DAGBOEKHOUDER
Aantekeningen van een ongeduldige toeschouwer

Ton Korver

Amsterdam 2014

Ga naar Archief:
2007–2008–2009–2010–2011–
2012–2013-2014


Om naar het begin van de pagina te gaan: klik op =0=

Oktober

Sparen

Psychotherapie

Kramp

 

September

Tekstschrijver

Predestinatie

Vorderen

Vormgeven

Vieze smaak

Lang

Stoer

Op herhaling

Schaamlap

Kraam

Duister

 

Augustus

Schot

Plafond

Fles

Zelfredzaam

Polonaise

Ondermijnen

Vakantiepost

Wereldheerschappij

Val

Ik heb kennis aan

Licht

Juli

Scherm

Grahame

Onzichtbaar

Stamboom

Claim

Lelijk

Normale actie

Vizier

Schoolvoorbeeld

Ressentiment

Juni

Leugen

Stempel

Denken

Vrijwaring

Falen

Geheim

Onbepaald

Wandeling

Plan

Geschrokken

Afkoop

Mandje

Hulpeloos

Onbesproken

Onzichtbaar

Vadertje Markt

Schaal

Activiteit

Patrimoniaal

Last

Mei

Hart

Rechtsgelijkheid

Hervorming

Passend

Opruiing

Deflatie

COR

Minder

Dwingend

Spoeling

Kwartier

Consumenten

ECBA

Humor

Oosthoek

Dovemansoren

Normaal/abnormaal

Gesprek

Onmacht

Uitweg

Breken

Zondagsrust

Wachtkamer

April

Eigenbelang

Scheef

Defensie

Schaamteloos

Voorbijgaand

Meent

Krabbenmand

Bruin

Glad

Dienst

Drie jonge honden

 

Maart

Bezuinigen

Onverdraaglijk

Juridisch Formaat

Korfbal

Kleinzielig

Isolement

Wethouder

Ziel

Schuld

Meerstemmig

Moment

Merk

Wachtend

Plicht versus plicht

Afgescheiden

 

 

 



Maxima Moralia
 
Dat had ook de titel kunnen zijn van dit bundeltje aantekeningen. Maar ik wil niet overdrijven. Zo dicht op de huid zitten me de sketches hieronder nu ook weer niet. Ze gaan over dingen die me bezighouden en waar soms de handen van jeuken. Dat is nog niet hetzelfde als het ‘verzonken in ervaring’ dat de Minima Moralia van Adorno als keurmerk heeft. Je moet afstand weten te bewaren. Dat geldt voor de politiek – die karakterlozer wordt met elke nieuwe stap om vooral dicht bij de burger te blijven – en het geldt voor mij.

Niettemin, het kan altijd beter. En dat is een tweede verschil tussen mij en het inspirerende voorbeeld van Adorno. Er is geen goed leven in het slechte is een dictum dat nog uitgaat van een herkenbaar onderscheid tussen goed en kwaad. Daaruit vloeit het oordeel voort. Inmiddels twijfelen we ook daaraan. Dat is geen reden tot wanhoop. Eerder het omgekeerde. Twijfel is, met de gave ons te kunnen vergissen, de opmaat voor schaven en beschaven. Dat wordt makkelijk vergeten, en hoe drukker we het hebben hoe makkelijker. Ik ben aan diezelfde drukte gebonden. Vandaar het ongeduld, gekoppeld aan de afstand die ik met de woorden ‘aantekeningen’ en ‘toeschouwer’ verbind en het voorbijgaande dat meeklinkt in de titel waar ik uiteindelijk voor heb gekozen: dagboekhouder.

 


FiB
tijdschrift Filosofie in Bedrijf

Archief

Dagboekhouder 41
juli - augustus 2014

Dagboekhouder 40
mei - juni 2014

Dagboekhouder 39
maart - april 2014

Dagboekhouder 38
januari - februari 2014

Dagboekhouder 37
november - december 2013

Dagboekhouder 36
september - oktober 2013

Dagboekhouder 35
juli - augustus 2013

Dagboekhouder 34
mei - juni 2013

Dagboekhouder 33
maart - april 2013

Dagboekhouder 32
januari - februari 2013

Dagboekhouder 31
november - december 2012

Dagboekhouder 30
september - oktober 2012

Dagboekhouder 29
juli - augustus 2012

Dagboekhouder 28
mei - juni 2012

Dagboekhouder 27
maart - april 2012

Dagboekhouder 26
januari - februari 2012

Dagboekhouder 25
november - december 2011

Dagboekhouder 24
september - oktober 2011

Dagboekhouder 23
juli - augustus 2011

Dagboekhouder 22
mei - juni 2011

Dagboekhouder 21
maart - april 2011

Dagboekhouder 20
januari - februari 2011

Dagboekhouder 19
november - december 2010

Dagboekhouder 18
september - oktober 2010

Dagboekhouder 17
juli - augustus 2010

Dagboekhouder 16
mei - juni 2010

Dagboekhouder 15
maart - april 2010

Dagboekhouder 14
januari - februari 2010

Dagboekhouder 13
november - december 2009

Dagboekhouder 12
september - oktober 2009

Dagboekhouder 11
juli - augustus 2009

Dagboekhouder 10
mei - juni 2009

Dagboekhouder 9
maart - april 2009

Dagboekhouder 8
januari - februari 2009

Dagboekhouder 7
november - december 2008

Dagboekhouder 6
augustus - oktober 2008

Dagboekhouder 5
april - juli 2008

Dagboekhouder 4
januari - maart 2008

Dagboekhouder 3
augustus - december 2007

Dagboekhouder 2
mei - juli 2007

Dagboekhouder 1
januari - april 2007

 

Wachtkamer

Vorige week dinsdag overleed mevrouw L. Ze was ruim negentig jaar. In het verpleeghuis had ze een kamer twee deuren verwijderd van de kamer van mijn schoonmoeder. Ze had twee kinderen die ze nooit zag en die ook niet bij de crematieplechtigheid, afgelopen woensdag, verschenen. Wel was daar haar ex-schoonzoon, die haar altijd regelmatig had bezocht, en een neef die aan het eind de aanwezigen bij de plechtigheid enigszins aangedaan bedankte voor hun komst. Er was personeel van het verpleeghuis en een enkele bewoonster, zoals mijn schoonmoeder. Ook in de negentig, zoals alle bewoonsters. Op andere verdiepingen is nog wel een enkele man te vinden, hier niet. De verdiepingen tellen weinig mensen, tien of minder. Het is een kleine wereld, mijn schoonmoeder moest erg wennen toen ze er kwam. Ze voelde zich weggezet door haar kinderen. Langzamerhand wordt de wereld daar wat gewoner voor haar, maar thuis is het niet en dat zal het ook niet worden. Eerder nog zal ze elk gevoel voor haar omgeving kwijtraken en daarmee elke voorstelling van thuis. Wat blijft is de onrust van het gemis, de onzekerheid over waar ze is, de onbekendheid met plaatsen en mensen. Ze was nooit heel sterk in het opbrengen van enige belangstelling voor haar omgeving. Ze was haar eigen omgeving, een omgeving die vandaag de dag is teruggebracht tot een herinnering aan ruwweg de eerste dertig jaar van haar leven. Daarom, overlijden noch crematieplechtigheid deden haar wat maar ook een tochtje naar de begraafplaats breekt de dag even. Een uitje.

Mevrouw L. was tot december vorig jaar een opgewekte vrouw, luide stem, altijd vriendelijk en meestal te vinden in de huiskamer van de verdieping waar ze woonde. Ze had zich verzoend met het verpleeghuisbestaan. Ze was gewend. Ze las het Parool nog, als één der weinigen van de verdieping. Tot december. Ze is gevallen en van die val is ze niet meer hersteld. Ze vermagerde, werd zwijgzaam, lag vaak op bed. En nu is ze dood. In de korte tijd dat mijn schoonmoeder daar nu woont, is mevrouw L. al de tweede die is overleden. Ik heb de indruk dat de overige bewoonsters daar minder door worden opgeschrikt dan door de komst van nieuwe bewoonsters. Het personeel wordt geraakt door een overlijden, de bewoonsters veel minder.

Waaraan mevrouw L. is overleden is me niet bekend. Vaak is er ook niet één oorzaak aanwijsbaar maar is het een optelsom van ouderdomsgebreken, een optelsom die nog maar een kleine gebeurtenis nodig heeft om finaal te worden. Verpleeghuizen zijn de plekken waar dergelijke optelsommen bij elkaar worden geplaatst. Wachtkamers van de dood heeft Anne-Mei Thé ze genoemd.

Wanneer breekt de finale aan? Dat is een vraag waar de familie van een bewoonster in kan interveniëren door aan te dringen op doorbehandeling terwijl de verpleeghuisarts, de verplegenden en de verzorgenden daar de zin niet meer van inzien en liever zouden overgaan op een behandeling die pijn vermijdt maar geen genezing meer nastreeft. Versterving dus. Laten versterven komt veel voor, niet omdat er een medische noodzaak voor bestaat maar wel een menselijke. Bij somatische bejaarden kunnen ook die hun stem laten gelden. Bij psychogeriatrische bejaarden ontbreekt als het echt ernstig wordt hun stem. Er wordt over hen, voor hen en zonder hen beslist.

Zover is het met mijn schoonmoeder nog niet. Maar het gaat komen. Ze zit in de wachtkamer en haar enige troost is dat ze niet weet dat het een wachtkamer is. Omdat ze het als een tijdelijk adres ziet, dit verpleeghuis, geen voorbode van haar dood maar een voorbode van een ander huis. Ze heeft het nog wel eens over een ander verpleeghuis, waar wat meer te doen zou zijn. Die verpleeghuizen zijn er en ze staat ook ingeschreven bij enkele van die huizen. Ik vermoed dat als ze overgeplaatst wordt naar een ander huis, ze weer om een ander huis zal vragen. Alsof ze perfect doorheeft dat de mogelijkheid van een ander adres inhoudt dat je nog niet bij je laatste adres bent aangekomen.

Ik weet dat het moment dat ze niet meer om een ander huis zal vragen zal komen. Als ze zover is, is het voorbij, hoe lang het verder ook nog mag duren.

3 mei

=0=
 


Eigenbelang

Eigenbelang moet leidend zijn in het denken over de internationale orde. Het is, zag ik bij René Moerland in NRC Handelsblad van vandaag, de opvatting van premier Rutte. Tevens is voor Rutte de EU slechts één van de internationale organisaties waar Nederland lid van is. Dat spreekt, eigenbelang laat zich niet dwingen door één organisatie, eigenbelang kiest z’n eigen weg. Feitelijk klopt er niets van. De EU is op tal van terreinen nogal dwingend, in het bijzondere op het economische en de EU poogt z’n greep te verstevigen door ook het monetaire en financiële domein aan verplichtende regels te binden. En daar wringt het voor Rutte. Niet nog meer verplichtingen. Rutte, de man zonder visie, beschreef met z’n eigenbelang in één zin de politieke visie van het neoliberalisme – zorg ervoor aan niets vastgebakken te zitten. Verheugend is dat de politieke visie zo fraai harmonieert met de economische visie van het neoliberalisme. Rutte mag dan geen visie hebben, een visionair is de man wel degelijk.
Het hoeft geen verbazing te wekken dat Rutte daarom tegen de bindende afspraken was die Van Rompuy aan de EU wilde opleggen. Aan bindende afspraken heeft Rutte een broertje dood – zie boven. Bindende afspraken zijn voor anderen, niet voor hem. Ze passen niet in zijn eigenbelang. Ik lees in de kranten dat Rutte dat, tijdens een wandelingetje, ‘geagiteerd’ heeft meegedeeld, met als dreigement dat hij altijd nog uit de euro kon stappen als Van Rompuy aan z’n plan zou vasthouden. Over wat precies door wie is gezegd krijgen we natuurlijk nooit uitsluitsel maar mij intrigeert de ‘agitatie’ van Rutte. Was het een vetodreiging, een exit-dreiging? Daar komen we wel uit, hoezeer enkele fracties in de Tweede Kamer ook hun best doen er iets geruchtmakends van te bakken.
Ik vermoed dat als Rutte geagiteerd is hij zijn teflongezicht opzet. We zien er niets van. Zijn zogenaamde woede-uitbarstingen zijn bedacht, ze horen bij een imago dat de man koestert en vertroetelt. Nu ja, ook Rutte vergist zich wel eens en haalt uit waar hij dat beter kan laten. Een enkele keer. In het bijzonder uiteraard als er eens geen derden bij zijn. Het kan dan ook niet anders dan dat Rutte zich in zijn gesprek met Van Rompuy onbespied waande, gevrijwaard van vreemde blikken en luistervinken. Hij zal erop vertrouwd hebben dat wat hij en Van Rompuy bespraken tussen hen zou blijven en dat, zou Van Rompuy er ruchtbaarheid aan willen geven, Van Rompuy dat vooraf wel had gezegd, dan wel bekendmaking in overleg met hem, Rutte, zou regelen. Nee dus. Van Rompuy heeft Rutte een streek geleverd.
Waarom? Ook dat is niet moeilijk te raden. Ook van Rompuy heeft z’n eigenbelang, kent het, en handelt ernaar. Rutte heeft een koekje van eigen deeg gekregen. Laat dat een les zijn Mark: gooi dat teflonmasker nooit af en vertrouw niemand. Ook jezelf niet. Lastig is het wel – vandaar de woede-uitbarstingen. Hou vast aan je grondregel van geen verplichtingen. Neem je eigen credo ter harte en leef ernaar. Eigenbelang is iets anders dan welbegrepen eigenbelang maar in beide gevallen moet je op z’n minst begrijpen wat je belang is. Bij Rutte kunnen we daar, niet voor de eerste keer, aan twijfelen.

30 april

=0= 

 


Scheef

Het zal niet ironisch bedoeld zijn, maar dat de PISA (Programme for International Student Assessment) onderwijsmetingen tot scheve resultaten leiden is een uitkomst die de opstellers van PISA best vooraf hadden kunnen weten. Dat heb je zo met metingen. Je brengt contextafhankelijke, door tijd beïnvloede en daarom heterogene verschijnselen van een bepaalde soort op één noemer en je doet de verschijnselen onvolledig recht.
De Groene heeft uitgepakt met een dubbelnummer over onderwijs: Hoe goed is ons onderwijs nog? Het antwoord is dat we dat niet weten omdat we niet weten wat ‘goed’ is. Tenzij we onverkort PISA hanteren en accepteren. Vinden we dat PISA te veel behept is met nadelen dan staan we met lege handen. Een eerste hoofdnadeel nadeel is de internationale vergelijking als zodanig. Een tweede hoofdnadeel is de eenzijdige nadruk op cognitieve prestaties. Een derde nadeel is dat ook cognitieve prestaties aan het meetinstrument ontsnappen. Ik ga op alle drie in – aan de hand van een artikel van Casper Thomas in De Groene (De scheve score van Pisa) – en eindig met het raadsel waarom we ondanks de nadelen toch aan PISA vasthouden.
Een internationale meting moet natuurlijk in land A hetzelfde vragen als in land B. Bovendien moet de test aan de hand waarvan de scores van de leerlingen worden opgesteld en vergeleken, bij elke nieuwe meting dezelfde zijn en overal compleet en op identieke wijze worden afgenomen bij alle leerlingen. Aan geen van deze eisen wordt voldaan. Elke nieuwe testafname richt zich op wat anders (en de lacune die is ontstaan door alles wat minder nadruk heeft gekregen ten opzichte van een eerdere, andere, test wordt vervolgens aangevuld met een wonderlijke ‘als-dan’ procedure: als ze die vraag wel hadden gehad zou de uitkomst vermoedelijk de volgende zijn), de testvragen meten daarom én niet altijd prestaties maar door derden veronderstelde waarschijnlijkheden én ze meten elke keer iets nieuws. Ook worden vragen bij de analyse soms verwijderd, als blijkt dat ze in sommige landen niet goed werken. Vragen worden verder aangepast aan het land en de taal van dat land. Wat meten we dan nog? Prestaties? Onderwijsmethodes (je kunt een en hetzelfde op verschillende manieren aanbieden)? Schoolsystemen? Het belang dat een land aan PISA hecht, een belang dat aan de leerlingen op verschillende manieren kan worden voorgehouden (: de eer van je land staat op het spel; dan wel: het is maar een testje)? De duur van een test speelt een rol: niet iedereen houdt de aandacht er de hele tijd bij en dat levert per land soms behoorlijke verschillen op. Het zal niet verbazen dat andere meetmethoden (genoemd wordt de Trends in International Mathematics and Science Study) tot heel andere uitkomsten leiden.
De nadruk op cognitieve vaardigheden is een oude bekende, die we ook in de Cito-toets tegenkomen. Maar, nog los van het bezwaar dat het een eenzijdige nadruk is, meten we die vaardigheden ook? Daar kun je aan twijfelen, lees ik in het artikel van Annemiek Verbeek, Trainen voor de test. Wie ooit iets met het onderwijs te maken heeft gehad kent het verschijnsel: zodra het antwoord op een vraag in een voor alle docenten voorgeschreven antwoordmodel vastligt leid je slechts op voor dat model. Je leert geen vak, je leert voor de test: teaching to the test. Dat dit niet hetzelfde is blijkt uit de bureaus die hier een aantrekkelijke markt in zien voor alle ouders die het kunnen betalen: faalangstcursussen, trainingsbureaus.
Dus ja, waarom hechten we zo aan die vergelijkende cijfers en scores? Het hoort, zo lees ik bij Casper Thomas, bij de ‘mondiale audit explosion’. Een ranglijstjesmanie dus, preciseert Thomas. Alles dient geformatteerd te worden naar de vereisten van een classificatieschema dat – naar men veronderstelt – de concurrentie tussen mensen, scholen, landen en werelddelen zal aanwakkeren. Het is de natte droom van de maakbaarheid revisited.

29 april

=0=
  

 

Defensie

Gisteren bepleitte Halbe Zijlstra een groter defensiebudget. Dat was nodig. Het mocht niet uit hogere belastingen komen, maar over zorg en sociale zekerheid viel best te praten. De defensie moet geen Europese zaak zijn – de EU landen moeten wel hun budget ophogen maar niet hun bronnen poolen in een gemeenschappelijke defensie want daar hebben we de NAVO voor. Daar verschilt Zijlstra dan van mening met D66 en PvdA, die in Europese verkiezingsprogramma’s meer samenwerking willen in EU-verband en onder EU-regie. D66 wijst er op dat de EU lidstaten gezamenlijk meer aan defensie uitgeven dan Rusland of China en dat de EU ongeveer de helft van het budget van de VS spendeert, zij het met veel minder operationele capaciteit dan de Amerikanen. Het is niet in de eerste plaats een kwestie van geld – zoals Zijlstra beweert. Het is in de eerste plaats een kwestie van een gebrek aan en van een gebrekkige samenwerking. Er is geen Europese defensie omdat we bijvoorbeeld niet gezamenlijk inkopen, gezamenlijk opleiden, gezamenlijk trainen, tot taakverdeling overgaan en bij die taakverdeling een dwingende coördinatievorm optuigen.

De EU is intern een groot defensief succes geweest – de gewapende strijd binnen de EU en tussen de Europese grootmachten (Duitsland, Frankrijk, Engeland, Italië) is al bijna ondenkbaar geworden. Een eeuw geleden dachten de mensen aan weinig anders als het om gewapende strijd ging. Maar de buitengrenzen van de EU zijn minder eenvoudig als opgave en de tegenwoordigheid van de EU in de rest van de wereld is op het gebied van defensie – de gewapende arm van het buitenlands beleid – het noemen niet waard. En dat zal het ook niet worden zolang de oude gedachte van een Europese defensiegemeenschap niet wordt afgestoft.

Als het aan de VVD ligt zal het nooit zover komen. Het lijkt me een interessant punt voor de komende Europese verkiezingscampagnes. Meer of minder Europa krijgt plotseling een lading die het voorheen niet had. Defensie, jawel. Met dank aan Poetin.

28 april

=0=

 


Schaamteloos

Schaamteloze afroming. Dat vindt D66 van de gemeentelijke erfpacht in Amsterdam. Schaamteloos is volgens D66 niet het afromen, schaamteloos is dat de gemeente meedeelt in de stijging van de grondprijzen. Nu weet zelfs D66 dat de prijs van een huis amper bestaat in de prijs van de stenen en van het ontwerp, de prijs zit in de grond – en in de financiering van de grond. Voor D66 is de schaamte voorbij als de grond in handen is van speculanten. Zoals alles moet ook de grond worden uitgeleverd aan financiële belangen. Dat je vervolgens kunt fluiten naar sociale woningbouw is evident – behalve voor D66, en voor Groen Links, maar die mogen de parkeertarieven verhogen en dat is ook wat. Niet dat het auto’s zal tegengaan maar de kans dat iedereen er een auto op na kan houden neemt af en de kans dat sommigen er zelfs twee auto’s op na kunnen houden neemt toe – omdat er voldoende mensen zijn die best twee parkeervergunningen kunnen betalen, ook als die per vergunning duurder worden. Het is niet de eerste keer dat Groen Links het spoor volledig bijster blijkt te zijn en zich knollen voor citroenen laat verkopen. Het zal er wel bij horen, bij de hervormingsgezinde agenda van D66, waarvan die partij vermoedt dat de VVD die wel zal delen en de PvdA niet omdat de PvdA, hoeveel van dit soort hervormingen ze ook bereid zijn te omarmen om vooral maar te mogen blijven besturen, volgens D66 lijdt aan het syndroom van de status quo.

Paternotte is D66 in de geest van Pechtold. Sociaaleconomisch rechts, even rechts als de VVD. Geef de VVD de kans om zonder de PvdA te regeren en ze grijpen hem. Dat was tot dusver niet het geval met D66. Nu wel. Eindelijk is D66 niet langer pragmatisch maar dogmatisch, het dogmatisme van de neoliberale tijdgeest heeft de partij in zijn greep genomen. Geld, grond en arbeid moet je niet vermarkten, dat was het oude programma. Het geld is in handen gegeven van geldscheppende banken en schaduwbanken waar de monetaire autoriteiten naar adem happend achteraan hobbelen, arbeid is in de visie van D66 zo ‘mondig’ geworden dat het zichzelf maar moet redden en het restje grond dat nog niet was verpatst wordt nu ook op de markt gegooid. Exit erfpacht, enter hervorming. De hervormingen van D66 bestaan uit het ongedaan maken van eerdere hervormingen, in het herstel van een teloorgegane status quo. Velen van rechts hebben de eerdere hervormingen (geld onder centraal en onafhankelijk gezag, arbeid beschermd door arbeidsrecht en sociaal recht, grondpolitiek zodanig dat ook de politieke gemeenschap ervan profiteerde) altijd met lede ogen aangezien en nu kunnen ze, met de principiële steun van D66, het karwei van terugdraaien eindelijk afmaken. Afromers aller landen, verenigt u.

Schaamteloos is dat D66 het ongedaan maken van de voornaamste hervormingen van de 20e eeuw als hervorming verkoopt. Terug naar de status quo ante. De partij die het pragmatisme in z’n vaandel droeg blijkt geen vaandel te hebben en een windvaan te zijn. Ik denk dat D66 er met de VVD best uitkomt. Wat Groen Links daar ook van vindt.

27 april

=0=

 


Voorbijgaand

Je moet fysiek, mentaal en sociaal actief blijven. Dat is het advies dat ik uit twee recent verschenen boeken over veroudering haal (A. Aleman, Het Seniorenbrein verscheen in 2012, R. Westendorp, Oud worden zonder het te zijn, in 2014). Het is een nieuwe invulling voor het ‘van oude mensen, de dingen die voorbij gaan’. Het fysiek krijgt klappen, het mentale gaat stroever, het sociale verdwijnt met je vrienden en geliefden. Voorbij. Het gebeurt, dus dat is de vraag niet. Hoe het gebeurt, dat is de vraag. Immers, we worden steeds ouder (‘elke week krijgen we er een dag bij, of: elke dag komt er zes uur bij’; Westendorp, o.c.: 122).  Het hoe wordt daarom ook belangrijker. Daar komt het advies vandaan en het komt omdat je het zelf kunt beïnvloeden. En de maatschappij kan het beïnvloeden omdat tal van regelingen gebaseerd zijn op kalenderleeftijd, terwijl biologische leeftijd en kalenderleeftijd uiteen kunnen lopen omdat veroudering niet voor iedereen hetzelfde is en bovendien sterk afhankelijk is van de periode, inclusief de technologie van die periode, waarin je leeft (Westendorp, o.c.: 27-33, 225).

Maatschappelijk belangrijk is bovendien dat de geneeskunde eerder op jong dan op oud is gespecialiseerd, dat specialisatie eerder een rem dan een impuls is voor de velerlei tegelijk optredende aandoeningen van de oudere, en dat specialisatie tot vormen van coördinatie en ‘management’ die voor de ouderenzorg van geen betekenis zijn – maar wel veel van het zorgbudget consumeren (o.c.: 230-236). De zorg is simpelweg niet op ouderen ingericht en dat is ook niet zo raar omdat we evolutionair zo ongeveer wel zijn uitgespeeld als we de vijftig zijn gepasseerd (we ‘mogen’ dan verouderen, zie Westendorp, o.c.: 56-58) en we eeuwenlang ook gemiddeld niet ouder werden dan vijftig. Die erfenis van eeuwen verklaart ook nog de huidige architectuur van de geneeskunde en de gezondheidszorg. Het treurige is dat we met tegenwoordig met biologische argumenten voor iedereen de kalenderleeftijd van het pensioen verhogen, ongeacht de vraag hoe het staat met de biologische leeftijden van ‘iedereen’ (ook Westendorp, o.c.: 194-195 en 248-251, doet dit, het is een klein gebrek in een mooi boek).

Actief blijven dus, dat is de boodschap. Wandelen, fietsen, bewegen en bewegen. Boeken lezen schijnt goed te zijn want dan moet je wel eens denken en nadenken. Gezelschap is belangrijk, misschien wel het belangrijkste van alles. Intrigerend is de constatering van Aleman dat ouderen er goed aan doen het spirituele te verwelkomen (spiritualiteit, levenskunst, mindfulness en andere soorten meditatie). Wat dat is, dat spirituele, blijft wat onduidelijk maar laten we het er op houden dat het erop neerkomt dat het een manier is om aan jezelf voorbij te gaan om weer bij jezelf terug te komen. Je relateert en relativeert jezelf en vindt daarin de betekenis van jezelf voor je zelf en anderen. De impliciete waarschuwing is dat als je nooit aan jezelf voorbij gaat je ook nooit jezelf zult vinden. Je kunt natuurlijk ook gewoon zeggen dat je op een gegeven moment de balans wilt opmaken en er dan achter komt dat het opmaken van een balans zonder waarderingsgrondslagen voor de diverse activa en passiva niet lukt. Ik had er meer van willen weten – de enkele pagina’s die Aleman eraan wijdt (o.c.: 177-181) suggereren een verband tussen breinveroudering en spiritualiteit maar zelfs bij een oppervlakkige lezing valt al op dat het niet om ‘een’ maar om een hele serie verbanden gaat, verbanden die er allemaal wel wat mee te maken hebben en als het zo ligt, dan weet ik nog niet veel. Ook met de enkele opmerkingen van Westendorp over optimisme en levenslust schiet ik niet heel veel op – met uitzondering van zijn observatie dat veroudering en levenslust ‘goeddeels onafhankelijk’ van elkaar zijn (o.c.: 239).   

Intrigerend is ook de constatering van Westendorp (o.c.: 56-79 en passim) dat een groot nageslacht de gemiddelde levensduur van de verwekkers ervan negatief beïnvloedt. Handzaam geformuleerd: ‘hoe meer nageslacht, hoe korter het leven’ (: 61). De ‘ultieme’ verklaring van het waarom van veroudering is ‘dat we investeren in vruchtbaarheid ten koste van ons eigen lijf’ (: 170). Het hoe verschilt per persoon en diens omgeving, het waarom niet. Is dat zo? Voor de soort zal het wel opgaan want de omgeving (de bronnen die ons in leven moeten houden) is rekbaar maar niet eindeloos rekbaar. Voor de soort geldt vroeger of later de wet van het tekort: wat de ene persoon krijgt gaat aan de neus van de ander voorbij en op is op. Dus, hoe meer nageslacht, hoe minder voor de rest. Maar dat geldt natuurlijk niet individueel omdat we dan niet (althans steeds minder) over ‘tekorten’ hoeven te spreken en steeds meer over ‘schaarste’ (de keus in een situatie van surplus) moeten spreken en het aardige van een surplus is nu net dat wat je aan je kinderen geeft niets afdoet aan wat er voor jou nog ter beschikking staat – je kunt zelfs nog wat overhouden. In plaats van met een bronnenvraagstuk zoals bij een tekort hebben we bij een surplus te maken met een verdelingsvraagstuk.

Dat leidt me tot een afsluitende kanttekening. Het surplus is van gedaante veranderd. Sen wees erop dat tekorten in een democratische samenleving bestreden kunnen worden – er is geen tekort meer, er is alleen een gebrek aan democratische besluitvorming over de verdeling van goederen en diensten. Die regel blijft staan, maar voor democratie heb je een politieke gemeenschap nodig en in het huidige financiële tijdsgewricht ontbreekt precies die politieke gemeenschap. Ouderdom is niet langer een kwestie van bronnen, het is een kwestie van claims op bronnen, van financiële claims op bronnen, van de bronnen van vandaag en meer nog van de bronnen van morgen.

In ons land wordt de zorg niet met zorgcriteria verdeeld maar met financiële criteria. Financiële claims (we moeten allemaal bijdragen aan het verkleinen van begrotingstekort en staatschuld) hebben de voorrang. Ook een vorm van onderhoud, van het onderhoud van de machinerie van de financiële claimcultuur. Wij gaan voorbij, die cultuur niet. Die houden we in stand, en we zorgen ervoor dat er geen zand in kan komen.

25 april

=0=


Meent

Als zelfstandig naamwoord staat meent voor gemeente, de gewone burgerij, de gemeenschappelijke weidegrond. Wat in Groot Brittannië ‘commons’ werd genoemd was de meent voor ons. Een begrensde gemeenschap met begrensde voorzieningen die gezamenlijk werden beheerd en onderhouden. Je hebt er geen staat voor nodig, behalve dat je de staat niet tegen moet hebben. De voorzieningen kunnen over het weideland gaan, over water, over bossen, over energiebronnen, over van alles en nog wat, gegeven een grens aan wie toegang krijgt en een grens aan ieders gebruik van de voorzieningen.

Met de komst van internet hebben we gemeenschappen gekregen die niet langer lokaal begrensd zijn. Wat ze genereren lijkt meer op publieke goederen (iedereen kan toegang krijgen, mijn gebruik hindert jouw gebruik niet) dan op gemeenschappelijke goederen of voorzieningen (niet iedereen kan toegang krijgen, mijn gebruik beperkt jouw gebruik en daarom is ons beider gebruik aan beperkende voorwaarden gebonden). Linux is een voorbeeld van een publiek goed (maar dan wel zo dat het de staat voorbij is, dus een nieuwe belichaming van ‘publiek’ vertegenwoordigt), energiecollectieven in je buurt hebben meer van de aloude ‘meent’, maar ook zij kennen een eigen definitie van ‘publiek’, een definitie die dichter tegen het ‘collectief’ aanschurkt (en dus lidmaatschapsbeperkingen kent onafhankelijk van je woon- of verblijfplaats) dan tegen de traditionele ‘gemeenschap’.

Wanneer Koen Haegens dan ook een artikel schrijft met de titel ‘Weg met markt en staat’ (De Groene, 17 april: 20-23) neem ik aan dat hij het hierover heeft: over ingrijpende veranderingen in wat een ‘publiek’ is. Dat brengt me tot een tweetal kanttekeningen. De eerste is dat voor dit ‘publiek’ markt en staat niet ‘weg’ zijn (probeer maar eens iets helemaal zelf te maken, zonder gebruik te maken van via de markt beschikbare goederen, en probeer maar eens iets te maken zonder wet en recht en zonder veelal statelijk beschikbaar gestelde dan wel statelijk gereguleerde infrastructuur), beter kun je zeggen dat dit publiek de markt en de staat ‘voorbij’ is, en dat het ‘voorbij’ de markt en de staat tot een positiebepaling ten opzichte van dit publiek en zijn voorzieningen dwingen. De markt heeft er alle belang bij om alle gemeenschapstransacties aan dezelfde regels en voorwaarden te binden als waar markttransacties aan gebonden zijn en bij de staat zal dat, uit overwegingen van belastinginkomsten en uit overwegingen van registratie en controle, niet anders zijn. De tweede kanttekening is conceptueel. Tot dusver kenden we een viertal typen goederen, onderscheiden langs de assen van respectievelijk toegankelijkheid en rivaliteit: publieke (toegankelijk voor iedereen, genoeg voor iedereen, dus niet-rivaliserend), collectieve (alleen toegankelijk voor leden, genoeg en dus niet-rivaliserend voor de leden), gemeenschappelijke (beperkt toegankelijk, beperkt want rivaliserend gebruik), private (exclusief toegankelijk, exclusief en rivaliserend gebruik). Het conceptuele probleem zit bij de publieke en gemeenschappelijke goederen omdat in beide een geografische referent zit die te krap is bemeten (en omdat collectieve en private goederen het contrast vormen met publieke en gemeenschappelijke goederen schieten ook zij erbij in). Bij publieke goederen denken we aan door de staat geleverde of gegarandeerde zaken: veiligheid bijvoorbeeld. Het publiek was iedereen in een bepaald land dan wel in de nabijheid ervan (de vuurtoren), en hetzelfde gold voor het publiek van de ‘gemeenschap’. Die publieksomschrijving en die gemeenschapsomschrijving volstaan niet meer, het nieuwe publiek is niet geografisch bepaald en dan pas sociaal, maar eerder sociaal (‘netwerken’) of functioneel (bijvoorbeeld georganiseerd rond groen, rond energie, rond zorg) en dan pas geografisch (bijvoorbeeld buurten en regio’s).

Een nieuw publiek houdt de vraag in naar het hoe en wat van dat publiek als politiek subject, een subject voorbij de staat en de grenzen van de staat, een ‘voorbij’ dat mooi wordt weergegeven in het beeld van de ‘eindeloze paden’ die leiden naar en uitdrukking geven aan ‘wereldburgerschap’ (M. Hardt/A. Negri, Empire. Amsterdam, Van Gennep 2002: 391-395). Zoiets bekoort me zeer, zij het dat ik er eerder een verlegenheid dan een weg in bespeur. De meent is geen plek meer, maar wat het wel is hangt af van het publiek en wat het publiek is, is, behalve een ‘multitude’ aan contexten, onbekend.

21 april

=0=

 


Krabbenmand

Het boek heet De Vechtpartij; de PvdA van Kok tot Samsom. Het is geschreven door Thijs Niemantsverdriet, parlementair verslaggever van NRC Handelsblad. Het boek schetst de ‘partijcultuur’ van de PvdA. Dat moet dan wel, de titel indachtig, de cultuur van een vechtpartij zijn, een cultuur die uiteraard zal variëren met het soort gevecht. Boksen is geen judo en ook geen kickboksen of worstelen. De spelregels verschillen en je kunt geen vechtcultuur beschrijven als je de spelregels weglaat. Ik mis de spelregels in het boek. En daarmee de cultuur.

Ik kocht het boek gistermiddag en las het gisteravond. Niet omdat het zo spannend was, maar meer zoals je een bakje nootjes leegeet. Je denkt er niet bij na, het boek vraagt daar ook niet om. Het is geen slow food, het is fast food. Het zijn krenten zonder de pap. Het is op voor je het weet en je wordt er niet beter van. Het boek analyseert niets, het beschrijft en de criteria voor beschrijving zijn dat het moet gaan om hoofdpersonen die het soms wel en soms niet weten, die soms koppig zijn en soms luisteren, die soms de omstandigheden een beetje naar hun hand weten te zetten en meestal door de omstandigheden worden gestuurd, die liever besturen dan oppositie voeren.

De laatste zin had verder moeten gaan en ik ga er hierna ook mee verder, zij het dat ik dan zelf moet invullen wat ik in het boek zo node heb gemist: een perspectief van waaruit je de partijcultuur zou kunnen weergeven. Enfin, als de zin verder gaat dan zou hij zo verder kunnen gaan: die liever macht uitoefenen, ook al kost dat gezag, en die daarom leiding eerder met macht dan met gezag associëren – tot ze erachter komen dat ze zonder gezag geen leiding kunnen geven en dat als ze dat toch proberen ze de fractie niet leiden maar in het gareel schoppen. Wat de PvdA besturen versus oppositie voeren noemt is inmiddels verzand in een betreurenswaardige ‘cultuur’ waarmee macht wordt gekocht door gezag op te geven. Dat lijkt me tamelijk funest. Wie weet moeten we het niet over een ‘vechtpartij’ hebben maar over een ‘krabbenmand’.

Ook krabben hebben een vechtcultuur – geen krab mag uit de krabbenmand ontsnappen. Alle krabben werken mee door elkaar tegen te werken. Eendracht maakt onmacht.

20 april

=0=

 


Bruin

Gisteravond moest ik denken aan ir. C. van Dis (senior). De parlementariër die in 1966 een aanklacht tegen Gerard Reve indiende wegens diens vermeende godslastering in Nader tot U. De parlementariër die rond voor zijn sympathie voor apartheid en het apartheidsbewind uitkwam. De parlementariër die vrouwen niet alleen ‘anders’ vond dan mannen maar ook meende dat mannen dat in opdracht van God konden weten omdat ze mannen waren, wat vrouwen daar ook van mochten denken. De parlementariër die de kwadratuur van de apartheid uitvond toen hij met een Surinaamse lerares Frans trouwde. Waarom moest ik aan hem denken? Ik moest aan hem denken omdat hij er niet omheen draaide, niet om zijn homofobie, niet om zijn apartheidsvoorkeuren, niet om zijn overtuiging dat godslastering het grootste kwaad was, groter dan welk ander kwaad dan ook en dat het daarom ook uitputtend vervolgd zou moeten worden. Ik moest aan hem denken toen ik gisteravond bij Pauw en Witteman twee Duindorpers aantrof die onvervalst racistische taal uitsloegen, die probleemloos racistische praktijken afdekten en die meenden dat zij niet racistisch waren. Of het lafheid of domheid was, of een kwaadaardige combinatie van de twee, wie zal het zeggen. De vrouw uit het duo meldde dat zij niet racistisch kon zijn omdat ze al acht jaar lang wat had met een ‘bruine jongen’. Van Dis zou zeggen dat hier geen bewijs werd geleverd maar alleen een sloom excuus. Van Dis was dan wel een rare man, eerlijk was hij ook. Dat kon je van deze twee niet zeggen. Ze hadden het over een weggepest homostel uit Utrecht en wie hadden dat op hun geweten? Nou dan. Mogen wij ook een keer? Er was recent ook een weggepest homostel uit Amersfoort maar dat hadden die van ons op hun lever en dus zal er wel een reden voor geweest zijn. Dat zeiden ze niet want waarom zou je iets compliceren wat toch zo duidelijk was dat het alleen blank kon zijn? Nieuwkomers, dat zullen het geweest zijn, daar in Amersfoort en nieuwkomers in hun Duindorp (ze verwezen ook nog even naar Volendam) daar heb je niets dan last van. Ze keurden het niet goed hoor, die hakenkruisen, de ingegooide ramen en de varkenskoppen, maar ze begrepen het wel. De uitgebrande Turkse bakkerij? Geen idee hoe dat nou was gekomen. Hun idee was dat zij in alle gevallen meer recht op rechten hadden dan nieuwkomers, dat de politici dat niet begrepen en woningbouwcorporatie Vestia ook al niet. Dan is het toch logisch dat je je uitleeft op de nieuwkomers?

Het was onthutsend, ontluisterend, schrikbarend. Aan het einde van de uitzending vroeg de vrouw of de camera’s en zo voortaan weg konden blijven want dat zette de zaak alleen maar op scherp. Trouwens, als haar bruine jongen de honden uitliet had hij nooit ergens last van dus waar ging het helemaal over? Het werd door de overige aanwezigen aan tafel (de presentatoren, Arie Boomsma en Thierry Baudet, CDA Kamerlid Madeleine van Toorenburg) vriendelijk aangehoord, zoals ze alle bigotte, xenofobe en racistische taal van het duo vriendelijk aanhoorden. Van Toorenburg verdedigde opgewekt het verbod op vereniging Martijn omdat elke gedachte aan pedofilie de pedofilie zou bevorderen of zoiets maar dat elke gedachte aan racisme, laat staan elke racistische gedachte, het racisme bevordert, het kwam niet in haar op. Het kwam in niemand op. De tafel bevestigde wat de Hoge Raad ook bevestigde: dat wat veel ‘maatschappelijke onrust’ meebrengt wordt verboden ook al is het niks, en dat wat in woord en daad en tot op het bot discriminerend is en alleen lokaal wat ophef geeft wordt met de mantel der liefde bedekt. De politica in het gezelschap, Van Toorenburg, was de perfecte illustratie. Ze was de enige die de Duindorpers niets had te melden, geen vraag, geen kanttekening, geen woord. Zwijgend zat ze toe te stemmen. Dit liet ze gaan. Ik heb een donkerbruin vermoeden over het waarom.

19 april

=0=

Glad

Enkele dagen geleden las ik in de Volkskrant een open brief aan de Hoge Raad. De schrijvers en ondertekenaars verzochten de Hoge Raad om de Vereniging Martijn niet te verbieden. De grondrechten van vrijheid van vereniging en meningsuiting zijn in het geding en de kans dat Martijn een gevaar wordt was nooit groot en in het huidige overspannen tijdsgewricht eerder theoretisch dan reëel. Goeie brief.

Kortom, als de Hoge Raad tot verbod overgaat, geeft de Raad toe aan een sentiment en daar is de Raad niet voor. De Raad is er voor het rechtsstatelijke in de democratische rechtsstaat. De Raad hoeft ons niet voor te schrijven wat democratie is en de Raad hoeft ons niet voor te lichten over wat volgens de Raad democratie inhoudt, de Raad is er voor wet en recht, met een nadruk op het laatste. Waar wet en recht worden geschonden, daar heeft de Raad het laatste woord. De katholieke kerk heeft, nu we het toch over pedofilie en pedoseksualiteit hebben, wet en recht op ruime schaal geschonden. Dat kun je van Martijn niet zeggen. Niemand heeft een verbod van de kerk aangevraagd en dat is maar goed ook. Voor Martijn is dat verbod wel aangevraagd – en de Hoge Raad is er vandaag mee akkoord te gaan die vereniging te  verbieden. De vereniging mag niet meer bestaan en omdat de mening van Martijn eigenlijk het propageren van pedofilie en pedoseksualiteit is wordt ook die mening buiten de wet gesteld. Nu Lolita nog op de brandstapel en onze kinderen zijn veilig.

Zijn ze daar helemaal gek geworden bij de Hoge Raad? De Raad beroept zich in zijn vonnis op ‘het belang van de bescherming van de gezondheid en van de rechten en vrijheden van kinderen’ en de Raad doet dat in naam van ‘een democratische samenleving’. Over die gezondheid, rechten en vrijheden van kinderen is, opnieuw, een verwijzing naar de katholieke kerk voldoende om de volstrekte willekeur van de Raad aan te tonen. Dat is op zichzelf al strijdig met dat instituut, een instituut dat willekeur dient uit te bannen. En die democratische samenleving? Ik wacht een voorstel van de Hoge Raad in om de leden van dat college voortaan via vrije en openbare verkiezingen aan te wijzen.

De rechtsstaat? Dat is de meerderheid meneer, en niets anders. De Raad begeeft zich met zijn beroep op de democratie op zeer glad ijs. Als er iets bedreigend is, voor iedereen, dan is dit het wel. Voor het recht is iedereen de kleinst mogelijke minderheid en zodra het hoogste rechtscollege in het recht in naam van de democratie met meerderheden en minderheden gaat werken, is die rechtsregel met voeten getreden en is het hek van de dam.

Per vandaag.

18 april

=0=

Dienst

Van Frits Bolkestein kun je moeiteloos beweren dat hij de persoon bij uitstek is die erin is geslaagd om tal van Nederlanders van voor- in tegenstanders van Europa te transformeren. Dat hij er daarnaast in is geslaagd de verantwoordelijkheid voor het Euroscepticisme bij ‘Brussel’ te leggen is een opmerkelijk staaltje hypocrisie.

Ik heb het over de dienstenrichtlijn, de richtlijn die tot inzet had om voor diensten mogelijk te maken wat voor producten al kon: indien het in het ene land legaal is, dan ook in het andere. Dat was op zich niets nieuws in een wereld waarin dienstverleners hun diensten als producten aan de man brengen en producenten hun producten als diensten. Daar ging het dan ook niet om, het ging niet om diensten, het ging om dienstverleners die geen dienstverleners waren maar gewoon arbeidskrachten. Die fabelachtige onduidelijkheid over diensten en dienstverleners/arbeidskrachten heeft Bolkestein in zijn dienstenrichtlijn gestopt en daarna hield het geruzie over de richtlijn niet meer op. Moest je de dienstverleners/arbeidskrachten nu betalen naar de gewoonten en wetten van het land waar de dienst werd verricht of naar de gewoonten en wetten van het land waar de dienstverlener/arbeidskracht vandaan kwam? Bolkestein (en later namens Nederland voormalig minister Brinkhorst van D66) vonden het tweede, vakbonden en linkse politieke partijen vonden het eerste. Het resultaat was een compromis waar iedereen wel wat op aan te merken had. Het opende deuren voor gisse jongens en meisjes die door anderen verantwoordelijk worden geacht voor  ‘schaduwconstructies’ en het floreren van ‘parasieten’ op de arbeidsmarkt – ik citeer minister Asscher.

Het probleem is echter niet de schaduwconstructie maar de constructie van de richtlijn zelf. Daarin wordt elke arbeider, zzp-er, uitzendkracht enzovoorts een ‘dienstverlener’. En een dienstverlener mag dan arbeider zijn, als dienstverlener valt hij/zij zodra hij/zij de neus over de grens steekt (wordt ‘gedetacheerd’), buiten het arbeidsrecht en de sociale zekerheid in het gebied over de grens. Het is vragen om moeilijkheden. Het Europese parlement is recent weer eens op de constructie teruggekomen en heeft besloten het misbruik van het land-van-herkomst-principe verder af te zwakken. Dat is mooi, minister Asscher is er blij mee, maar het laat het kernprobleem van de richtlijn (het verwisselen van dienst en ‘dienstverlener’) onverlet. Dat is raar. Bij intellectueel eigendom (dat niet het eigendom van de intellectueel is maar van zijn opdrachtgever) wordt wel degelijk gelet op de omstandigheden waaronder iets tot stand wordt gebracht, waar het dan ook tot stand wordt gebracht. Het eigendom wordt beschermd, onder alle omstandigheden. De ‘diensten’ niet, want het afzwakken van hun bescherming, van de bescherming van de dienstverlener/arbeidskracht – daar ging het in de richtlijn nou met om. Zo lang die discrepantie overeind wordt gehouden is en blijft de dienstenrichtlijn een koekoeksjong.

Het lijkt me een aardig thema voor de aanstaande verkiezingen voor het Europese Parlement.

17 april

=0=

 


Drie jonge honden


Gisteren bezocht ik een bijeenkomst in De Burcht over ‘Werk in de context van globalisering’. Ik had verwacht mondialisering (met politiek en recht als kader voor concurrentieverhoudingen) als alternatief voor globalisering (met politiek en recht als wapens in de strijd om de meest gunstige concurrentieverhoudingen) opgedist te krijgen maar niets daarvan. Als we het toch over Europa hebben, dacht ik, zou een pleidooi voor een Europese regio in de mondiale verhoudingen niet hebben misstaan, maar het woord regio kwam wel voorbij, het woord mondialisering niet. Wel globalisering en globalisering als internationalisering, geen internationalisering als mondialisering. Het moet welhaast een verlegenheid zijn, een conceptuele verlegenheid en daarmee tegelijk een politiek onvermogen. De EU (van Commissie tot en met het Europese Hof) beweegt helemaal mee in de globalisering, in het feest van de negatieve integratie, en wij moeten maar wachten op het signaal dat het met de positieve integratie nog best in orde zal komen. Nee dus. Positieve integratie verlangt een ander type negatieve integratie, een type dat zich voegt in het perspectief van de mondialisering, een type dat afscheid neemt van de globalisering. In ons land hoor ik er weinig over, in Frankrijk (waar Elly en ik twee aangename weken doorbrachten) ook al niet, zelfs niet nu in de PS drie bevlogen jongere politici de spil van een nieuwe regering vormen. Nu ja, die zeggen mondialisering als ze globalisering bedoelen – het schiet op die manier niet echt op.
Het was, dacht ik, vanaf 2003 dat drie nieuwe en ambitieuze jongemannen zich als de ‘rode ingenieurs’ afficheerden in de fractie van de PvdA: Staf Depla, Jeroen Dijsselbloem en Diederik Samsom. Nu, twaalf jaar later, is Depla wethouder in Eindhoven, Dijsselbloem is minister van Financiën en Samsom is fractievoorzitter. Wat er van hun plannen terechtgekomen is valt, behalve op het vlak van hun grote ambities, niet te zeggen. Het zou rood worden, dat werd het niet. Ze handhaafden het maakbaarheidsyndroom van de ingenieur maar rood wilde en wil het maar niet worden. Wat deelden ze, behalve de zekerheid dat het anders moest, anders dan onder paars en wat deelden ze, behalve hun afkeer van Job Cohen, aan serieus te nemen politieke visie? Het werd een uitverkoop aan een regeerakkoord, toch weer paars (maar dan zonder het licht libertaire elan dat D66 toen nog wel eens wist op te brengen en in paars 1 en 2 ook wist in te brengen), een regeerakkoord dat voor de partij tamelijk rampzalig uitpakt. Welke koers? Niemand die het weet, behalve wachten op betere tijden. Het doet denken aan François Hollande, een kleine twee weken geleden, de man die ook beter verwacht en dat geschiedenis noemt. Die zijn regering en zijn huishouding van het Elysée aanpaste na een onthutsende nederlaag bij de gemeenteraadsverkiezingen – aanpassen, dat doet men in Frankrijk, wij doen dat niet. De vraag speelde enige dagen of de koers (‘cap’) zou worden aangepast of de mensen ( ‘casting’). Het antwoord is voorlopig dat we van het laatste veel zien en van het eerste bitter weinig. Het beleid is goed maar de mensen hebben het nog niet door. Dat zijn geluiden die we kennen.
Sinds een dag of tien maken van de nieuwe regering van Frankrijk drie, relatief jonge, ambitieuze mannen deel uit. Ze zijn zo rond de vijftig en worden toch gezien als van een andere generatie dan François Hollande, Ségolène Royal en Martine Aubrey. Het zijn de premier, Manuel Valls, de minister van EZ, Arnaud Montebourg, en de minister van Onderwijs, Benoît Hamon. In Le Monde van 4 april staan ze gezamenlijk op een foto. Valls afwijzend, Montebourg afwachtend, Hamon afkeurend. Ze zijn het onderling geenszins eens en ze hebben zich aan elkaar verbonden. De gedachte hier is dat Hollande niet om Valls heen kon en Valls, om wat voor reden dan ook, niet om Montebourg en Hamon. Een idee delen ze niet, ambitie wel. Ook hier is het zoeken naar een koers en moet men het voorlopig doen met de suggestie van jongens die het karwei wel even zullen klaren. De casting, niet de cap. Je moet bijna hopen dat ze er zelf in geloven. Of er in geloven, in zichzelf geloven, dat is het en dat is ook wat. Zelfvertrouwen, dat wordt hen toegedicht. Nu kan het op de proef worden gesteld.
Le Monde bericht over de ideeën van Valls en over het ‘pact van de ambitieuzen’. De voor de hand liggende vergelijking met de drie musketiers komt niet voorbij. Bij gebrek aan loyaliteit en opofferingsgezindheid misschien? Is het een wonder dat men in dit land wel in spanning maar zonder al te veel verwachtingen en hoop op betere tijden afwacht? Over Valls lees ik het volgende. In de eerste plaats over zijn lijfspreuk, althans de aan hem toegedichte lijfspreuk: ik overtreed, dus ik ben. Dat zegt iets over de man, over de reputatie van de man. Zelf denkt hij eerder, als we het toch op de man moeten spelen, aan zijn voorbeelden: Clemenceau (meer dan aan Jaurès), Mendès France, Rocard, de man bij wie hij in de leer was. Ik weet te weinig van deze mannen om de keus voor hen te verklaren, behalve misschien dat zij idealen uitdroegen zonder daar overdreven pathos aan toe te hoeven voegen, en een socialisme uitdroegen dat niet-marxistisch was ingekleurd, een socialisme ook dat zich van de partijorthodoxie niets wenste aan te trekken. Ik kom een citaat van Valls tegen over wat Clemenceau Jaurès toevoegde: “Ongetwijfeld, u domineert mij vanaf de hoogte van uw socialistische concepties. U bezit de magische macht om met uw dirigeerstokje sprookjespaleizen op te roepen. Ik, ik ben de bescheiden arbeider aan de kathedralen, die ongezien zijn steentje bijdraagt aan het verheven gebouw dat hij nooit zal zien. Bij het eerste zuchtje van de realiteit zal het sprookjespaleis vervliegen, terwijl op een dag de republikeinse kathedraal zijn spits in de wolken zal steken’ (Manuel Valls, Sisyphe plutôt que Prométhée. Le Monde, hors-série, Jean Jaurès; un prophète socialiste. Mars-Avril 2014: 92-93).
Valls heeft naar eigen zeggen slechts twee vragen te beantwoorden, twee problemen op te lossen: wat betekent het om nu, vandaag, links te zijn, links in een geglobaliseerde wereld, een wereld waarin het moeilijk blijkt geloof te hechten aan de grote emancipatorische utopieën? En ten tweede: hoe kan links langdurig aan de macht blijven, langdurig te regeren – iets dat links nooit gedaan heeft?
Over links nu: Valls is naar eigen zeggen de sociaaldemocratie voorbij, omdat hij vindt dat de sociaaldemocratie (nog belichaamd in de figuur van zijn voorganger Jean-Marc Ayrault) zelf voorbij is. Ook het ‘socialisme’ is voorbij – zou het hetzelfde betekenen voor Valls? Het sociaaldemocratisch model is, conform het boek Pouvoir uit 2010 van Valls, (a) niet langer in staat links van rechts te onderscheiden en (b) niet langer in staat is de verzorgingsstaat nieuw leven in te blazen door hem aan te passen aan de gemondialiseerde werkelijkheid en aan de individualisering van de maatschappij. In plaats daarvan sluit links zich op in een ‘pessimistisch wereldbeeld’.
Daar word ik een beetje stil van. Nou, niet van dat pessimisme want dat lijkt me voor de PvdA niet correct. Hol, dat zijn we, met ons ‘sterker en socialer’, met die leus die alle kanten kan worden opgebogen. Maar zijn we, goede vraag, nog in staat links van rechts te onderscheiden? Ik bedoel, is dat een sociaaldemocratisch bepalend onderscheid in een wereld (die overigens minder ‘gemondialiseerd’ dan ‘geglobaliseerd’ is) waarin schuld en financiering allesoverheersend is geworden? De PvdA heeft al kwartettend en alles inwisselbaar makend een regeerakkoord afgesloten. Inwisselbaar: een woord dat uitstekend past in het verhaal van schuld en financiering, een woord dat niet past in een sociaaldemocratisch ‘model’. Alleen dat woord al is de bezegeling van het lot van de verzorgingsstaat en het biedt inderdaad geen enkel perspectief op een vernieuwing ervan. Point taken. En de ‘individualisering’ van de maatschappij? Bij Valls duidt dat op verschillende – ik zou zeggen zeer heterogene – zaken tegelijk. Je kunt individualisering plaatsen tegenover ‘solidariteit’, het laatste begrepen als een wederkerige relatie tussen de leden van een gemeenschap. Uit het feit dat de wederkerigheid het tegenwoordig aflegt tegen de ideologie van het wederzijdse, de ideologie van het voor wat hoort wat (werken voor je uitkering bijvoorbeeld), de ideologie van het gelijk oversteken, kun je afleiden dat de solidariteit het onderspit heeft gedolven. Mijn indruk is dat Valls zich daarbij neerlegt en ons trakteert op een idee dat ‘iedereen kan worden wie hij is’ en dat de verliezers alleen dan op ondersteuning mogen rekenen wanneer ‘de ongelijkheden zich dreigen te vereeuwigen’. Dat is niet alleen mager, het is bovendien een stellingname die het onmogelijk maakt ‘links’ en ‘rechts’ nog van elkaar te onderscheiden. Hij heeft wel een punt – ook in de PvdA wordt heel wat gepalaverd over ondersteuning ‘alleen voor de mensen die het echt nodig hebben’ – maar het is een punt dat de crisis in de sociaaldemocratie onderstreept, in plaats van er een oplossing voor te bieden. Gelijk oversteken is punctueel en staat geen perspectief op verheffing toe, op het vergroten van de autonomie, op het alleen in zee gaan met maatregelen die hen die steun nodig hebben meer keuzes bieden in plaats van hen die keuze onder dwang van het inhouden van een uitkering uit handen te slaan.
Van Ronald Reagan herinneren we ons het ‘supply side’ kapitalisme, het kapitalisme dat het aanbod van ondernemende lieden geen strobreed in de weg legt. Daar lijkt Valls wel door bekoord te zijn. Hij wil het aanbod ‘oppeppen’ (‘doper’) om op die manier schulden en tekorten te verminderen, want, zo stelt hij, ‘ons vermogen tot collectieve actie’ stuit op zijn grenzen. Exit Keynes dus zou ik zeggen en enter lastenverlichting en liberalisering van de arbeidsmarkt (inclusief het ‘ontgrendelen’ van de werkweek van 35 uur). Trefwoord: flexicurity op z’n Deens. Voor Valls is de ‘mondialisering’ een zegen, een bron van kansen op rijkdom en welvaart (en hij drijft de spot met Montebourg die bij gelegenheid pleit voor ‘ontmondialisering’). Gek, ze bedoelen beiden globalisering en ze spreken van mondialisering. Ik raad hen de lectuur van Supiot aan – dan weten ze gelijk welke kant ze met Europa op zouden kunnen. Maar met Europa is het in Frankrijk net als in Nederland: we hebben het er niet over en als we het erover hebben dan nemen we afstand. Er zijn geen Europese oplossing, er zijn alleen nationale oplossingen die je niet van Brussel cadeau krijgt en waarmee je heel populair kunt worden, of niet. Win je er de verkiezingen mee en, sterker, win je er langdurige regeringsmacht mee? Het probleem nu is de werkloosheid. Op dat vlak biedt Valls niet meer dan wat IMF, EC en ECB bieden voor Griekenland, Spanje, Portugal. Leuk voor het begrotingstekort en de staatsschuld, minder leuk voor de werklozen zelf waarvan het deel langdurige werklozen explosief stijgt. Valls is voorstander van een verdere fiscalisering van de sociale zekerheid door die onder hetzelfde belastingregime te brengen als de inkomstenbelasting en hij is voorstander van afschaffing van de vermogensbelasting omdat die de middengroepen onevenredig hard treft en bovendien weinig opbrengt. Over realisme gesproken. Het schijnt allemaal te lezen zijn in alweer een boek van zijn hand, uit 2011: L’Energie du changement. Opmerkelijk, die middengroepen. Als je stemmen wilt winnen roep je ‘middengroepen’, als je subsidies en belastingverlaging wilt binnenslepen roep je ‘werkgelegenheid’. Voor het laatste is Valls afhankelijk van de goedertierenheid van de werkgevers aan wie veel wordt gegeven en van wie niets wordt gevraagd, en voor het eerste is de arbeidsmarkt belangrijker dan een vermogensbelasting die voor rijken altijd voordeliger uitpakt dan voor de ‘middengroepen’ – maar over de rijken had Valls het even niet in dit verband. 
Wat onderscheidend aan Valls schijnt te zijn – daar wordt ook het verband met Clemenceau gelegd – is zijn ‘republicanisme’. Dat komt neer op een nadruk op ‘orde’, op ‘liefde voor de natie’, op het verdedigen van de laïcité, en op zijn verwerping van het communautarisme. De crisis in Frankrijk is, in zijn beleving, niet alleen een economische en sociale crisis, het is ook – op de eerste plaats? – een identiteitscrisis. Frankrijk moet weer Frankrijk worden, een sterke en seculiere republiek waarin je – als migrant bijvoorbeeld – eerst je plaats moet verdienen vooraleer je over burgerrechten kunt beschikken. Moet ik zo zijn afkeer van het communautaire denken zien, een afkeer die pas autonomie wil toestaan aan gemeenschappen nadat die zich eerst Frans genoeg hebben betoond? Vermoedelijk.
En de andere twee? Ze kenden elkaar, uit de nodige confrontaties binnen de partij en ze hebben nu gemene zaak gemaakt. Een tactisch akkoord, wordt benadrukt door waarnemers. Men zegt dat het oorlog was tussen Mitterand en Rocard, oorlog tussen Jospin en Fabius en dat het nu oorlog wordt tussen Valls en Montebourg. Het verschil: de eerste twee koppels waren die van een president en een premier, maar waar staat de president nu? Montebourg heeft zich wel eens afgevraagd of Valls eigenlijk bij de UMP thuishoorde, en Valls kwalificeerde Montebourg als ‘oudbakken’. Een verstandshuwelijk, lees ik. Welk verstand, behalve dat van de ambitie, dat van de ‘overtreding’? En Hamon? Die kondigde aan tegen de stelselmatige overtredingen van Valls te zijn en overtrad vervolgens zijn belofte daar eens iets aan te doen. Hij verklaarde dat het politieke gevecht niet per se onintelligent moest zijn en dat het niet zo was dat je gedwongen kon worden de naam uit te gommen van de man die in ‘ons’ kamp de meest populaire was.
Ontluisterend.

15 april

=0=

 

 

Bezuinigen

We bouwen een nieuwe bibliotheek en bezuinigen op het bibliotheekwerk. Het lijkt krankjorum en het is ook krankjorum maar dat komt omdat we op het foute been zijn gezet. Wij denken dat het om de bibliotheek gaat. Het gaat niet om de bibliotheek en het gaat ook niet om het toneel, de muziek, de zorg en al die andere zaken waar gemeentes en andere overheden gebouwen voor neerzetten en waar ze tegelijk op bezuinigen. Het gaat om de financiën en dan in het bijzonder om het type uitgaven dat we financieren. Langlopende verplichtingen zijn taboe, eenmalige zijn mogelijk en, ter meerdere eer en glorie van een wethouder of burgemeester, zelfs aanlokkelijk. Zet een gebouw neer en je hebt een ‘eenmalige’ uitgave, houd een bibliotheek in stand en je hebt elke keer opnieuw uitgaven. Het gebouw is een leuke investering, goed voor de aannemer en goed voor de bank en, zeggen de plannenmakers met droge ogen, goed voor de werkgelegenheid. Daarom kun je er ook niet op tegen zijn, hoewel het afbouwen van de werkgelegenheid van bibliothecarissen een smet op het edele blazoen is. Maar daar kun je de centrale overheid altijd nog de schuld van geven. De gemeente verpatst het geld aan gebouwen waar de burgers niet op zaten te wachten en de gemeente wijst met de vinger naar het Rijk om uit te leggen dat de bibliotheek gaat sluiten omdat het geld op is.

In een wereld waarin geen enkel bedrijf nog in de eerste plaats een bedrijf is, in een wereld waarin elk bedrijf in de eerste plaats een financiële constructie is, in die wereld is tijdsbinding, afgemeten aan de duur van verplichtingen, het te vermijden zwaktebod. Hoe langer de duur, hoe machtelozer je wordt. Wie zich vastlegt kan niet bewegen en bewegen – je geld snel ergens anders kunnen inzetten – is overleven. Het gaat niet om de hoeveelheid geld, het gaat om de termijn waarop je je vastlegt. Leen een miljard en de bank komt bij jou op de koffie, leen steeds een klein beetje en jij moet bij de bank op de koffie komen. En in de huidige financiële denktrant, die ook de overheden zich eigen gemaakt hebben, is lenen geen lenen, het is lenen vergeleken met andere manieren van het verkrijgen van geld, elk met hun eigen kosten en hun eigen baten. Ook al leen je niet dan nog heb je te maken met de gemiste opbrengsten door je geld zus en niet zo te besteden. Dan leen je als het ware van jezelf – en dat moet je in rekening brengen.

In De Groene van deze week vind ik een tweetal artikelen (producten van de nieuwe ‘Onderzoeksredactie’ onder leiding van Marcel Metze) over wat er is gebeurd met de miljarden energiegeld van gemeenten die hun belangen in hun gemeentelijke energiebedrijf te gelde hebben gemaakt. Miljarden. Verspilde energie, is de titel van een der artikelen en dat vat het prachtig samen. Ze hadden hun burgers de gemeentelijke belastingen voor jaren kunnen kwijtschelden, ze hadden de kwaliteit van onderwijs, zorg, milieu, kunst en cultuur ermee kunnen verbeteren, ze hadden op zijn minst hun burgers kunnen vragen naar hun ideeën over een besteding waar iedereen wat aan zou hebben en ze hebben er prestigieuze gebouwen van gefinancierd. Daar zijn natuurlijk veel fouten bij gemaakt – we zijn de les van de provincies nog niet vergeten – maar wat kenmerkend is, is niet het foutenfestival, kenmerkend is de met financiële argumenten opgetuigde smoes dat je geen uitgaven moet doen die elk jaar opnieuw terugkeren. Voor zover ik uit de verslaggeving in De Groene kan opmaken heeft elke politieke partij, elke gemeenteraadsfractie, daar aan meegewerkt.

Ik begrijp het vertrouwen van de centrale overheid wel. Geef de gemeenten meer taken met een kleiner budget want ze hebben al jaren ervaring opgedaan met het afknijpen van activiteiten van enige duur. Zie de bestemming van de energiemiljarden, de verkwanseling van publiek eigendom voor de vreugde van een bouwput en je verbaast je nergens meer over.

Overheden lijken niet meer op de overheid, ze lijken op bankfilialen. Ze investeren in vastgoed, bekwamen zich in derivaten, denken na over de vraag hoe kapitaal uit kapitaal te slaan en willen zich aan niemand binden, en zeker niet aan hun burgers. De overheid werkt hard aan het opheffen van de overheid. De treurnis is dat, vermoed ik, velen dat een uitstekende vorm van bezuinigen zullen vinden.

29 maart        

=0=

 


Onverdraaglijk

Hij zit er maar mee, minister Asscher. Hij is erg gecharmeerd van burgerparticipatie, maar aan de andere kant kan burgerparticipatie gaan over de productie van goederen en diensten waar een keurige onderneming kosten voor moet maken en dan hebben de burgers, die het in hun vrije tijd doen, een ‘oneerlijk concurrentievoordeel’. Als burgers hetzelfde als bedrijven aanbieden, tegen dezelfde prijs en met dezelfde kwaliteit dan kan het bedrijfsleven daar niet tegenop. Een heus dilemma, vindt de minister en hij concludeert dat burgerparticipatie voortreffelijk is, maar dan wel op zijn voorwaarden (verwoord in zijn brief aan de Tweede Kamer over de kinderopvang van 5 maart). Voorwaarden die de concurrentiepositie van de ondernemer niet aantasten. Asscher wil geen burgerparticipatie, hij wil staatsparticipatie. Hij vermeldt iets over ‘kwaliteit’ en in een bijgevoegde ‘verkenning’ (zelden een ‘verkenning’ gelezen met zo’n hoog absurditeitgehalte) wordt verwezen naar het ‘vastegezichtencriterium’ maar minister en verkenners weten maar al te goed dat kwaliteit en een vaste ploeg mensen in je opvang bij ouderparticipatie op z’n minst even goed en vermoedelijk zelfs beter gegarandeerd zijn dan in de vrolijk reorganiserende, fuserende, sluitende, heropenende, doorstartende private sector.

In de kinderopvang heeft een aantal ouders het initiatief genomen om ouderparticipatiecrèches (OPC’s in het ambtelijke jargon) op te richten. Die waren er al eerder, en gesubsidieerd werden ze ook, maar toen concurreerden de crèches met ouderparticipatie (ik ken ze nog uit de vroege jaren tachtig) voornamelijk met gemeentelijke crèches. Over concurrentievervalsing werd niet gesproken, er was geen ‘oneerlijke concurrentie’, en de enkele particuliere crèche die er in die jaren ook nog was zag geen reden te klagen. Die had z’n eigen publiek zal ik maar zeggen. Het verschil tussen toen en nu zit niet in het naast elkaar bestaan van publieke, gemeenschappelijke en private voorzieningen, het verschil zit in de vermarkting van de kinderopvang, zit in het gegeven dat niet de kinderopvang centraal staat maar de markt en met de markt de financiële kaders en eisen waar elk bedrijf maar aan heeft te voldoen. Zodra de markt domineert is het oorlog tussen private, gemeenschappelijke en publieke voorzieningen. Er is geen oorlog tussen markt en plan (zoals Hayek dacht en zoals sinds Hayek steeds meer mensen hebben gedacht, mensen die daarom lustig aan het ‘dereguleren’ en ‘privatiseren’ zijn geslagen, tot en met de kinderopvang aan toe), er is oorlog tussen markt en zelfvoorziening. In de zelfvoorziening (van het burgerinitiatief bijvoorbeeld) zit de bedreiging van de markt. Daarin heeft de minister de kant van de markt gekozen. Misschien niet van harte, maar gekozen heeft hij en van het ‘dilemma’ waar hij over schrijft, is geen sprake. De markt is onverdraagzaam en vindt het onverdraaglijk dat ouders hun markt bederven. De minister volgt.

En daarom moeten de ‘OPC’s’ er aan geloven.

28 maart  

=0=

 


Juridisch Formaat

Begin juli vorig jaar constateerden de advocaten Knoops en Hamburger, in een interview met de Volkskrant (3 juli 2103) dat er ‘te weinig juristen van formaat’ in de Tweede Kamer zitten. En in het kabinet, moeten we daaraan toevoegen. Donner en Hirsch Ballin zijn van een zwaarder kaliber dan Opstelten. En de partijprogramma’s waarmee de partijen de verkiezingen van 2012 in gingen? Die programma’s zijn getoetst door een commissie namens de beroepsverenigingen van advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders, de commissie Van Delden die er in augustus 2012 over rapporteerde (De partijprogramma’s voor de verkiezingen 2012 rechtsstatelijk?). De voornaamste bevindingen van de commissie zijn, ik vat het maar in mijn eigen woorden samen, een instrumentele benadering van wet en recht (regels mogen niet in de weg staan, terwijl regels daar wel degelijk voor bedoeld zijn), een grotere nadruk op straffen in het strafrecht, slordigheid in de handhaving van de ‘presumptie’ van onschuld, en een uitbreiding van de sfeer van het strafrecht (‘hufterigheid’ en ‘fatsoen’, bijvoorbeeld), een veronachtzaming van het grote belang dat aan een ‘voorspelbare’ overheid moet worden toegekend (de commissie constateert dat het wel aardig is om de ‘bureaucratie’ te hekelen en te willen verkleinen maar dat we zonder een bureaucratie een onvoorspelbare overheid zullen overhouden – een omineuze vaststelling die effectief bij de lagere overheden al tal van sporen heeft achtergelaten zowel in de vreugde waarmee stadbesturen in hun ambtenarenapparaat ‘snijden’ als in de onzekerheden van hun burgers die binnenkort geen idee meer hebben waar ze nog op kunnen rekenen), en een gat tussen woorden en daden, tussen krachtige uitspraken over de rechtsstaat en de mensenrechten en een ontbrekende of er mee vloekende vertaling in de voorstellen in de programma’s, een gat dat de commissie in het bijzonder bij de PVV, de SGP en in mindere mate de VVD aantreft.

Het is alles bij elkaar niet mis en het is, gevoegd bij het ontbreken van juridische kwaliteit in Kamer en kabinet, verontrustend, zeker nu, met dank aan de ‘constructieve’ gedoogpartijen, ook de Eerste Kamer is teruggebracht tot een speeltje van de meerderheden die het kabinet en de Tweede Kamer uit de hoge hoed toveren. Van alle bezwaren die de commissie Van Delden heeft opgesomd weegt mijns inziens het bezwaar van de instrumentalisering van wet en recht het zwaarst, de overige bezwaren vloeien er min of meer uit voort, dan wel zijn eruit verklaarbaar. Nederlandse politici toetsen de wet niet aan het recht, maar wet en recht aan snelheid, aan efficiency, aan het imago van de spierballen, aan de economische gevolgen voor ons concurrentievermogen.

Aan geen enkele van de zorgen van de commissie Van Delden wordt ook maar enige aandacht besteed. Van Opstelten en Teeven viel ook niets anders te verwachten want burgemeesters zorgen voor orde en politieagenten handhaven de orde. Dat bij dit duo Justitie ondergesneeuwd wordt onder Veiligheid in hun ministerie van Veiligheid en Justitie zal niemand verbazen. Zij kennen hun prioriteiten en daarin is de wet een instrument dat zijn criterium niet zoekt in het recht maar in de orde. Dat is droevig, juist op het terrein van justitie, maar ook overal elders zien we wetgeving die niet aan het recht wordt getoetst maar aan de bedrijfsmatige criteria die zo langzamerhand de gehele overheid in de tang hebben. De Nederlandse, en, als het aan Nederland ligt, ook de Europese.

Ach, Europa. Juridisch formaat en de EU, het zouden twee aspecten van eenzelfde zaak moeten zijn. Alleen al de gedachte eraan is verder weg dan ooit.

26 maart

=0=

 

 

Korfbal

De Internationale Korfbal Federatie heeft, zo blijkt uit een uitgelekte brief van de voorzitter van de Federatie, plannen om het korfbal ingrijpend te veranderen. Er zijn twee problemen met het huidige korfbal. In de eerste plaats de overweldigende dominantie van België en Nederland. Dat maakt de sport er voor andere landen niet aantrekkelijker op. In de tweede plaats trekt het korfbal in zijn huidige opzet te weinig kijkers en te weinig kijkers betekent te weinig sponsors en te weinig sponsors betekent te weinig geld. De voorzitter schetst twee mogelijkheden. Er een punt achter zetten of de spelregels aanpassen. Zijn voorkeur gaat uit naar het laatste. Concreet is zijn voorstel dat het verbod op fysiek contact tussen de spelers moet worden opgeheven. Dat verbod stamt nog uit een preutse tijd, toen het samen spelen van jongens en meisjes al als heel geëmancipeerd werd beschouwd. Nu, de emancipatie is niet stil blijven staan. Meisjes en jongens zijn de schaamte al lang voorbij en hoewel dat overal wordt gezien en erkend doet het korfbal nog steeds alsof die verheugende ontwikkeling helemaal niet heeft plaatsgevonden.

Het is puur egoïsme om het korfbal te laten aan de korfballers. Er zijn meer stakeholders en hun stem moet meetellen, meer meetellen dan nu. We kunnen onze ogen niet voor de huidige realiteit sluiten, aldus de voorzitter. Het fysieke contact zal de sport als kijkspel enorm verbeteren, het zal ongetwijfeld ook nieuw talent, ook uit andere landen dan de Lage Landen aan de Zee, naar het korfbalveld lokken en het zal sponsors verleiden te investeren in een nieuwe tak van sportief amusement. Diverse sponsors uit de mediawereld hebben zich al aangemeld om het initiatief een kans te geven, ja, schrijft de voorzitter, het initiatief is zelfs mede op hun initiatief tot stand gekomen. Ze hebben een sterke business case want als het voor mediasponsors aantrekkelijker wordt zal het ook voor andere sponsors aantrekkelijker worden. Inderdaad, als de bal rolt is het niet heel moeilijk om de bal in het netje te krijgen. Hebben we dan niet de kern van het korfbal te pakken? Om het korfbal te redden moet het korfbal veranderen.

De brief heeft op diverse plaatsen direct voor de nodige ophef gezorgd. Sommigen reageren sterk afwijzend, maar gelukkig is de reactie niet over de hele linie negatief. Nederlands bekendste korfballer, oud-international Jan Wiersma, beziet het nuchter. Of het zo moet, zegt hij, weet ik niet, maar de voorzitter heeft wel een punt. En om punten gaat het, ook in het korfbal.

We wachten af. Wie volgt?

(Naar aanleiding van een bericht over een uitgelekte brief van een schaatsbondbobo waarin wordt voorgesteld de 5 en 10 kilometer in schaatswedstrijden te schappen en en passant ook het wereldkampioenschap allround. Dit vanwege financiële redenen – kijkers haken af – en vanwege de overheersing van Nederland op de langere afstanden, een overheersing die schaatsers uit andere landen afschrikt.)

25 maart   

=0=

 


Kleinzielig

Zojuist hoor ik bij Buitenhof Jaap de Hoop Scheffer beweren dat Poetin machtspolitiek bedrijft en dat wij politiek bedrijven vanuit ‘morele categorieën’. Hij zei het zelfs twee keer dus is er in ieder geval iemand die erin gelooft. Ik lees zijn uitspraak zo dat we Poetin dankbaar moeten zijn voor de morele pauze die hij ons heeft gegund om even bij te komen van de vermoeienissen van Syrië. De Krim maakt ons nobel, Syrië maakt ons machteloos en machteloosheid is geen morele maar een politieke categorie. Uit machtspolitieke overwegingen laten we de Syriërs in hun eigen sop gaar koken en het weinig verheffende gevolg daarvan is een forse aanslag op onze moraal. Het is ook een pijnlijke illustratie van het schromelijke tekortschieten van de bruikbaarheid van onze morele categorieën als we ze echt nodig hebben. We kijken weg omdat we de macht niet hebben om machtspolitiek te bedrijven en dat noemen we dan onze moraal. Een wegkijkmoraal.

Voor het overige schuwen we machtspolitiek helemaal niet. Een wrang voorbeeld vind ik in De Groene van afgelopen week, in het artikel Knielen, bidden, smeken voor een visum van Irene van der Linde. Het gaat om een toeristenvisum en het gaat over de pesterijen die mensen in omstandigheden en uit landen die we niet vertrouwen moeten ondergaan voor ze een visum krijgen – als ze het al krijgen. Van onbeschoft ambassadepersoneel, via het delegeren (‘visumvertegenwoordiging’) van de behandeling en afhandeling van aanvragen naar ambassades of consulaten van andere landen (ook als we in het land van aanvraag zelf een ambassade en/of consulaat hebben), tot en met het uitbesteden van het hele zaakje aan particuliere bureaus, het gebeurt allemaal en de aanvrager die zich benadeeld voelt mag vervolgens gaan procederen, maar dan niet tegen het land waarop de aanvraag gericht was maar tegen het land (en in de taal en volgens de juridische procedures van dat land) dat de aanvraag heeft afgewerkt en afgewezen. In onze naam, dat wel, maar toch weten wij nergens van en kunnen nergens op worden aangesproken. Welkom in de rechtsstaat. We weten het, als je de macht hebt kun je mensen van het kastje naar de muur sturen en als je de kleinzieligheid van de macht wilt aantonen, kijk dan eens naar dat kastje en naar die muur.

Van de morele categorieën van De Hoop Scheffer is hier geen sprake. Wie uit een land komt dat wij niet aardig vinden en wie ervan verdacht wordt weinig geld te hebben en het eigenlijk op onze vleespotten te hebben voorzien (en daarom een ‘vestigingsgevaar’ vormt) komt er of helemaal niet in of pas na een boel pesterijtjes. Als Kamerlid protesteerde Timmermans ertegen, als minister zegt hij er niets aan te kunnen doen (‘Ik kan concluderen dat ik als minister daarin geen verandering kan aanbrengen’). Timmermans beroept zich, we hadden het kunnen voorspellen, op ‘Europese regels’ maar er is geen enkele Europese regel die de minister opdraagt visumverleningtaken naar andere landen door te spelen of aan particuliere visumbureaus uit te besteden. Dat is beleid van een minister die o zo graag de morele trompet bespeelt als hij weer eens zonder wisselgeld op pad wordt gestuurd en die kleinzielig machtsmisbruik niet schuwt als het gaat om mensen die onze kas niet zullen spekken.

Het is trappen naar beneden en het heeft de moraal van de sjacheraar.

23 maart

=0=

 


Isolement

Isolement is het kenmerk van een sekte omdat een sekte alleen in het zelfgekozen isolement kan gedijen. De gedachte dat wij de PVV moeten ‘isoleren’ is een gedachte die even dwaas is als de gedachte van Joost Zwagerman dat je Wilders met ‘argumenten’ kunt bestrijden. Een sekte is zijn eigen argument en pas als je dat argument accepteert kun je met een sekte ‘argumenteren’. En isoleren? Je isoleert de PVV pas door ze uit het eigen gelijk los te weken, ze uit het eigen isolement te halen, door er een partij, een ‘normale’ partij van te maken – en dat staat gelijk aan het verdwijnen van de PVV.

Een sekte als de PVV verdeelt de wereld in wij en zij, met een dikke streep ertussen. Zij (in het geval van de PVV gaat het om de media, om andere politieke partijen, om de ‘elite’, om ‘Europa’, om buitenlanders, om de islam, om je buren die je niet kent en maar raar vindt, om hun kinderen die voor overlast zorgen, om hun claims op ‘onze’ voorzieningen en rechten) staan voor alles waar je niet mee besmet wilt worden. Daar isoleer je je van en dat doet de PVV heel bekwaam. Althans, Wilders doet dat heel bekwaam. Of zijn volgelingen dat ook doen is onbekend – een sekte biedt behalve de tegenstelling tussen wij en zij, tussen ons en hen, weinig leefregels aan over hoe je die tegenstelling in het dagelijkse vorm kunt geven (het zou vanzelf moeten spreken misschien maar niets spreekt vanzelf) en biedt ook weinig gemeenschappelijks aan om van een losse verzameling volgelingen een georganiseerd geheel te maken. Het kan wel, dat laatste, maar dan moet je om te beginnen jezelf organiseren en de PVV is niet georganiseerd, de PVV is een natuurlijk persoon in de gedaante van een stichting en een stichting die zich niet van die persoon kan ontdoen zonder zichzelf de das om te doen. De PVV is gebaseerd op het uitgangspunt dat een beetje leiderschap genoeg moet zijn om macht te verwerven. Dat is geen onmogelijk uitgangspunt maar je moet wel de meerderheid in een vertegenwoordigend orgaan hebben om alles te blokkeren wat je niet aanstaat en zover is het nog niet gekomen. Die meerderheid van vertegenwoordigers lijdt onder hetzelfde als de gewone volgelingen: behalve het woord van de leider is er niets en alleen de leider zelf weet wat het volgende woord van de leider zal zijn. Uit onderschepte e-mails van de PVV kwam nog maar kort geleden naar voren dat Wilders als door een angel gestoken reageerde op een ideetje van Fleur Agema om een bijeenkomst te beleggen over een onderwerp uit haar portefeuille. Ja, stel je voor dat iemand iets zegt wat hij niet al heeft voorgezegd. Dat is de bijl aan de wortel van zijn PVV. En dat is het ook. Het is wel knap onhandig als je in een gemeenteraad zit of in de Provinciale Staten of waar je dan ook bent. Je hebt het woord te aanvaarden of je verwerpt het. Meer smaken zijn er niet en voor een discussie en een standpuntbepaling vooraf heb je een partij nodig die meer dan een persoonsafhankelijke stichting is. Die partij is er niet en de irritatie die daardoor ontstaat heeft geleid tot het vertrek van diverse mensen en de laatste dagen tot zelfs een stroompje vluchters.

Of dat het gevolg is van het gewone haatzaaien van Wilders lijkt me onwaarschijnlijk. De man bestaat uit het zaaien van haat en daar ontleent hij zijn invloed aan, zijn volgelingen, en ook zijn miserabele secondanten die soms zo dom zijn te menen dat ze meer dan een secondant zijn en er soms gewoon even niet uitkomen. De mensen die vertrekken lopen niet tegen hun gevoel van fatsoen aan, ze lopen aan tegen een partij die geen partij is, terwijl ze toch worden aangesproken als vertegenwoordigden ze een partij, als zouden ze een mening hebben over de standpunten van die vermeende partij, een mening die ze niet kunnen hebben omdat er geen partij is. Wilders heeft ledenpoppen gerekruteerd en die heeft hij gekregen ook. Zijn probleem is dat zijn rekruten geen perfecte ledenpoppen zijn. Ze krijgen kramp in de kaken van het moeten verdedigen van elk woord van de leider, ze hebben gedacht dat hun slaafsheid slechts tijdelijk was, ze hebben ambities gekregen die ze eerder niet hadden en die meestal berusten op een schromelijke zelfoverschatting, kortom het zijn gewoon mensen, onsympathieke en onappetijtelijke en weinig snuggere mensen, en ze willen ook wel eens wat. Dat was de afspraak niet en de leider voelt zich vervolgens bedrogen, bedreigd, in de steek gelaten, aangevallen.

Dat Wilders haat zaait staat buiten kijf. Of de haat wordt opgevolgd is niet aan hem. Hij heeft het zo georganiseerd dat hij geen partijapparaat heeft dat ook maar iets kan doen zonder dat hij dat uitdrukkelijk en als zodanig heeft gezegd en hij kijkt wel uit om tot daden van derden op te roepen. Ook de daden zijn de zijne (‘dan regelen we dat’). Aan de rest kan hij ook niks doen. Toch? Loopt het uit de hand dan hij is daar niet verantwoordelijk voor. Breivik? Hij had er niets mee te maken en hij nam er afstand van.

Zijn partijformule is simpel, het is de eenvoud van een sluw georganiseerde onverantwoordelijkheid. Wie daar iets tegen wil doen moet zijn partijformule aanpakken, zijn isoleringstrategie. Het is compleet vruchteloos de PVV te willen isoleren, daar zorgt de PVV zelf wel en al voor. Constitutioneel als het ware. Wie de PVV wil aanpakken moet de PVV als partij niet isoleren maar normaliseren.

Daar is wetgeving voor nodig. Daar zal de Kamer het initiatief voor moeten nemen want van de minister en de staatssecretaris zal het niet komen. Zal het van de Kamer komen? Ik heb er een hard hoofd in. De Kamer zoekt het in de opvattingen van Wilders en vindt die verwerpelijk, de Kamer zou het moeten zoeken in de partijformule van Wilders, en zwijgt daar over. Dat zal niet toevallig zijn.

22 maart

=0=

 


Wethouder

Wethouder van Nederland. Zo betitelde Dominique van der Heijden gisteravond Geert Wilders. Van der Heijden heeft politicologie gestudeerd – van die studie had ik toch iets meer verwacht. Voor de rest had ze geen idee hoe ze Wilders kon afstoppen. Een misverstand, die mevrouw, en voor mij het zoveelste bewijs dat de publieke omroep in dit land in handen is gevallen van incompetente zwetsers. Omdat wethouder Wilders alles wat links is vindt zwetsen heeft hij ongetwijfeld daar uit afgeleid dat de publieke omroep links is. Op dat niveau beweegt de discussie zich en de discussie is van dat niveau. Maar raar blijft het. Wilders houdt zich verre van elke verantwoordelijkheid en wat je ook van wethouders mag denken, ze zijn verantwoordelijk voor (een deel van) het gemeentelijke beleid.

Het verkiezingsdebat van gisteravond was zo opgezet dat eerst lokale politici hun zegje mochten doen (in Groningen over werkgelegenheid, in Arnhem over de zorg en in Rotterdam over de veiligheid) en dat daarna landelijke politici dat nog eens dunnetjes mochten overdoen. Het laatste woord als het ware, de opzet geeft mooi aan dat de publieke omroep lokale politiek als niet meer wenst te zien dan als een onderafdeling van Den Haag. En dan maar zeuren over de betreurenswaardig geringe belangstelling voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Het Rotterdamse debat was zouteloos, het Arnhemse werd bedorven door een presentatrice met de hoofddoelstelling vooral niemand te laten uitspreken en het Groningse debat leek zowaar ergens over te gaan. We zagen en hoorden iemand van de SP, iemand van D66 en iemand van de VVD. De eerste had het over door de overheid bedreigde werkgelegenheid, de twee anderen waren van de opvatting dat de overheid geen werkgelegenheid schept maar dat bedrijven dat doen. Stuitender domheden kun je niet bedenken maar beiden verkondigden hun mening alsof het een door kennis, ervaring en gezond verstand ingegeven standpunt betrof. In het erop volgende debat tussen de landelijke politici bleek alleen Bram van Ojik van zins de onnozelheid van de VVD en D66 politici te Groningen aan de kaak te stellen. Hij bracht het rustig – aardige gewoonte van Van Oijk – maar geen der anderen bleek bereid hier een debat over te voeren. Het zou eens politiek kunnen worden. Van Oijk werd fluks in de rede gevallen en mevrouw Van der Heijden vond het allemaal weer best. Voor haar is een debat een gebeurtenis waar mensen elkaar in de rede vallen en als dat wat reuring geeft heb je, heeft zij, het goed gedaan.

Ik vermoed dat die opvatting ook haar inschatting van het ambt van de wethouder heeft bepaald.

19 maart

=0=

 


Ziel

Altijd al was ik bezig met ronselen. Bij verhuizingen, vroeger, toen je het nog zelf deed. Bij het nadenken over moeilijke dingen waar je in je eentje niet uitkwam. Bij het vinden van voldoende mensen om ergens op een grasveldje te voetballen. Ronselen hoort bij het leven. Ik wil niet zo ver gaan te stellen dat ronselen eigenlijk hèt leven is, maar als je er een draai aan geeft kom je ook met die stelling best een eind.

In verkiezingstijd is ronselen dagelijkse praktijk. Een stemoproep is ronselen, en lijstduwers zijn er uitsluitend voor het ronselen. Vriendelijke mensen die in verzorging- en verpleeghuizen machtigingen verzamelen (niet meer dan twee per persoon dus waar hebben we het over) zijn zo oud als die huizen zelf. Als je de bejaarden kent die je zo genoeglijk vraagt om hun machtiging heb je een voorsprong. Er zijn ook bejaarden die er zelf om vragen omdat ze niet meer zo goed ter been zijn en toch hun stem willen uitbrengen. Onvrijwillig is het nooit, maar je kunt je afvragen of elke machtiging wel staat voor een bewuste stem. Je kunt mensen een praatje voor de vaak verkopen en dan zijn ze nog tevreden, ook als ze een paar seconden na afloop al niet meer weten wie die aardige meneer toch was of waar die aardige mevrouw het ook weer over had. Niet heel netjes misschien van die aardige heer en dame maar onvrijwillig is het niet. Vroeger liet meneer pastoor zich wel eens inschakelen en werd er in kerken een negatief stemadvies gesuggereerd dan wel meegegeven want ach, het cliëntelisme is per slot niet meer dan de dikke vorm van netwerken en netwerken moet. Je kunt ze ook dronken voeren natuurlijk, maar dat schijnt in de verzorging- en verpleeghuizen ongebruikelijk te zijn.

In de goede oude tijd voerde je jongelui dronken om ze te ronselen voor de zeevaart of het leger. Voor ze het wisten hadden ze ergens een krabbel onder gezet en hoewel ze het ook naderhand niet wisten, die handtekening stond er. Primitief was het wel. De methode van de loverboys en erger is effectiever en ook dat is een methode met een al heel respectabele geschiedenis. Je neemt iemand onder je hoede en zeg nou zelf, dan maak je kosten en wie kosten maakt voor een ander creëert een schuld bij die ander en schulden moet je terugbetalen. Zielsverkopers werden dergelijke ronselaars genoemd en de schuldbewijzen die ze verzamelden brachten ze in circulatie en dat deden ze weer omdat niet iedereen zijn schuld netjes afbetaalde en als je als schuldeiser dat risico niet wenste te nemen dan verkocht je het schuldbewijs gewoon door aan een speculant, de specialist die zelfs mensen wist te vinden die dachten onvindbaar te zijn. Dik kans dat de speculanten hun schuldbewijzen op hun beurt bundelden, opknipten en weer verhandelden. Securitisatie is vermoedelijk even oud als schuld en schuld even oud als ronselen.

Tegenwoordig vraagt de bank om je ziel, is netwerken verplicht (met een netwerk heb je nog enige greep op je schuldcondities, zonder netwerk niet) en zijn we aan het kniezen over de mores bij het werven van stemmen. Onze ziel staat al lang niet meer voor zaligheid maar voor zieligheid.

Mij, arme ziel, lukt het niet eens om de stem van Elly te ronselen.

18 maart

=0=

 


Schuld

Omdat ik in een boekje over het ontstaan van de schuldenmens (Maurizio Lazzarato, The Making of the Indebted Man. Amsterdam, Semiotext(e) 2011) steeds opnieuw las dat bij Nietzsche al alles te vinden was wat een mens moet weten over schuld, begon ik aan diens De genealogie van de moraal (De Arbeiderspers), en meer in het bijzonder aan de tweede verhandeling daaruit, getiteld Schuld, ‘slecht geweten’ en aanverwante zaken. Dat had ik wel eens eerder mogen doen. Fascinerende tekst, zij het enigszins lijdend onder het dictum van de grote filosoof zelf: ‘definieerbaar is alleen wat geen geschiedenis heeft’ (o.c.: 72). Schuld heeft geschiedenis (de geschiedenis van schuld is maatschappijgeschiedenis bij uitstek), schuld onttrekt zich aan definiëring, schuld is de zwaartekracht waaraan elk individu en elke gemeenschap onderworpen is. Schuld is daarom niet alleen de verplichting die je moet nakomen, het is ook de eerste verplichting van mens tot mens, van mens tot gemeenschap, van jongeren tot ouderen, en – de kroon op het werk – van de mens tot zichzelf. Dat is even slikken geweest want het ligt niet echt voor de hand om je verplichtingen aan anderen om te zetten in het slechte geweten dat je krijgt als je je verplichtingen niet tot richtsnoer van je leven maakt. Het slechte geweten is een heus cultuurproduct en pas met het opduiken van het slechte geweten kun je het schuldbesef geslaagd noemen, het besef dat je altijd in het krijt staat, bij iedereen en niet te vergeten ook bij jezelf. Onze moraal is een moraal van schuld en boete.

In een schuldrelatie nemen mensen andere mensen de maat, met als eindresultaat dat je jezelf de maat neemt. Het gaat om geloofwaardige beloften die de schuldenaar aan de schuldeiser moet doen en met de belofte levert de schuldenaar zichzelf, zijn tijdbesteding en zijn gedrag uit aan de afspraak met de schuldeiser terug te betalen, en omdat iemands geloofwaardigheid nooit helemaal geloofwaardig is, is het eisen en verstrekken van een onderpand precies zo gebruikelijk als het ongeclausuleerde vertrouwen dat de ander zal terugbetalen ongebruikelijk is. Schuld is overal, schuld is alles, schuld is altijd.

Maar er zijn gradaties want schuld is een machtsrelatie; wat voor sommigen is uitgesloten kunnen anderen zich nog permitteren. Het voorrecht van de macht blijkt in het kunnen aangaan van schulden zonder dat daar het schuldbesef bijkomt. De VS hebben schuld en zijn niet schuldig, Griekenland heeft schuld en is meer dan schuldig. Dat is de basis van en de verklaring voor de woede van David Graeber in zijn geschiedenis van de eerste vijfduizend jaar schuldgeschiedenis. Schuld is niet altijd schuldig en niet overal en niet voor iedereen even schuldig.. Dat geldt voor landen en het geldt, afgezwakt of juist verhevigd, voor mensen. Daarom hadden de Amerikanen elk voor zich legio schulden en waren toch niet heel erg schuldig aan de schulden, terwijl de Grieken veel minder schulden hadden, de schulden van hun staat die de schulden van de banken waren erbij hebben gekregen en veel schuldiger zijn dan de Amerikanen. Zij moeten boeten en ze zullen boeten – in de trojka noemen ze dat modernisering als ik het wel heb en is de modernisering eenmaal gelukt dan zijn de Grieken niet van hun schuld af maar wel zullen we ze wat minder schuldig vinden, in het ideale geval zelfs niet meer of minder schuldig dan wijzelf. Ook dat gaat niet zonder strijd, inclusief de strijd om het strijdtoneel te verplaatsen en andere schuldigen te vinden, te beoordelen, te veroordelen en te laten boeten.

‘Nemen de macht en het zelfbewustzijn van een gemeenschap toe, dan wordt ook het strafrecht steeds milder; elke verzwakking en diepere bedreiging van de gemeenschap brengt haar hardere vormen weer aan het licht’ (o.c.: 64). Als ik dit niet als een stelling maar als een hypothese lees dan werpt het in elk geval een somber licht op de ontwikkelingen van de laatste drie decennia. Immers, sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is ook Nederland opgenomen in de mondiale sfeer van de financiering van kredieten met schulden en van schulden met kredieten, in de sfeer van de gelijktijdige verpakking en herverpakking van schulden aan de ene kant, en van de aflossing van bestaande schulden met nieuwe kredieten aan de andere kant. Eveneens sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw zien we een verharding van het strafklimaat en het ophogen van straf en strafmaat.

Dat geeft te denken.

16 maart

=0=

 


Meerstemmig

Op het eerste gezicht vind ik het wel een aardig idee van Manuel Kneepkens. Hij stelt voor (Trouw, vandaag) om ons voortaan tien stemmen te geven bij een verkiezing. Dan kunnen mensen die de SP het meest vertrouwen op het punt van de zorg, Groen Links op het punt van het milieu en de PvdA het meest op het punt van een eerlijke verdeling van maatschappelijke misère hun tien stemmen over die partijen verdelen, bijvoorbeeld vier voor de SP, vier voor Groen Links en twee voor de PvdA. Bijvoorbeeld. Het stelsel is in het voordeel van de partijen met een zeer trouwe kiezersaanhang en onvoorspelbaar voor partijen met een sterk wisselende aanhang. Spannend om te weten hoeveel SGP-stemmers wat over hebben voor de CU. Je weet maar nooit.

Op het tweede gezicht vind ik het een idee van niks, dat van die meerstemmigheid. De vraag is welk probleem het moet oplossen. Volgens Kneepkens dat van de complexiteit. Nu geven we voor vier jaar ons oordeel over lastige maatschappelijke problemen uit handen aan de partij die onze stem krijgt en dat, volgens hem, is ondoenlijk. Dat kan, maar dat probleem los je ook met tien stemmen niet op en ook niet met honderd. Wat zou het probleem verder kunnen zijn? Dat van de lage opkomst is een voor de hand liggende kandidaat. Waarom hebben de mensen geen trek in verkiezingen en stemmen? Het kan ze niet interesseren en het kan ze juist bijzonder veel interesseren, dat lijken me de mogelijkheden. Kan het je niet schelen dan stem je gewoon niet, kan het je juist heel veel schelen dan heb je waarschijnlijk de ervaring opgedaan van de kat in de zak, van het lood en het oude ijzer, en dan leer je het ook wel af. Zou voor de laatste categorie een meerstemmig stelsel soelaas bieden? Nee toch?

Ik kom terug bij Kneepkens’ invalshoek dat je met meer stemmen iets kunt doen aan het probleem dat je met je stem je invloed voor een langere periode uit handen geeft en dat dit probleem zwaarder weegt naarmate de complexiteit van politieke vraagstukken toeneemt. Hoe lastiger de wereld hoe groter je behoefte aan meer perspectieven erop en dat zou je dan bereiken met meer stemmen. Het lijkt me een misrekening. Partijen presenteren inderdaad oplossingen voor problemen, althans dat schrijven ze in hun programma en dat bieden ze de kiezer aan. Maar de kiezer weet best dat de wereld voor de verkiezingen en die erna twee verschillende werelden zijn die elkaar steeds minder overlappen. Daar, vermoed ik, ligt het probleem. We kiezen immers vertegenwoordigers die zullen werken onder condities die vertegenwoordigen vrijwel uitsluiten. Er moeten compromissen worden gesloten, coalities worden gesmeed, onverwachte en voorheen verketterde collega’s in de armen worden gesloten. Verkiezingen zijn verkiezingen over vooraf onbekende samenwerkingsverbanden en samenwerkingspartners. De vertegenwoordiging van de vertegenwoordigende democratie is geen vertegenwoordiging van de kiezer, het is een vertegenwoordiging van een politiek proces dat zich buiten de stembussen afspeelt. Daar kun je ook wel honderd stemmen tegenaan gooien maar dat verandert niets.

In onze vertegenwoordigende democratie wordt het kind van de vertegenwoordiging na de verkiezing weggegooid met het badwater van de uitgebrachte stemmen. Wil je dat voorkomen dan heb je niet meer stemmen per verkiezing nodig maar een stelsel waarbinnen de grootste partij met de gehele buit mag gaan strijken. Dat middel lijkt me erger dan de kwaal.

11 maart

=0=

 


Moment

Over de illegaliteit van uitgeprocedeerden valt met Halbe Zijlstra te praten. Maar dan wil zijn partij er wel wat voor terug. Bijvoorbeeld de belofte van de PvdA dat ze Dijsselbloem aan het verstand peutert dat minder belasting op arbeid niet een weg is die het begrotingsbeleid moet inslaan, en het afschaffen van toeslagen wel. Die illegalen zijn nog heel wat waard in de mensenhandelcalculaties van Zijlstra. Je moet alleen je moment kiezen om hen uit te spelen, en door het nu te doen slaat Zijlstra twee vliegen in één klap. Hij haalt de angel uit de boosheid van Slob en hij zadelt de PvdA met de gevolgen ervan op. Hij wil wat terughebben.

Bluf, natuurlijk. De strafbaarstelling is strijdig met elk recht en ook een Nederlandse wet houdt het slechts vol tot de internationale rechter het verbiedt. Om dan vervolgens weer zo’n rancuneuze wet te verzinnen, die weer door het parlement heen te krijgen en weer af te wachten tot die weer aan flarden wordt geschoten, ze doen maar bij de VVD. Dat is helemaal het probleem niet van de PvdA, het is het probleem van de VVD. De PvdA hoeft de VVD helemaal niets te vergoeden voor een idioot plan, een plan dat niets anders bewijst dan de vergissing van een ministerie met de omineuze naam Veiligheid en Justitie (in die volgorde), en de vergissing dat ministerie te bevolken met een minister en een staatssecretaris die menen dat wet en recht hetzelfde zijn en die voor het overige van niets weten. De PvdA had daar nooit mee akkoord mogen gaan maar nu ze er akkoord mee zijn gegaan is de prijs al hoog genoeg, al onaanvaardbaar hoog, en een Zijlstra die meent daar nog een extra bijdrage aan vast te mogen plakken – die bewijst op zijn beurt van hetzelfde niveau te zijn als Opstelten en Teeven. Niets nieuws dus.

Waar hadden we de belastingen ook weer voor? Om begrotingsbeleid meet te voeren toch? En is het dan zo vreemd om het begrotingsbeleid in het teken van de bevordering van de werkgelegenheid te plaatsen? De PvdA mag zich wel eens realiseren dat als de werkgelegenheid moet worden bevorderd het absoluut en relatief verlagen van de lasten op arbeid een zeer geëigend middel is. Dat heeft die partij decennialang wel geweten, alleen de laatste twintig jaar niet meer. Niettemin, werkgelegenheid als doelstelling van begrotingsbeleid heeft met de toeslagen van Zijlstra niets te maken en met het ‘sterker en socialer’ van de PvdA alles. Werkgelegenheid is een richtsnoer voor het begrotingsbeleid en Dijsselbloem is er niet vroeg mee met daar aan te herinneren, hij is er laat mee en de PvdA moet beseffen dat laat dan wel laat is maar ook dat laat beter is dan nooit. In de belastingherziening van Zalm en Bos is het richtsnoer keurig vergeten. Zij inden de belasting daar waar de mensen die niet konden ontlopen en daarom werd iedereen die niet hard kon lopen (en werknemers en uitkeringsafhankelijken zijn niet snel, vergeleken met de snelheid van kapitaal en vermogen) gepakt – het geld moet toch ergens vandaan komen – en iedereen die wat harder liep werd met alle egards behandeld, in de hoop dat ze ons land nog af en toe wel eens wilden aandoen.

Het zou mooi zijn als de PvdA daar afscheid van nam. Zijlstra biedt ze het moment. Laat de PvdA het moment vooral overnemen.

11 maart

=0=

 


Merk

Zonder merk ben je nergens. Het hoorde ooit bij een product, het hoort nu overal bij, merken. Personal branding, company branding, employer branding, city branding, country branding, het kan niet op. Het merk is het signaal van de gegeneraliseerde concurrentie, van de wereld die een markt is geworden. Een stad als markt vergelijkt zich met andere steden op musea, hotels en restaurants, prijzen, hoffelijkheid, openbaar vervoer, het opleidingsniveau van de bevolking, bestuurlijke en politiële integriteit enzovoorts. Er worden totaalscores opgemaakt en bungel je onderdaan dan is er iets ernstig mis met je. Je wilt als stad investeerders lokken, je wilt als stad toeristen lokken, je wilt als stad grote congressen en festivals naar je toe trekken, je wilt als stad een broedplaats worden voor een creative economy, van die dingen. Je wilt allure hebben en zonder een zekere mate van internationale uitstraling lukt dat niet. Een stad die de wereld verwelkomt met de uitspraak dat er in die stad Nederlands wordt gesproken zal het niet ver brengen.

De VVD wil dat Rotterdam zo’n stad wordt. Ja, ze doen het voor de verkiezingen en ze doen het om Leefbaar Rotterdam wat wind uit de zeilen te nemen, maar toch, ze doen het. Ze spreken hun allochtonen toe, hun niet-westerse allochtonen dan, want allochtonen uit de VS zijn natuurlijk meer dan welkom en maakt u zich geen zorgen, we spreken Engels hoor. Het is de dubbele tong van een politieke partij die zich uitslooft om in Rotterdam meer hoofdvestigingen van multinationale ondernemingen binnen te halen en tegelijkertijd de mensen die ze liever niet hebben te disciplineren. Multicultureel is taboe, multinationaal is een feest.

De VVD is het merk van de nieuwe klassensamenleving, met een harde grens tussen vermogenden en minvermogenden. De verkiezingsposters met de tekst over het Nederlands dat blijkbaar in Rotterdam wordt gesproken zijn een waarschuwing voor de allochtone minvermogenden een uitnodiging aan de autochtone minvermogenden die nu nog overwegen op de Leefbaren te stemmen.

Ik denk dat de VVD zich nog goed herinnert dat het Engels van Pim Fortuyn abominabel was. Internationaal zouden we met Pim een pleefiguur slaan. Het stijlbloempje was van de altijd voortreffelijke Bolkestein. De huidige VVD is het niveau van dat stijlbloempje ontstegen. Hij hoorde bij ons, tenslotte, niet bij hen, wie die hen ook mogen zijn. De huidige VVD is het merk van een partij waarmee Rotterdam een pleefiguur zal slaan.

8 maart

=0=

 


Wachtend

Het Binnenhof wacht op ‘belangrijke’ CPB cijfers. Zonder die cijfers weet het Binnenhof niet wat te doen. Regeren is cijferen en negatieve uitkomsten in het huishoudboekje moeten worden gecorrigeerd. Door verdere lastenverzwaringen, door bezuinigingen, door ombuigingen, door het inboeken van nog te realiseren efficiencywinsten, door het niet compenseren van prijsstijgingen, door het tempo op te schoreven, de lijst is eindeloos. Mij intrigeert de vraag of de politieke partijen iets meer in huis hebben dan de gebruikelijke reflexen (het kabinet bezuinigt de economie kapot, zonder gezonde overheidsfinanciën is elk herstel op drijfzand gebouwd, we hebben afspraken met Olli).

Met de economie gaat het langzaam en ongelijk wat beter, met de overheidsfinanciën en de staatsschuld zijn we echter nog lang niet klaar. Dat weten de politieke partijen en je zou hopen dat, wat de cijfers van het CPB ook zeggen en los van de discutabele kwaliteit van de veronderstellingen waarop die cijfers gebaseerd zijn, ze zo langzamerhand in staat zouden moeten zijn een serieuze visie op de centen te hebben ontwikkeld. Het probleem is niet nieuw en het nieuws van ‘wachtende’ politici op het Binnenhof is deplorabel nieuws. Politici moeten niet wachten – tenzij politici van mening zijn dat zij er ook niets aan kunnen doen en daarmee hun mandaat en hun opdracht ontkennen.

Mevrouw Thatcher heeft op alle fronten gewonnen. Zelf sprak ze ooit, gevraagd naar haar grootste politieke prestatie, twee woorden uit, een naam: Tony Blair. En waarom? Omdat ook Blair de haar mantra (TINA) overnam en met Blair steeds meer anderen, dwars over de partijen heen. Elke partij heeft een scenario en geen enkele partij heeft scenario’s in het meervoud. Zouden ze die hebben dan hebben ze recht op de eretitel van een politieke partij. Ze hebben ze niet en daarmee degraderen ze zich tot zaakwaarnemers van een zaak die uit cijfers bestaat, cijfers die ze ophalen bij een of ander bureau, het CPB, een rating agency, de Europese Commissie, als het maar ergens anders vandaan komt.

Dat wij een premier hebben die niet kan rekenen is daarbij niet het grootste kwaad.

4 maart

=0=

 

 

Plicht versus plicht

Hij hapte niet toe, Diederik Samsom. Sylvester Eijffinger bood het hem aan en ik dacht, kijkend en luisterend naar Buitenhof, gisteren, dat het een kans was die Samsom alleen maar hoefde te benutten. Hij deed het niet.
Het ging over de arbeidsmarkt, het ontslagrecht, de WW en de plichten van werknemer en werkgever. Ha, dacht ik, een plicht voor de werkgever, dat zal Samsom niet versmaden. Hij versmaadde het.
Eijffinger had het over het Deense arbeidsmarktmodel, een model met een korte WW-duur, een genereuze werkloosheidsuitkering, een scholingsverplichting voor de werknemer en, nieuw in ons land, een acceptatieplicht voor de werkgever. Dat het werkt komt, nog steeds volgens Eijffinger, door de scholing van de werknemer in te laten vullen door de functiewensen en –vereisten van de werkgever. Dan is werk verzekerd en zo zou je dan niet de bestaande baan beschermen met een ontslagverbod maar het werk van mensen. Geen banen maar mensen, daar ging het om. Een wenselijke Deense combinatie van flexibiliteit en zekerheid, gereed voor de export. Dat zou Samsom toch moeten aanspreken?
Het sprak hem niet aan. Schrok hij terug voor de verplichting van de werkgever? Voor verplichtingen van werknemers is hij niet bang, die worden met enige regelmaat aan hen opgelegd en als het niet werkt dan komen er nieuwe verplichtingen voor de werknemer. Die ook niet werken want als het probleem geen aanbodprobleem is maar een vraagprobleem is dan moet je toch vroeger of later naar de vraagkant durven kijken. Of niet, maar dan moet je niet meer over de bestrijding van werkloosheid spreken en toegeven dat je bezig bent het arbeidsaanbod kunstjes te leren, kunstjes en kunstjes en kunstjes tot ze erbij neervallen.
Het gaat mij er in dit verband niet om dat het Deense model minder zonnig is dan Eijffinger het afbeeldde (zo staan ook in Denemarken laagopgeleiden, ouderen en allochtonen er niet best op), het gaat mij erom dat de Denen van mening blijken te zijn dat een plicht van een werknemer in balans moet worden gehouden door een plicht van een werkgever. Dat is zo elementair dat het zelfs aan een politicus uitgelegd moet kunnen worden. Dat het gisteren niet lukte moet ons niet doen wanhopen. Wat niet is kan komen. En als het dan komt kunnen we het model nog verbeteren ook want in het Deense model is, in de weergave van Eijffinger, wel voor evenwicht van plichten gezorgd, maar niet voor de vooruitziende blik die de scholing – en dus de bescherming van ‘mensen’ – duurzaam moet maken, duurzaam in de zin van bruikbaar over verschillende werkgevers heen, duurzaam met het oog op een loopbaan dus. Dat kun je van een werkgever ook niet vragen want had hij die vooruitziende blik, dan hadden we het hele gesjouw en gedoe met hele, halve en onbeschermde werknemers helemaal niet nodig. Vooruitzien valt op het niveau van een werkgever niet te regelen, althans niet zo dat je daar de door Eijffinger ingebrachte ‘mensen’ beschermt. Dat moet je breder trekken, breder in termen van branches, bedrijfstakken en sectoren en breder in termen van tijd, de tijd die we niet in banen maar in loopbanen moeten leren meten. We hebben het probleem juist omdat de werkgever meer niet dan wel kan voorzien en dat kan hij niet omdat aan zijn vooruitziende blik van alles mankeert. Voor dat vooruitzien heb je meer nodig en daaronder in elk geval de stem van de werknemers en stem is, we weten het, organisatie en organisatie maakt van de stemmen verstandiger stemmen (want twee weten meer dan een enz.) en die verstandiger stemmen, hadden we daar niet ooit een vakbond voor, een vereniging die pal stond voor het arbeidsaanbod?
Je moet je plichten serieus nemen en dat het door de plicht van de werkgever komt dat een sociaaldemocratische partij en elke vakbond de eigen plicht weer ontmoeten is meer dan ironie. Het is, ik zei het al, een kans.

3 maart     

=0=

 


Afgescheiden

Een compartiment is een afgescheiden ruimte. Je kunt proberen het woord een nieuwe lading te geven, en dan kun je, net zoals je maatschappij met vermaatschappelijking kunt opvrolijken, compartiment met ‘compartimentalisering’ uitbreiden. Je kunt er een werkwoord van maken (‘compartimentaliseren’). Lelijke woorden. Verwarrende woorden ook, met hun suggestieve mentale referentie. Je kunt ze nodig hebben, denk aan de vermaatschappelijking, het begrip waarmee de ‘maatschappij’ werd verlost uit zijn tot handel en commercie beperkte betekenis en waarmee tegelijkertijd een nieuwe wereld werd gesignaleerd, een wereld die de gemeenschap voorbij was, een wereld die abstracter werd, groter, anoniemer. Kunnen we hetzelfde zeggen van ‘compartimentalisering’ en van ‘compartimentaliseren’? Hebben we dergelijke talige monsters nodig en waarvoor dan wel?

We danken ze aan Abram de Swaan die ze uitbundig gebruikt in zijn nieuwe boek Compartimenten van vernietiging; over genocidale regimes en hun daders (Amsterdam; Prometheus/Bert Bakker 2014). Hij heeft ze nodig om behalve de maatschappelijke ontwikkeling ook de ontwikkeling van de vernietiging te laten zien, in het bijzonder in statelijk georganiseerde maatschappijen. Een maatschappij sluit niet slechts in en uit, voordat het tot uitsluiting komt hebben we al een langdurig proces doorlopen, een proces van afzondering van mensen en groepen, van hun isolement, van hun opgelegde quarantaine, van hun transport en herhuisvesting, en uiteindelijk van hun vernietiging. De Swaan brengt dat proces in kaart, licht het toe met voorbeelden van recente en minder recente door heersers en staten georkestreerde massamoorden, en hij tracht verder de vraag te beantwoorden of wij allemaal in staat tot geweld en vernietiging zijn, of het ons ‘gegeven de omstandigheden’ allemaal zou kunnen overkomen. De samenbindende term voor het geheel is compartimentalisering of compartimentalisatie, van (en tussen en binnen) samenlevingen en van de persoonlijkheden van daders, van hen die op de uitnodiging tot geweld ingaan en uiteindelijk ook voor vernietiging niet terugschrikken.

Het zesde hoofdstuk (o.c.: 118-144, hetzelfde hoofdstuk waarin ook de in de inleiding vermelde typologie van massamoorden – de razernij van de overwinnaar, het terreurbewind, de triomf van de verliezer, het megapogrom – wordt uitgewerkt) in het boek behandelt compartimentalisering maar de beste omschrijving vind ik pas aan het einde van het verhaal, in de conclusie: ‘Compartimentalisatie is het proces waarin mensen ideologisch gescheiden worden in tegengestelde categorieën, sociaal en ruimtelijk gesegregeerd, institutioneel gediscrimineerd, en psychisch geïsoleerd’ (o.c.:  256). Dus wij en zij en dan wel zo dat wij niet meer met hen omgaan, hen niet langer in onze scholen, ziekenhuizen, theaters, arbeidsplaatsen, politieke wereld en juridische omgeving toelaten en hen ‘psychisch isoleren’. Ik geef toe dat ik het laatste niet goed begrijp. Eenzame opsluiting houdt psychisch isolement in, maar een getto doet dat niet. Elk verbod op communiceren, sprekend of anderszins, leidt tot psychisch isolement maar het instellen van zo’n verbod is gemakkelijker dan het handhaven ervan en wie het wil handhaven moet niet met vernietiging eindigen maar ermee beginnen.

De omschrijving veronderstelt een actor (gescheiden worden), een vijandbeeld, voorzieningen om segregatie daadwerkelijk uit te voeren, voldoende discriminerend vermogen rondom en binnen instituties en – zo vat ik het psychische isolement maar op – een tot een masker vervormde gezichtsloze vijand, een vreemde die aanvankelijk de blik niet waard is, zoals de Invisible Man van Ralph Ellison, een uit te roeien gevaar uiteindelijk. De vraag is of we deze hele batterij (ik gebruik de metafoor opzettelijk) nodig hebben om bij vernietiging uit te komen. Ik vermoed het niet en ik vermoed dat dat komt omdat de actor bij De Swaan een onderbelicht bestaan leidt. Wie is de actor? Het kan het regime zijn dat, initiërend of vergoelijkend of wegkijkend de massamoord optuigt. Het zijn uiteraard de directe daders en aan hen wijdt De Swaan een heel hoofdstuk (o.c.: 201-247) omdat hij vindt dat we niet allemaal in potentie massamoordenaars zijn en omdat hij vindt dat je ook binnen de categorie van massamoordenaars nog voldoende verschillen aantreft om de referentie naar de ‘situatie’ die alles zou verklaren, niet te accepteren. Het is een knap hoofdstuk, mooi opgebouwd, goed gedoseerd en voor iemand als ik, een leek in wat De Swaan ‘psychosociologie’ noemt, verhelderend. Goed dus, maar mijn vraag is of daarmee het ‘regime’, het regime als actor, ook maar enigszins is geschetst. Vernietiging van mensen gaat steeds eenvoudiger, juist omdat strijd zo georganiseerd kan worden dat de hantering van een paneeltje volstaat om talloze slachtoffers te maken. Een knopje indrukken, een schuifje bedienen, een hendel overhalen, een kind kan de was doen en ook als het niet het kind is, veel gedachten hoef je er niet bij te hebben. Moderne strijd is steeds meer gedachteloze strijd en een regiem dat elke gedachte weet te beperken tot de taak die je hebt te vervullen, met uitsluiting van elke gedachte over de gevolgen van het verrichten van je taak, is niet alleen modern, het is ook een efficiëntere machine dan een regiem dat elke dag opnieuw alle facetten en aspecten van ‘compartimentalisering’ uit de kast moet halen om vooral maar niet te verslappen.

Het kan zijn dat ik iets over het hoofd heb gezien maar ‘arbeidsverdeling’ en ‘arbeidsdeling’ ben ik, als veroorzakers of begeleidingsverschijnselen bij ‘compartimentalisering’, nergens in het boek tegengekomen. Dat is een gemis. Zo lang arbeid en staat zich ruwweg aan dezelfde grenzen hielden was de concurrentie tussen staten inderdaad een motor van het massale geweld dat De Swaan beschrijft. Daarvan is echter steeds minder sprake. De wereld van de kunsten hield zich, noodsituaties daargelaten, niet aan staatsgrenzen (ik denk aan het verdriet van Stefan Zweig en diens Die Welt Von Gestern, en ik denk aan de ondertitel van dat boek: herinneringen van een Europeaan), en daar zijn de werelden van de wetenschap, van het recht, van de economie en arbeid en zelfs die van de politiek, het leger en de veiligheid, bijgekomen dan wel bezig zich erbij aan te sluiten. Dat ‘relativeert’ de sleutelpositie van de staat en van de concurrentie tussen staten, zoals in de EU waarin de concurrentie tussen staten allerminst is verdwenen maar wel aan nieuwe en boven- en voorlopig zelfs buitenstatelijke regels gebonden is.

De schrijftafelmoordenaar is een product van de differentiatie en specialisatie van arbeid en indien we de schrijftafel vervangen door de computer en de computerprogrammeur, het dashboard en de knoppenbewaker en -bediener dan zijn we dicht bij de strijd van vandaag en morgen. De Swaan omschrijft de schrijftafelmoordenaar, de bureaucraat, als een figuur in ‘asymmetrisch geweld op grote afstand’ (o.c.: 13) en plaatst dit type geweld buiten het bereik van zijn boek. Hem gaat het om ‘massaal geweld van heel dichtbij’ (: ibid.). Dat roept bij mij de vraag op of Eichmann ‘op grote afstand’ dan wel ‘van heel dichtbij’ deelnam aan de grote antisemitische moordpartij van de Tweede Wereldoorlog. Het antwoord op die vraag is niet zo moeilijk en dat antwoord (in elk geval niet van heel dichtbij) roept onmiddellijk een vervolgvraag op: waarom voelt De Swaan zich genoopt om afstand te nemen van Hannah Arendt? Zij sprak over Eichmann als een gedachteloze (en dat gedachteloze is de achtergrond van haar kwalificatie ‘banaal’) bureaucraat die zijn uiterste best deed de moordmachine optimaal te laten werken. Hij hield van de machine, van zijn machine, van zijn moordmachine. Voor zover hij gedachten had gingen die over de machine, niet over de slachtoffers die de machine moesten voeden. Natuurlijk, Arendt vergiste zich in het antisemitisme van Eichmann, maar haar meer dringende vraag was die naar de heerschappij van de ‘gedachteloosheid’ en die vraag wordt door De Swaan niet gesteld. Ik zou denken dat zijn ‘compartimentalisering’ daar als de oorzaak van moet worden aangewezen. Het begrip is te breed omdat het zowel een toestand (het compartiment) als een, breder, proces (het afscheiden, het afscheid nemen, het de kinderen vertellen, het wegduwen, het verdoezelen, het ontkennen, het bagatelliseren) moet dragen en het is te smal omdat het de risico’s en gevaren van de moderne gedachteloosheid, de gedachteloosheid van de ontgrensde scheiding tussen en omkering van middelen en doelen en het bijbehorende probleem van verantwoording en verantwoordelijkheid, onderschat.

Verantwoording dragen we allemaal, verantwoordelijk acht zich niemand. Waarom doet u het? Omdat het kan. Wie bent u? Ik ben actor en zal me verantwoorden maar houd me ten goede, ik ben niet de actor en ik ben dus ook niet de verantwoordelijke. Hebben we daarmee niet de moderne stijlfiguur, de moderne rolopvatting bij uitstek te pakken?

1-2 maart

=0=