natiestaten (‘periferie’) op afstand. Hoe meer van die minder succesvolle bij de EU komen hoe moeilijker hun ‘integratie’ – in dit geval van staten. In het Europa van de twee of meer snelheden zien we er de weerslag van: die snelheden lijken op concentrische cirkels (de landen met de euro, de lidstaten van de EU zonder euro, een semiperiferie met landen zoals Bulgarije en Roemenië, de periferie met landen als Georgië, Oekraïne en Turkije). Over de semiperiferie wordt soms geoordeeld dat die nooit lid had moeten worden, over de periferie wordt steeds afwijzender geoordeeld. Bovendien, hoe meer semiperifere en perifere landen, hoe moeizamer de grenscontrole. Het patroon van de ‘oversteekplaats’, ten slotte, levert het beeld op van ‘overlappende plooien’ (aan het einde van de lezing rept Balibar van ‘overlappende open regio’s’): in Europa bestaan alle talen, religies en culturen (de ‘plooien’ of ‘vouwen’ in de beeldspraak van Balibar) naast elkaar, ze mengen met elkaar en hun oorsprongen en verbindingen beperken zich niet tot Europa maar zijn overal in de wereld zowel terug te vinden als aanwezig. De Balkan is niet de uitzondering in Europa, het is er de verkorte weergave van. De heterogeniteit in en van Europa is er, en dus gaat het erom hoe ermee om te gaan, niet om het te onderdrukken of op te ruimen.     

Over welke grenzen hebben we het dan nog? Aan de hand van twee thema’s (veiligheid en een, aan de hand van talige verscheidenheid toegelichte, Europese identiteit) werkt Balibar een en ander uit. Voordat ik daartoe overga label ik eerst – om mijn lezing te verklaren – de grenzen zoals ik ze uit de patronen heb opgepikt. De botsing der beschavingen leidt ertoe dat Europa zich als een christelijk (eigenlijk: niet-islamitisch) continent zou moeten profileren, de netwerkbenadering leidt tot vloeiende grenzen, tot een onbegrensde ruimte met markeringen ontleend aan handel in een brede zin van het woord, dan wel aan communities (burgerinitiatieven in een wereld waar burgerschap een door iedereen gedeelde status is) van diverse snit. Het centrum/periferie patroon leidt tot een herbevestiging van de nationale staatsgrenzen (en dus tot grenzen binnen de grenzen van Europa) en het oversteekpatroon leidt tot een losse federatie van eenheden waarbinnen regio’s en steden winnen op kosten van staten.

Veiligheid (buitengrenzen, registratie, opsporing, inlichtingen, toelating en uitzetting) en identiteit (taal, cultuur, onderwijs, tradities, zeden en gewoonten, waarden en normen) zijn goed gekozen thema’s en hun samengaan (veiligheid/identiteit) is een mooie kapstok om de constructie Europa toe te lichten en te becommentariëren. Veiligheid komt neer op de ‘productie’ van vreemdelingen. Ooit was je, bij ons, vreemdeling als je geen Nederlands paspoort had en het ook niet kon aanvragen, tegenwoordig is de constructie van de vreemdeling veelvoudig. We hebben westerse en niet-westerse allochtonen, we hebben allochtonen in generaties, we hebben al dan niet legale asielzoekers, we hebben mensen met en zonder verblijfsvergunning, we hebben mensen met en zonder werkvergunning en al die onderscheidingen staan in het teken van veiligheid. De politieke reflex (uiteenlopend van het koppelen van bestanden tot en met Frontex) is om allen die we kunnen weren ook effectief buiten te sluiten, of dat nu de vorm aanneemt van ‘opvang in de eigen regio’ dan wel van het financieren en helpen oprichten en onderhouden van kampen in landen buiten de EU. Het is het Fort Europa, bedreigd van buitenaf en van binnenuit. Terzijde, het is een in zichzelf besloten wereld. In Libanon, Jordanië en Turkije worden honderdduizenden Syrische vluchtelingen opgevangen. In de EU een schamele achtduizend. De constructie Europa is in elk geval een muur (er zijn nog nooit zoveel muren gebouwd als sinds de val van de Muur). Misschien kan het beter. In elk geval moet het beter. Het heeft net zo weinig zin om migratie te ontkennen als handelsstromen. We doen het eerste en bewieroken het tweede.
 
De veiligheidskwestie staat niet op zichzelf. Als we in overweging nemen dat veiligheid de actuele vorm (‘grens’) is die ‘ons’ van ‘hen’ onderscheidt dan hebben we nog wel wat meer in huis. Taal bijvoorbeeld. De enige Europese taal die we hebben is de vertaling en daarom zou een Europese taalpolitiek ook moeten bestaan in het stimuleren van een ‘universalistisch regime van vertalingen’. Daar lijkt het echter niet op. Talen zijn staatstalen, verspreid via het verplichte onderwijs in ‘moedertalen’. Het zijn die talen die vertaald kunnen worden – zij het op beperkte schaal en eerder in bijvoorbeeld kunsten en wetenschappen dan in het leven van alledag in opvoeding, werk, gezondheidszorg, openbaar vervoer en wat al niet. Voor hier te lande niet-erkende talen is, behalve ondergronds, geen plek ingeruimd (gemeenten die lange tijd hun mededelingen aan hun inwoners in diverse talen verspreidden, zijn daarmee gestopt en met de productinformatie is het niet beter gesteld). De strikte band tussen taal en territoir is geslaakt, net zoals de strikte band tussen ingezetene en vreemdeling is geslaakt. We komen steeds meer mensen tegen en dus steeds meer talen en dialecten. Daar kunnen we ons van afsluiten en we kunnen proberen ons er een weg in te banen. Dat is niet alleen een kwestie van voorkeur en gemak, het is ook een kwestie van omstandigheden en van afhankelijkheden. Niettemin, de bij vertaling horende wederkerigheid is, hoewel onontbeerlijk, ver te zoeken.

Daarbij moet ook worden bedacht dat elke taal onvertaalbare elementen bevat (Balibar gebruikt onder meer het voorbeeld van laïcité) en hoewel we daardoor het vertalen niet opgeven is het onmogelijk een door iedereen gerespecteerde consensus te bereiken: vertaling is conflictueus, het is niet voor eens en altijd vastgelegd, het is een onderhandelingproces, het is een praktijk. De parallellie met de ‘multiculturele samenleving’ is niet toevallig. De aansluiting bij de ‘overlappende regio’s’ is dat evenmin en het afsluitende pleidooi voor een ‘transnationaal burgerschap’ komt daarom niet als een verrassing. Transnationaal: wat het ook betekent, het betekent in elk geval dat de twee-eenheid van nationaliteit en burgerschap eraan gaat. Maar wat blijft dan over? Hoe, zo vraagt Balibar zich af, te laveren tussen supranationaal burgerschap en kosmopolitisch burgerschap? Precies daar helpt het beeld van de oversteekplaats met de burger als een soort klaar-over – met dien verstande dat elke burger bij tijden de rol van de klaar-over overneemt en bij tijden diens hulp zal inroepen. De oversteekplaats heeft daardoor een dubbelfunctie: het is zowel de metafoor voor een politiek voorbij de staat als voor een nieuwe publieke ruimte, voor een nieuw publiek, het publiek van klaar-overs.

Tot zover mijn weergave (en begrip) van de lezing. In de eerste plaats valt op dat het betoog over patronen niet is uitgemond in een conclusie over het type grens dat bij elk patroon past. In de tweede plaats valt op dat het betoog over patronen tamelijk los staat van het betoog over veiligheid/identiteit. Daardoor is ook het politieke vertoog in de lidstaten van de EU niet goed te plaatsen en blijft de ophanging van de patronen aan de vigerende politieke constellaties onbeschreven, Dat is een nadeel: ik denk dat in elke lidstaat van alle vier patronen sprake is en dat er ook sprake is van de aanwezigheid van verschillende patronen in elke politieke stroming. Dat maakt het vinden van een ‘opening’ ook zo lastig. Europa is voor een belangrijk deel het misverstand Europa – en aan dat probleem verhelpt Balibar, voorzichtig uitgedrukt, niets.

Ik denk dat beide bezwaren (patronen los van grenzen, patronen los van veiligheid/identiteit) het product zijn van de voorkeur van Balibar voor het ‘oversteekpatroon’, het patroon dat de strakke koppelingen tussen nationaliteit, staat, taal en burgerschap doorbreekt en daar hooguit lossere koppelingen voor teruggeeft. Mijn sympathie heeft het, voorlopig. Het hangt af van de aard, de wendbaarheid, de deugdelijkheid van de lossere koppelingen in een postnationale wereld. Het hoe, het wat, het voor wie, het waarmee te beginnen, het waar vinden van medestanders, het waar opsporen van tegenstanders, het beantwoorden van de vraag over hoe-wat-waar-wanneer-met-wie, over het debat dus over de koppelingen, al die moeilijke zaken zijn niet opgelost met de formule van de oversteekplaats en de klaar-over.

Vertalen, Balibar zei het al, is een moeilijk vak. En dan hebben we de altijd weer kenmerkende onvertaalbaarheid van taal nog niet eens gehad. Dat zou, in de taal van de koppelingen, wel eens de grootste moeilijkheid kunnen zijn. Of dat zo is – ik weet het niet en ik kan er, met de lezing van Balibar in de hand, ook weinig tot niets over zeggen. Voor zover een lezing een handreiking aan de toehoorder en lezer moet zijn is Balibar, naar mijn smaak, niet geslaagd.

23 december

=0=

 

Explosief

Eind oktober legde het CPB de laatste hand aan een notitie over de pensioenopbouw in collectieve pensioenregelingen. De staatssecretaris legt het rapport bedaard terzijde en stuurt het pas door als het pensioendebat in de Tweede Kamer achter de rug is. Weer een akkoord. De PvdA heeft kennelijk niet door dat ze met al die akkoorden in het pak genaaid wordt. Tenzij, uiteraard, men in de PvdA van mening is dat D66, CU en SGP even dicht bij de standpunten van de PvdA staan als bij die van de VVD. Het CDA is eventjes uitgespeeld, omarmt het rapport van het CPB als een welkom geschenk, het noemt de inhoud ervan ‘explosief’ en vraagt zich af welk pensioendebat nu eigenlijk gevoerd is.

In de notitie legt het CPB uit – ten overvloede zou ik denken maar kennelijk denkt het CDA daar anders over – dat in een situatie met veel pensioenontvangers en weinig premiebetalers de betalers slechter af zijn dan in een situatie met veel betalers en weinig ontvangers. Evenwicht maakt een kansje bij een evenwichtige bevolkingsopbouw, niet bij een onevenwichtige en het evenwicht in de bevolkingsopbouw is ver te zoeken. We vergrijzen en ontgroenen tegelijkertijd en dan zijn de betalers (veel jongeren verhoudingsgewijs, dus veel uit weinig) de klos. Een met de leeftijd meestijgende premie (dus het afscheid nemen van de nu opgelegde doorsneepremie) zou het nadeel kunnen verkleinen. Het zou, behalve de nadelen van een onevenwichtige bevolkingsopbouw, ook de nadelen compenseren die het gevolg zijn van de omstandigheid dat pensioensparen aan het begin van je loopbaan minder oplevert dan pensioensparen in een latere fase. Die nadelen zouden zwaar moeten tellen want tegenwoordig komen tal van mensen helemaal niet meer toe aan die latere fase. Hun loopbaan heeft geen begin, midden en eind, hun loopbaan is een serie beginnetjes.

Dat verwijst al naar het echte probleem en dat probleem is veroorzaakt door veranderingen op de arbeidsmarkt. Een pensioendebat is een debat over de arbeidsmarkt. Dat debat is niet gevoerd. Het ontbreken van de arbeidsmarkt is ook merkbaar in de CPB notitie: het CPB buigt mee met de rare gewoonte om elk sociaaleconomisch probleem in demografie onder te dompelen. Zo kun je het dan weer wel hebben over jongeren en ouderen en kun je jezelf van de plicht ontslagen achten de arbeidsmarkt aan te pakken. Was het CDA daar nog niet achter gekomen? Het huidige collectieve pensioenstelsel is een institutioneel product, een institutionele uitwerking, van de ‘baan voor het leven’, een baan bij een en dezelfde werkgever dus, en het is een product van een ononderbroken baan, een continue aanstelling die niet wordt verstoord door perioden van werkloosheid. Die arbeidsmarkt bestaat niet meer en daarom is het voor steeds meer mensen op de arbeidsmarkt een nadeel te moeten deelnemen in en premies te moeten afdragen aan een pensioenfonds dat is afgestemd op een baan- en loopbaanpatroon dat niet meer bestaat. Zo heb je wel de lasten en niet de lusten, wel de nadelen en niet de voordelen. Daar had het pensioendebat ook over moeten gaan – maar de Kamer had wel wat beters te doen, en het kabinet ook.

Het CPB berekent dat de nadelen fors kunnen uitpakken. De staatssecretaris wou het daar liever niet over hebben – ze had een bezuinigingsdoelstelling te halen en daarvoor moest alles wijken. Beschamend. En het CDA begrijpt er nog steeds niets van. Ze vinden uit wat al lang bekend is, noemen hun nieuw opgedane kennis ‘explosief’ en vergeten daarbij (een politieke vergissing misschien, een domme vergissing zeker) dat ons pensioenstelsel niet aan interne spanningen ten onder zal gaan, spanningen zoals verwerkt in de CPB notitie, maar eerder aan externe druk, de druk van de internationale kapitaalmarkten, de druk van kapers op de kust zoals banken en verzekeraars die bij de EU klagen over een oneerlijk concurrentievoordeel van pensioenfondsen, de druk van onze overheid die de belastingopbrengsten naar voren wil halen, de druk van het gemanipuleer met rentestanden. Die externe druk is aan het CPB niet besteed geweest. Externe druk gaat niet over pensioenen, het gaat alleen over het pensioenvermogen, over het ruime biljoen waar iedereen watertandend naar kijkt, waarvan allen vinden dat ook zij er toegang toe zouden moeten hebben. Pensioenen? Nee, het pensioenvermogen, daar wordt de druk op uitgeoefend. Wanneer het over de pensioenen zelf gaat zou het over de arbeidsmarkt moeten gaan. Daar heeft het CPB, en dat is minder mooi, het ook al niet over. Liever leeftijd.

Hoe dan ook, de pensioenfondsen hebben meer te stellen met de gevaren van de druk van buitenaf, met een implosie, dan met de gevaren van de spanning van binnenuit, de explosie. Explosief, het CDA had het niet verneukeratiever kunnen verwoorden.

22 december

=0=

 


Ongericht

De vraag is: heeft de commissie Dessens de wet geëvalueerd of ‘met de kennis van nu’ de tekortkomingen van de wet? Ik kom er, het rapport doorlezend, niet uit. Wie een wet evalueert (in dit geval de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002) kijkt, zou ik denken, niet alleen nagaan of de wet heeft beantwoord aan de doelstellingen van de wetgever, of de wet bruikbaar is in de praktijk en welke beren op de weg zich bij een en ander voordoen. Dat was echter wel de taakopdracht van de commissie. Hoe de wet gebruikt is, dat komen we niet te weten en dat hoefde de commissie ook niet te onderzoeken. Ja, zegt de commissie, met de doelstellingen is het best in orde, maar met de bevoegdheden zit het minder goed want die strekten zich niet uit over het internet. De wetgever van 2002 hield rekening met de ether, niet met de kabel. Als er iets met het internet was dan mocht er natuurlijk gezocht worden maar er mocht niet ‘ongericht’ worden gezocht, zoals dat in de ether wel kon. Wel een hengel, geen sleepnet voor de kabel. Volgens de minister gebruikten de diensten geen sleepnet, Dessens dacht hetzelfde (zei hij gisteravond in Nieuwsuur, verwijzend naar de vele geruststellende rapporten van de toezichtcommissie), de toezichtcommissie was daar eind vorige week minder stellig over. Mist, dus.

Het probleem met de wet van 2002 is dat daarin wel de toestemming om ‘ongericht’ de ether af te romen op van alles en nog wat is geregeld, maar niet de toestemming om ongericht hetzelfde te doen voor alles wat des kabels is. Ongericht, daar valt alles onder, privacy niet uitgezonderd. Dat schrijft de commissie Dessens ook en de commissie pleit ervoor dat de diensten die bevoegdheid ook krijgen, op voorwaarde dat er een verdedigbare aanleiding voor is en de ingezette methoden ‘proportioneel’ zijn. Welke verdediging wanneer acceptabel is en wanneer de zaken disproportioneel zijn, dat moet vooraf aan de minister worden voorgelegd en die beslist. Vindt de commissie. Dat klinkt redelijk genoeg, maar wat is dan nog ‘ongericht’? Wat beoordeelt de minister dan? Daar gaat de commissie niet op in – een verontrustende omissie. Ik had daar een evaluatie verwacht van het succes van grootschalig vissen met een sleepnet, bijvoorbeeld een evaluatie van de werkwijze van de Amerikanen, voorafgaand aan 9/11. Dat werd een fiasco. Diverse diensten werkten niet samen en wat men binnenhaalde kon men niet goed beoordelen. Gebrekkige talenkennis was daar debet aan (te weinig capaciteit om te achterhalen wat een mededeling over wat dan ook behelsde) en gebrek aan richting. Werken de diensten nu meer samen? Doen ze dat ook internationaal? Alles wat je daar over hoort is dat de diensten elkaar niet vertrouwen en graag data van anderen willen maar de eigen data in eigen beheer willen houden. Meer is het parool en meer is altijd meer dan een ander, niet het meer dat ontstaat door data te poolen en gezamenlijk naar de verborgen schat van de informatie op zoek te gaan. Meer is niet beter en bij ‘ongericht’ krijg je meer, heel veel meer, maar wat kun je ermee? Verwachten dat uit data de informatie voortvloeit die je nodig hebt? Dat riekt naar data-alchemie, het type wetenschap dat meent dat een oneindig aantal slechte brillen beter is dan een enkele goede bril. Zit er een speld in de hooiberg? We zoeken door.

Ongericht is niet ongericht, ongericht betekent alleen dat iedereen kan worden meegenomen in de vangst van de diensten. Wat daar de voordelen van zijn, daar heeft de commissie het niet over. De commissie heeft niet geëvalueerd, de commissie heeft alleen terecht geconstateerd dat de diensten op straffe van irrelevantie niet buiten de kabel kunnen blijven. Daar is de commissie bij blijven staan, bij een pleidooi voor meer bevoegdheden en meer waarborgen dat de diensten verantwoord met die bevoegdheden omspringen. Meer bevoegdheden betekent de bevoegdheid tot ongericht zoeken, het zoeken naar dingen die zouden kunnen gebeuren, al weet je niet welke dingen, welke dingen waar, welke dingen wanneer en welke dingen waarom. De minister die dat moet goedkeuren zal even ongericht te werk moeten gaan als het zoeken zelf.

De commissie heeft alle moeilijke zaken voor zich uitgeschoven.

3 december

=0=

 


Willekeurig

We hebben een inlichtingenwet die achterloopt bij de mogelijkheden van de technologie. We hebben inlichtingendiensten die daar niet bij achterlopen. In haar oratie van 22 maart van dit jaar (Ecce Homo) beschreef Beatrice de Graaf welke gevolgen dit heeft voor de werkwijze van de inlichtingendiensten. Die kijken niet meer naar personen en wat die doen en laten, die kijken naar door henzelf geconstrueerde risico’s die ze verpakken in risicoprofielen. Sommige profielen worden gevaarlijker geacht dan andere. Regelmatig moskeebezoek, baardgroei, het gezelschap waarin je bent gesignaleerd, vakanties naar het Midden Oosten en, naar nu blijkt, het bezoeken van webfora, het zijn allemaal indicaties dat er iets aan de hand zou kunnen zijn. In de wereld van de inlichtingendiensten ben je niet onschuldig tot het tegendeel is bewezen, je bent schuldig door elk spoor dat je achterlaat, en indien een aantal sporen samenvallen in het spoorboekje van de inlichtingendiensten dan ben je de klos. Samenvallende sporen zijn een goudmijn of, iets prozaïscher, een datamijn. Niet wat je doet maar waar het mee geassocieerd kan worden bepaalt daarbinnen je staatsgevaarlijkheid. De verdenking vloeit moeiteloos voort uit het risicoprofiel. Je doet niet wat je doet, je doet wat je zou kunnen doen en wat je zou kunnen doen bepaal je zelf niet, dat bepaalt de inschatting van de inlichtingendiensten en die inschatting bepaalt vervolgens weer wat je nog resteert aan onbespiede gedragingen. Het is niet nieuw maar door de onbelemmerde en redelijk goedkope mogelijkheden van de moderne technologie heeft het een vlucht genomen waar iedereen last van kan krijgen en waar iedereen last van heeft omdat niemand weet of en waar hij of zij geboekt is.

De inlichtingendiensten stellen dat zij binnen de verouderde wet blijven. De minister zegt het hen na. De toezichthouder verklaart dat het nog niet zo zeker is of alles binnen de perken van de wet is gebleven. Rechtsgeleerden hebben het over een bedreiging (een ‘pijler’) van de rechtsstaat, omdat de wet slechts toestaat dat informatie wordt ingewonnen als daar reden toe is en niet dat er informatie wordt geconstrueerd uit data die overal vandaan worden gehaald, zonder dat de personen over wie het gaat daar enige invloed op kunnen uitoefenen. Verdenking ging altijd over personen, natuurlijke of fictieve, zoals organisaties, personen die voor eigen rekening en verantwoording dingen konden doen, contracten konden sluiten, over de schreef konden gaan. Voor een verdenking was het gedrag van een persoon een noodzakelijke voorwaarde. De huidige praktijk heeft het gedrag niet meer nodig en heeft de persoon ingewisseld voor een profiel dat meer op milieu dan op gedrag is ingericht. Niet wat jij doet maar de omgeving waar je aantreffen, dat telt. Met wie je omgaat word je besmet, ook al was het meer toeval dan plan, meer nieuwsgierigheid dan voorkeur, meer willekeurig dan opzettelijk en bedoeld. Niettemin, als de overheid bepaalt dat het wel degelijk plan, voorkeur en opzet was, dan wint de overheid. Een rechtsstaat beschermt zijn burgers tegen de willekeur van de overheid. Dat is een loze regel als de overheid mag bepalen wat willekeur is en de burger daaraan onderwerpt.

Volgens de minister is er niets aan de hand. Hij is zo langzamerhand de enige die er zo over denkt.

1 december

=0= 

 

Willekeur

De Molukse treinkapers van 1977 en twee van hun gijzelaars blijken door een ‘kogelregen’ om het leven te zijn gebracht. Dat wist de Nederlandse overheid al korte tijd later. Het was onderzocht. De jeugdige hoofdambtenaar Hirsch Ballin kreeg de onderzoeksrapporten onder ogen, concludeerde dat de verklaring van minister van Justitie Van Agt niet deugde, en daarna verdwenen de rapporten in een diepe kluis. Van Agt, op dat moment niet langer minister van Justitie maar premier, wist er niets van en zijn opvolger op Justitie, Job de Ruiter, kan zich niet herinneren het ooit gezien te hebben. Wij weten het niet, het is de standaardreactie. Het zal wel de schuld zijn van een groezelige hoofdhoofdambtenaar, een functionaris die de minister en de premier beschermde tegen het slechte nieuws dat een rechtsstaat soms van weinig rechtsstatelijke middelen gebruik moet maken en dat natuurlijk niet aan de grote klok kon hangen. De minister en de premier weten dat dit er allemaal bij hoort en daarom zijn ze tot op de dag van vandaag in staat te beweren dat ze weten dat het er bij hoort maar hier niet van wisten. Ik geloof ze – maar ze hadden het kunnen weten en dat ze het niet wisten betekent in het beste geval dat ze het niet wilden weten. Het zou niet goed gevallen zijn en waar gehakt wordt vallen spaanders. Nog een geluk dat de rapporten niet zijn zoekgeraakt. We hebben er vijfendertig jaar op moeten wachten en alleen dat al wettigt het vermoeden, dat wie waarvoor verantwoordelijk was wel nooit zal worden onthuld. Het was een geplande executie en omdat Nederland niet aan geplande executies doet kan het niet gebeurd zijn, dat was de officiële reactie. Het is gebeurd. Er is opdracht toe gegeven, de opdracht is uitgevoerd, toedracht en opdracht en uitvoering zijn geheim gehouden omdat wat gebeurd is niet kon gebeuren. Zoiets doen wij niet. We doen het wel en proberen de sporen uit te wissen. Wat ook gebeurd is, is dat Hirsch Ballin het vijfendertig jaar heeft geweten en netjes zijn mond heeft gehouden. Net als de opstellers van de rapporten, net als de mensen die bedachten dat de rapporten uit het zicht moesten blijven, net als de militairen die direct en indirect bij de operatie betrokken waren. Zouden al die mensen het echt met niemand ‘gedeeld’ hebben? Zouden ze niet gedacht hebben dat een ambtenaar niet alleen een gehoorzaamheidsmachine is maar ook een functionaris met een publieke taak, met een publieke verantwoordelijkheid die anders luidt dan het voor de gek houden van datzelfde publiek? Zou Hirsch Ballin nooit hebben nagedacht over de zin van de klokkenluider? Het is niet aan de hoofdambtenaar om te beslissen over het lot van rapporten. Zou het zoiets lamentabels zijn? Ik weet het niet. Zo langzamerhand is alles mogelijk, zelfs bij mensen van wie ik blinde en stomme loyaliteit niet zou hebben verwacht. Loyaliteit: het voorkomen van problemen die je meester in problemen kunnen brengen. De ambtelijke code is dat je je mond houdt ook als je je mond niet zou moeten houden. Het resultaat is dat de publieke zaak geen zaak van het publiek is maar een zaak van ambtelijke en politieke willekeur.

Misschien dat Pechtold daar eens een parlementaire enquête over moet organiseren.

30 november

=0=

 

 

Ontluisteren

Een student politicologie klaagde over linkse indoctrinatie aan de universiteit. Hij hield ter bescherming een exemplaar van Ayn Rand’s Atlas Shrugged bij de hand, want je weet maar nooit. De student vond desondanks – ondanks mevrouw Rand – dat hij recht had op objectieve wetenschap en die kreeg hij niet. Hij zou het niet eens zijn met mijn ‘desondanks’. Hij zou daar een linkse preoccupatie in zien. Zijn probleem was niet Rand en de objectiviteit maar links en de objectiviteit. Hij geloofde in waarheid, hij verwachtte van een universiteit ook waarheid, en hij hoopte ooit nog eens iets positiefs te horen over de vrije markt. Schattig. Misschien verslijt hij zijn ‘positief’ voor ‘objectief’. Dat mag dan wel niet correct zijn, het is wel een gouden recept voor een heilige missie. Hij had een Facebook pagina geopend: ‘linkse indoctrinatie op mijn universiteit’.

Mevrouw Verdonk was ooit links en, geflankeerd en geïnspireerd door de klagende student, kwam het hoge woord eruit. Ook zij was als onschuldige studente links geïndoctrineerd geworden, aan de Nijmeegs universiteit nog wel. Ze heeft een boek geschreven dat Mijn Verhaal heet. Of er iets in te lezen is over haar infectie door en haar genezing van links weet ik niet. Ik kreeg de indruk dat het boek beter Mijn Gelijk had kunnen heten. En passant bevorderde ze Gordon tot cabaretier, en haar gevoel voor rechtvaardigheid gebood haar te zeggen dat wat de ene cabaretier (Theo Maassen) mocht de andere cabaretier (Gordon) niet kon worden ontzegd. De klaagstudent voegde eraan toe dat de cabaretier die aan tafel zat (Freek de Jonge) daar alleen maar mocht zijn om vrolijk te zijn en grapjes te maken. Dat is wat een cabaretier doet en verder moet hij zijn mond houden. De Jonge was niet vrolijk en maakte geen grapjes. Overigens, de gewraakte uitspraken over Chinezen werden door Gordon gedaan in zijn rol als jurylid. Twee meisjes met een Aziatische familieachtergrond mochten vertellen dat ze het zo langzamerhand wel gezien hadden met de sleetse ongein over Chinezen. Dat horen wij dan vriendelijk aan, ook al vinden wij dat Gordon nu eenmaal Gordon is, de vrijheid van meningsuiting ook wat waard is en de ene cabaretier net zoveel rechten heeft als de andere. Als we er maar om kunnen lachen. Ook cabaret. Life is a cabaret.

Ik keek niet echt naar de uitzending van Pauw en Witteman gisteravond waarin al dit verheffends werd gedebiteerd. Het was meer luisteren dan kijken. Ik moet leren ontluisteren.

29 november

=0=

 


Voetbalfeest

Gisteravond, bij het kijken naar Pauw en Witteman, zag ik een heuse hooligan. Hij had al een tweede boek in de aanbieding (‘heeft u dat uit het eerste boek?’, vroeg hij op een gegeven moment) en ik denk dat hij daarom was komen opdagen. Je schrijft een boek en het boek moet verkocht. Op visite mogen bij Pauw en Witteman is voor hen een manier om hun toonzaal van rariteiten verder te completeren en voor onze hooligan is het een mooie opsteker voor zijn omzet. Wel onaangekondigd, de visite. en niet live want was het live geweest dan was hij na afloop zijn leven niet meer zeker. De uitzending komt uit Amsterdam, hij komt uit Rotterdam. Hij had de avond ervoor nog even naar Ajax gekeken maar bij de stand van 2-0 hield hij het voor gezien. Hij vond er niets meer aan. Hij was voor Feyenoord en als je voor Feyenoord bent heb je een hekel aan Ajax, ook al speelt Ajax voor het eerst sinds jaren de sterren van de hemel. Dat doet er niet toe, voor hem. Hij heeft met voetbal niets en met hooliganisme alles te maken. Volgens hem heeft hooliganisme ook iets met genen, het zit in de genen, althans in de zijne, en in die van andere hooligans en daarom zijn hooligans hooligans– niemand die in lachen uitbarstte.

Je zou denken dat als iemand zo helder uiteenzet dat het hem niet om het voetbal gaat – ongetwijfeld ook genetisch bepaald – de overige aanwezigen daar nota van nemen en de arme genetisch te grazen genomen hooligan niet lastig vallen met vragen over voetbal, over hoe leuk voetbal is, over welk een heerlijk voetbalfeest er toch elk weekend weer wordt georganiseerd, over hoe blij de rechtgeaarde voetballiefhebber is als er een mooie wedstrijd wordt gespeeld, zo een wedstrijd waarvan de commentator zegt dat de ‘toeschouwers hebben gewonnen’. Jammer en zo, maar de overige aanwezigen – de speciaal voor deze gelegenheid uitgenodigde Marcouch voorop – bleken helemaal van het voetbalfeest te zijn en ze konden maar niet begrijpen dat pakweg een honderdtal ‘idioten’ het plezier van de echte feestgangers verstoorde.  Het was aan onze hooligan niet besteed. Hij had het niet over voetbal. Waar hij het wel over had, over had willen hebben, het was aan het gezelschap aan de tafel van Pauw en Witteman niet uit te leggen. Hooliganisme stelt vandaag de dag niet veel meer voor en de omvang van de politiebewaking is overdreven – daar had hij het over willen hebben. De overige aanwezigen bleken zo beducht voor de mogelijkheid dat de hooligan iets verstandigs te melden had dat ze maar snel weer overschakelden op drugsgebruik, alcohol en geweld. We willen niets weten, we willen alleen oordelen en het oordeel staat al klaar.

Een gesprek tussen doven.

28 november

=0=

 


Gekleurd

Een goed idee, het kleuren van paspoorten, al naar gelang waar je vandaan komt binnen het koninkrijk. De VVD, die dit idee lanceert om de paspoorten van Curaçao, Sint Maarten en Aruba goed te kunnen onderscheiden van ons eigen paspoort, bewijst daarmee dat kleurenblindheid geen prestatie is maar een zwakte. Dat mag in softe tijden wel eens gezegd worden. Het is jammer overigens dat de VVD half werk levert. Me dunkt, een eigen kleurtje voor werklozen, bijstandtrekkers, fraudeurs en overige misdadigers, leden van een politieke partij en andere afwijkenden en onaangepasten zou ook niet gek zijn. In het leven komt het aan op het maken van onderscheid en dan is een steuntje in de vorm van een kleurtje welkom. Zeg nou zelf. Het leven is al moeilijk genoeg en zolang we ervoor waken geen aparte kleur voor vrouwen en homo’s in te voeren kunnen we ons nog steeds bewijzen als het tolerante land dat we zijn. Over een aparte kleur voor moslims kan worden nagedacht, hoewel we kunnen voorspellen dat de Eerste Kamer dat niet zonder slag of stoot zal goedkeuren.

Een paspoortkleurwet indienen, dat moet gebeuren. Het spreekt voor zich dat als die wet is aangenomen we ons niet mogen laten storen door rechters die er een probleem in zien. Zulke rechters, hier en elders, zijn er vast en zeker. Dat kunnen we niet hebben. De VVD verdient een compliment dat de partij ook daar aan gedacht heeft. De partij dient een wetsvoorstel in dat het rechters gaat verbieden in de toekomst onze wetten nog te toetsen aan internationale verdragen. Aan de Grondwet konden we al niets toetsen maar aan de andere kant, de Grondwet verbood het toetsen aan internationale afspraken ook niet. Dat moet wel komen, dat verbod. Een heerlijk voorstel, dat door de VVD als een ‘principiële keuze’ wordt opgediend. Zo principieel dat het, inderdaad, in de Grondwet moet. Het ene voorstel verkracht de Grondwet, het volgende verandert de Grondwet en wel zo dat van verkrachting geen sprake meer is. Daar is over nagedacht.

De VVD is een partij geworden die tussen de rechtsstaat en de democratie een principieel conflict heeft ontwaard. Geen spanning, geen frictie, geen complicaties, nee, een heus fundamenteel conflict dat alleen met de uitschakeling van het recht op conflict kan worden beslecht. Nu, het recht op democratie is voor de VVD het sterkste recht en uiteindelijk het enige recht, en daarom hebben we de staatsmacht nodig om dat recht voor eens en altijd vast te leggen. Om de democratie te redden is de VVD bereid de rechtsstaat en de trias politica op te offeren. En dan zeggen we nog dat er in Den Haag nooit iets gebeurt.

We staan er gekleurd op. Ik vind wel, nu we het er toch over hebben, dat VVD politici het recht moeten hebben om de kleur van hun paspoort naar believen aan te passen.

27 november   

=0=

 


Kramp

Gisteren hoorde ik Joost Eerdmans op radio 1 over wat hij noemde ‘de kramp van het antiracisme’. Het ging over Zwarte Piet uiteraard en het ging over Gordon, die een Chinese zanger vroeg of hij zijn nummer (nummer 39 volgens Gordon) met of zonder rijst wou consumeren. Of zoiets. We hebben allemaal onze vooroordelen, dus Gordon heeft ze ook en niet elk vooroordeel is racisme. Je zou natuurlijk kunnen beweren dat zodra Gordon een Chinees ziet hij direct in de kramp van zijn vooroordelen schiet en daar – hij vindt het zelf allemaal doodgewoon – geen enkel probleem mee heeft. Kramp? Nee meneer, daar lijdt u aan. Ik heb geen kramp, u hebt kramp als u daar een opmerking over maakt. Ik denk dat ik zo de strekking van de uitzending van Joost Eerdmans correct heb weergegeven.

De gedachte dat jij geen last hebt van de kramp van het vooroordeel en de ander die het niet met jou eens is, dat is het serieuze probleem. Iedereen heeft vooroordelen. Alleen in een wereld waarin tijd geen rol speelt (de wereld van de economen bijvoorbeeld) kun je je oordeel baseren op alle informaties en doorrekeningen die nodig zijn om het oordeelskaf van het oordeelskoren te scheiden. Die wereld bestaat niet. We hebben noch de capaciteit noch de luxe te wachten tot we alles hebben bekeken en gewogen. Wat we niet bekijken en wegen leidt tot een bekijken zonder weging. Zo eenvoudig is het – en dan heb je het over een vooroordeel waarin het bekende er beter vanaf komt dan het onbekende. Mijn overbuurvrouw heeft een kat en een hond en die gaan beter met elkaar om – ze hebben de tijd gehad aan elkaar te wennen – dan met de andere katten en honden uit de buurt.

De vraag of Gordon een racist is, is een premature vraag. De vraag of mijn afkeer van Gordon een uiting van antiracistische kramp is, is dat ook. De vraag is of Gordon en Eerdmans natuurlijk en al zijn luisteraars die het gloeiend met hem eens waren en allen die het er niet mee eens zijn, in staat zijn hun vooroordelen ter discussie te stellen. Dan kan een gesprek misschien beginnen. Daar ziet het niet naar uit.

26 november

=0=

 


Broddelwerk

De Bakens Verzetten is de titel van het recente, in opdracht van het partijbestuur van de PvdA vervaardigde, rapport van de commissie Melkert. De ondertitel (De Economie Terug Naar De Mensen) legt de titel uit. Wie de bakens verzet brengt economie terug naar de mensen.En ook de conclusie staat al op het titelblad: Investeren in Werk en Innovatie. Je brengt de economie terug naar de mensen als je investeert in werk en innovatie. Aan het rapport is maanden gewerkt. Het moet de inleiding zijn op een linksere koers van de PvdA (‘samen linksom uit de crisis’). Ik zie noch de maanden werk, noch linksigheid. Het rapport is slordig geschreven, met tal van ongelukkige zinnen, herhalingen, verdubbelingen en taalfouten. Kennelijk was er al zoveel vergadertijd aan gespendeerd dat de tijd voor een fatsoenlijke redactie ontbrak. En waar het politiek heen moet (‘linksom’) resulteert wel in een uitgebreid verlanglijstje maar nergens in richtlijnen welke politieke stappen, in EU verband bijvoorbeeld, de partij kan zetten om de EU constitutioneel, rechtsstatelijk en democratisch de richting op te duwen die de schrijvers van het rapport noodzakelijk vinden. Of moet ik het toevoegen van een werkgelegenheidsdoelstelling aan het mandaat van de ECB en een werkloosheidsnormstelling aan het beoordelingskader dat de Europese Commissie hanteert voor nationale begrotingen als zodanig zien? Ik ben bang dat het inderdaad niet meer dan dat is en dat is heel, heel mager. En dat nog afgezien van de kanttekening dat de commissie het dan beter had kunnen omkeren: een werkloosheidsbestrijdingnorm voor de ECB en een werkgelegenheidsparagraaf – inclusief de financiering van werkgelegenheidsprojecten in de geest van een Keynesiaans anticyclisch beleid – voor de Europese Commissie. Hoewel ik gecharmeerd ben van de voetnoot in het rapport (op pagina 19) over een werkgelegenheidsdoelstelling geïndiceerd door een werkloosheidsniveau van 5% of minder, vind ik dat ik dat overal terug had moeten vinden. Als het overal had gestaan, dus ook bij de ECB, was ik tevreden geweest en dus is de vraag: waarom staat het niet overal, waarom niet bij de ECB, bij de club die zich wel zorgen maakt over lage en geen zorgen maakt over hoge werkloosheid? Dat was politiek brisanter geweest. Nu hebben we de situatie dat ECB meer op een minimaal noodzakelijke werkloosheid let, minimaal met het oog op de inflatiebestrijdingstaak van de bank, dan op een maximaal toelaatbaar werkloosheidspercentage. We hebben bovendien de situatie dat de Europese Commissie zelfs van de gedachte van een anticyclisch beleid afstand heeft genomen – en dat ook kan doen omdat werkgelegenheid ook voor hen niet meer dan een wenselijkheid is (vergelijkbaar met het wensenlijstje van de commissie Melkert) en nergens een randvoorwaarde, een conditio sine qua non, voor de goedkeurig van een nationale begroting. En we hebben, om het af te ronden, een situatie waarin de handel en wandel van de ECB door de ECB wordt bepaald en nergens aan enige democratische controle – hoe indirect ook – onderworpen is, noch getoetst kan worden aan rechtsstatelijke eisen. In het rapport van de commissie Melkert vind ik niets over deze kwesties.   

Het rapport begint met een diagnose en werkt die daarna uit in een vijftal hoofdstukken met ‘remedies’. De diagnose is de volgende (ik citeer uit het rapport): ‘Door het struikgewas van de dagelijkse crisiszorgen heen zien we dat een aantal dragende pilaren waarop onze samenleving is gegrondvest, fors eroderen. Dat uit zich in drie grote vraagstukken: een financiële/economische/schuldencrisis; ecologische bedreigingen (klimaatverandering, uitputting grondstoffen, milieuvervuiling); en sociale
uitdagingen (groeiende ongelijkheid, verlies van het gevoel grip te hebben op politieke besluitvorming, stijgende werkloosheid, ongelijke toegang tot de arbeidsmarkt). Deze drie vraagstukken zijn wezenlijk met elkaar verbonden, door hun gezamenlijke oorzaak in de overwaardering van en fixatie op korte termijn economisch-, financieel- en
welvaartsrendement.’ We staren ons blind op de korte termijn, de korte termijn is overgenomen door een soort casinokapitalisme en na ons de zondvloed – tenzij we in het geweer komen. Het rapport komt in het geweer.

Het valt op in de diagnose dat van een politieke crisis niet wordt gerept. Het komt wel voor, die crisis, maar dan als gevolg, niet als zelfstandige oorzaak: ‘de gevolgen van globalisering op het handelend vermogen van de nationale staat. De sociologe Saskia Sassen analyseert hoe de economische globalisering niet per se in de plaats treedt van de staat, maar wel zijn rol en intern functioneren verandert. Er treden verschuivingen op in machtsverhoudingen, die met name de centra van financiële besluitvorming (ministeries van financiën, centrale banken, het IMF) machtiger maken ten kosten van in de naoorlogse wederopbouw aanvankelijk sterke centra van sociale ordening of pressie (ministeries van sociale zaken, vakbonden, de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie)). Mede door de vorming van de Europese Unie, zijn ook traditionele consensus modellen van besluitvorming aan het verschuiven naar meer hiërarchisch gerichte modellen. De uitvoerende macht komt in handen van staats- of regeringsleiders, die vervolgens betrekkelijk ongecontroleerd en relatief snel, besluiten nemen binnen internationale organisaties of bijeenkomsten (G-20). Hierdoor komen relatief langzaam reagerende parlementen op grotere afstand te staan. Naar ons idee is het deze evolutie die, in combinatie met de enorme blootstelling aan communicatie media en sociale media, het vertrouwen in de (19e eeuwse grondslag van de) representatieve democratie en haar vertegenwoordigers op de proef stelt.’ Het zijn nogal wat beweringen. Over de snelheid van Europese ministerraden valt te twisten en zeker valt te twisten over de dwaze conclusie dat ‘hierdoor’ de nationale parlementen op achterstand komen te staan. Hoe verzin je het, zou ik zeggen. En hoe snel zijn G-20, IMF, Wereldbank, Troika, de ECB? We weten het niet maar de commissie weet het wel. En wat te denken van ‘evolutie’, gecombineerd en wel met ‘media’? Treurnis, dat is het en de grootste treurnis is de politiek als gevolg. Is de flukse transformatie van een bankencrisis in een staatsschuldencrisis het ‘gevolg’ van globalisering? Is de vertaling van een staatsschuldencrisis (waar alleen uit beleefdheid af en toe nog naar wordt verwezen) in een rigide begrotingsdiscipline waarin het woord groei verboden is en het woord krimp verplicht, is die vertaling een ‘gevolg’ van globalisering? Is, om het wat breder te trekken, de aanvaarding van de euro door een aantal lidstaten van de EU, een ‘gevolg’ van globalisering? Is de overdaad aan blokkeringmechanismen in de Europese besluitvorming een ‘gevolg’ van globalisering of een gevolg van politieke structuur die eenvoudigweg meer problemen oproept dan het kan oplossen?

De eerste remedie (ik beperk me tot deze ‘remedie’, met enkele uitstapjes naar andere ‘remedies’ die nogal eens verdacht veel lijken op de eerste) van de commissie is: ‘werk als maatstaf van herstel en evenwicht’. Dat klinkt stevig. De uitwerking van de commissie is minder stevig. Je zou de uitwerking ‘staand beleid’ kunnen noemen, beleid gericht op de ‘volledige inschakeling’ van iedereen. Geen beleid gericht op de vraag naar arbeid, wel beleid gericht op het aanbod van arbeid. Dat is het beleid van de laatste decennia, de decennia van het ondergeschikt maken van de sociale zekerheid aan de arbeidsmarkt en de arbeidsmarkt aan de markt. De markt zorgt voor werk, schrijft de commissie (‘het overgrote deel van de banen moet in de markt worden gecreëerd en dit moet zoveel mogelijk aan marktpartijen worden overgelaten’). Dat is mooi, dan hoeft de politiek dat niet meer te doen. En daarmee is gelijk de retorische vraag van de commissie beantwoord over de rol van de overheid: ‘Waarom konden overheden wel de rol van ‘banker of last resort’ spelen, maar niet de rol van ‘employer of last resort’’? De vraag had minder hol geklonken als de commissie voor de arbeidsmarkt eenzelfde status had opgeëist als voor de geldmarkt: dat het aanbod van geld en het aanbod van arbeid beide een politieke component bevatten die je er niet uit kunt halen zonder schade te berokkenen aan geld, respectievelijk arbeid. De ‘asymmetrie’ waar de commissie in hetzelfde verband over spreekt is tegenwoordig een asymmetrie van een uit de hand gelopen geldaanbod en een geringeloord arbeidsaanbod en de oplossing ligt daarom in het herstel van het monetaire gezag van overheden en een arbeidsaanbodbeleid dat niet zozeer werkloosheid bestrijdt als wel werkloosheid verdeelt en de met werkloosheid vrijvallende capaciteit nuttig benut. Werkloosheid is de smeerolie van de arbeidsmarkt en je krijgt zowel problemen als er teveel olie in het arbeidsmarktmechanisme wordt gegooid als slechte olie. De commissie doet enige aanbevelingen om het teveel terug te dringen – inclusief de oproep dat het nou maar eens afgelopen moet zijn met het ‘gejojo’ met werklozen en activerend beleid – maar over de kwaliteit wordt niet gesproken. Kwaliteit van werkloosheid, de commissie maakt er geen woord aan vuil.

Ik vraag me af of dit nu werk als ‘maatstaf’ moet representeren. Een maatstaf waarvan? Wat gemeten wordt is de ‘volledige inschakeling’: iedereen die ook maar een beetje kan moet meedoen aan werk. De maatstaf wordt gebruikt om te meten of wel iedereen die mee kan doen ook echt meedoet. Welk werk (valt mantelzorg eronder, valt scholing eronder, valt training eronder enz.), daar gaat de commissie niet over, althans er wordt in het rapport niet op ingegaan. Daarom is het ook geen maatstaf van werk, het is een maatstaf van hoe goed het aanbod aan arbeid zich plooit naar de vraag. Het meet plooibaarheid. Ja, het moet goed werk zijn, fatsoenlijk werk en dat niet alleen bij ons maar ook Europa-breed (‘Dus aan de ene kant wettelijke minimumnormen zoals gelijk loon voor gelijk werk in hetzelfde land; en voor de invoering van en het effectief toezicht op een (relatief) minimumloon. Met gemeenschappelijke richtlijnen voor de nationale Arbeidsinspecties’). Zodra iets als werk wordt erkend moet het mogen rekenen op vergelijkbare arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Dat is winst, maar lost de vraag naar ‘welk werk’ niet op, gewoon, omdat die vraag niet wordt gesteld. Dat moet de markt maar regelen, is mijn conclusie en als die correct is schiet het niet op want het probleem was nu net dat de markt dat niet regelt.

Kan dat, met een dergelijk gekortwiekt werkbegrip de economie terugbrengen naar de mensen? Ik weet niet precies wat ik me daarbij voor moet stellen. Terug naar zelfvoorziening en naar de kring die je daarbij en daarin betrekt, een kring die je zo groot of klein maakt als het jou uitkomt? Dan heb je af en toe een tekort – de opbrengst valt tegen en toch zijn er hongerige monden – maar ook dat verdeel je zelf. Je hebt ook af en toe een overschot en daar kun je een feestje van bouwen of het weggeven aan een andere kring die het wat minder goed is gegaan. Wie weet krijg je dan wat terug als het jou slecht gaat en een tekort opdoemt. Pastorale beelden, en dus een utopie. Utopieën moeten we niet nastreven, daar komt ellende van. Zelfvoorziening in een tijdperk van overvloed, het lijkt me niet de meest reële uitwerking van een economie die teug moet naar de mensen. Bovendien, het woord zelfvoorziening komt in het hele rapport niet voor. Wel een economie die in dienst staat van mens en maatschappij en, eerlijk gezegd, meer in dienst van de maatschappij dan in die van de mens. Dat is eenvoudiger want mensen verschillen en de maatschappij is de maatschappij. In dienst van. Weer. Was het ooit zo? Ik kan het me niet herinneren, maar ik geef graag toe dat het afhangt van wat je onder economie verstaat. De commissie verstaat er zoiets onder als: alle activiteiten in dienst van de behoeftebevrediging van mensen. Welke behoeften dat zijn staat dan nog open – en dat is maar goed ook. Mijn behoeften zijn de jouwe niet en jouw behoeften zijn de mijnen niet en wee de ‘maatschappij’ die mij mijn behoeften voorschrijft of zelfs maar pretendeert mijn behoeften voor mij te mogen invullen. Maar als dat zo is dan is het ‘in dienst van’ een loze uitdrukking. Wees dan recht door zee zou ik denken, en zeg dan dat economie gaat over alles waarvoor mensen (individuen, collectieven, publieken) bereid zijn te betalen. Dan is niet de behoefte maar de betaling de eenheid om een economie te analyseren. We kunnen de economie helemaal niet terug brengen naar de mensen of naar hun behoeften, al dan niet maatschappelijk geaggregeerd. We kunnen, het voorbeeld van de zelfvoorziening terzijde schuivend, de economie alleen maar ‘terugbrengen’ naar de betaling en dit terugbrengen is geen wederkeer, het is een analytische kunstgreep die ons in staat stelt de huidige economie te bezien als een economie die juist door de ‘financialisering’ (de tweezijdige beweging waarin enerzijds elke transactie wordt gemonetariseerd en anderzijds het geldverkeer ononderscheidbaar is geworden van het kredietverkeer) steeds meer een economie van de betalingen is, een economie waarin niet onze behoeften maat en maatstaf zijn maar de vervulling van de behoefte aan betalingen van de economie zelf. Geld moet rollen en als het geld moet rollen is ook de vervulling van je behoeften niet het doel. De vervulling van behoeften is een middel, zoals iedereen die een huis koopt weet: je koopt geen huis om erin te wonen, je koopt een huis om het tegen een gunstiger prijs weer te verkopen. De aankoop van een huis plaatst je huis niet buiten de economie (‘hier ga ik niet meer weg en zelfs als ik dood ben blijft het in de familie en wordt niet verkocht’) maar er steeds fermer en steeds completer binnenin. In de tussentijd, de tijd tussen aankoop en verkoop, woon je erin. Of je verhuurt het, kan ook. Wonen is tegenwoordig een aspect van een wooncarrière en dus moeten woningen circuleren tussen woningzoekenden die elk voor zich carrièrestappen maken. Of niet natuurlijk, er zijn altijd weer achterblijvers, net zoals er achterblijvers zijn op de arbeidsmarkt, in de inkomensprogressie, in de opbouw van vermogen. Zolang we hen tolereren krijgen we overal files. De tolerantie neemt af. Omdat ook een woning moet rollen bijvoorbeeld. Inderdaad, precies als geld. We hebben geen twee economische werelden, een ‘reële’ die op onze behoeften reageert en een ‘financiële’ die onze behoeften aan zijn laars lapt, we hebben slechts een enkele economische wereld en dat is de wereld van de betalingen. En in die wereld is elke beslissing een beslissing met een onontkoombare financiële lading. We hebben daarom (om Robert Shiller te parafraseren) niet minder financialisering nodig, we hebben betere financialisering nodig. De economie vraagt niet om de onderschikking van de financiën aan de reële economie, de economie vraagt om gisse financialisering. Shiller beweert dat we niet minder verzekeringen nodig hebben maar betere en voor zijn idee van wat beter is hebben we meer verzekeringen nodig, inclusief verzekeringen voor zaken die we nu nog eens kunnen verzekeren (een verzekering tegen heftige fluctuaties van het nationaal inkomen bijvoorbeeld). Mutatis mutandis: financialisering kan worden verbeterd als iedereen er toegang toe heeft, als we een ‘verzorgingsstaat’ optuigen die niemand uitsluit van, bijvoorbeeld, de toegang tot een bankrekening en daarmee tot een inkomensstroom die iedereen in staat stelt aan het grote spel van het geld-dat-moet-rollen blijvend deel te nemen. Gratis geld, een basisinkomen of – als dat allemaal teveel is – een sociale zekerheid die gericht is op de financiële aspecten van arbeidsmarkttransities (inkomenscapaciteit – financiering opleiding en training; inkomenszekerheid – financiering aanpassing arbeidsduur, financiering overgang van en naar zelfstandig ondernemerschap; inkomensondersteuning – financiering tijd voor zorg; inkomensbehoud – financiering in geval van werkloosheid; inkomensvervanging – financiering arbeidsongeschiktheid en pensionering: het lijstje van Günther Schmid), dat zou helpen om de aansluiting bij een gemonetariseerde maatschappij en economie te behouden. Dan hebben we het probleem van de ‘kwaliteit van de werkloosheid’ ten minste ook van enige uitgangspunten voorzien, uitgangspunten die verder strekken dan de, overigens zeer nuttige, aanbeveling  van de commissie om de vele O&O fondsen om te vormen tot een Nationaal Scholingsfonds, toegankelijk voor werknemers, werklozen en zzp-ers en met individuele trekkingsrechten (de commissie wil het niet te gek maken en vindt dat de nationale overheid daarbij wel een oogje in het zeil moet houden; waarom kan die rol niet aan vakbonden toevallen, voorondersteld dat deze serieus worden aangesproken op hun taak als vertegenwoordiger van het arbeidsaanbod?) Bij een breed begrip van werk hoort een breed begrip van werkloosheid, een begrip dat werkloosheid emancipeert van een statische toestand waarin over je wordt beslist naar een dynamisch begrepen stelsel van overgangen, van transities waar je zelf een stem in hebt, zoals in de transitionele arbeidsmarktgedachte. Beide, het brede werk zowel als het brede werkloosheidsbegrip, ontbreken in het rapport. Ik zou denken dat een dergelijke brede insteek ook dichter zit bij de aanvankelijke gedachten over een verzorgingsstaat dan de betuttelende karikatuur die er inmiddels van geworden is. Een dergelijke insteek ontbreekt in het rapport van de commissie. Sociale zekerheid in de visie van het rapport pakt ongetwijfeld een stuk toegankelijker uit dan nu het geval is, maar de gedachte dat de sociale zekerheid inderdaad zekerheid is ontbreekt. De commissie blijft hangen in de gedachte dat je baan je primaire sociale zekerheid is. Dat is de baan ruwweg de twee laatste decennia niet meer en ook de commissie pleit er nergens voor dat die baanzekerheid terug moet komen. De commissie zoekt het niet in baanzekerheid maar in ‘werkzekerheid’. Dat kan, maar werkzekerheid vereist een sociale zekerheid die niet pas intreedt nadat er eventjes of langduriger geen werk (baan) is maar een sociale zekerheid die gelijktijdig meeloopt met elke arbeidsmarktbeweging, die de arbeidsmarkt niet volgt maar begeleidt, die niet de vraag naar arbeid als uitgangspunt kiest maar het aanbod van arbeid de tijd biedt die nodig is om zowel onvrijwillige als vrijwillige transities te effectueren. 

‘Goede’ financialisering gebruikt de sociale zekerheid als hefboom. En ‘goede’ financialisering neemt afscheid van het idee dat financialisering een ‘onderschikking’ zou betekenen van werk en bedrijf aan de ‘financiële sector’. Dat die sector parasitair is, dat kan zo zijn. Maar dat is dan niet ondanks maar mede dankzij het werk (‘sluit een lening voor je studie en opleiding’, ‘sluit een lening om zelf iets te beginnen’) en de bedrijven (die het zonder krediet niet uithouden, noch dagelijks, noch als ze groeiplannen hebben, noch als ze verliezen moeten overbruggen). Ook die zijn steeds meer ‘gefinancialiseerd’. Er is zijn geen twee werelden en dus ook geen tegenstellingen tussen die werelden, er is een enkele wereld en die wereld is in disbalans. Desondanks, het beeld van twee werelden doortrekt het betoog van de commissie Melkert. Waar hun voorkeur ligt is niet moeilijk te raden. Geef ons de reële economie maar en laat de financiële economie de reële economie maar dienen, dan is het voor ons mooi genoeg. We hadden ooit dertig glorieuze jaren die een beetje aan het beeld van een dominante reële economie en het beeld van een staat als sturende samenvatting van economie en maatschappij leken te voldoen, en ik vermoed dat de commissie daar naar ‘terug’ wil en ik denk dat de commissie denkt dat we dat ook best kunnen als we ‘investeren in werk en innovatie’. Innovatie hebben we nodig om concurrerend te blijven in een geglobaliseerde wereldeconomie en we kunnen slechts concurrerend blijven als we, met innovatie zowel als voorwaarde voor en als index van het concurrentievermogen, de kwaliteit van werk hoog houden. Van het werk van vrouwen dan want net als een eeuw geleden de observatie opgeld deed over het brein van de manager dat zich onder de pet van de werkman zou bevinden, stelt de commissie nu vast dat het brein van de toekomst zich bevindt onder de haardos van vrouwen: ‘We weten heel goed waar zich het belangrijkste potentieel bevindt van productiviteit en groei: in de hersens en handen van vrouwen die over de hele wereld heen gemiddeld beter zijn opgeleid dan mannen maar niet worden ingezet naar vermogen en beloning.’ Zonder tweedelingen vaart geen commissie wel, hoewel het bevreemdt deze uitspraak terug te vinden in een hoofdstuk met als titel (rare titel trouwens): ‘innovatie en motivatie voor economische prestatie’. Hoe motiverend kun je zijn?  

Welk werk waar? Het is de commissie niet opgevallen dat globalisering een concept is dat, voordat het economisch en financieel was, allereerst op de maatschappij betrekking heeft. We hebben geen aan de grenzen van een natie of staat gebonden maatschappij meer en die maatschappij hebben we ook nooit gehad. In Myanmar hebben ze het een tijdje geprobeerd; ze zijn er mee opgehouden. Het lukt niet en het kan ook niet lukken. We leven in een globale maatschappij en, dat is een klein nadeel voor de commissie, de maatschappij laat zich (evenals de economie) niet politiek ‘samenvatten’. De dertig glorieuze jaren hebben bij de commissie de verwachting geschapen dat de politiek als samenvatting van economie en maatschappij terug kan keren: als het toen kon, kan het nu toch ook? Dat is geen optimisme meer, het is naïviteit. Daar verdient de commissie geen compliment voor.

Als het nationaal niet kan, zou het dan Europees wel kunnen? Al te duidelijk zijn ze er niet over, maar als de commissie de EU aanhaalt is het voornamelijk om de indruk te wekken dat wat tegenwoordig nationaal niet meer kan dan maar op het niveau van de EU moet worden getild. Een andere EU, dat wel. Een EU met een norm voor een maximaal toegestane werkloosheid, als doelstelling toegevoegd aan de fameuze 3% norm. De kleine moeilijkheid dat de 3% norm geen doelstelling is maar een randvoorwaarde wordt overgeslagen. Doelstellingen (‘we vieren feest als we het doel halen’) zijn gemakkelijk, de EU komt om in de doelstellingen. Randvoorwaarden (‘als hier niet aan wordt voldaan dan gaat het feest niet door’) zijn steviger. De negatieve Europese integratie staat bol van de randvoorwaarden en die worden jaloers bewaakt. De positieve Europese integratie heeft geen randvoorwaarden maar des te meer doelstellingen. De commissie wil er daar nog eentje bij doen. Soms kun je een mislukking heel goed voorspellen.

Dat is allemaal nog daar aan toe maar als je van plan bent Europese politiek te bedrijven dan zou een uitspraak over die politiek – en over de verhouding van die politiek tot een Europese ‘maatschappij’ en een Europese ‘economie’ – niet misstaan. Welke politiek? Welke rechtsstatelijke en welke democratische eisen stellen we aan die politiek? Ik ben het nergens tegengekomen. De ECB moet meer doen – even oncontroleerbaar als altijd. De EU moet de TTIP, het Transatlantic Trade Investment Pact, omarmen – over de grote rechtsstatelijke en democratische gevaren van dat ‘partnerschap’ (in De Groene van deze week staat er een interessant artikel over) geen woord, zelfs niet in het hoofdstuk uit het rapport dat over ‘transparantie’ gaat. Transparant? Alles eraan is nog geheim en het Europese Parlement komt pas aan bod als alles al afgesproken is. Procedure: transparant maar je hebt niets te zeggen. Proces: hoogst intransparant en je hebt opnieuw niets te zeggen. Het Parlement mag slikken of stikken. Het Parlement is langzaam en het besluit eist snelheid. Zou dat het zijn? Niettemin, indien we dat partnerschap accepteren dan hebben we niet alleen last van de ‘financiële economie’, we hebben dan misschien nog wel veel meer last van de ‘reële economie’. En het kan in de papieren lopen als je niet alleen wordt aangeklaagd voor gemiste handel maar ook voor gemiste toekomstige winsten. Het zou een aardige exercitie zijn eens na te gaan wat de kansen voor een eigen Nederlands beleid zijn op het terrein van, zeg, het boren naar schaliegas – gegeven het ‘partnerschap’. Het lijkt me niet eenvoudig, zeker niet als het ook nog ‘duurzaam’ en, met het perspectief op de ‘lange termijn’, ook nog ‘evenwichtig’ moet zijn.

Nee, ik ben niet tevreden met dit rapport dat voor de PvdA een wending naar links moet inleiden. Niet zo.

25 november

=0=

 


Moderne klassenstrijd

Het is sarcasme. Trekken de burgers de straat op onder de leuze van 99% en dan blijkt dat het risicomodel van de banken op een berekening van 99% berust. Bij ons is het nog opvallender, wij hebben een VAR, een verklaring arbeidsrelatie waar zzp-ers zich nogal eens het hoofd over breken, en de banken hebben hun eigen VAR (Value at Risk), de titel van hun risicomodel. Toeval bestaat niet wordt soms gezegd.

Dat risicomodel, zo las ik een paar dagen geleden in De Correspondent, berekent het verlies dat een bank maximaal kan lijden in 99% van de relevante gevallen in een bepaalde periode. Dat saldeert bijvoorbeeld op 1 miljoen euro per week. Dan blijft nog 1 procent over voor het geval dat het verlies groter dan 1 miljoen is. Hoeveel groter dan 1 miljoen vertelt het model niet, wanneer dat ene procent toeslaat ook niet en wat het optreden van het ene procent voor gevolgen heeft voor de overige 99% al helemaal niet. We weten inmiddels dat we die overige 99% dan niet bij de bank hoeven zoeken. Die moeten we bij de burgers beleggen. We kunnen het wanneer van de kans op het ene procent niet voorspellen, maar er wordt wel voorspeld dat de frequentie ervan toeneemt. Er wordt gewerkt aan een nieuw model lees ik her en der, maar er is nog geen nieuw model en de vraag wat een goed risicomodel is, is niet beantwoord. Daar kan ik inkomen, want risico’s spelen in de toekomst en de data voor de modellen stammen uit het verleden. Het beste risicomodel is een model voor de verdeling van risico’s, in het bijzonder voor risico’s als het fout gaat. Voorheen deden banken dat zelf wel, dat verdelen van risico’s, en nu wordt gedroomd van een model waar ‘systeemrisico’s’ in worden verwerkt. Dat is een stoutmoedige droom. Voorzichtigheid zou ook kunnen en voorzichtigheid is, wat het verder ook is, bij banken en mensen altijd het aanhouden van een buffertje voor als het onverhoopt tegenzit. Banken vinden dat voor mensen en ondernemingen ook heel erg nodig, zeker nu, nu het economisch nog altijd niet wil vlotten. Voor zichzelf vinden ze het niet nodig.

Gisteren bepleitten de bankiers hun zaak in een commissie van de Tweede Kamer. Die wil hogere kapitaalbuffers, de banken willen dat niet, vinden het overbodig, vinden het slecht voor de economie, en bijzonder slecht voor het MKB (het functionele bancaire equivalent voor de werkgelegenheidskrokodillentranen van ondernemers die wat van de overheid nodig hebben).

De banken hebben niets geleerd, niet eens dat een veilige bank een betere bank is dan een onveilige, niet eens dat ze met hun risicomodel de vorige crisis niet zagen aankomen en elke volgende ook niet. De banken beschermen hun aandeelhouders. De Tweede Kamer bepleit een risicomodel dat het doorschuiven van de verliezen naar de burgers zo lang mogelijk tegenhoudt, de banken bepleiten een risicomodel dat het doorschuiven van de verliezen naar hun aandeelhouders zo lang mogelijk tegenhoudt.

Moderne klassenstrijd.

22 november

=0=

 


Keurmerk

Goede arbeidsomstandigheden zijn wel een keurmerk waard hebben ze in de champignonteelt bedacht. Beter is een afkeurmerk voor slechte arbeidsomstandigheden en afkeuren betekent afvoeren en doordraaien. Weg ermee, niet in de winkels. Het is prachtig dat champignontelers het heft in eigen handen hebben genomen om de kwade reuk waarin hun branche staat ongedaan te maken. Wie betaalt en de test passeert krijgt een keurmerk. Champignontelers betalen voor hun eigen inspectie. Dat zou niet nodig moeten en mogen zijn. We hebben een overheidsinspectie. Die het niet kan bijbenen. De overheidsinspectie heeft de capaciteit niet. Misschien zouden ze het best willen maar ze hebben de middelen niet. Te weinig mensen, te weinig bevoegdheden, te veel op overleg en onderhandelen ingesteld, te weinig lik op stuk. Een slechte baan met slechte arbeidsomstandigheden is altijd nog beter dan helemaal geen baan, zal de gedachte wel zijn. Sluiten en verbieden, liever niet. Zachte heelmeesters. Pappen en nathouden. Daarom heeft de beunhazerij een kans en loopt de overheid tegen een zelf gebouwde beleidsmuur (alles is beter dan mensen die niet aan het werk zijn) aan.

Het keurmerk Fair Produce voor de champignontelers heeft nu een beroep op de minister gedaan voor subsidie. De kosten stijgen en de stichting is bang dat de telers gaan afhaken als een inspectie hen meer (meer dan de 800 tot 1500 euro nu) gaat kosten. Ik kan de kosten en tarieven niet beoordelen maar dat is het punt ook niet. Bedrijven moeten zichzelf niet inspecteren, dat moet de overheid doen. En Asscher moet de stichting Fair Produce niet financieren, hij moet de inspectie tanden geven. Dat vergt tijd, vast en zeker, en tot die tijd moet de stichting dan maar doen wat de overheid had moeten doen. En de rekening bij de overheid leggen, dat ook.

Goede arbeidsomstandigheden leiden tot een hogere productiviteit, tot minder verzuim, tot minder ongevallen en tot minder verlies van gezondheid. Bedrijven die goede arbeidsomstandigheden aan hun laars lappen schuiven de nadelen ervan door naar anderen: werknemers, gezondheidszorg, revalidatie, re-integratie. En naar hun collega-bedrijven die het beter willen doen.

De stichting Fair Produce doet wat de overheid had moeten doen. De Kamer moet Asscher beletten dat met een fooi af te kopen, beletten dat de inspectie voortmoddert, en beletten dat we weer overgaan tot de slordige orde van het sluiten van de ogen voor beroerd werk.

21 november

=0=

 


Winstnemingen

Bitcoins heb ik niet, maar ik heb ook nooit belegd in sigaretten, vee, ivoor, goud, diamanten en andere eindige zaken die ik nu ongetwijfeld over het hoofd zie maar die ook wel eens als geld hebben gefunctioneerd. Eindig? Eindig, binnen bepaalde contexten. Wel lastig geld overigens, want het gaat om constante rekeneenheden met een sterk wisselende waarde. Dat hoort bij beleggingen, bij geld is het geen onverdeeld genoegen. Stijgt de waarde dan kun je hopen dat het doorstijgt, daalt de waarde dan moet je maar afwachten of het niet nog verder zal dalen. In het eerste geval geef je het zuinig uit, in het tweede moet je er vanaf zien te komen. Tenzij je handig speculeert en je winst neemt voordat de stijging eruit is en je verlies ontloopt door angsthazen van hun muntjes te bevrijden en daarmee de vraag naar de muntjes weer wat op te krikken.

De bitcoin is populair omdat de voorraad eindig is. De bodem van de voorraad is nog lang niet in zicht, maar hij is er en die wetenschap transformeert de bitcoin van een regulier schaars goed in een nieuw positioneel goed. Geld is schaars omdat het in principe reproduceerbaar is en je er van alles mee kunt doen maar niet van alles tegelijk. De bitcoin is positioneel omdat het, ondanks dat je er steeds meer mee kunt doen, op den duur – als de bodem van de voorraad bereikt wordt – niet reproduceerbaar is. Op=op. Dat is bij geld als regel niet het geval. De geldhoeveelheid wordt niet door de geldgebruikers bepaald maar door de monetaire autoriteiten, autoriteiten die proberen het nooit zo ver te laten komen dat de vraag naar geld de beslissing over de beschikbaarheid van het aanbod bepaalt. Het geldaanbod moet wel worden gereguleerd, maar niet gestopt. De voorraad is niet in zichzelf eindig maar wordt beïnvloed door en meebewogen met de transactiebehoeften van de economie, zonder dat die behoeften het laatste woord hebben. Dat zien we dan ook. De ECB en de Federal Reserve pompen eindeloos veel geld in de economie, terwijl de economie al jaren vervangen is door een dolgedraaide financiële sector. Daarmee bewijzen de monetaire autoriteiten hun onmacht, niet hun macht en wij vragen ons af of die macht ooit wel werkelijk effectief was, dan wel dat we enige decennia meer geluk hebben gehad dan de laatste tijd. Was de macht een theoretische macht? Het zou kunnen. Want, in de praktijk hebben de monetaire autoriteiten het af laten weten en nu weet niemand nog waar hij aan toe is – daarom is ‘ander’ geld aantrekkelijk, ander geld met als voornaamste kenmerk dat de voorraad wel eindig is en als voornaamste aantrekkingskracht dat de munt niet wordt gemanipuleerd door monetaire autoriteiten en dat de munt niet herleidbaar is tot de personen die er gebruik van maken. De monetaire autoriteiten en de overheden staan buiten spel.

Dat gaat zomaar niet, zullen de monetaire autoriteiten en overheden gedacht hebben, een gedachte waarin ze worden ondersteund door tal van banken die vinden dat welke geldhandel dan ook hun terrein is. Ik lees dat men er in verschillende landen over nadenkt om de bitcoin te legaliseren. De bitcoin als ‘buitenlegaal’ betaalmiddel trekt blijkbaar te veel geld aan dat onzichtbaar witgewassen moet worden. Ik neem aan – ik heb de berichtgeving erover niet echt gevolgd – dat men dan de handel erin wil legaliseren, en dus zichtbaar maken, want het ding zelf legaliseren komt op hetzelfde neer als, zeg, het legaliseren van ivoor. Zou je je belastingaanslag in bitcoins kunnen betalen dan krijgen de betreffende belastingbetalers en de belastingdienst het nog druk want een euro kan een kleine fractie van een bitcoin representeren maar ook niet meer dan een uiterst minuscuul deeltje van de waarde ervan. Welke koers houd je aan in het geval van scherp fluctuerende koersen? Wanneer geldt wat? Daarom, ik vermoed dat legalisering de legalisering van de handel in bitcoins is, niet de legalisering in de zin van wettig betaalmiddel. Ik denk dat onze minister Dijsselbloem daar ook op doelde, met zijn opmerking dat hij de munt niet zou legaliseren maar dat over transacties met bitcoins wel BTW betaald moet worden. In dat geval is de handel legaal en de bitcoin nog geen wettig betaalmiddel. Dat laatste zal het ook niet snel worden, tenzij de bitcoin alsnog wordt ingevoegd in het bestaande betalingsverkeer.

De plannen tot legalisering dreven de koersen van de bitcoin kortstondig omhoog. Goed voor de handel erin blijkbaar. Maar de koersen hadden de nieuwe hoogten nog niet bereikt of ze daalden alweer. Je moet je winst nemen als je vermoedt dat de stijging snel zal, of zelfs maar kan, verdampen en dat gebeurt dus ook. What goes up must come down. Tja. Je kunt ook in zeldzame stripboeken betalen. Daar bestaat ook een markt voor.

20 november

=0=

 


PIOFACH

De Nederlandse overheid heeft een ‘werkmaatschappij’. De werkmaatschappij ‘ontzorgt’. Al je zorgen op het gebied van
Personeel, Informatie, Organisatie, Financiën, Administratieve organisatie, Communicatie en Huisvesting worden je uit handen genomen. En goedkoop ook want de werkmaatschappij doet het niet alleen voor jou maar voor elke bedrijfseenheid van elk departement dat er behoefte aan heeft en zo kun je scherp inkopen en toch van alle markten thuis zijn. Als je maar ondernemend bent en ondernemerschap is nu net de rode draad van de werkmaatschappij. Zodat jij je helemaal kunt storten op je ‘kerntaken’ en als je dat goed doet doe je dat, ja jij ook, ondernemend. Waarbij de werkmaatschappij eigenlijk ook weer onmisbaar is want wie kan het af zonder hulp bij bedrijfsprocessen en – systemen, strategie, management, onderzoek en ontwikkeling, kennisuitwisseling en samenwerking? Op de site van de Werkmaatschappij staan uitsluitend wervende tekstjes. Je zou er zo in krijgen. Teleurstellend is alleen dat als je doorklikt naar de rubriek ‘resultaten’ je oog in oog komt met een wit scherm. Geen resultaten, althans nog geen resultaten, althans in afwachting van resultaten, althans in de hoop op resultaten.

Wat levert de werkmaatschappij niet? Het is toch een heel complete lijst functies, zo compleet dat ik me afvraag waarom de uitvoering zelf niet ook is meegenomen in de algemene ontzorging. Of zou de uitvoering de ‘kerntaak’ zijn? Ik kan me een kerntaak die los staat van personeel, informatie, organisatie enz. helemaal niet voorstellen, behalve bij een organisatie die evenzeer uit knippen en plakken bestaat als het bijna spreekwoordelijke afstudeerwerkstuk van de al even spreekwoordelijke, niet al te gemotiveerde, student. Het idee van de werkmaatschappij lijkt me ontsproten aan het brein van een cut-paste practitioner, iemand die van mening is dat alles een instrumentele en niets een intrinsieke betekenis heeft. Ik bedoel, je moet de vrije hand hebben, anders is er niks aan, aan dat ondernemerschap.

Marc Chavannes (in zijn rubriek ‘opklaringen’ van afgelopen zaterdag in NRC) maakt zich vrolijk over die werkmaatschappij. Eerst besteed je alles uit, in naam van de ondernemende overheid, en dan moet je van Stef Blok weer van alles gaan inbesteden, zoals het schoonmaakwerk en de beveiliging. Waarom ook niet? Het probleem is niet het soort werk, het probleem is dat een ondernemende overheid in het vaarwater komt van andere ondernemingen. Het probleem is dat een ondernemende overheid een overheid is die zich naar een of ander bedrijfsmodel richt dat je overal wel kunt vinden. Bij commerciële bedrijven in het bijzonder. Die dan vinden dat een commercieel bedrijf hun turf is en dat de overheid daar af moet blijven. Die vinden dat schoonmaakwerk en beveiliging geen kerntaken zijn.

Het idee van een kerntaak is een ondernemingsideologie en een onderneming heeft geen kerntaken, een onderneming heeft alleen een winsttaak. De paradox is dat de werkmaatschappij die ideologie tot uitgangspunt heeft en niets te zeggen heeft over de kerntaak van de eenheden waaraan het zijn diensten aanbiedt. De overheid heeft wel kerntaken maar is in verwarring (aldus Chavannes) over wat dat zijn, over waar ze beginnen en over waar ze ophouden. Daarvoor hoef je ook niet naar het werk te kijken, je hoeft alleen maar te kijken naar wat je een acceptabele publieke werkomgeving vindt. Het is precies die omgeving die door de werkmaatschappij wordt opgeknipt en aan elkaar geplakt, alsof een omgeving geen omgeving is maar een gereedschapskistje en een voorraadkast. Verwarrend, net zoals de inbesteding van Blok een voorbeeld van verwarring is, en precies zoals de eerdere uitbestedingen geen verwarring ophieven maar wel creëerden.

De werkmaatschappij is de uitdrukking van een vergaande verwarring over de publieke taak, over de kerntaak van de overheid.

19 november

=0=

 


Boedelscheiding

De euro is een bedreiging voor de EU. Dat is de korte samenvatting van het interview in NRC Weekend (16 en 17 november) dat Caroline de Gruyter voerde met de Franse ex-diplomaat François Heisbourg. Ik offer graag de euro op, zegt hij, om de EU te redden. Hij schreef er een boek over (‘Het einde van de Europese droom’).

Een munt heeft drie ‘federale’ elementen nodig: een budget van minstens 10% van het BBP (de VS heeft 24%, de EU amper 1%), een sociaal vangnet voor alle inwoners van de muntunie (nu doet ieder land het voor zichzelf en het resultaat is een uit de hand lopende en beleidsresistente jeugdwerkloosheid), en een mechanisme (noem het het centrale bankmechanisme) dat ervoor zorgt dat een probleem op plek A zich niet verspreidt naar alle overige plekken (en ook dat mechanisme heeft de EU niet). De EU heeft voor zichzelf geen deugdelijke budgetnormen, geen sociale normen en geen centrale bancaire normen. En dat begon een muntunie. Bij de besluiten over de invoering van de euro wist men wel dat het tot die federale elementen moest komen maar had het toen even niet als hoogste prioriteit op de agenda. Nu nog minder – de EU komt er niet toe en het ziet er ook niet naar uit dat het zover komt. Begin eraan en je kunt je politieke loopbaan op je buik schrijven.

Wist men het? Wisten de politici en centrale bankiers die de euro in elkaar schroefden en er de nationale munten in verwerkten (zoveel ons marken, zoveel ons gulden, een snufje lire, een forse hand francs, en nog zo wat) niet dat ze aan iets begonnen dat zij niet zouden kunnen beheersen als de nood aan de man kwam? En als ze het wisten, waarom zij ze dan niet als de wiedeweerga gestart met de constructie van de politieke (fiscale, sociale en bancaire) fundamenten, nodig om de munt te beschermen tegen elke voorbijkomende ‘windvlaag’?

Op beide vragen is het antwoord uitstaande. We hebben natuurlijk het Groei- en Stabiliteitspact gekregen maar ook bij dat pact kun je direct aantekenen dat het alleen bij goed weer zou werken. Nu het slecht weer is bewaren we een diep stilzwijgen over de geaccepteerde omvang van de staatsschuld en de zogenaamde norm van 3% wordt uitsluitend nog gehandhaafd door de belofte dat we hem gaan en willen en zullen handhaven – maar nu even niet. Dat pact is geen antwoord op de vragen – en als ik Heisbourg goed begrijp werd dat ook door niemand zo gezien destijds. Zou Gerrit Zalm de enige zijn die het wel zo zag? Het zou zijn houding (pas op voor de Italianen!) verklaren. Pas op voor Gerrit Zalm, zou ik zeggen.

De norm van 3% staat niet op zichzelf. Er is niet alleen tekortnorm, er is ook een overschottennorm: niet meer dan 6% overschot op de betalingsbalans. En Duitsland overtreedt die norm (de teller staat op 7%), net zoals het tien jaar geleden de tekortnorm overtrad. Toen was het vanwege de gigantische inspanningen om de voormalige DDR in te voegen in het moderne Duitsland en het moderne Europa, nu is het vanwege het beleid van een Europese Commissie en een Europese Raad die Duitsland niet durven bruuskeren en vanwege een ECB die liever deflatie in Zuid-Europa toestaat dan een te hoge inflatie die het Duitse overschot onder druk zet. Zo doet de euro zich vanzelf wel de das om stelt Heisbourg. Kan, maar ik zie liever een aanbeveling om het Groei- en Stabiliteitspact af te voeren naar de schroothoop. Het heeft gefaald en draagt bij aan de deconfiture van de munt. Het heeft geleid tot enorme drukverschillen op de deelnemende lidstaten. Een implosiegevaar hangt daarmee boven de euro. Dus, weg ermee, met dat malle pact, dat door Duitsland met voeten wordt getreden en door Nederlands zelfs twee keer met voeten wordt getreden (wij zitten – en niets tekent de onmacht van de Nederlandse overheid beter dan deze dubbele overtreding – boven de 3% met ons begrotingstekort en boven de 6% met ons overschot op de betalingsbalans). Voeg daar de alom terzijde geschoven norm over de staatsschuld aan toe en je hebt nog steeds een pact dat je niet langer zou moeten willen hebben. Ik ben deze toch zeer voor de hand liggende aanbeveling nog niet tegengekomen in welk conceptprogramma voor de aanstaande Europese parlementsverkiezingen dan ook. Die programma’s ademen nog altijd dezelfde sfeer als ten tijde van de totstandkoming van de euro: de doelen zijn goed, de randvoorwaarden laten we onbesproken.

Heisbourg zou het een goed idee vinden om de euro op te doeken, en de interne markt en de uitbreiding van de EU te versterken. Dat is een raar voorstel en een rare voorstelling van zaken, nog afgezien van uitkomst van de strijd over de boedelscheiding. De strijd zelf zal verwoestend zijn en alleen als je (Heisbourg flirt met de gedachte) vindt dat niets zo goed is voor de heropleving van een economie als een gigantische schadepost, kun je er opgewekt over converseren. Ik prefereer een ander type conversatie. Schaf de euro af en je schaft de EU af, veel meer smaken zijn er niet als je met de euro in je maag zit.

Na mij de zondvloed, dat is de teneur van het voorstel van Heisbourg. Dan ben je of niet helemaal fris of je zat toch altijd al hoog en droog. Voor hem hoop ik het laatste en voor ons hoop ik dat zijn voorstellen de prullenbak ingaan.

18 november

=0=

 


Puur

‘De theorie van centraal bankieren is eigenlijk puur marxisme’, schrijft Jesse Frederik in De Correspondent van gisteren. Hij bedoelt dat een centrale bank de strijd tussen kapitaal en arbeid in het voordeel van het kapitaal tracht te beslissen. Een centrale bank moet de geldhoeveelheid reguleren en prijsstabiliteit nastreven. Dat laatste komt in de praktijk neer op het koersen op een beetje inflatie. Het basisrente-instrument wordt door de centrale bank ingezet om de inflatie in toom te houden en je houdt de inflatie in toom door ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkt niet overkookt. Daar hebben de werknemers niet heel veel baat bij, de werkgevers/ondernemers wat meer en dus. Niets zo goed als een beetje werkloosheid, dat idee. Een beetje inflatie en een beetje werkloosheid, dat is de ideale mix, maar als het erop aankomt – dat zou althans de te bewijzen stelling zijn als de centrale bank inderdaad een wapen in de klassenstrijd is – accepteren we wel een hoge werkloosheid en geen hoge inflatie. Over de geldhoeveelheid hebben we het niet meer. Centrale banken zijn de greep erop kwijt. En inflatie? Gaat heel aardig, zij het dat we sinds de strijd tegen te hoge inflatie meer en heftiger economische schokken te verduren hebben gekregen dan in de periode ervoor. Met werkloosheid als de zeer afhankelijke variabele en met de stilzwijgende begrafenis van de doelstelling van volledige werkgelegenheid als een klein berichtje in de media – als het die media al haalt. Waaruit je maar mag afleiden dat ook de klassenstrijd een conjunctuur heeft en dat de voorspelling dat de uitslag altijd al vooraf vaststaat meer op de periode na de jaren tachtig van toepassing is dan op de periode van de dertig glorieuze jaren na WOII, de jaren van economische groei en de opbouw van een krachtige, nationale, verzorgingsstaat met, inderdaad, een stijgende inflatie en een dalende werkloosheid. ‘Puur marxisme’ kan hier alleen worden geciteerd als een laatste instantie die geen laatste instantie is maar een uitnodiging om de geschiedenis te laten voor wat het is omdat het toch altijd dezelfde geschiedenis is.

Het is al een oud debat en het heeft met de economische theorie van Marx als zodanig weinig en met de gedachte dat de klassenstrijd de motor van de geschiedenis is veel te maken. De centrale bank is de buitenboordmotor van de motor van het kapitaal, zoiets. Niettemin, de gedachte dat we naar evenwichtswerkgelegenheid kunnen fluiten en het met evenwichtswerkloosheid moeten doen is een nuttige en de voorbeelden in het artikel van Frederik waaruit blijkt dat je voor de VS wel van een soort evenwichtswerkloosheid kunt spreken (hoe omstreden dat begrip verder ook is) en in de EU niet, zijn belangrijk. In de EU heeft elke lidstaat een eigen ‘evenwichtswerkloosheid’ en dat heeft, precies, alles te maken met de verschillen tussen de ECB en de Federal Reserve. Speculeren tegen staten in de VS is veel lastiger dan speculeren tegen lidstaten in de EU en dat komt omdat de Federal Reserve inderdaad een ‘federale reserve’ is en de ECB zelf wel uitmaakt waar, waarvoor en wanneer een reserve wordt ingezet.

Het tekent de politieke malaise in de EU dat de ECB meer taken krijgt zonder dat van enige democratische controle wordt gerept. En het tekent de politieke malaise in ons land (waar we overigens niet alleen in staan) dat we de monetaire greep op de werkloosheid totaal uit het politieke debat houden. Zolang dat zo is, is het gefröbel aan de arbeidsmarkt een belediging voor hen die werkloos zijn en worden. Dat is het enige pure aan de discussie. De puurheid van de belediging.

16 november   

=0=

 


Vetpot

Dit kabinet drijft de kosten van levensonderhoud fors op. Huren, BTW, afbouw van toeslagen, meer eigen risico, meer eigen bijdragen, versmalling basispakket, het is maar een greep. Je zult maar van een uitkering moeten rondkomen – de afstand tussen uitkeringen en lonen wordt grotere, ten nadele van de uitkeringen. Niettemin, er kan nog best wat van de uitkeringen af, vindt het kabinet. Uitkeringstrekkers wonen soms alleen, en soms wonen ze met anderen in een huis. Die anderen hebben misschien wel inkomsten uit loon. Nu wil het kabinet wel van het loon afblijven want anders loont het de moeite niet meer je te verlonen. Dan blijft alleen de uitkering over als besparingspost want, zeg nou zelf, de kosten van levensonderhoud zijn per persoon lager als je met elkaar een huishouden voert. Is er ergens in het huishouden nog iemand die werkt, dan wordt het huishouden gekort op de bijstand. Logisch. Ze kunnen het best missen want iemand die er helemaal alleen voor staat is duurder uit en omdat die het ook redt met de genereuze uitkering kan er bij de anderen best wat vanaf. Het lijkt op het ringeloren van gezinnen maar het is natuurlijk een stiekeme aansporing om een huishouden met een uitkeringstrekker gewoon op te doeken. Kun je ook niet worden gekort.

De periode van het nieuwe keukentafelgesprek breekt aan. Het wordt druk daar, aan die keukentafel, maar deze variant is nog niet door het kabinet voorgeschreven. Het kabinet zal wel aannemen dat het zo ’n vaart niet zal lopen en het kabinet zal zeker ontkennen dat deze uitkomst de bedoeling was. Dit kabinet is het kabinet van de onbedoelde en voorspelbare gevolgen, het is het kabinet van de onzichtbare vuist.

Het gaat zo:
‘Moeder, ik ga bij mijn vriendin wonen’
‘Maar jongen, ik red het toch niet met alleen mijn uitkering? Dat loon van jou is echt nodig’
‘Ja maar moeder, omdat ik wat verdien wordt jouw uitkering binnenkort verlaagd. Dan ben je toch ook slechter af?’
‘Is dat zo? Is dat echt zo? Dat kan toch niet? Dat is toch niet eerlijk?
‘Het is echt zo, moeder. Als jij je uitkering wilt houden, moet ik weg wezen’
‘Maar kom je dan nog wel eens langs?’
‘Natuurlijk kom ik langs moeder en als ik langs kom neem ik ook wat boodschappen mee, zodat jij die niet hoeft te betalen. Maar mondje dicht hoor, anders komen ze daar weer over zieken’
‘Nou jongen, dan moet het maar.’

14 november

=0=

 


Verwaarloosd

Laaggeletterdheid dreigt, voor een toenemend aantal mensen van 45 jaar en ouder. Prinses Laurentien sprak van een ‘demografische tijdbom’. Iemand die zulke woorden hanteert is niet laaggeletterd maar wel slordig. Misschien is het wel een kenmerk van een land dat de oren nog vrijwel uitsluitend naar de ‘economie’ laat hangen, dat elke keer als de economie ernstig zou moeten worden toegesproken men de demografie van stal haalt. De economie kan het niet gedaan hebben. De economie is ingrijpend veranderd, de leeftijdsamenstelling van de bevolking is veranderd en de demografie heeft het gedaan.

‘Veel mensen verleren met het ouder worden het lezen en schrijven omdat ze het na hun schooltijd nog nauwelijks doen’, lees ik in de Volkskrant. In het werkzame leven van mensen komt het blijkbaar nog altijd op grote schaal voor dat je werk je alleen aanspreekt op een kleine fractie van je vaardigheden, met verwaarlozing en dus afbraak van alle overige. Voor ‘doe wat je gezegd wordt’ heb je lezen noch schrijven nodig. Misschien dat je daar ooit je pensioen mee haalde, de kans dat je dat nu nog lukt wordt steeds kleiner. De eisen aan het werk worden anders, de duur van een baan wordt ongewis en wie niets kan met de tekens op een beeldscherm staat er slecht voor. Een toenemend aantal mensen – de populatie van voor de digitale revolutie als ik de grens van 45 jaar en ouder als markering neem – is daar minder in geschoold en heeft er minder ervaring in opgedaan dan de leeftijdscohorten na hen. Bijgevolg is hun arbeidsmarktpositie verzwakt.

Elke keer als er gesproken wordt over ‘dreigende tekorten’ op de arbeidsmarkt denk ik dat het niet om tekorten gaat – die kunnen op deelmarkten optreden maar niet op de arbeidsmarkt als geheel – maar om verwaarlozing. We gaan onverschillig met onze mensen om, we vinden elk werk beter dan geen werk, we staan toe dat vaardigheden eenzijdig worden gebruikt, niet worden gebruikt, verouderd worden verklaard.

We stellen geen eisen aan het werk, we stellen eisen aan werknemers en werkzoekenden. We nemen de vraagkant van de arbeidsmarkt, de werkgelegenheid, voor gegeven aan en richten onze pijlen op de aanbodskant. Een pervertering van onze Grondwet, dat wel, maar de Grondwet is in onze politieke cultuur een grabbelton geworden, in plaats van het monument dat het had moeten worden. In de Grondwet staat dat werkgelegenheid voorwerp van zorg voor de overheid is. De overheid heeft daarop gereageerd door het op en af van de werkgelegenheid schielijk naar de ‘markt’ door te schuiven. Niet juist, wel gemakkelijk. De overheid kan niet eens de bepalingen van zijn eigen Grondwet lezen. Of wil het niet en we weten, als dat even duurt verliest de overheid de vaardigheid van het lezen zelf. Zolang die politieke ongeletterdheid niet wordt verholpen komt de economie, komt de markt, overal mee weg en leggen we het probleem, elk probleem, op het bord van de demografie. Nou vooruit, waar de demografie wordt geciteerd om de economie vrij te houden is de moraal nooit ver weg. Neem je verantwoordelijkheid, bedoel ik, loop een stapje harder, leer wat bij in de avonduren, ontwikkel je netwerk.

Droef.

13 november

=0=

 

 

Meerkeuzevraag

En, vroeg de journalist aan de minister, hebben we nu een economische crisis, een financiële crisis of een politieke crisis? De minister dacht even na en zei toen dat het antwoord afhing van aan welke econoom de vraag werd gesteld. Kennelijk ben je pas minister als je voor je tentamen economie bent geslaagd. Uit zijn overige antwoorden bleek dat hij, verstandige, meningen had over de economische crisis en over de financiële crisis. Over de politieke crisis bewaarde hij een glimlachend stilzwijgen.

De minister was Jeroen Dijsselbloem en hij werd geïnterviewd in het programma ‘de slag om Europa’. In datzelfde programma waren eerder al Daniel Cohn-Bendit en Robert Menasse aan het woord geweest. Zij beweerden dat het in Europa om een politieke crisis ging. Nu zijn deze mensen eurofielen (een aanduiding waarmee men in VVD kringen aangeeft dat het nog net niet om pedofilie gaat maar wel zo ongeveer even gevaarlijk is) en dus spreken zij ‘onzin’ (ik citeer Frits Bolkestein, gisteravond op bezoek bij Pauw en Witteman). Guy Verhofstadt spreekt onzin want de man is een eurofiel. Habermas spreekt onzin want de man is een eurofiel en heeft ook nog eens de Erasmusprijs gekregen (mijn indruk was dat Bolkestein van mening was dat hij hem zelf had moeten ontvangen). Het was allemaal onzin.

Mijn stelling zou zijn dat iedereen die niet van eurofielen houdt ook van mening is dat we helemaal niet te maken hebben met een politieke crisis. Een politieke crisis kunnen we krijgen – als de eurofielen hun zin weten door te drijven. Maar we hebben hem nog niet en dat moet vooral ook zo blijven. Nu is de tegenvoeter van een eurofiel nog geen euroscepticus (dat is hij wel maar omdat men extreem rechts ook eurosceptisch vindt is dat woord onbruikbaar gemaakt) maar hij is wel iemand die van mening is dat alleen een persoon met economische bagage een serieus politicus is. Dat verklaart de deplorabele status van wat men in dit land onder economie verstaat en het verklaart tevens waarom politiek door het gros der politici als verdachte waar wordt gezien. De beste politiek is ‘wat goed is voor Nederland’ en wat goed voor Nederland is, is een verstandig economisch beleid. De crisis is een economische, nou vooruit, een financieel-economische.

Vorige week las ik dat Samsom en Dijsselbloem van het begin af aan tegen de komst van  Job Cohen waren. Ze hadden nog zo hun best gedaan de man een beetje bij te spijkeren over wat belangrijk was maar het bleek boter aan de galg. Belangrijk, dat was financieel-economische kennis. Cohen wist niets van economie en dat zwakke punt moest verholpen worden. Niet zijn sterke punten moesten worden uitvergroot, zijn zwakke punten moesten centraal komen te staan. Dat heet partijstrategie. De grootste fout van Cohen is geweest dat hij daarin is meegegaan.

Het zou zomaar kunnen zijn dat Cohen van politiek weer politiek had willen maken en dat Samsom en Dijsselbloem daar zo van zijn geschrokken dat ze met een zucht van oplichting het vertrek van Cohen uit de landelijke politiek hebben gevierd.

12 november

=0=

 


Gerucht

Het gerucht gaat dat men bij de VVD Guy Verhofstadt een groter gevaar vindt dan Marine Le Pen. Dat men liever een rechts-extremist heeft dan een vrijzinnige liberaal. Dat men liever een ‘EU-scepticus’ heeft dan een politicus die van Europa maar geen genoeg kan krijgen. Dat men, om het verhaal af maken, bij de VVD Pechtold erger vindt dan Wilders. Dat men het liberalisme graag inlevert om meer stemmen van rechts te vergaren.

De ongelukkige parlementariër, de bron van het gerucht, die in Verhofstadt het grote gevaar zag – hij vertelde het zaterdagochtend op radio 1 – moest nog dezelfde dag zijn woorden weer inslikken. Hij had het niet zo bedoeld, hij had alleen maar bedoeld dat hij vond dat politici als Verhofstadt van Europa iets wilden maken wat je niet zou moeten willen maken. Wat rechts-extremisten van Europa wilden maken zei hij er wijselijk niet bij. Hij noemde hen ook geen rechts-extremisten, hij noemde hen sceptici. Men kan veel van Wilders zeggen maar scepticisme? In scepsis is twijfel verweven. Wilders twijfelt niet en het gezelschap waarin hij zich internationaal wenst te bewegen twijfelt evenmin. Twijfel in die kringen is de vijand en de vijand is verraad. Ongetwijfeld. Helderheid is geen kwaliteit van de betreffende parlementariër. Ruiterlijkheid ook niet. Ik deed het fout maar eigenlijk deed ik het goed en ik had het goed gedaan als ik mijn woorden wat slimmer had geselecteerd. Met zulke aanhangers heeft het liberalisme geen tegenstanders meer nodig. Het doet zichzelf de das wel om.

Ik geef toe, de gelijkstelling van Pechtold en Verhofstadt is te veel eer voor Pechtold. Deze reageerde direct op de radio-uitzending. Hij vond het een schande. Een schande, ik dacht een tweet van Wilders te lezen. Het was geen schande, het was onverhuld en Pechtold geeft kennelijk de voorkeur aan verhulling van taalgebruik. Net als de VVD die zijn eigen parlementariër onmiddellijk terugfloot. Die zich daar nog voor leende ook – een stem van rechts is mooi meegenomen, maar je eigen parlementaire loopbaan is belangrijker.

Hoe een enkele parlementariër de politieke leugen kan belichamen. Overigens, het gekke is dat er helemaal geen gerucht is over de rechtse voorkeuren van de VVD. Dat heb ik maar verzonnen en die voorkeur hoef je helemaal niet te verzinnen. Die is bekend. Hoe je het ook noemt.

11 november 

=0=

 


Fatsoenlijk

De vraag, in het programma Buitenhof aan drie deskundigen voorgelegd (een alternatieve bankier, een onderzoeker, een hoogleraar monetaire economie), was of er nog wel fatsoenlijk gebankierd kon worden in ons land. De deskundigen stelden unisono dat er nog heel veel fatsoenlijk werd gebankierd en ze stelden tegelijkertijd dat zij het probleem eerder zagen in het vraagstuk van een fatsoenlijke bank. De bankier is meestal in orde (en de bankiers die niet in orde zijn moeten we gewoon een tik op de vingers geven), het bankbedrijf echter is uit de bocht gevlogen, met alle schade voor klanten en omstanders vandien.

De alternatieve bankier (oprichter en directeur van Knab, een online bank met de K van klant als hoofdletter) legde het probleem bij de productideologie van de bestaande banken. Het is net als met de zorg: maak er een product van en het wordt verknipt, gecombineerd en gerecombineerd, het wordt aan andere producten geplakt (een hypotheek plus een levensverzekering of een of meer polissen van wat dan ook, een zorgverzekering die geen zorg maar zorgproducten verzekert die je misschien niet en misschien wel nodig hebt en die, als je pakket precies niet dekt wat je nodig blijkt te hebben, altijd tegen enige vergoeding kan worden uitgebreid – of niet), waarmee je de afnemer opzadelt en het leidt tot een situatie dat je steeds meer omzet moet maken om voldoende omzet te maken die je omzet in de toekomst veilig stelt. We hebben een vliegwieleconomie. Een vliegwieleconomie vraagt niet wat nodig is, een vliegwieleconomie heeft energie, steeds meer energie, nodig om het vliegwiel te bedienen. Het vliegwiel is primair, de kwaliteit van het product is secundair, de kwaliteit van het samenstel van producten tertiair. De doorwerking van al die wonderlijke producten in en de uitwerking ervan op de gezondheid van patiënten en cliënten is voor rekening van patiënten en cliënten. Dat kan behoorlijk in de papieren lopen, zeker als je om je schulden af te lossen nieuwe schulden moet aangaan, zoals in het ‘verdienmodel’ van de DSB, de meest uitgesproken variant van een praktijk die sinds de jaren negentig het gehele bankwezen typeert. De maffia was overzichtelijker. Die kopen je schulden ook op, zij het dat je zodra je in handen van de maffia valt op je vingers kunt natellen dat je blij mag zijn als je aan het einde van de rit nog vingers over hebt.

De vraag is niet of er nog fatsoenlijke banken zijn. De vraag is wat we onder fatsoenlijk verstaan.

10 november    

=0=

 


Dode letters

In Nederland denken we bij de staat altijd aan de overheid en dat gaat ten koste van het begrip van zowel de staat als van de overheid. De overheid bestuurt ons en staat boven ons, de staat, in de vorm van de rechtsstaat en zeker in de vorm van een rechtsstaat met grondrechten (burgerlijke, politieke en sociale) niet. Dat ging goed in een verzuilde maatschappij waar de hiërarchie in de zuilen zich uitstekend verdroeg met een hiërarchische overheid. Met het afkalven van de verzuiling ontstond ruimte voor een staat die meer dan overheid was. De grondwet van 1983 legde daarom voor het eerst in onze geschiedenis de ‘doelen’ van de staat vast. Staat en overheid, het is een steeds terugkerend thema in het werk van Herman Tjeenk Willink. In De Groene van deze week staat een essay van zijn hand, een verkorte weergave van zijn Bart Tromp-lezing van een week eerder. Het is een tot nadenken stemmend essay.

Hoe het met die grondrechten gaat stemt tot weinig vrolijkheid. De persoonlijke levenssfeer wordt steeds meer bedreigd (met de oogluikend toegestane heksenjacht op pedofielen en pedoseksuelen als meest in het oog springende illustratie – het is Rusland in Nederland, het is de balk en de splinter), burgerlijke en politieke vrijheden worden geofferd op het altaar van de bestrijding van terrorisme, en van de sociale grondrechten is sinds hun codificatie in de Grondwet van 1983 weinig meer vernomen. De codificatie had de kroon op het werk van de verzorgingsstaat moeten worden, het werd de aankondiging van de ontmanteling van die staat. We kennen, zo schrijft Tjeenk Willink, het woord staat voornamelijk in twee betekenissen, die van de rechtsstaat en die van de verzorgingsstaat en de staat in beide betekenissen wordt door de overheid geweld aangedaan. ‘Hier wreekt zich dat het Nederlandse staatsbestel geen constitutioneel hof kent. Dat zou wetgever en bestuur dwingen tot constitutionele zorgvuldigheid’.

Door de afwezigheid van een constitutionele toets wordt de druk verlegd naar het stelsel van checks and balances in het reilen en zeilen van wetgever, bestuur en rechter. Het bestuur (de overheid) intervenieert, de staat (de rechtsstaat) reguleert de interventie door het stellen van grenzen en eisen aan de wetgever, grenzen en eisen die behalve door de wetgever (in het bijzonder de Eerste Kamer en de Raad van State) ook door de rechter worden bewaakt en zo nodig opgelegd. Het geheel en de samenstellende delen van de trias politica kraakt en kraken aan alle kanten. Bestuurlijk is Nederland een lappendeken van verzelfstandigingen en privatiseringen geworden, met een nieuwe onoverzichtelijkheid en een leger aan toezichthouders en toezichthoudende organen als gevolg. Het toezicht heeft, in naam van de transparantie, de onoverzichtelijkheid eerder vergroot dan gereduceerd. Dat komt natuurlijk ook door de markt, de markt die zowel tucht als efficiëntie zou brengen en dat niet deed maar geheel voorspelbaar wel leidde tot het verkwanselen van de rechten van de vragers (de burgers, welzeker) aan de logica van de aanbieders – een logica die niet op concurrentie is gericht maar op het verdelen van de buit. De zorgverzekering is een treffend voorbeeld – het wachten is op een parlementaire enquête waarbij de Kamer zal constateren dat er nog veel geleerd moet worden en dat we nu vooruit moeten kijken.

De Kamer, de wetgever die de wetgeving democratisch moet richten, is steeds meer een onderdeel van de regering, een onderdeel van het bestuur, geworden. Het monisme heerst en niet zo ’n beetje ook. Politieke partijen verdedigen het bestuur of vallen het aan – dat ze meer zijn en vooral ook iets anders zijn dan een verlengstuk van het bestuur figureert misschien nog wel op een enkel wensenlijstje maar dat mag de pret van alledag niet drukken. Het verklaart, iets terzijde, de crisis van en in politieke partijen. De Kamer houdt zich alleen bezig met zichzelf, noemt dat het primaat van de politiek en omdat de Kamer gedeeld is in twee Kamers betwisten de Kamers elkaar onderling de juiste interpretatie van dat primaat. Nu goed, de Eerste Kamer poldert wat meer dan voorheen maar dat is een achterhoedegevecht. De polder is een lobby aan het worden – een ondernemershobby waarbij de vakbonden het nakijken hebben. De banden met de zuilen en andere maatschappelijke organen en organisaties zijn losser geworden en de ruimte die daarmee is ontstaan is opgevuld door een politiek bedrijf dat zichzelf in de allereerste plaats beschouwt als een bestuur, als een overheid – niet door de staat en de raison d’état. Het zou me niet verbazen als met het verdwijnen van de maatschappelijke inbedding van de overheid de onweerstaanbare opkomst van het onvertaalbare woord ‘draagvlak’ gepaard is gegaan. De maatschappij is opgelost – in draagvlak.

En de rechter? De rechter moet efficiënter werken – de rechtspraak gaat steeds minder over recht en steeds meer over organisatie. De grenzen, mogelijkheden en beperkingen worden steeds minder door en binnen het recht getrokken en steeds meer door organisatiepraktijken die op output sturen – ten nadele van input en proces. Onderdeel van de efficiëntie is de nadruk op kosten. In dat perspectief is een burger die zijn recht zoekt een kostenpost en daarmee is de stap naar het recht als een gelimiteerde voorziening al bijna gezet. Als de toegang tot het recht geen recht is gaat dat ten koste van het recht.

Inderdaad, enig begrip van wat een staat is zou al deze problemen en zorgen bij elkaar brengen, er samenhang in aanbrengen. Bij ons is de staat een dode letter, dat is des Pudels Kern. Tjeenk Willink doet in het essay (het is een rijk essay, waar ik slechts selectief in heb gewinkeld) als altijd zijn best – niemand beter dan hijzelf weet dat het niet genoeg is.

9 november

=0=

 

 

Gezocht

‘De belangrijkste bevinding die uit ons project naar voren komt, is dat wat al die verschillende protesten, acties, campagnes en initiatieven gemeen hebben diepgaande frustratie is over de formele politiek zoals die nu wordt beoefend. De woorden ‘angry’, ‘verontwaardigd’ of ‘ontgoocheld’ zijn een uitdrukking van die frustratie.’ Het is een citaat in het artikel van David van Reybrouck in De Correspondent en het citaat is deel van een rapport (Subterranean Politics) van de LSE (London School of Economics and Political Science), van medio vorig jaar. In het Duits kent men sinds een jaar of twee het woord Wutbürger. Dat zegt het wel.
Er wordt politiek bedreven, de democratie wordt heruitgevonden, er ontstaat een cultuur waar de scheiding tussen spreker en luisteraar, schrijver en lezer verdwijnt en dat alles op afstand van en met weerzin tegen de officiële politiek, op afstand van en met minachting voor een vertegenwoordigende democratie waarin niemand zich herkent, en op afstand van en met verzet tegen een cultuur die wel de stem van mensen wil hebben maar dan alleen op een stembiljet. Dat wordt nog wat met de aanstaande Europese verkiezingen want de in het rapport aangehaalde bewegingen en activisten zijn vaker wel dan niet pro-Europees, maar ze zijn zeker geen aanhangers van de technocratische manier van politiek bedrijven en politiek beïnvloeden die in ‘Brussel’ opgeld doet.

Toch betwijfel ik of de ‘belangrijkste bevinding’ van de auteurs van het rapport wel de belangrijkste bevinding is. Misschien is het een kwestie van smaak, misschien van ongerustheid maar voor mij is de belangrijkste bevinding dat er tussen de activiteiten van ongeruste burgers (onder meer vertegenwoordigd in de campagne voor een Europees burgerinitiatief), intellectuelen, en NGO’s van verschillende pluimage (nogal verwarrend samengevat als ‘the way of reason’), en de activiteiten die in het kielzog van de Arabische lente zijn ontstaan in Spanje, Griekenland, Engeland, Frankrijk en elders (even verwarrend samengevat als ‘the way of subjectivity’), dat er tussen die activiteiten geen overlap is. De schrijvers van het rapport wilden aanvankelijk een geïntegreerd overzicht maken van de veelheid aan initiatieven en acties in de EU. Ze kwamen tot de conclusie dat er weinig te integreren was. Het zijn aparte werelden en daarom is het rapport een rapport geworden over de subjectieve politiek – met een kleine appendix waar aandacht wordt geschonken aan de beredeneerde politiek. Twee delen voor twee werelden.

Gezocht: een ontmoetingsplaats voor twee werelden. Dat zou zo maar de grootste uitdaging kunnen worden voor politieke partijen, voor die partijen althans die zich nog niet helemaal hebben uitgeleverd aan overheid en bestuur. Hebben we die partijen nog?

Ik ben er niet uit.

8 november

=0=

 


Responsief

Responsief is ‘antwoordend’. Maar niet bij de WRR (Naar een lerende economie, WRR, 4 november 2013), waar responsief (vaardig zijn om snel en adequaat in te spelen op nieuwe omstandigheden, volgens de WRR) in drie aspecten (‘elementen’ volgens de WRR) wordt opgeknipt: veerkrachtig, adaptief en proactief. Veerkrachtig ben je als een klein ongemak geen totaal ongemak met zich meebrengt en je dus vlug herstelt, adaptief ben je als je snel het goede antwoord op nieuwe omstandigheden weet te vinden en proactief ben je als je van je fouten leert en daar je lessen voor het voorkomen van de komende fouten uit trekt. Innovatie is leuk, responsiviteit is beter. Het woord bekt niet maar een klein gebrek hoeft geen bezwaar te zijn, althans niet voor de WRR. Een kunstwoord is snel gemaakt en ook snel weer vergeten – dan krijgen we een nieuw kunstwoord. Het lijkt wel reclame en inderdaad, bij dit type taalvondsten moet ik altijd weer aan reclame denken.

Veerkracht een aanpassingsvermogen kan ik wel plaatsen in de vondst van de WRR. Maar ‘proactiviteit’? Proactief en responsief, het doet me denken aan de quiz waar al op het knopje wordt gedrukt voor de vraag is gesteld. Responsiviteit. Tja. Tsss. Pfff. Het is weer heel wat. Wat was de vraag ook weer? De vraag ging over het verdienvermogen van ons land want, aldus de WRR, hoewel de in het verleden behaalde resultaten heel mooi zijn geweest, een garantie voor de toekomst geven ze niet af. We kunnen niet zo maar onze koers vervolgen, het roer moet om. Het moet anders, en het moet zelfs heel erg anders want anders worden we opgevreten door Aziatische tijgers, Russische beren en nog zo wat. Anders is een paradox, ik kan er ook niets anders van maken. We hoeven helemaal geen oordeel uit te spreken over wat we hebben bereikt, het mag volstaan vast te stellen dat wat we bereikt hebben niet de juiste signalen afgeeft om de toekomstige koers op te baseren. Over wat we nu hebben kun je wel vragen stellen en wie weet krijg je ook nog antwoord van buiten de kringen van de WRR, maar hoeveel vragen je ook stelt, en hoe geruststellend de antwoorden ook zijn, voor responsiviteit is meer nodig. Voor responsiviteit is responsiviteit nodig en helaas, dat zat niet in het oude pakket. Het heeft er alle schijn van dat de WRR zich heeft afgevraagd hoe te ontkomen aan een serieuze analyse van en onderzoek naar de huidige stand van zaken en in plaats daarvan heeft gekozen voor een vlucht vooruit.

Die bestaat in drie kwesties. We moeten onze productiviteit verhogen, we moeten meer met minder. We moeten een antwoord vinden op de toenemende internationale verwevenheid van de productie, en we moeten, je kon erop wachten, innovatiever worden. Innovatie is meer dan patenten en topsectoren, innovatie is een ‘systeem’ en heeft daarom ‘systeeminterventies’ nodig. Systeeminterventies? Ja zeker, denk maar eens aan netwerken (ah!), regulering (oh!), stimulansen (goh!), instituties (jeetje!), strategische richtingen (eureka!). De sleutel is kenniscirculatie, het beter gebruik maken van bestaande kennis door die kennis in steeds andere omgevingen voor steeds andere uitdagingen te plaatsen. Nieuwe kennis is mooi, maar de blik op nieuwe kennis mag het onbenutte potentieel van de al aanwezige kennis niet aan het zicht onttrekken en kennis wordt pas echt zichtbaar als het circuleert. Kennis moet rollen, net als geld, en alles wat dat in de weg staat is een op te ruimen hindernis. Ja toch?

Verder dan de samenvatting ben ik niet gekomen. De WRR heeft geen rapport in de zin van een rapportage afgeleverd. Eerder is het een sfeertekening van een economie waarin iedereen leert en nooit meer ophoudt met leren. Honderden gesprekken zijn gevoerd om te verbeelden hoe het eruit kan zien. Heerlijk. We leren nu ook elke dag maar dan leren we anders, beter, sneller, slimmer. De vraag of andere economieën nog weer anders, nog weer sneller en nog weer slimmer zullen leren wordt niet gesteld. Toch is dat raar in een rapport dat op basis van enkele algemene micro-economische gedachten (de ‘responsiviteit’, inderdaad) moeiteloos en achteloos een macrobeeld van en een macrobeleid voor de economie van de toekomst schildert. Ga vooral zo te werk en je bent weer in de dagen van een prekeynesiaanse economie. Wat we ook weten, we weten in elk geval dat het zo niet werkt.

Ik geef direct toe dat macro-economie dezer dagen een lastig vak is omdat je het nationaal niet meer echt kunt bedrijven en de zoektocht naar en de installatie van een Europese variant wordt belemmerd door nationale overwegingen en belangen. Maar dat betekent niet dat je de macro economie kunt weglaten of vervangen door een vaag idee van een ‘systeem’. Door het krakkemikkige macro-economische beleid van de EU kun je leren en leren en leren tot je een ons weegt maar een baan levert het je niet op. Circuleert al die geleerdheid dan niet? Wel degelijk. Hoogopgeleide jongeren uit het Zuiden van Europa trekken weg, hoogopgeleide jongeren hier lopen stage na stage na stage. Ze hadden ongetwijfeld graag anders gewild maar het is even niet anders. Er is nood aan een effectieve macro-economie, formaat EU. Bij de WRR hebben ze er nooit van gehoord.

7 november

=0=

 


Welk geheim?

Een paar dagen geleden zette Rob de Wijk in dagblad Trouw zijn bezwaren tegen Edward Snowden uiteen (Trouw, 1 november). Of bezwaren, het was eigenlijk maar een enkel bezwaar. Snowden werkte bij een geheime dienst, bij twee zelfs (CIA en NSA), hij had getekend voor geheimhouding, en als zelfs werknemers bij een geheime dienst, gegeven dat we niet zonder een geheime dienst kunnen, geen geheimen meer bewaren wat houden we dan nog over? Wat de NSA uitspookt is niet mooi, maar dit, de weg van Snowden, is volgens De Wijk niet de manier om een halt aan de NSA toe te roepen.

De Wijk heeft zich niet afgevraagd, waarvoor Snowden nu precies heeft getekend. Een blanco cheque? Wat had Snowden moeten doen als hij erachter was gekomen dat de CIA/NSA in het diepste geheim een complot voorbereidde om volstrekt illegaal een staatshoofd van het leven te beroven? Niets? De Wijk vraagt het zich niet af. De Wijk heeft zich evenmin afgevraagd wat Snowden had kunnen doen als hij bij voortduring moest constateren dat de NSA stelselmatig en in telkens grotere mate zijn mandaat overschreed, als hij de overschrijding steeds meldde en als hij steevast werd geconfronteerd met een volmaakte onverschilligheid bij zijn superieuren. De Wijk heeft een hekel aan klokkenluiders en zeker aan klokkenluiders in een geheime dienst. Geheim voor hem is alles wat je geheim moet houden ook al ben je als burger tot openbaarheid verplicht. De vraag wanneer en onder welke omstandigheden je tot openbaarheid moet overgaan – de eigenlijke vraag bij de beoordeling van de daden van een klokkenluider – hoeft voor De Wijk niet te worden gesteld.

Er zijn uitzonderingen. Of beter, er waren uitzonderingen. De priester, de arts en diens spreekkamer, de psychiater, de advocaat. Er zijn/waren legio grensgevallen. De portier en de barkeeper, de callgirl en de bodyguard, de taxichauffeur, soms ook de docent. Van grensgevallen willen we steeds minder weten en de grensgevallen zelf weten het ook niet meer. Tussen ons en de nieuwsgierige wereld staan alleen onze grondrechten en een enkele keer een professional. Van de grondrechten trekken organisaties als NSA zich per definitie niets aan en de professional wordt steeds meer verzocht om in naam van de transparantie het vertrouwelijke karakter van zijn weten bij het grofvuil te zetten.

Er zijn geen geheimen. Er zijn alleen geheime diensten en De Wijk vindt de vernietiging van privacy een veel kleiner kwaad dan het aan banden leggen van geheime diensten.

Een privacydebat leek De Wijk wel zinnig. Tot een debat over geheime diensten riep hij niet op. Zou hij dat als een blijk van realisme zien? Ik twijfel er niet aan.

Realisme vintage De Wijk is tegelijkertijd het selectief winkelen in de realiteit en de ontkenning ervan.

5 november

=0=



Buurtgenoten

We keken naar Brandpunt, naar een reportage over de woonperikelen van veroordeelde pedofielen en pedoseksuelen. De reportage werd ingeleid door beelden van een demonstratie in Deventer waar pedofielen werd beloofd dat ze van het hoogste dak gegooid zouden worden, of dat hun keel zou worden doorgesneden. Flinke mensen en de vrijheid van meningsuiting dekt ook dit. In elk geval, de autoriteiten hadden en hebben er begrip voor. Waarvoor ze nu precies begrip hebben blijft wat onduidelijk.

Geen pedo gezien in de uitzending van Brandpunt. Geen wonder. Een pedo is geen mens, geen individu, geen persoon, een pedo is een soort en soorten zie je niet. De pedo staat voor de generaliseerde angst en afweer van ouders en kinderen in een buurt, mensen die meer willen dan ze mogen en die menen dat het tekort dat ze ervaren door de burgemeester moet worden aangevuld. Zagen we ouders wier kind was betast door een pedoseksueel of zagen we ouders die dachten dat hun kind ongetwijfeld zou worden belaagd door een pedo, tenzij er hier en nu hard zou worden ingegrepen? Het laatste. We zagen bezorgde ouders, hoewel ik me niet aan de indruk kon onttrekken dat de grote volksschrijver een ander type bezorgde ouders voor ogen had. De wereld van nu en de wereld van vijfentwintig jaar geleden is ingrijpend veranderd. En de ouders? Die waarschuwen hun kinderen voor de overbuurman, en dragen hen op de beentjes altijd bij elkaar te houden want je weet maar nooit. Ik stel me het kind voor dat vraagt naar wat je dan nooit weet en ik zou benieuwd zijn naar het antwoord van de ouders. Ik ben er niet gerust op, op dat antwoord. Maar Brandpunt stelde zich dat helemaal niet voor. Brandpunt knikte begrijpend bij alles wat de ouders aan de keukentafel aan zorgen te berde brachten en kwam geen moment op de gedachte dat de reactie van ouders doorwerkt in de opvoeding van hun kinderen. Hoe? Ook daar ben ik niet gerust op.

De teneur van de uitzending was dat burgemeesters te weinig bevoegdheden hebben om te bepalen waar een pedo wel en niet mag wonen. Want, je zult maar in de buurt van een pedo wonen. Nu we het er toch over hebben, je zult maar in de buurt van een aso wonen. Je zult maar in de buurt van een voormalige moordenaar wonen. Je zult maar in de buurt van een regelmatig veroordeelde geweldspleger wonen. Je zult maar in de buurt van een autobestuurder wonen die ernstige, misschien dodelijke, slachtoffers heeft gemaakt. Je zult maar in de buurt van notoire hooligans wonen, of van mensen met een wietplantage in huis, of van een alcoholist die huis en haard verwaarloost, of van een gestoorde die wel weet hoe je het gas aan maar niet hoe je het weer uit zet, of van dealers, of van witwassers, of van, ja van wie niet eigenlijk?

De autoriteiten zullen nog veel begrip nodig hebben, zoveel zelfs dat hun autoriteit het ongetwijfeld gaat begeven. Of zijn we dat punt al gepasseerd?

4 november

=0=

 

 

Tersluiks

In The Atlantic stond (met dank aan De Correspondent voor de verwijzing) enige tijd geleden een overzichtje met tien tersluikse economische (stealth economic) trends, opgetekend door Noah Smith. De trends zijn opgetekend vanuit het perspectief van de VS maar dat staat noch de pret noch het belang ervan in de weg. Dit zijn ze:

  1. zonne-energie was duur, wordt goedkoop, met alle gevolgen vandien voor de producenten en distributeurs van fossiele energie
  2. de immigratiestroom verlegt zich van Latijns-Amerikanen (Mexico in het bijzonder) naar (veelal hoogopgeleide) Aziaten
  3. de snelle bevolkingsgroei van China wordt opgevolgd door een daling van de Chinese bevolkingsomvang. De Chinese economie van de goedkope arbeid zal zich aan moeten passen
  4. van een enorme groei in de uitstoot van CO2 naar een afname van de uitstoot in de VS, een afname die naar verwachting zal voortgaan, met als consequentie dat de rol van China als de voornaamste veroorzaker van de wereldwijd nog altijd stijgende uitstoot steeds opvallender wordt
  5. de loopbaan- en inkomensbonus van een universitaire opleiding neemt niet langer toe maar stagneert en het aantal nieuwe studenten in de VS is eveneens niet langer aan het stijgen maar recent zelfs enigszins aan het dalen
  6. de automobiliteit van de Amerikanen neemt niet langer gestaag toe maar gestaag af, en de passagiers voor en de omzetten van het openbaar vervoer nemen toe
  7. de exploderende kosten van de gezondheidszorg en de exploderende budgettekorten in de gezondheidszorg maken plaats voor incrementele kostenstijgingen en een dalend tekort. Obamacare werpt zijn schaduw vooruit
  8. er is veel geschreven over de opmars van de BRIC landen die de wereld veroveren, maar de enige blijvende ‘bric in the wall’ is China. De andere landen zijn tegen de muur op gelopen, ze hebben fors vaart moeten minderen en hebben groeipercentages van 2 tot 3% terwijl China nog altijd op 7 ½ % zit.
  9. de dagen van de geldmakelaars, adviseurs en consultants die slimmer dan de markten dachten te zijn en op basis daarvan hun veelgevraagde en hoogbeloonde diensten aanboden zijn geteld want we zien een verschuiving van ‘actief’ naar ‘passief’ management van beleggingen in investeringen en fondsen, van een beleid van ‘de markt verslaan’ naar ‘de markt volgen’
  10. China koopt de schuld van de VS niet langer op, China verkoopt die schuld en Japan doet hetzelfde. De VS verkoopt zijn schulden steeds meer binnenslands, aan zijn eigen mensen

Ik geef het maar voor wat het is omdat ik vermoed dat het veel is. Tegelijk vraag ik me af of we in ons land met onze regering en met onze pratende hoofden niet bezig zijn met de vorige oorlog.

2 november

=0=

 


Klassiek

Het heeft even geduurd maar goed, ik ben weer bekomen van mijn verbijstering over de bijdrage van Paul Schnabel aan de NTR-Academie. Hij had het, afgelopen zondag, over de verzorgingsstaat en de titel van de eerste op het scherm afgebeelde sheet was: van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Heel actueel weer. Maar, zo legde hij het groepje toehoorders uit, slechts weinigen zijn tot dusver stil blijven staan bij de vraag wat de klassieke verzorgingsstaat nu eigenlijk inhield. Dat zou hij nu eens uitleggen, opdat we het nooit meer vergeten.

De klassieke verzorgingsstaat ging over sociale zekerheid die, aldus Schnabel, begon met de ouderdomspensioenen. Dat is niet waar, de verzorgingsstaat begon bij de ongevallen- en invaliditeitswetten zo ongeveer vanaf de vorige eeuwwisseling, plakte daar ouderdom- en nabestaandenwetten aan vast (als vorm van dan wel consequentie van ‘invaliditeit’), maakte een aarzelend begin met het reguleren van woningen en gezondheidszorg, bemoeide zich her en der met werkloosheidskassen en werd een ‘staat’ door de naoorlogse transformatie van alle collectieve sociale initiatieven (kassen, onderlinges, sociale woningbouwcorporaties enz.) in door de overheid gereguleerde, gecontroleerde en min of meer gefinancierde dan wel gesubsidieerde instanties en instituties. Niets daarvan is terug te vinden in het verhaal van Schnabel. Bij hem begint de verzorgingsstaat in 1947 en alles wat eraan vooraf is gegaan bestaat niet. Een dwaallicht, die man, maar het kan nog erger.

De verzorgingsstaat heeft zich in de eerste naoorlogse decennia uitgebreid over vrijwel elk levensterrein, alles om er voor te zorgen dat armoede werd uitgebannen, extremistische politieke stromingen de pas werd afgesneden, en participatie werd aangemoedigd. Tot zover Schnabel. In de meest optimistische variant (maar dan heeft Schnabel ons gezelschap al lang verlaten) ging het dan niet alleen over arbeidsparticipatie maar ook, en misschien wel bij uitstek, over burgerparticipatie. Van dat laatste is weinig terechtgekomen maar velen denken bij de verzorgingsstaat nog altijd liever aan rechten dan aan uitkeringen, liever aan een burgerschap dat behalve de componenten van burgerrechten en politieke rechten de sociale rechten als de voltooiing ervan opvat en verdedigt. Zonder sociale rechten zijn velen niet eens in staat tot burgerparticipatie, zelfs als ze zouden willen. Dat is het echte probleem in het wollige betoog van Schnabel: dat we het over rechten zouden moeten hebben kwam nergens in het verhaal voor. Toch is dat de kern van de verzorgingsstaat, en dus ook van de ‘klassieke’ verzorgingsstaat waar Schnabel over repte. Hij had het over uitkeringen die uit de hand zijn gelopen en die met een beroep op de betaalbaarheid in omvang en aantal teruggebracht zullen worden. Hoe? Daar ging hij niet op in. Toch had het voor de hand gelegen te denken aan het afbouwen van rechten en hun vervanging door ‘voorzieningen’. De door Schnabel ongetwijfeld bewonderde Dahrendorf wees daar, onder de noemer van het ‘moderne sociale conflict’, al vijfentwintig jaar geleden op. Dat conflict hebben we intussen maar Schnabel heeft het liever over het geld dat het allemaal kost. Dovemansoren, dat zal het zijn.

Gegeven de invalshoek van de sociale rechten en de daarin besloten doelstelling van de burgerparticipatie, is de prominente positie van het ouderdomspensioen wel te verdedigen. Gegeven de relativering van de invalshoek van sociale rechten en de gelijktijdige versmalling van burgerparticipatie tot arbeidsparticipatie, is op zijn beurt de omzetting van de AOW in een steeds meer aan het arbeidsverleden gerelateerde voorziening verklaarbaar. Politici in Nederland moeten weinig van burgerparticipatie in het domein van de politiek hebben, politici hebben liever tevreden burgers dan politiek actieve burgers. En daarmee is de verzorgingsstaat, met zijn belofte van het scheppen van de voorwaarden voor het deelnemen van elke burger aan de openbare zaak, de das omgedaan. Een recht is in een rechtsstaat iets dat je met z ’n allen hebt en met z’n allen verdedigt, een voorziening is iets waarvan je nooit zeker bent en die je altijd moet delen in de wetenschap dat meer aanspraken de spoeling verdunnen, met jaloezie en naijver als voorspelbaar resultaat.

De teloorgang van de verzorgingsstaat is geen financiële kwestie, het is een kwestie van het veranderen van rechten in voorzieningen. In het arbeidsrecht en het bredere sociale recht zien we er de resultaten van. En inderdaad, bouw de rechten af en je kunt op je vingers natellen dat ‘participatie’ de enig overgebleven weg is. Van de verzorgingsstaat blijft alleen de staat als controleur over. De verzorging wordt uitbesteed. Treurig dat Schnabel wel iets van wetten kent en niets van rechten. Je zou bijna denken, heel klassiek, dat hij een politieke functie ambieert.

1 november

=0=