DAGBOEKHOUDER
Aantekeningen van een ongeduldige toeschouwer

Ton Korver

Amsterdam 2014

Ga naar Archief:
2007–2008–2009–2010–2011–
2012–2013-2014-2015


Om naar het begin van de pagina te gaan: klik op =0=

Oktober

Gewend

Slechts twee?

Hinder

Voorkeur

Reddingsactie

Uitsmeren

Lek

Klantbelang

Tijdloos

Herkennen

Aankondiging

Greece, for instance

Oplossing

Proeven

Stand-punt

Gedrag

Inzet

Leger

Sparen

Psychotherapie

Kramp

 

September

Tekstschrijver

Predestinatie

Vorderen

Vormgeven

Vieze smaak

Lang

Stoer

Op herhaling

Schaamlap

Kraam

Duister

 

Augustus

Schot

Plafond

Fles

Zelfredzaam

Polonaise

Ondermijnen

Vakantiepost

Wereldheerschappij

Val

Ik heb kennis aan

Licht

Juli

Scherm

Grahame

Onzichtbaar

Stamboom

Claim

Lelijk

Normale actie

Vizier

Schoolvoorbeeld

Ressentiment

Juni

Leugen

Stempel

Denken

Vrijwaring

Falen

Geheim

Onbepaald

Wandeling

Plan

Geschrokken

Afkoop

Mandje

Hulpeloos

Onbesproken

Onzichtbaar

Vadertje Markt

Schaal

Activiteit

Patrimoniaal

Last

Mei

Hart

Rechtsgelijkheid

Hervorming

Passend

Opruiing

Deflatie

COR

Minder

Dwingend

Spoeling

Kwartier

Consumenten

ECBA

Humor

Oosthoek

Dovemansoren

Normaal/abnormaal

Gesprek

Onmacht

Uitweg

Breken

Zondagsrust

Wachtkamer

April

Eigenbelang

Scheef

Defensie

Schaamteloos

Voorbijgaand

Meent

Krabbenmand

Bruin

Glad

Dienst

Drie jonge honden

 

Maart

Bezuinigen

Onverdraaglijk

Juridisch Formaat

Korfbal

Kleinzielig

Isolement

Wethouder

Ziel

Schuld

Meerstemmig

Moment

Merk

Wachtend

Plicht versus plicht

Afgescheiden

 

 

 



Maxima Moralia
 
Dat had ook de titel kunnen zijn van dit bundeltje aantekeningen. Maar ik wil niet overdrijven. Zo dicht op de huid zitten me de sketches hieronder nu ook weer niet. Ze gaan over dingen die me bezighouden en waar soms de handen van jeuken. Dat is nog niet hetzelfde als het ‘verzonken in ervaring’ dat de Minima Moralia van Adorno als keurmerk heeft. Je moet afstand weten te bewaren. Dat geldt voor de politiek – die karakterlozer wordt met elke nieuwe stap om vooral dicht bij de burger te blijven – en het geldt voor mij.

Niettemin, het kan altijd beter. En dat is een tweede verschil tussen mij en het inspirerende voorbeeld van Adorno. Er is geen goed leven in het slechte is een dictum dat nog uitgaat van een herkenbaar onderscheid tussen goed en kwaad. Daaruit vloeit het oordeel voort. Inmiddels twijfelen we ook daaraan. Dat is geen reden tot wanhoop. Eerder het omgekeerde. Twijfel is, met de gave ons te kunnen vergissen, de opmaat voor schaven en beschaven. Dat wordt makkelijk vergeten, en hoe drukker we het hebben hoe makkelijker. Ik ben aan diezelfde drukte gebonden. Vandaar het ongeduld, gekoppeld aan de afstand die ik met de woorden ‘aantekeningen’ en ‘toeschouwer’ verbind en het voorbijgaande dat meeklinkt in de titel waar ik uiteindelijk voor heb gekozen: dagboekhouder.

 


FiB
tijdschrift Filosofie in Bedrijf

Archief

Dagboekhouder 41
juli - augustus 2014

Dagboekhouder 40
mei - juni 2014

Dagboekhouder 39
maart - april 2014

Dagboekhouder 38
januari - februari 2014

Dagboekhouder 37
november - december 2013

Dagboekhouder 36
september - oktober 2013

Dagboekhouder 35
juli - augustus 2013

Dagboekhouder 34
mei - juni 2013

Dagboekhouder 33
maart - april 2013

Dagboekhouder 32
januari - februari 2013

Dagboekhouder 31
november - december 2012

Dagboekhouder 30
september - oktober 2012

Dagboekhouder 29
juli - augustus 2012

Dagboekhouder 28
mei - juni 2012

Dagboekhouder 27
maart - april 2012

Dagboekhouder 26
januari - februari 2012

Dagboekhouder 25
november - december 2011

Dagboekhouder 24
september - oktober 2011

Dagboekhouder 23
juli - augustus 2011

Dagboekhouder 22
mei - juni 2011

Dagboekhouder 21
maart - april 2011

Dagboekhouder 20
januari - februari 2011

Dagboekhouder 19
november - december 2010

Dagboekhouder 18
september - oktober 2010

Dagboekhouder 17
juli - augustus 2010

Dagboekhouder 16
mei - juni 2010

Dagboekhouder 15
maart - april 2010

Dagboekhouder 14
januari - februari 2010

Dagboekhouder 13
november - december 2009

Dagboekhouder 12
september - oktober 2009

Dagboekhouder 11
juli - augustus 2009

Dagboekhouder 10
mei - juni 2009

Dagboekhouder 9
maart - april 2009

Dagboekhouder 8
januari - februari 2009

Dagboekhouder 7
november - december 2008

Dagboekhouder 6
augustus - oktober 2008

Dagboekhouder 5
april - juli 2008

Dagboekhouder 4
januari - maart 2008

Dagboekhouder 3
augustus - december 2007

Dagboekhouder 2
mei - juli 2007

Dagboekhouder 1
januari - april 2007

 

Gewend

Op de radio hoorde ik vandaag een mevrouw van een of ander regionaal Sinterklaascomité vertellen dat bij hen de Zwarte Piet gewoon zwart bleef, of donkerbruin, dat kon ook. Want, zo zei ze, de kinderen waren dat gewend. Het is niet de eerste keer dat volwassenen hun geestelijke luiheid verhullen door de kinderen de schuld te geven. Sinterklaas is een kinderfeest, dat type ongein. Ze is de enige niet, overigens. Honderden Sinterklaascomité ’s doen hetzelfde, doen gewoon wat ze altijd al deden en zullen daartoe ongetwijfeld de kinderen citeren. Ik raak er niet aan gewend en ik wil er ook niet aan wennen.
Waar ik ook niet aan wil wennen is aan kinderachtige politici. Politici zijn aangesteld om namens de samenleving te spreken en dat zouden ze vooral dan moeten doen wanneer die samenleving er zelf niet uitkomt, als iedereen door elkaar heen spreekt en er bovendien niet veel tijd meer over is voordat één sprekende partij automatisch z’n zin krijgt. Die mevrouw inderdaad, met haar gewende kinderen. Dan zouden politici moeten spreken, een beslissing nemen, en wie het er dan niet mee eens is zoekt de rechter maar op. Maar met uitzondering van de PVV, die in elk relletje wel brood ziet, houdt elke partij de kaken stijf op elkaar. De rest besteedt het uit, aan de samenleving waar ze als politicus dan plotseling even niet meer bij willen horen, aan de rechter, aan de Raad van State. Kinderachtig, en laf, dat ook. Ze zijn het kennelijk eens met de gewende kinderenmevrouw en hebben het lef niet om er voor uit te komen. In een land vol met politici, die te pas en nog vaker te onpas hun waarden aanroepen om hun handelingen uit te leggen en te legitimeren, laten ze hun mening in het midden over de mensen die zij de moeite van hun aandacht niet waard vinden. Die stilte klinkt veel luider, en komt veel harder aan, dan het driftige en altijd verontwaardigde gezeur van de PVV.
Waar zijn de gevatte Pechtold, de stoere Roemer, de ijverige Samsom, de gepikeerde Buma, de onversaagde Slob, de besliste Van der Staaij, de optimistische Van Ojik, de zelfrijzende Krol, de opvoedende Thieme als ze een streng woord moeten spreken over zoiets fundamenteels als wie voor vol wordt aangezien – omdat tal van gewende mensen zichzelf wel en per definitie voor vol aanzien en anderen niet en ook dat per (hun) definitie niet? Bezig met Sinterklaasgedichtjes?
Het gaat nooit wennen.

31 oktober

=0=

 

 
 Slechts twee?

WRR en SCP brengen een rapport uit over ‘gescheiden werelden’. Ik lees erover in NRC, zoek het rapport op, en begin aan de inleiding. Kruiselings lezend begon ik me af te vragen of er wel wat nieuws onder de zon was met die gescheiden werelden. De auteurs in de bundel zijn allemaal aan het werk gezet met de opdracht te letten op de mogelijke scheidslijn tussen sociaaleconomische en sociaal-culturele kwesties aan de ene kant, met die tussen lager en hoger opgeleid aan de andere. De verwachting was, vermoed ik, dat opleiding niet alleen heel aardig correleert met inkomen en toekomstperspectief maar ook met sociaal-culturele vraagstukken, vraagstukken rond hoe groot, hoe divers, hoe veranderlijk onze wereld is en wat we daar dan weer van vinden. Voor de VS blijkt die dubbele scheidslijn (hoog/laag, rijk/arm) niet op te gaan, daar blijken de roden en de blauwen, de preciezen en de rekkelijken, het over alles oneens te zijn, het zijn gewoon twee werelden. Je krijgt de indruk dat het daar de sociaal-culturele optiek is die alles overschaduwt, of het nu gaat over economie, politiek, zeden en gewoonten, normen en waarden, de kranten die je leest en de tv-kanalen waar je op afstemt enz. De kampen zijn in het recente verleden wel meer verdeeld geraakt dan sinds de Burgeroorlog het geval is geweest. Dat zou je nieuw kunnen noemen. Het lijkt mij de nieuwheid van de mediadominantie, maar dat heb ik in het rapport niet met zoveel woorden terug kunnen vinden, noch in de inleiding, noch in het hoofdstuk over de VS, waar wel aandacht wordt besteed aan ‘mediasegregatie’ (: 50-53) en aan het bereik van media als tv en radio en de intensiteit ervan maar niet aan internet (sinds midden jaren negentig van de vorige eeuw van grote en gestaag groeiende betekenis) en aan sociale media.
En in Nederland? Op de vraag of er wel wat nieuws aan de hand is wordt door de samenstellers van het rapport in de inleiding als zodanig ingegaan. Als ik het goed heb begrepen zijn twee zaken nieuw: de hoger opgeleiden zijn de actieve partij in het vergroten van de afstand tot de lager opgeleiden en er zijn zo langzamerhand wel erg veel hoger opgeleiden. Nu moet daar direct bij worden aangetekend dat de samenstellers van het rapport het niet hebben over autochtoon en allochtoon: ze wilden het alleen over de werelden van de autochtonen hebben. Een merkwaardige keuze. Als wordt opgemerkt dat tegenwoordig de lager opgeleiden de neiging hebben om sociaaleconomische zaken sociaal-cultureel te bekijken (eerst kwamen de allochtonen aan onze huizen en banen, nu komen ze ook nog aan onze verzorgingsstaat) dan zal dat ook een selectie-effect zijn want wat vinden ‘de’ allochtonen daar zelf van?
De antropoloog Mary Douglas heeft talloze keren een pleidooi gehouden om minimaal vier culturele brillen (biases) te gebruiken bij het beschrijven en analyseren van sociale en culturele situaties en verschillen in die situaties. Het zijn geen brillen van hoog/laag en rijk/arm, het zijn brillen van mate van georganiseerdheid (‘groep’) en van regels waaraan je je moet houden (‘raster’). Fatalisme is één van die brillen. Het hoort bij het isolement (geen ‘groep’, hooguit een categorie waar beleidsmakers blij van worden) van geleefd te worden (veel ‘raster’, veel regels over jou maar niet met jou: je hebt geen toegang tot de plekken waar de beslissingen worden genomen). Alsof je weer een kind bent. Horen de lager opgeleide Nederlanders tot die categorie en hoe is het zover gekomen? Waar zijn politieke partijen, hun vakbonden, hun buurten en buurtverenigingen, hun voetbalclubs gebleven? Ik bedoel: haal de ‘groep’ weg en de kans dat je geleefd wordt neemt vrijwel automatisch toe.
Het onderscheid is sociaaleconomisch noch sociaal-cultureel, het onderscheid is organisatorisch. Het onderscheid is de teloorgang van de traditionele arbeidersbeweging, inclusief de vele sociaal-culturele en sociaaleconomische scheidslijnen binnen die beweging. Veel mensen die zich ooit tot de arbeidersbeweging bekenden zijn niet plotseling conservatief en nationalistisch en benepen en xenofoob geworden, want dat zijn de woorden van de winnaars, de woorden van de zich noemende kosmopolieten. Zo kun je culturen niet beschrijven. Conservatief en kleingeestig ook nog? Welnee, ze zijn teleurgesteld, in de kou gezet door de beweging waarvan ze toen dachten dat die ook van hen was en waarvan ze nu denken dat die zich niets meer aan hen gelegen laat liggen.
Er is niet alleen een fatalistisch (regels over, tegen en zonder ons) wereldbeeld. We kennen ook een bureaucratisch (je bent georganiseerd en je lost regelproblemen met regels op), een ondernemend (je bent je eigen organisatie en regels zijn een beperking) en een sektarisch (wij zijn onze eigen regels en zijn een groep, een organisatie, om de rest van de wereld op afstand te houden) wereldbeeld. Die scheidslijnen van WRR/SCP, ik had ze graag langs deze wereldbeelden onderzocht gezien. Het had een product op kunnen leveren dat wat levendiger, beweeglijker en dynamischer was geweest dan wat ik nu onder ogen had.

30 oktober

=0=

 


Hinder

Als bankmedewerkers staken gaat het leven gewoon door, als vuilnismannen staken wordt het leven al gauw ondraaglijk. Het eerste bleek enkele decennia geleden in Ierland, het tweede nog wat langer geleden in New York. Conclusie: vuilnismannen zijn meer waard dan bankmedewerkers. Ik leid het af uit een artikel van Rutger Bregman, vandaag in De Correspondent. Het is een vreemde conclusie. Je kunt net zo goed zeggen dat bankmedewerkers nu al vervangen worden door elektronisch bankieren terwijl de vuilnismannen nog even op zelfsturende vuilniswagens en robots moeten wachten, voordat ook zij bij het oud vuil worden gezet. De conclusie van Bregman had moeten zijn: spullen zijn meer waard dan mensen en de neutronenbom is het ultieme bewijs. Maar die conclusie trekt hij niet. Waarom niet?

Dat doet hij niet omdat hij van mening is dat het niet de ‘markt’ is die bepaalt wat iets of iemand waard is maar de ‘samenleving’. Dan had de vraag moeten zijn waarom de ‘samenleving’ niet in beweging kwam toen het de vuilnistroep had kunnen opruimen en wel toen het met het fabriceren van eigen geldbewijzen een deel van het ongemak van de bankmedewerkersstaking bestreed. Ik leid daar dan weer uit af dat de ‘samenleving’ het verdomt om troep op te ruimen en er niet vies van is om elkaar zo nodig betalingsbeloften te verschaffen. En daar leid ik dan weer uit af dat de ‘samenleving’ liever geld dan vuilnis heeft en die hogere waardering voor geld dan voor vuilnis uitdrukt in een hogere beloning voor geldschuivers dan voor vuilnisschuivers. Dat de ‘samenleving’ voor dat beloningsverschil de ‘markt’ inroept is niet meer dan een bewijs van de stelling dat de ‘samenleving’ zich niet verantwoordelijk acht voor de lage status en statuswaardering van vuilnismannen.

Ik geef Bregman graag cadeau dat een rijke economie zich meer patjepeeërs kan veroorloven dan een arme, dat die er gekomen zijn ook, en dat het toch wel aardig is (en zo vreselijk modern) dat die opvreters tegenwoordig voor hun deel in de buit zelfs al moeten werken. Of althans de schijn ervan moeten ophouden. Druk, druk, druk, en er zijn al zoveel kapers op de kust. Wat dat zegt? Het zegt dat de mythische ‘samenleving’ van Bregman zich voor steeds minder zaken verantwoordelijk acht. De vuilnisman staat niet door de ‘markt’ op achterstand, de vuilnisman staat op achterstand omdat niemand wat met hem te maken wil hebben.

29 oktober  

=0=

 


Voorkeur


Om voor mij niet helemaal te doorgronden redenen worden programma’s als die van Jeroen Pauw met ‘links’ geassocieerd. Een hardnekkig waanidee, maar daar gaat het me hier niet om. Waar het me hier om gaat is dat als ik Pauw een keertje zie of hoor ik onmiddellijk begrijp dat een boel mensen liever Fortuyn en Van Gogh hadden dan Pauw en Witteman, en liever Wilders hebben dan Pauw. Fortuyn, van Gogh en Wilders vinden die hele islam maar een achterlijke bende en ze zeggen dat ook. Pauw vindt het ook een achterlijke bende maar hij durft het niet aan het naar buiten te brengen. Hij heeft geen beschuldigingen van achterlijkheid in de aanbieding, hij doet het met minachting. Hun achterlijkheid straalt er toch wel vanaf, dus hij hoeft zijn superioriteit niet eens te bewijzen – een kleine demonstratie volstaat.

Pauw had rapper Hozny aan tafel. De aanleiding is een rechtszaak die het OM tegen hem heeft aangespannen, na een klacht van Wilders over een videoclip van de rapper. De zaak zal één dezer dagen dienen als ik het wel heb. Enige kans maakt de klacht van Wilders niet maar de publiciteit is uiteraard weer meer dan welkom. Dat het OM er überhaupt op is ingegaan is op zichzelf al bedenkelijk – ik denk niet dat een rechter even dom zal zijn. Bij Pauw maakte dat niet uit, die deed alsof de clip wel degelijk een serieuze bedreiging aan het adres van Wilders was en die man heeft het al zo moeilijk. De clip speelt leentjebuur bij Fitna en eindigt met een zwart beeld, waarna we geen scheurende pagina’s horen maar een tweetal pistoolschoten. Dat komt dan na de laatste gezongen regel van Hozny: ‘Dit is geen bedreiging of een poging tot je dood’. De boodschap van de clip is eenvoudig: zet een godsdienst te kakken en er komt moord en doodslag van. Hozny legde de boodschap geduldig aan Pauw uit, maar die had daar niets mee te maken, evenmin als hij iets te maken had met de gezongen regel waar Hozny zingt dat hij Wilders niet bedreigde of zou proberen hem om te leggen. De stelling van Hozny: het gedrag van Wilders brengt de man zelf in een bedreigende situatie. Een onjuiste stelling, maar geen stelling die ‘bedreigend’ voor Wilders is. Je zou er zelfs over kunnen praten, in een praatprogramma bijvoorbeeld.

Daar wou Pauw niet aan. Wel vroeg hij Diederik Samsom wat die ervan vond. Die greep de kans niet om afstand van Pauw te nemen. In plaats daarvan had hij een Zwarte Pieten antwoord: jammer dat het bij de rechter komt, en wat zou het heerlijk zijn als we dit geschil in de samenleving oplosten in plaats van het weer eens voor het gerecht te gooien. Het gerecht hoort kennelijk niet bij de samenleving, Zwarte Piet hoort bij de samenleving. Ook dat vond Pauw weer opperbest. Alles is in orde, zolang hij maar niet in gesprek hoefde met die vervaarlijke rapper. Ja, stel je voor dat je een gesprek met Hozny zou hebben. Voor je het weet word je van enig begrip verdacht.

Als ik moest kiezen tussen Wilders en Pauw, geef mij Wilders dan maar. Het zijn vreemde tijden.

28 oktober

=0=

 


Reddingsactie


Het bijzondere aan media als macht en geld is dat ze voor van alles bruikbaar zijn. Hoe sneller je ze kunt omzetten, het omzetten van geld in goederen en diensten, het omzetten van macht in vormen die er voor jou toe doen, hoe beter het voor je is. Ook de omgekeerde weg telt. Je moet je geld snel terug kunnen halen, de macht in andere vormen kunnen gieten. Trage media zijn minder aantrekkelijk dan snelle media, daarom vinden we geld gemakkelijker dan macht. Het is sneller, het vergt weinig communicatieve inspanning om het te besteden en het is in dat perspectief bezien veel sneller dan macht, waarover iedereen altijd alles wil weten. Macht vergt een uitleg die het geld zich, ik zal maar zeggen, kan besparen. In ons soort samenleving vinden we macht altijd een beetje bedenkelijk. Dat gold misschien ooit ook voor veel geld, maar op dat front is het nodige veranderd.
Media die voor meerdere doelen inzetbaar zijn noemen we schaars, noemen we vanwege hun diverse inzetbaarheid schaars. Ze nopen je tot kiezen omdat er wat te kiezen valt. Als je er maar moeilijk bij kunt komen voelt dat als een tekort, als je er helemaal niet bij kunt komen voelt het niet alleen als een tekort, dan heb je een tekort. Ik denk dat je economische vooruitgang kunt definiëren als de transformatie van tekort in schaarste. Vandaar dat economen zich bekwamen in keuzes en keuzegedrag, en dat andere sociale wetenschappers de ondankbare taak hebben om te wijzen op de tekorten die er heus nog wel zijn. Sommige mensen hebben het altijd maar weer druk, druk, druk met kiezen, andere mensen hebben weinig tot niets te kiezen en zijn daar dan weer druk mee. Het zou mooi zijn als de perspectieven op schaarste en tekort elkaar zouden aanvullen maar zo harmonieus zit de wereld nu eenmaal niet in elkaar, zelfs de disciplinaire wereld niet, misschien die wel bij uitstek niet.
Maar soms is de confrontatie onafwendbaar. Dan blijkt er plots toch een einde te zitten dan de schone wereld van de schaarste en dreigen zelfs daar tekorten. Dat is linke soep. Hele economische stelsels kunnen zo in de gevarenzone komen. Het kapitalisme bijvoorbeeld, ik noem maar wat, en niet zo maar want via de site van de Correspondent kwam ik uit bij een lezing van Robin Fransman (financieel expert), die hij kort geleden op een congres van FNV bestuurders afstak. Fransman beweert min of meer dat een tekort aan koopkrachtige vraag een gevaar voor het kapitalisme oplevert, een gevaar dat hij, als ‘dwars lid van de VVD’, graag wil bezweren want hij heeft het goed voor met het kapitalisme. En wie moet het kapitalisme dan redden? Precies, dat is de vakbeweging, de vakbeweging die looneisen moet stellen. Zonder loon of met een te laag loon geen koopkrachtige vraag, zonder koopkrachtige vraag geen investeringen, zonder investeringen geen voldoende werk, zonder voldoende werk lage lonen, en met lage lonen tekorten bij alles wat uit de belastingen en premies moet worden gefinancierd. Hoe moeilijk kan het zijn? Hoger loon en minder belasting op arbeid – elders (vermogenswinsten, dividenden, kapitaalgroei) worden helemaal geen belastingen geheven dus als we wat weghalen bij arbeid zijn er nog genoeg plekken waar wat te halen is. Komen we gelijk te weten hoeveel er omgaat in die sferen waar het geld rijkelijk vloeit zonder dat de belasting, het CBS en het CPB er een haan naar kraaien.
Dat het de vakbeweging is die het kapitalisme moet redden is geen compliment voor de vakbeweging. Eerder is het een klacht over het onvermogen van het kapitaal zichzelf een beetje te beheersen, en het is een klacht over een staat die het kapitaal ooit enigszins opvoedde en tegenwoordig niet eens meer weet hoe dat ook weer ging, die opvoeding. Redder by default, dat is de vakbeweging. Mijn zegen heeft het. Wel vraag ik me af over welke arbeidsmarkt Fransman het heeft. De Nederlandse? Er is een arbeidsmarkt in Nederland, geen twijfel over. Maar dat is niet hetzelfde als een Nederlandse arbeidsmarkt want die bestaat al een tijdje niet meer. Het aanbod komt overal vandaan, de vraag wordt wereldwijd uitgeoefend. Dat is geen reden om geen looneisen te stellen, allerminst, eerder een reden om er nog een schepje bovenop te doen. Redden we daarmee het kapitalisme in Nederland? We redden iets van de binnenlandse afzet, dat wel. Maar het kapitalisme zelf is, net als de arbeidsmarkt, al lang de grens overgestoken.
Fransman had moeten zeggen dat de vakbeweging moet internationaliseren om zijn taak te kunnen blijven vervullen. En hij had moeten zeggen dat waar op markten als regel in schaarste wordt gedacht die regel niet opgaat voor de arbeidsmarkt, de markt die alleen kan functioneren als er minder arbeidsplaatsen dan vragers naar arbeidsplaatsen zijn. Een tekortmarkt dus, met spelregels die net doen alsof het een schaarstemarkt is. Daar zou je wat aan moeten doen. Dat zei hij allemaal niet. Er zal ook wel niet om zijn gevraagd.
Hogere lonen zijn ook mooi. Maar dat een gebrek aan koopkracht het kapitalisme bedreigt is een sprookje. Juist een financieel expert had dat moeten weten, had moeten weten dat het gevaar niet in de reële economie maar in de dominantie van de financiële economie schuilt.

27 oktober

=0=
     

 

Strijd

In het Reformatorisch Dagblad van 21 oktober tref ik de zoveelste beschouwing aan over geloof en wetenschap (‘Geloof en wetenschap sluiten elkaar niet uit’). Wat de auteur ermee beoogt is tweeledig. Hij wil gelovigen die de bijbel letterlijk nemen van hun onjuiste lezing afhelpen en hij wil betogen dat geloof en acceptatie van de evolutietheorie uitstekend samengaan. Gelovigen die het tegenovergestelde beweren hebben het bij het foute eind. Niets nieuws, wel beschouwd. Het is de auteur om iets anders te doen, en wel om de overtuiging dat het vijandsbeeld van het geloof niet de wetenschap maar het ongeloof is: ‘De strijd is er niet een van geloof tegen wetenschap, maar van geloof tegen atheïsme.’ Dat hebben we meer gehoord, dat hebben we heel lang en heel vaak gehoord en we horen het vandaag de dag steeds luider. Slechts de omschrijving van wat ongeloof is verschilt. Voor sommigen is het hetzelfde als het ontkennen van het bestaan van god, voor anderen is het hetzelfde als het ontkennen van god in het eigen leven en voor weer anderen is elk geloof dat anders is dan het eigen geloof al ongeloof. Let wel, dit zijn onderscheidingen vanuit het perspectief van het geloof, vanuit de geest van het geloven. Voor de auteur van het stuk in RD gaat de eerste en misschien ook de tweede ontkenning op als bewijs van ongeloof, tot de derde aanduiding (wie niet van mijn geloof is ontkent elk geloof) zal hij zich niet willen bekennen. Dat is, zal ik maar zeggen, de historische component in de beschrijving van het ongeloof. Eerst was het bijna alles, tegenwoordig is het wat minder en we schrikken van de mensen die er weer alles van willen maken. De strijd is altijd dezelfde, het strijdveld en de strijdende partijen verschillen. Elly, die als docent NT2 veel met studenten te maken heeft die de islam zijn toegedaan, zegt altijd dat haar studenten best begrip hebben voor gelovigen van een andere dan hun eigen signatuur maar dat ze van ongelovigen niets begrijpen.

Geloof tegen atheïsme. Dat doet denken aan de strijd tussen markt en zelfvoorziening. Islamitisch bankieren kan best, maar de bank links laten liggen, een economie met ondernemingen zonder kredietfinanciering, dat kan niet. Een planeconomie heeft voordelen, zoals bij elke calamiteit, bij elke oorlog, is gebleken. De tegenstelling is niet die van plan en markt, maar die van markt en zelfvoorziening. Markt en geloof, markt en plan, die kunnen samen door één deur, maar een markt die niet kan binnendringen in hele stukken van het levensonderhoud van mensen, groepen en collectieven, dat is oorlog. Geloof en atheïsme, markt en zelfvoorziening, ik weet niet welke strijd de meeste slachtoffers heeft gemaakt, ik weet alleen dat de strijd tussen markt en zelfvoorziening tot veel eenduidiger, ‘definitiever’, uitkomsten heeft geleid dan de strijd tussen geloof en atheïsme.
Ik weet niet of ik dat als een geruststelling ervaar.

22 oktober

=0=

 

 

Uitsmeren

In de hete zomer van 2003 werd de aandacht van de kranten in Frankrijk korte tijd geheel in beslag genomen door een plotselinge groei van het sterftecijfer van ouderen. Vereenzaamde ouderen dan, en hitte of niet, eenzaam waren ze.
Maar wat is eenzaam? Ze waren alleen, niemand die voor ze zorgde, het was vakantie, de familie was er even niet, dat soort dingen. Ze waren vergeetachtig, dronken niet genoeg, aten niet genoeg en niet goed, ach er zijn zoveel dingen en als je bedenkt dat de ene persoon beter tegen de hitte kan dan de andere, dan moet je wel concluderen dat het nog helemaal niet zo eenvoudig is om de oorzaak vast te pinnen.

Een defensiemedewerker zou al gauw bedenken dat het niet de eenzaamheid was die hen over de rand duwde en ook niet de hitte, want diezelfde medewerker zou bedenken dat de zomer dan wel heet was geweest maar dat het met de gemiddelde temperatuur over het hele jaar 2003 nog best meeviel.

Dit jaar is warmer, als je alle metingen over het hele jaar uitsmeert. Uitsmeren kan nooit kwaad. Ook de hitte was daarom niet de oorzaak. Gewoon pech. Je zou er zo een onderzoeksrapport over kunnen opstellen. Ik weet het niet meer precies maar ik kan me bijna niet voorstellen dat zo’n rapport er niet is gekomen, achteraf dan, toen het kwaad al was geschied. Vooraf kennen we de risico’s, achteraf kennen we geen oorzaak. Het leven gaat door en niemand is verantwoordelijk.

Een defensiemedewerker? Ja zeker, daar niet maar hier wel. Gisteravond zag ik een defensiemedewerker. In een tv-programma over de schade die militairen hadden opgelopen doordat ze met benzeen hadden moeten werken, ook nog nadat midden jaren zeventig bekend werd dat benzeen kankerverwekkend was. Er zijn militairen overleden aan kanker, aan leukemie. Er zijn schadeclaims ingediend bij defensie maar defensie, de defensiemedewerker in beeld, wijst de claims af omdat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan en het werken met benzeen en kanker. Zeker, het is niet goed voor de gezondheid maar als je het over een wat langere periode bekijkt, als je het in de tijd uitsmeert, dan is er niet zoveel aan de hand, dan is er in elk geval niet genoeg aan de hand om van een oorzakelijk verband te spreken. Zei de defensiemedewerker, die zich beriep op onderzoeksrapportages van het RIVM.

Sommige militairen sliepen in ruimtes waar ze eerder met benzeen hadden gewerkt maar omdat ze ongetwijfeld ook wel eens buiten kwamen, vakantie opnamen, in andere ruimtes verkeerden was de gemiddelde blootstelling aan benzeen helemaal niet zo dramatisch. Aan de methodologie van het onderzoek van RIVM werd getwijfeld – een toxicoloog van de Universiteit Leuven kwam aan het woord – maar op verzoeken voor een heronderzoek, verzoeken gedaan aan de Radboud Universiteit, het AMC, TNO, werd aanvankelijk positief gereageerd en iets later niet meer: de betrokken onderzoeksinstituten ontvingen veel opdrachten van defensie en die wilden ze bij nader inzien toch maar niet in de waagschaal stellen.

Bij defensie hebben in de jaren tachtig hooggeplaatste officieren bewust besloten om het kankerverwekkende benzeen te blijven gebruiken. En bij defensie hebben ze een woordvoerder die, zoals tijdens de uitzending bleek, daar niets van wist en die zich voor het overige beriep op onderzoek dat hij niet kon beoordelen maar waarvan hij wel wist te melden dat het was verricht door een onafhankelijk onderzoeksinstituut.

Het RIVM valt onder het ministerie van VWS. Dat is geen bewijs van afhankelijkheid maar zeker ook niet van onafhankelijkheid. Bij de dokter kun je altijd vragen om een ‘second opinion’, bij defensie hebben ze daar geen enkele behoefte aan en het RIVM zwijgt in alle talen.

21 oktober

=0=

 


Lek

Regels kunnen lekken, lees ik in de krant. Regels als een vergiet, regels als een zeef, behalve dat vergieten en zeven ontworpen zijn om te lekken terwijl je bij regels die lekken denkt aan slechte regels, regels waarvan de bedenkers hadden kunnen weten dat ze niet zullen regelen maar ontregelen.

Daar helpt geen toezicht aan, aan het opknappen van slechte regels. Betere regels, dat zou helpen, maar betere regels houden een effectieve overheid in, een overheid die zich niet laat ringeloren door een budget en bezuinigingen op publieke taken, maar een overheid die pas tevreden is als het publieke belang volledig is bediend. Op het nakomen van regels moet worden toegezien. Zulk toezicht mag de overheid daarom nooit uitbesteden aan de belanghebbenden, dezelfden die door de regels bij de les gehouden moeten worden. Dat is één van de grote leugens van de deregulering, de grote leugen van de ‘zelfregulering’. Een overheid die voor deregulering van publieke taken is geeft het publieke belang uit handen, neemt het af van het publiek en speelt het door naar belanghebbenden.

Niemand die bezwaar zal maken tegen het label van een keurslager, en iedereen die bezwaar zal maken tegen dat label als het de reguliere publieke inspectie zou mogen vervangen, als, zeg, paardenvlees wordt verkocht onder het label van rundvlees. Niemand die bezwaar zal maken tegen een accountant die het bordje ‘registeraccountant’ op z’n deur zal spijkeren, iedereen die bezwaar zal maken als dat bordje publieke inspectie overbodig zou maken. En wat publiek is wordt, als het deugt, bepaald door het publiek zelf, niet door een groep belanghebbenden. Niettemin, de accountants zelf publiceren op 25 september een rapport ‘In het publiek belang’ en daarvan zegt een Kamerlid (Henk Nijboer, PvdA) dat de politiek dit ‘nooit zelf had kunnen doen’ en daarvan zegt de publieke toezichthouder, de AFM: ‘het fundament voor cultuurverandering is hiermee gelegd’. Het publiek zegt niet te weten wat publiek is en besteedt het uit aan de belanghebbenden. Dat is, per slot, deregulering en kennelijk zijn de vertegenwoordigers van het publieke belang er tevreden mee. Ze hadden het zelf niet beter kunnen doen, meer nog, ze hadden het zelf helemaal niet kunnen doen. Ga dan wat anders doen, zou ik zeggen. Wat anders dan het publieke belang te ‘dienen’.

‘De politiek koos ervoor de verwerking van asbest, in het kader van de deregulering, door de branche zelf te laten uitvoeren’. Ik lees het in dagblad Trouw, vandaag. En dus gaat het fout. Bedrijven die op de vingers worden getikt komen terug onder een andere naam, krijgen opnieuw een door de branche zelf uitgegeven certificaat en gaan opgewekt verder met het op ondeugdelijke manier verwijderen van asbest. Daarom, lees ik ook, dat het ministerie van SZW denkt aan een aanscherping van de regels. Het ministerie denkt! Ik denk mee. Zo lang het ondernemingsrecht in Nederland zo lek als een vergiet is, zo lek als een zeef is, hebben we geen lekkende regels, dan hebben we slechte regels, regels waarop wordt toegezien door inspecties en autoriteiten die met een vergiet op pad worden gestuurd om zoveel mogelijk water naar de zee te dragen. 

20 oktober

=0=   

 



Klantbelang


Buitenhof bekeek ik vandaag omdat Christopher Clark (De Slaapwandelaars) er was. Interessant gesprek. Hij herhaalde dat 2014 en 1914 meer gelijkenissen vertonen dan goed voor de gemoedsrust is en hij herhaalde dat 2011 (Libië) en 1911 (Libië) ook al op elkaar leken. Wie was verantwoordelijk voor de Eerste Wereldoorlog? De anderen, wij niet. Weer een herhaling. De anderen. We konden niet anders, zij lieten ons geen keus. Clark stelde dat als je geen alternatief kunt bedenken voordat je iets doet dat je dan de anderen de schuld geeft. Pakt het rampzalig uit dan kun je altijd zeggen dat jij het niet bedacht hebt, dat je slechts hebt gedaan wat de situatie onvermijdelijk maakte. Het lijkt wel economie.

Sweder van Wijnbergen was er ook en legde uit dat hij het ook niet meer wist met de EU en de eurozone en hij deed dat weer zo dat ik dacht dat als Sweder zegt dat hij iets niet weet dat dan niemand het kan weten en dat hij dat beter weet dan wie ook. Hij trekt er het bijpassende laatdunkende gezicht bij. Duitsland moet investeren in z’n infrastructuur, dat is ook goed voor Frankrijk, maar Frankrijk zal daar pas wat aan hebben als het z’n economie hervormt. Zoveel wist hij dan weer wel, maar hij wist niet of Duitsland ook ging investeren. De voor de hand liggende vraag waarom dan ook Nederland niet moet investeren werd niet gesteld. Het zal wel zijn omdat de redactie van Buitenhof van mening is dat wij pas wat moeten doen als het niet anders kan en wat niet anders kan is bezuinigen. Wat wel anders kan is investeren en dus doen we dat niet, doen we dat pas als het niet anders kan. De gelijkenis met de staatshoofden die al slaapwandelend in de Eerste Wereldoorlog belandden is opmerkelijk.

En de voorzitter van de AFM was er, Merel van Vroonhoven. Zelden zo’n bekwame uitleg gekregen over het hoe en wat van een Autoriteit zonder autoriteit. De AFM schrijft rapporten, roept dat het beter moet en constateert enige tijd later dat het niet beter is geworden. Dan komt er een nieuw rapport met nieuwe oproepen om het beter te doen. Om, zoals ik hoorde, ‘gedrag en cultuur’ in de bedrijven die ons verzekeringen aansmeren en in de bedrijven die de jaarrekeningen moeten controleren (‘als een accountant een jaarrekening goedkeurt weten we niet of het ook een goede jaarrekening was’), om dat gedrag en die cultuur te veranderen. Dat het misschien beter zou zijn om ‘gedrag en cultuur’ aan te pakken van de relaties die tussen bedrijven worden aangegaan kwam niet aan de orde. Geen wonder dat het nooit wat wordt met die jaarrekeningen.

Zolang dat niet zo is, het aanpakken van die relaties tussen bedrijven, blijft voor het accountantskantoor dat de jaarrekening controleert en goedkeurt het ‘klantbelang’ uiteraard het eerste belang. Mevrouw Van Vroonhoven zal dat wel een goed idee vinden. Voor haar stond het klantbelang op plaats 1, 2 en 3 en ze vond dat het voor de bedrijven niet anders mocht zijn. Ik kreeg de indruk dat zij aan andere klanten dacht maar de boodschap heb ik uitstekend begrepen. De accountant dient het klantbelang. Met de zegen van de verantwoordelijke autoriteit die natuurlijk ook geen ijzer met handen kan breken. Die pas wat doet als het echt niet anders kan, en wat dan kan is genoeg om elke associatie met autoriteit tot een aanfluiting te maken.

19 oktober

=0=

 


Tijdloos


Economen kunnen niets met tijd. Alle mechanismen die een economie de ene of de andere kant op dwingen nemen uiteraard tijd in beslag maar de mechanismen zelf zijn buiten de tijd geplaatst. Dat leidt regelmatig tot geslaagde operaties en verminkte patiënten – ik denk aan Griekenland in handen van de Trojka – en het leidt niet tot het besef dat een goed mechanisme op tijdstip 1 op tijdstip 2 een dodelijk mechanisme is. Het leidt evenmin tot het besef dat het ene mechanisme het andere ongedaan kan maken of tot het besef dat sommige mechanismen belangrijker worden gevonden dan andere. Zo hechten we aan het Europese Semester (het opleggen van begrotingsdiscipline) en veel minder aan de PMO, de in de EU sinds kort geldende Procedure Macro-Economische Onevenwichtigheid (het handhaven van de regels met betrekking tot het maximaal toelaatbare overschot op de lopende rekening).

Bij Kamerbreed op Radio 1 waren vandaag Paul Tang (PvdA), Kees Verhoeven (D66) en Ed Nijpels (VVD) te gast. Alle drie grote voorstanders van begrotingsdiscipline. Alle drie doofstom en stekeblind voor de veel te hoge staatsschulden, ver boven de norm en nog altijd oplopend (enkele Oost-Europese lidstaten van de EU uitgezonderd). Alle drie een diepe stilte bewarend over de te hoge overschotten van Duitsland en Nederland op hun lopende rekeningen. Alle drie in de vaste overtuiging dat hun zekerheden het beste voor de economie waren, het beste het mechanisme van de economie dienden. Daarop, en alleen daarop, stemmen ze hun politiek af. Politiek is toegepaste economische mechanica. Moet in orde komen, gegeven tijd natuurlijk maar daar hoef je je geen zorgen over te maken als je wordt gesteund door het tijdloze mechaniek van de economie.

Mechanismen bijten elkaar soms. Wie een hoge staatsschuld heeft moet veel aflossen en rente betalen. Dan zou je verwachten dat de belastingen omhoog moeten want als je dat niet doet moet je weer lenen en dan schiet de staatsschuld weer omhoog of het begrotingstekort omhoog of beide. Geen van de drie geleerden op de radio hadden een woord over voor hogere belastingen. Waarom niet? Worden de financiële markten daar zenuwachtig van? Nu, ik denk dat de financiële markten niet zenuwachtig worden van belastingen op zichzelf, financiële markten worden pas zenuwachtig als je belastingen inzet om je afhankelijkheid van financiële markten te verkleinen. Ik neem maar aan dat de heren dat, alweer: stilzwijgend, als de grootste zonde ervaren. Maar als je het daar niet over wilt hebben dan rest je alleen de uitweg het ene te noemen (de begrotingsdiscipline) en de andere twee weg te moffelen (de te hoge staatsschuldquote en de te grote overschotten op de lopende rekeningen van Duitsland en Nederland). Aldus geschiedde.

Er zit meer politiek in de politieke economie van de EU dan de politici aan durven pakken. Ook een mechanisme zo langzamerhand, een mechanisme waarvan ik hoop dat het niet tijdloos maar alleen tijdelijk is.
18 oktober

=0=

 


Herkennen

Wanneer iets onaardigs over een bedrijf of instantie wordt gezegd is de standaardreactie dat men ‘zich daar niet in herkent’. Het is een taalwonder, die uitspraak. Om je ergens in te herkennen moet je jezelf eerst kennen. Dat kan niet. Niemand kent zichzelf dus wie zichzelf niet herkent spreekt een waarheid als een koe. Pas als je jezelf ergens wel in zou herkennen overtreed je de grenzen van het menselijk mogelijke. Er zijn mensen die het is overkomen – zeggen ze. Ik herken me daar niet in.

Zo herken ik me ook totaal niet in mensen die zeggen – daar zijn er onrustbarend veel van – dat lieden als Pim Fortuyn en Geert Wilders de dingen zo goed ‘benoemd’ hebben. Zelfs mensen die ik er voor aan zie dat ze het daar niet mee eens zijn zeggen iets in de trant van ‘ja, dat wel, maar we moeten toch ook niet vergeten dat …’. Benoemen, het mocht wat. Wat zij een naam gaven merkten ze achteloos in dezelfde beweging als een stigma. Hun benoemen valt niet te onderscheiden van stigmatiseren, en daaraan hebben ze hun succes te danken. Tegenwoordig heet dat ‘framen’. In de VS kennen ze framen ook als iemand iets in de schoenen schuiven. Een frame volstaat om iets of iemand verdacht te maken.

Iets of iemand ‘zwart’ noemen is een frame. Bij Zwarte Piet heb je hele volksstammen die bij hoog en laag volhouden dat hun frame niets anders dan een lijstje is rond een leuke voorstelling, rond een geliefd festijn. Merkwaardig genoeg vinden tal van mensen die als ‘zwart’ worden aangeduid dat het frame geen lijstje is maar een belediging. Met hen is kennelijk iets aan de hand. Zwartkijkers, dat zijn het. De lijstjesliefhebbers beschuldigen hen van framing. Wat is er nou onschuldiger dan een lijstje rond een ook al onschuldig kinderfeestje? Welke kinderen? Die van ons natuurlijk, over die van de anderen hebben we een minder goed oordeel. Onderzoek bewijst het, zoals onderzoek alles bewijst. Onderzoek benoemt het probleem van andermans kinderen.

Een kinderfeestje. Waar halen ze het lef vandaan. Nog even en er verschijnen kindsoldaten om onze Zwarte Piet te redden uit de klauwen van de zwartkijkers. Ik hoorde gisteravond iemand bij Pauw zeggen dat het probleem van Zwarte Piet hoort waar het hoort: in de maatschappij. Daar herken ik me helemaal in. En omdat het tegelijkertijd het toppunt van nietszeggendheid is herken ik me er ook weer niet in. De conclusie kan niet anders zijn dan dat Sinterklaas vervangen moet worden door een koe en Zwarte Piet door een kalf. Benoemingen! Hoe Hollands wil je het hebben? Ik zou me er best in herkennen.

17 oktober

=0=

 

 

Aankondiging

Op de dag, vandaag dus, dat D66 en CDA officieus aankondigen dat het nieuwe kabinet uit CDA, D66 en VVD zal bestaan (‘minder overheid’) lees ik in het FD dat VVD Kamerlid Ton Elias een waakhond voor ICT opdrachten wil die niet alleen kan blaffen maar ook kan bijten.

Grappig. De Kamervoorzitter moest even googelen om uit te vinden wat ICT ook weer betekende. Dat zouden meer Kamerleden moeten doen, bijvoorbeeld bij de NA van NAVO, of bij de U van de EU. Ze hebben er geen tijd voor, ze willen een betere OV kaart, ze willen een nieuw ICT debacle. Ook goed. Kritiek is altijd welkom en een ferme mening die als een tang op een varken slaat is altijd nog beter dan geen mening.

Minder overheid. Meer uitbesteding, meer privatisering, minder kennis bij de overheid. Kennis, kennis van zaken. Om een aanbesteding goed in elkaar te schroeven bijvoorbeeld, om een project ter zake kundig te beoordelen bijvoorbeeld, om de vinger aan de pols te houden bij de uitvoering van projecten bijvoorbeeld, om niet stelselmatig uitgaven vooraf te laag in te schatten en verneukeratieve begrotingen in te hoeven dienen bijvoorbeeld.

En waar komt Elias mee? Met meer toezicht, opdat we eerder weten wanneer we worden getild, wanneer de zaken uit de hand lopen, wanneer de beurs opnieuw moet worden getrokken om te corrigeren wat we aan kennis tekort kwamen bij de aanbesteding. We zorgen niet voor meer kennis bij de overheid want de overheid moet kleiner. We zorgen voor meer toezicht op gebrekkige kennis en op de lieden die daar een voordeeltje uit menen te mogen slaan. Het FD is tevreden, dus dan zal het wel in orde zijn.

Vanochtend mochten de Kamerfracties hun wensenlijstje voor de belastingherziening bij de staatssecretaris inleveren. Niemand die om meer belastingen vraagt zodat we in de toekomst uitsluitend nog fatsoenlijk werk zullen kunnen aanbieden, iedereen die om minder belasting op werk vraagt zodat we allemaal een eigen werkster kunnen aanschaffen. Niemand die naar de inkomstenkant van de belastingen kijkt, iedereen die naar de uitgavenkant kijkt. Minder overheid. Meer werksters. Neoliberale ellende, het komt met bakken tegelijk naar beneden.

Als het ooit de tijd was voor GL, SP en PvdA om de handen ineen te slaan, dan wel nu, bij het thema van de belastingen. Aan de rechterkant wordt nijver aan een nieuwe formatie gewerkt, aan de linkerkant gebeurt niets.
De lucht is grijs en zo hoort het ook.

16 oktober

=0=

 

 

Greece, for instance

If the EU is to survive it will have to allow for a form of controlled devaluation within the Eurozone. This can be done by means of instituting a European variety of the Bretton Woods agreement, and by transforming the euro into something like a EU bancor, the Keynesian inspired (but rejected at Bretton Woods; instead the dollar became the factual international currency) unit of account for valuing international flows of wealth. This, startling, double thesis is the final proposition in the book of Wolfgang Streeck, Gekaufte Zeit; Die vertagte Krise des demokratischen Kapitalismus (Berlin, Suhrkamp 2013), the proposition that in order to save democracy we need a system of handicaps – as in golf (: 248, 250-254). A new player in golf is, other things being equal, less proficient in the game than a more experienced player. The better player is therefore set back (the weaker player gets a certain number of free strokes) – otherwise we wouldn’t have a game in which the weaker players would want to continue to participate. Devaluation is such a handicap, such a ‘free stroke’, and it is, according to Streeck, the only handicap that can create a fair, a levelled, playing field in the Eurozone, a playing field in which both the competition and the willingness to compete can be upheld. Funny, I once proposed working with the tool of handicaps in the field of HRM (Tijdschrift voor HRM, 2008/1: 32-33). My argument was identical: if we want all to play (if we want to invite all to join in a certain set of functionings) we have to compensate for differences in capabilities. What Amartya Sen suggested at a personal and ‘group’ level, then, Streeck suggests at the level of the member states of the EU.
The problem with the argument is obvious. It is useful as a reminder of fairness. It is useless as a reminder of the workings of the marketplace. Once these two meanings are confused we tend to deceive ourselves. The argument is deceiving, based as it is on a sleight of hands with the concept of competition. In sports competition is all about staying in the race and even if you lose a game you are not lost for the next game. In economics, as we know, competition is directed at gaining a monopoly position – and ‘the best of all monopoly profits is a quiet life’ (John R. Hicks, Annual Review of Economic Theory, The Theory of Monopoly, Econometrica 1935 3/1: 8), and a quiet life is definitely not a sporting life. This sober consideration does indeed underscore the necessity of introducing ‘handicaps’ for the stronger EU member states, and it also signals the utopian character of requiring the stronger EU member states to give up all the competitive advantages they acquired through the euro. The only sports the competitive market can be compared with is hunting – the game in which the game is all about game.
Wolfgang Streeck is a renowned sociologist and, more to the point in the present context, he is a concerned citizen of the EU. His concerns are not of the economic kind, they are of the political kind. Neoliberal capitalism is at war with the democratic sovereignty of states and state citizens. The only citizens present-day capitalism acknowledges are not state citizens, they are the, footloose at that, market citizens (: 121), citizens consisting in contractually connected debtors and creditors (Streeck, almost incidentally, mentions his adherence to some protagonists of the ‘credit-theory’ of money, David Graeber and Geoffrey Ingham: 72 fn). Neoliberal capitalism loves the state, but not the democratic state. The state is the best guarantee that debts will be paid, on the condition that the state is willing to honor the interests of its market citizens to the detriment of its state citizens. The popular vote cannot be trusted to deliver on the obligation to repay all debts, therefore governments chosen by popular vote may have to be toppled in order to secure the priority of the market citizen (the cosmopolitan citizen of finance) over the state citizen. In Italy and Greece, and in particular in Greece, we have met instances of governmental changes, induced by the EU and instigated by their fiscal crises, far beyond anything called democracy and sovereignty. So, I propose to discuss the findings of Streeck by means of the exemplary and, from the point of view of democracy, sad case of Greece.
The plot is easy to describe, once we accept that the stage for the European democratic threat is set by the ‘trente glorieuses’, the three postwar decades of economic revival and growth and the development of the welfare state, and its aftermath. In introducing the theme of ‘bought time’ (the title of the book) Streeck refers to the, increasingly failing, attempts of the erstwhile welfare states to compromise between citizens’ expectations and capitalist deregulation and privatization. By buying time, what else. Such purchases are, however, not innocent. Somehow, somewhere, someone will have to foot the bill. The where, how and whom are distinct in the several phases of the aftermath, that Streeck distinguishes. In the late sixties the first cracks in the edifice of postwar capitalism appear. The writing on the wall was read as a very tight labor market, joined by empowered trade unions, strikes, the importing of immigrant ‘guest workers’, rising wages, and political instability. The answer then was buying time by allowing inflation. Inflation is favorable for debtors, it speeds the circulation of money, and it postpones the countdown – so long as the rentiers could be held in check.  Inflation (wage- and price inflation, accommodated by a lenient monetary policy and the occasional fiscal helping hand for maintaining employment) picked up in the seventies and soon tended to become uncontrollable, especially when, during the mid-seventies, inflation was joined by stagnation and stagflation resulted (: 62-63). The maintenance of full employment and democratic capitalism proved an unhappy combination, just as Kalecki (Michael Kalecki, Political Aspects of Full Employment, Political Quarterly, 1943 14/4: 350) had predicted (also Streeck, o.c.: 52-53). As long as the specter of full employment effectively haunts capitalism chances are that an investment strike will occur just as often as employment, indeed, nears full employment. Unless, of course, the state, in the guise of the monetary authorities intervenes, in order to achieve the same effect (an acceptable level of unemployment) by a different road. Theoretically, this road was prepared by the NAIRU-proposition of Milton Friedman (The Role of Monetary Policy, American Economic Review, 1968 58/1: 1-17). This ushered in a new, second, phase of buying time, the debtor state. Why was that? Two reasons stand out, both political. One is that the welfare states still felt the political force of its citizens. Two is that the same states declined the further use of the instrument of taxation. Caught between the demands from its citizens (in view of the rising unemployment of the early eighties) and the constraints in reaping new taxes for expanding expenses (in the late seventies the discussion on the ‘stagnating welfare state’ took off; see for the Dutch opinion J. van Doorn/C. Schuyt eds., De Stagnerende Verzorgingsstaat. Meppel/Amsterdam 1978)the welfare states took refuge in financing their expenses through incurring debts (Streeck, o.c.: 63-66, 97-113). The transformation of the taxation state into the debtor state is the main political event of the eighties. It enlarged the slice of interest payment on the debt, which may have pleased some and will certainly will have displeased many, and it did not help in securing economic growth (: 231, graph 4.1) and less unemployment, in short: it led to a next phase, the phase of a change of emphasis: from state debt to private debt, fueled by easy credit for housing and the ensuing housing bubble, the bubble that exploded in the second half of the first decade of the twentieth century (: 66-72). Since then, the debt of the state has risen astronomically, mainly to protect the banking system from bankruptcy (: 70-74). Buying time, indeed.
It doesn’t seem to matter to Streeck that in all major developments since the early eighties – deregulation, privatization, soaring governmental debt, ‘new public management’ – the US took the lead, more or less copied by Great Britain. The EU, especially since the nineties, followed. It did not lead, it followed. Therefore I doubt (if I read him correctly) Streeck’s main culprit in the EU, the euro. The euro, effective since January 1, 1999 (for Greece: January 1, 2001) finalizes the internal market, the structure of which has far more to do with deregulation and privatization than with the unhappy euro. The euro was a crown on deregulation and privatization, it was not is cause or even its beginning. With the adoption of the euro the participating member states relinquished their sovereign budget control to “Brussels” and “Frankfurt”, implying a blow to the power of national parliaments and popular democracy. In this sense, then, neoliberal and deregulated capitalism is at war with democracy – but the question is why Streeck points his arrows at the euro, instead of at neoliberalism and deregulation. The US and the UK suffered the same financial crises as the Eurozone did and the point of their more resolute response to the crises is not their currencies, it is in their governments and central banks. The same, certainly, holds for Sweden. The EU of the Eurozone lacks governing power and it lacks the means and instruments for influencing the ECB.
The euro disciplines its member states, the weaker ones as well as the stronger ones – the stronger ones get more leeway in trespassing the agreed upon rules but profess to adhere to them all the same. That, indeed, betrays a lack of governing power. It is not a too much of power of the EU which threatens democracy it is a too little. The case in point is unemployment: there is, even at the very low inflation rates today in the EU, no European policy to combat unemployment and to instruct the ECB to that end. In the same vein we may ask why the EU is chronically and structurally underfinanced. The funds of the EU are for repair and maintenance only, as if the house is already built. The introduction of the euro was not accompanied by a financial strengthening of the EU, far from it. Money and finance are in the hands of ECB, the disciplining of the member states in the hands of the EC. No one instructs the ECB on anything, it be then, as Streeck suggests, Goldman Sachs (: 182-184). It would have helped if Streeck had followed the Goldman Sachs link a little further. To the US for example, its country of origin. Consider the list below, depicting the situation on the interrelationships of the Clinton – Bush – Obama governments and Goldman Sachs in April, 2010 (source: http://prof77.wordpress.com/politics/an-updated-list-of-goldman-sachs-ties-to-the-obama-government-including-elena-kagan/):
And in Europe? Think of Draghi, Monti and Papademos: three times Goldman Sachs, three key members of ‘the European government of Goldman Sachs’, three key players in Europe (the ECB – Draghi, Papademos – and the EC – Monti – and non-elected prime ministers of Greece – Papademos – and Italy – Monti – in order to enforce the regime of ‘austerity’), three key players also for Streeck (: ibid.). If we were to look for a shared wisdom of financial power and financial markets: look at Goldman Sachs, on both sides of the Atlantic Ocean. Finance reigns the state, and politics has proven unable to go beyond states (at this very moment France is fighting for its prerogative of deciding on its own budget plans – with the rest of the Eurozone as its opponent). This, the failure to design and implement politics beyond the state, is the main failure of the EU, and here I disagree with Streeck and agree with Jürgen Habermas (Zur Verfassung Europas; Ein Essay. Berlin, Suhrkamp 2011: 39-82, 120-129). Instead of going beyond states, politics buries itself deeper and deeper into the state, leaving the field wide open for, in particular, the ECB (: 226-228) and, as Streeck correctly emphasizes, the ECJ as well (: 241). As Habermas observes, in this situation European politics is a zero-sum game, in which some may win if others lose but in which the EU as a whole can never win (Habermas, o.c.: 123).

http://prof77.files.wordpress.com/2011/10/fh4eca65e4.png?w=500

In my view, then, the euro is a confirmation of a Europe in which the EU is nothing but the interests of its member-states. The problem therefore is not the euro and the Dublin-criteria, the problem is the constitution of the EU, both in its neoliberalism in economy and law (with the ECB and the ECJ as gatekeepers) and in its politics, dominated by the member-states. Streeck is right in insisting on the possibilities of vetoes and exits and in inserting his plea for devaluation against the background of these possibilities, but for a working European constitution it does not suffice to exploit its flaws. We need a better constitution all over. Yes, it is a far cry and that is, as such, an illustration of the stalemate in the discussion about the EU. It is as if one performs a play: if one is lucky the public will applaud – and then go home to pick up the thread of everyday life, of the life that really matters.
The story of Streeck is mainly the story of the developments of the welfare states in the rich countries of the EU. He concludes that the dismantling of the welfare state is proceeding at the cost of the national systems of representative parliamentary democracy. So far, so good. Streeck, however, does not discuss the link between the welfare state and the Werdegang of full employment.  Without full employment, or near full employment (say, an unemployment percentage of no more than 5%, the percentage that once, in the days that the monetary authorities had some control on the effective supply of money, was supposed to keep both running inflation and deflation at bay), however, any welfare state is in dire straits. Financial dire straits, that is. Once the erstwhile welfare states reneged on the goal of full employment (in Western Europe since the eighties, i.e. well before the euro) and reneged also on the possibilities of higher taxes (again since the eighties), the writing on the wall of these states was clear. It took the nineties (no more full employment, instead ‘full participation’ became the general call) to rub it in, and in that sense the euro did no more than to consolidate polities that had already set in years before. The euro did not create the problem of slow growth and the associated unemployment predicament, it merely banned the options of financing the welfare gaps through governmental debt. Taxation, as Piketty has it, is indeed the key to politics and once politics transforms taxes from a discretionary instrument to finance welfare, education and care into an instrument geared to the competitive race to lure capital (a national instrument, not an EU instrument), taxation was bereft of its status and role as an instrument in the service of the welfare state.
At the background of the waning welfare state we must posit the political abandonment of full employment. If we want to argue ‘causally’ here is the cause. The poorer countries only come in after the fact, the fact of the crisis since 2008. But how did the weaker EU member states fare in all this? Greece, for instance. Greece does not fit the picture of the European welfare state, the welfare state of the trente glorieuses, sketched above. Greece shares in its demise, it did not share in its rise. Streeck does deal with the demise of the welfare state after 2008 in Greece, but he says nothing as to its rise. So the question is: did Greece have a welfare state at all? Although there are about 40 references to Greece in Streeck’s book, only 4 among them are on the period before the crisis of 2008 and later. And those 4 references concern the rise of clientelism in Greece in the wake of the Marshall-plan (as a safeguard against the Greek communists: 200, 201/202 fn), the tax exemptions for Greek shipbuilders, a measure taken immediately after the military coup of 1967 and never rescinded (: 114 fn), and the well-nigh perennial privileges of the Greek-Orthodox church (: 200). From these very few indications (the military expenditures of Greece, highest in Europe in terms of GDP and very much dependent on imported weaponry, should be added – the Troika never mentioned cuts in that budget as one option for ‘austerity’, neither did it point at tax-emptions for the rich, the privileges of the Church and so on) one can gather, I believe, that Greece is a country with internally well-established and very asymmetrical power relations, impervious to parliament and parliamentary democracy and that, externally, geopolitics is all-important: when Greece, Portugal and Spain were granted EU membership EU in the early eighties such was for political reasons, not out of economic motives on the part of the then membership of the EU (199-200). Greece is a country with average public expenditures, with below average public revenues, with limited welfare and education and care spending, with high military spending and with low taxes on income of non-workers and low taxes on corporate profits. If ever there was a country proving the thesis of the political bias of taxing and taxes, Greece is your case. The real problem in Greece is on the revenue side, not on the expenditure side. Yet, the Troika focused on expenditures, leaving revenues alone. And employment? The supply of labor has indeed grown in Greece, but employment has lagged behind and is constrained by a skewed distribution of purchasing power. Indeed, Greece is one of the most unequal societies in terms of the distribution of wealth and income and unlike the richer welfare states (at least into the eighties) inequality has deepened, as of the fifties of last century (K. Kanellopoulos et al, Distribution, Redistribution and Poverty. Athens, Centre of Planning and Economic Research 1999: 99). If we would need an explanation for the unusually large ‘shadow economy’ in Greece, here it is.   
From a paper written by the Greek social scientist Konstantinos Kougias (2014, in progress) I quote the following passage, a passage on the Greek system of social policies (slightly adapted, emphases added) : “On the eve of the crisis the Greek social policy system reflected a legacy of weak political and solidarity patterns and an absence of social and financial planning. Its main characteristics were: the predominance of contributory social transfers –mainly pensions; the dominance of unjustified social insurance privileges; the delayed evolution of universal welfare policies – mainly in health; the underdevelopment of social assistance and social care services; poor unemployment protection; distributional imbalance and administrative inefficiency; nonexistent family policy – although the family is the essential welfare provider. The social security mosaic granted high benefits to favored groups of public servants; generous insurance benefits to powerful occupational groups rarely justified by contribution record; poor insurance provision to average working people; meager social assistance benefits to those in great need. Inequality is the predominant feature in all aspects of welfare -the level, the range, the criteria, the financing of provision. Inefficiency is the next one – deficient administrative capacity, and waste of resources. Only 50 percent of the beneficiaries belong to the poorest 30 percent of the population, making coverage for the neediest inadequate As a result of gaps in the social safety net, the effectiveness of social benefits in reducing poverty remained much lower than elsewhere in Europe. Although social spending rose from 19.9 to 26 percent for the period 1995-2008, and was near the EU-15 average of 27.5 percent, the poverty risk of those on social benefits remained one of the highest in the EU and is around 20%.” That is not what I would call a welfare state (in a welfare state, for example, the family is by definition no longer ‘the essential welfare provider’) – and matters have become much worse since 2008.

The remark on the rise of social spending between 1995 and 2008 is interesting. These were apparently the golden years of the incipient Greek welfare state. How was it financed? As a ‘taxing state’ Greece never functioned, so where did the money come from? In the prosperous period of 1995-2000 the revenues out of European transfer payment were still considerable and economic growth did the rest. It was transfer and growth of income taxes, not structural change in taxation, which swelled revenues. The period 2000-2008 is quite different. The source of European transfer payment dried up (especially after Greece entered the euro in 2001 and after 10 new states joined the EU in 2004, see also Streeck, o.c.: 181, graph 3.5 and 3.6), corporate taxes were sharply reduced, tax-evasions were tolerated as ever, income taxes for workers (and pensioners) went up and income taxes for non-workers went down and governmental debt, fuelled by lower interest rates and an abundance of easy money from abroad, filled the void (source: Yiorgos Ioannidis, The peculiar distributional character of Greek taxation system (1995-2008) and the reform that never happened. Paper, 19th Conference on Alternative Economic Policy in Europe, London, September 2013). Even the rise of social spending, then, was on borrowed money – and now the Greeks are supposed to pay back the debts their government made. The Greeks? Yes, according to the rule that the weakest shoulders in that country have to carry the heaviest burden. I wonder, as a rhetorical question, is a devaluation going to remedy the skewed distribution of benefits and obligations in that country?

Greek democracy has been hampered by the postwar plight many European countries experienced, it has been hampered by foreign interference in its domestic affairs, it has been hampered by the military junta of 1967-1974, and it has been hampered by strong inequalities, by privileges to the rich and to the Church, by heavy military outlays, by irresponsible borrowing. Yes, the euro and its aftermath have sharpened the tensions and inequities but it did not cause them, it did not even require them. 

And how about Italy, how about Spain, how about Portugal, how about the Eastern and Central European new member states? Is the story Streeck wrote the typical one or, as I contend, the a-typical one? One can share the democratic worries of Streeck (I do) without having to partake in his diagnosis.

October 15

=0= 

 

  

Oplossing

Welk probleem wil de AWVN opgelost hebben met het ambitieuze plan voor een sociale basiszekerheid voor alle werkenden? Je zou denken, de bestaansonzekerheid van velen die nu buiten de sociale zekerheden van werknemers vallen. Maar zo is het niet. De AWVN wil de ‘externe’ flexibiliteit van bedrijven versterken door meer ‘interne’ flexibiliteit. De redenering is dat het uitsmeren van de sociale zekerheid (WW, arbeidsongeschiktheid, basispensioen, een ‘nationaal opleidingsfonds’ met geïndividualiseerde ‘trekkingsrechten’) en het herinrichten van de arbeidsmarkt (een ‘inclusieve arbeidsmarkt’ met regionalisering, samenwerking bedrijven en ROC’s in bedrijfsgerichte opleidingen, stagerechten voor MBO leerlingen) over iedereen die werkt meer bijdraagt aan de kwaliteit van de beroepsbevolking dan het huidige op werknemers toegespitste stelsel. En passant wordt ook de cao meegenomen, het voorstel is de cao op te delen in een kortlopende ‘loon-cao’ en een langer durende ontwikkeling-cao.
Een nieuwe polder, daar streeft de AWVN naar. Dat is lovenswaardig. Het is alsof de ‘sociale innovatie’, de sinds enkele jaren gangbaar geworden toverterm in polderland, zich behalve met arbeidsverhoudingen (meer en andere medezeggenschap in werkoverleg, OR en vakbonden in het plan van de AWVN) nu ook moet gaan uitstrekken over arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, kwaliteit van het arbeidsaanbod, en sociale zekerheid. Mij valt op dat nergens wordt gerept van de kwaliteit van de vraag naar arbeid, de kwaliteit van de werkgelegenheid dus. Welk werk? Die vraag wordt niet beantwoord – omdat de vraag ernaar niet wordt gesteld. Nu ja, het werk dat naar het buitenland is geëxporteerd zou best terug mogen keren (‘reshoring’), gegeven onze interne aanpassing aan de extern constateerbare concurrentie-eisen. Los daarvan, de vraag ontbreekt naar het hoe en wat van de noodzakelijk geachte aanpassingen in ‘interne’ flexibilisering met het oog op meer weerbaarheid ten opzichte van ‘externe’ flexibilisering. Daarmee ontbreekt ook de vraag naar de wenselijkheid en ‘duurzaamheid’ (het woord mocht natuurlijk niet ontbreken, het ontbreekt dan ook niet) van de toch aanzienlijke ‘externe’ flexibiliteit van de huidige arbeids- en opdrachtenmarkt.
Daarom mijn vraag: als we de polder herinrichten zoals de AWVN voorstelt, zijn we dan niet bezig water naar de zee te dragen? Lopen we dan niet, net als nu, het gevaar stelsel-matig achter de feiten aan te lopen, de feiten die het product zijn van een ondernemingsrecht dat alles mogelijk maakt waar we nu nog niet eens aan gedacht hebben en verantwoordelijk is voor veel ‘flexibiliteit’ waar behalve de betreffende ondernemingen niemand behoefte aan heeft?
Het plan van de AWVN is de grootste steen die sinds jaren in de poldervijver is gegooid. Alleen al daarom gaat mijn dank uit naar deze werkgeversvereniging. Ja, ik weet het, het is treurig dat de vakcentrales in ons land niet al lang met een eigen en gezamenlijk plan naar buiten zijn gekomen maar voor die misser kunnen ze alleen zichzelf citeren. Ga er maar op in, zou ik denken. Hoop ik. Verzin een ander probleem (wat vinden we van ‘bestaanszekerheid’, eventueel en wat mij betreft zelfs graag gelardeerd met een basisinkomen?) – een ander probleem dan het werkgeversprobleem van een ‘disbalans’ van interne en externe flexibiliteit – en pas de oplossing daar op aan.

14 oktober

=0=
    

 

Proeven

Sapere betekent niet alleen denken, het betekent ook voelen. Ik las het in het eerste deel van een boek van Paul Auster, de New York Trilogie. Weer een sterk boek, al geef ik om persoonlijke en sentimentele redenen (die ik hier niet uiteen ga zetten, ik ben per slot geen dagboek-schrijver maar een dag-boekhouder) de voorkeur aan The Brooklyn Follies. De verklaring van sapere, afkomstig van een tamelijk buitenissig bejaard heerschap, is dat denken en voelen één zijn en dat ze één zijn is omdat het woord sapere nog herinnert aan de tijd dat de woorden en de dingen één waren, de tijd die definitief voorbij leek met het mislukken van het project dat we als de Toren van Babel kennen. Tenzij het niet definitief maar slechts voorlopig was afgesloten, dat tijdperk. Als je maar over de code, de sleutel, beschikt die wat definitief leek weer ongedaan kan maken. Een standpunt, radicaler zelfs dan vele gelovigen waar willen hebben. Een standpunt van een man die hemel en aarde ziet als een gecodeerde tekst, een tekst waarvan hij de code heeft opgespoord en die hij in werking wil stellen. Een performatieve exegese. Hemel en aarde zijn mij wat te groot maar over de wereld mag ik graag nadenken alsof het een

Proeven
Sapere betekent niet alleen denken, het betekent ook voelen. Ik las het in het eerste deel van een boek van Paul Auster, de New York Trilogie. Weer een sterk boek, al geef ik om persoonlijke en sentimentele redenen (die ik hier niet uiteen ga zetten, ik ben per slot geen dagboek-schrijver maar een dag-boekhouder) de voorkeur aan The Brooklyn Follies. De verklaring van sapere, afkomstig van een tamelijk buitenissig bejaard heerschap, is dat denken en voelen één zijn en dat ze één zijn is omdat het woord sapere nog herinnert aan de tijd dat de woorden en de dingen één waren, de tijd die definitief voorbij leek met het mislukken van het project dat we als de Toren van Babel kennen. Tenzij het niet definitief maar slechts voorlopig was afgesloten, dat tijdperk. Als je maar over de code, de sleutel, beschikt die wat definitief leek weer ongedaan kan maken. Een standpunt, radicaler zelfs dan vele gelovigen waar willen hebben. Een standpunt van een man die hemel en aarde ziet als een gecodeerde tekst, een tekst waarvan hij de code heeft opgespoord en die hij in werking wil stellen. Een performatieve exegese. Hemel en aarde zijn mij wat te groot maar over de wereld mag ik graag nadenken alsof het een gecodeerde tekst was. Het is een kortsluiting, ik weet het. En toch is het een alsof dat ik graag gebruik.

Denken is proeven, proeven is denken. Het roept bij mij de herinnering aan Adorno op. Dat vind ik aangenaam.  Vandaar misschien. Ik proef een beetje Adorno en Adorno kan ik niet proeven zonder een poging (een proeve) te doen te be-denken wat je denkt als je denkt. Eenvoudiger kan ik het niet maken. Noëtisch, dat was de term die Adorno bezigde voor een denken dat ook een proeven was. En nee, bij hem was er geen parapsychologische bijbetekenis, geen verwijzing naar een ‘holistische’ wetenschap en dat soort flauwekul, en wel het verlangen naar een denken dat als het ware vanuit de dingen denkt en daarom, denk ik, het proeven niet zal versmaden. Toch, proeven is proeven en proeven is niet hetzelfde als slikken en ook niet hetzelfde als doorslikken. Het verschil is voor de wijnproever.    
       
Voortaan houd ik bij het denken het proeven in reserve. Ik gebruik dat woord, reserve, met opzet, om een bruggetje te slaan naar de oratie van Gert-Jan van der Heiden van 29 september aan de Radboud Universiteit. De titel van de oratie is, met een buiging naar Abel Herzberg, ‘Het is niet zo’. Van der Heiden ontkent niet dat de dingen zijn zoals ze zijn, hij stelt alleen dat ze ook altijd anders hadden kunnen zijn en je daarom ook altijd aan de dingen voorbij moet zien te denken, om aan de dingen te denken als aan sporen die ergens vandaan komen, en misschien tot nog wat leiden ook. Hij noemt dat ‘contingentie’ en als ik hem wel heb begrepen dan is contingentie de moderne omschrijving van metafysica. Omdat de dingen ook altijd anders hadden kunnen zijn houden ze, als wij eraan denken en dus als wij ze proberen te proeven, ook altijd nog iets in reserve. Contingentie = metafysica = reserve. Ook dit bevalt me. Het is een originele wending. Of het iedereen zal overtuigen is een andere vraag. Maar, met onze metafysische reserve, de nooit in te halen horizon, is er meer en het zoeken, denken en proeven is daarom nooit af. Voltooid is niets.

Je moet de dingen altijd inclusief hun horizon denken, ook al weten we dat we de horizon nooit kunnen bereiken. Van Husserl tot en met Luhmann is dat een terugkerend motief – ik weet niet of Van der Heiden daar aandacht aan heeft besteed (ik heb de oratie zelf niet te pakken gekregen en baseer me op een artikel in het Reformatorisch Dagblad van 27 september). Nu kun je twee kanten op. Je kunt een stap terug doen, meer afstand van de dingen nemen, en zo je horizon verbreden. En je kunt een stap naar de dingen toe zetten, de afstand verkleinen, zonder uiteraard de horizon te vergeten. Zoals een fotograaf kan inzoomen en uitzoomen. Van der Heiden is theologisch angehaucht en kiest voor de eerste weg. Dat kan maar het is niet een conclusie die hij op grond van zijn betoog hoeft te trekken. Dat doet hij wel, onder aanroeping van de brieven van Paulus. Hij had ook de andere kant op kunnen gaan – zijn concept van contingentie schrijft bijna voor dat hij beide kanten de nodige eer dient te bewijzen. Hij doet het niet.
Bij Van der Heiden proef ik dat denken geen proeven is. Jammer.
11 oktober

gecodeerde tekst was. Het is een kortsluiting, ik weet het. En toch is het een alsof dat ik graag gebruik.

Denken is proeven, proeven is denken. Het roept bij mij de herinnering aan Adorno op. Dat vind ik aangenaam.  Vandaar misschien. Ik proef een beetje Adorno en Adorno kan ik niet proeven zonder een poging (een proeve) te doen te be-denken wat je denkt als je denkt. Eenvoudiger kan ik het niet maken. Noëtisch, dat was de term die Adorno bezigde voor een denken dat ook een proeven was. En nee, bij hem was er geen parapsychologische bijbetekenis, geen verwijzing naar een ‘holistische’ wetenschap en dat soort flauwekul, en wel het verlangen naar een denken dat als het ware vanuit de dingen denkt en daarom, denk ik, het proeven niet zal versmaden. Toch, proeven is proeven en proeven is niet hetzelfde als slikken en ook niet hetzelfde als doorslikken. Het verschil is voor de wijnproever.     
      
Voortaan houd ik bij het denken het proeven in reserve. Ik gebruik dat woord, reserve, met opzet, om een bruggetje te slaan naar de oratie van Gert-Jan van der Heiden van 29 september aan de Radboud Universiteit. De titel van de oratie is, met een buiging naar Abel Herzberg, ‘Het is niet zo’. Van der Heiden ontkent niet dat de dingen zijn zoals ze zijn, hij stelt alleen dat ze ook altijd anders hadden kunnen zijn en je daarom ook altijd aan de dingen voorbij moet zien te denken, om aan de dingen te denken als aan sporen die ergens vandaan komen, en misschien tot nog wat leiden ook. Hij noemt dat ‘contingentie’ en als ik hem wel heb begrepen dan is contingentie de moderne omschrijving van metafysica. Omdat de dingen ook altijd anders hadden kunnen zijn houden ze, als wij eraan denken en dus als wij ze proberen te proeven, ook altijd nog iets in reserve. Contingentie = metafysica = reserve. Ook dit bevalt me. Het is een originele wending. Of het iedereen zal overtuigen is een andere vraag. Maar, met onze metafysische reserve, de nooit in te halen horizon, is er meer en het zoeken, denken en proeven is daarom nooit af. Voltooid is niets.

Je moet de dingen altijd inclusief hun horizon denken, ook al weten we dat we de horizon nooit kunnen bereiken. Van Husserl tot en met Luhmann is dat een terugkerend motief – ik weet niet of Van der Heiden daar aandacht aan heeft besteed (ik heb de oratie zelf niet te pakken gekregen en baseer me op een artikel in het Reformatorisch Dagblad van 27 september). Nu kun je twee kanten op. Je kunt een stap terug doen, meer afstand van de dingen nemen, en zo je horizon verbreden. En je kunt een stap naar de dingen toe zetten, de afstand verkleinen, zonder uiteraard de horizon te vergeten. Zoals een fotograaf kan inzoomen en uitzoomen. Van der Heiden is theologisch angehaucht en kiest voor de eerste weg. Dat kan maar het is niet een conclusie die hij op grond van zijn betoog hoeft te trekken. Dat doet hij wel, onder aanroeping van de brieven van Paulus. Hij had ook de andere kant op kunnen gaan – zijn concept van contingentie schrijft bijna voor dat hij beide kanten de nodige eer dient te bewijzen. Hij doet het niet.

Bij Van der Heiden proef ik dat denken geen proeven is. Jammer.

11 oktober

 

Stand-punt

Wat je ziet hangt af van waar je staat. Ik bedoel staan hier niet als standpunt (zoals in de absurde standpuntenlogica) maar als de plek, het punt, van waaruit je iets ziet, vanuit het stand-punt dus. Als we dat laatste gemakshalve in twee perspectieven – dat van de waarnemer en dat van de deelnemer – opsplitsen hebben we een mogelijkheid op een verstandige manier over procedures en processen te spreken. Althans, dat is het standpunt dat ik met betrekking tot het stand-punt aannemelijk wil maken. Met het waarnemersperspectief kom je een eind bij de beoordeling van procedures, maar het is in tal van gevallen onvoldoende voor de beoordeling van processen. Voor de beoordeling van processen heb je als regel op z’n minst ook het deelnemersperspectief nodig en waar ze elkaar raken zou het deelnemersperspectief het laatste woord moeten hebben. Daar schrikken we nog altijd voor terug.

Bij procedures kunnen we het criterium van koppeling gebruiken. Een strakke koppeling schrijft voor dat als A optreedt dat dan B moet volgen, zonder tijdsverlies, zonder bijkomende handelingen, zonder buffers. Loopt het op rolletjes dan is een strakke koppeling efficiënt. Het loopt lang niet altijd op rolletjes, vandaar dat we de koppeling soms wat losser maken. Dan kunnen we nog even naar het verloop kijken, wat bijsturen, wat toevoegen. Bij processen kunnen we het criterium van de interactie gebruiken, de wijze waarop de diverse componenten in het proces op elkaar inwerken en de mate van voorspelbaarheid van die interactie. Soms is dat goed voorspelbaar (Charles Perrow, aan wiens Normal Accidents ik dit ontleen, spreekt dan van ‘lineaire’ interactie). Soms is het onvoorspelbaar – zelfs als de uitkomsten sporen met wat we verwachten weten we niet wat er onderweg allemaal gebeurt, kennen we het proces niet. Dan hebben we te maken met ‘complexe’ interactie. Het is vragen om ongelukken, om ‘normale’ ongelukken, als je de stappen in procedures strak koppelt en tegelijk met complexe interactie te maken hebt. De kerncentrale is het geijkte voorbeeld – gaat er iets fout in een kerncentrale dan hebben we alleen nog een kans op ontsnapping als de uitvoerders in de kerncentrale zich niet aan de procedures, zich niet aan het handboek van wat te doen bij ongelukken, houden. Waarom niet? Omdat in die gevallen proceskennis, al was het maar een intuïtie over wat er procesmatig af is geweken van de verwachtingen, procedurekennis moet overtroeven. Spijtig genoeg hebben we daar geen procedures voor bedacht. Het gebeurt, buiten alle procedures om, en dat is maar goed ook.
Het kan nog gekker, alles kan altijd weer gekker. Je kunt gewoon ontkennen dat een proces door complexe interactie wordt gekenmerkt en om dat te bewijzen richt je procedures in om complexe interactie (die je dan uiteraard niet langer complex maar gewoon nodeloos gecompliceerd noemt) om te zetten in lineaire. In het bijzonder in het onderwijs, in de re-integratie en in de zorg zijn daar meer voorbeelden van te vinden dan ons lief zou moeten zijn. Leidt het tot ongelukken, tot ‘normale ongelukken’? Ja, dat leidt het. Nog een troost dat de schade die erdoor ontstaat niet zo verwoestend is, niet zo ver om zich heen grijpt, niet nog generaties later doorwerkt, als bij een kerncentrale. Nu, dan zal het ook vast niet aan de manier waarop we de dingen organiseren hebben gelegen. Sire, er zijn in ons land geen normale ongelukken.

De decentralisaties die Nederland vanaf begin volgend jaar over zich heen krijgt besparen niet op procedures (die worden gecompliceerder dan ooit, maar een paradox meer of minder schrikt het kabinet niet af), ze besparen op processen, door te ontkennen dat het om processen met een complexe interactie gaat, met onvoorspelbare wisselwerkingen tussen de ‘componenten’ zoals hulpbehoevenden en hulpverleners. Dat is al jarenlang aan de gang maar nu alles weer opnieuw moet wordt alle opgedane kennis over en ervaring met de complexiteit van de interactie hulpvragende/hulpbiedende weggeorganiseerd. ‘Elke instelling voor jeugd-ggz (kinderpsychiatrie) moet vanaf januari volgend jaar alleen al in Friesland 96 keer per jaar vergaderen met gemeenteambtenaren’ (NRC Handelsblad, 9 oktober). Uit diezelfde krant haal ik ‘dat een instelling als Accare (Noord-Nederland) 30 gedragswetenschappers en psychologen moet ontslaan zodat er 30 gemeenteambtenaren voor kunnen worden aangesteld’. Jawel, en dan hebben we de ellende aan het begin van het nieuwe jaar en de ellende op weg naar de invoeringsdatum nog niet eens gehad. Vooral aan het begin van het nieuwe jaar zullen ongelukken onvermijdelijk blijken. Dat is mijn standpunt en ik zeg het vanuit mijn stand-punt, het standpunt van de waarnemer. Uit solidariteit met het stand-punt van de deelnemers, de hulpvragenden en de hulpgevenden.

Medio maart volgend jaar zijn de verkiezingen voor de Provinciale Staten. Ik vraag mij af waarom mijn partij, de PvdA, niet alleen een pistool op eigen borst richt maar ook nog de trekker overhaalt. Waarom toch? Hoe vaak is niet om enig uitstel gevraagd? Maar nee, we hebben de procedure nu eenmaal vastgelegd en daar kunnen we niet meer van afwijken. En voor het overige gaan we heel, heel, goed letten op wat er gebeurt, begin volgend jaar. De partijleden worden opgeroepen het scherp in de gaten te houden. Ja, we weten in de PvdA best dat het in het begin zeker fout zal gaan, maar we houden het in de gaten. En daarna? Wie dan nog leeft heeft bewezen de nieuwe zorgzaamheid aan te kunnen. We zijn er voor hen!

10 oktober    

=0=

 


Gedrag

Ooit verklaarde Diederik Samsom dat Marokkaanse jongeren een ‘etnisch monopolie’ hadden op straatoverlast. Dat van dat monopolie is natuurlijk niet waar maar vooruit, in de hitte van de publieke opinie moet het kunnen. Dat ‘etnisch’ kan niet. Wat een ras is weten we al lang niet meer, maar daarvoor is etniciteit in de plaats gekomen. Wat etniciteit is weten we evenmin, maar iedereen weet, net als met ras, wat we bedoelen. Over eventuele bijvangst maken we ons geen zorgen. We zijn geen zachte heelmeesters, wij pakken de zaak stevig aan. Daadkracht, daar gaat het om en daadkracht, dat scoort lekker. Daar mikte Samsom op. De uitspraak van Samsom is fout en is ook van een heel andere categorie dan de populistische oprispingen van Hans Spekman en, hoe lang geleden al weer, van Rob Oudkerk.

Het OM heeft nu bekend gemaakt dat wat Samsom zei niets met ras te maken had en alles met gedrag. Om in Marokko te blijven: dat is de kool en de geit sparen. Het is Albert Heijn. In marketing en reclame doen we Zwarte Piet in de ban, in de winkels, in de schappen, pakken we gewoon uit met Zwarte Piet. Het OM maakt bekend dat Wilders misschien wel strafbare uitlatingen heeft gepleegd met zijn ‘minder Marokkanen’, suggereert dat daar dan al even misschien de racistische strafdrempel mee is overschreden, weet nog niet of het tot vervolging over zal gaan – en wacht af. Daar hebben ze dan acht maanden over gedaan. Wilders wel schuldig en Samsom niet? Weten zij veel, ze gooien een balletje op, ze gooien een steentje in een vijver en nu maar zien wie reageert.

Wilders wil een Zwarte Pietenwet invoeren, hoorden we vorige maand. In die wet wordt geregeld dat zwart zwart is en dat wie aan de sinterklaasliedjes komt vervolgd zal worden. Wilders houdt van knechten – wat is daar nou nieuw aan? Hij heeft er een fractie vol van. Knecht is een prima woord, en net als in het wielrennen heb je knechten en meesterknechten. Meesterknecht Martin Bosma mag het wetsvoorstel optuigen. Voor een geestelijke valsemunter als Bosma moet dat een fluitje van een cent zijn. Bosma is bang dat blank Nederland eraan gaat en wat is dan beter dan een wetsvoorstel indienen dat zwarten tot knechten stempelt? Als ze je boek niet willen uitgeven dan maak je er gewoon een wet van. Je moet ze eronder houden, zeker in de hoofden van de opgroeiende jeugd en van hun opvoeders. Bosma heeft het etnisch monopolie op goed-Hollands racisme.

Was de ‘minder Marokkanen’ uitspraak van Wilders racistisch? Nee, vanzelfsprekend niet. Zaaide de uitspraak haat? Nee, ook al niet, de uitspraak bevestigde haat, een haat die er niet door die uitspraak kwam, maar een haat die al jaren her en der opduikt, die regelmatig wordt geuit, en die, hoe verwerpelijk ook, niet tot geweld oproept. Het kan ertoe leiden, het roept er niet toe op. Het kan tot een reactie leiden en af en toe prijzen radicale jongelui, die zich niet door hun etniciteit maar door hun religie willen beschrijven, Wilders als de persoon die in ogen Nederland het best representeert. Hij heeft hen nodig, zij hebben hem nodig.
Abject, dat was de uitspraak, maar dat is zo ongeveer elke uitspraak van Wilders en zijn rotgenoten. En abject, dat was de uitspraak van Samsom ook. Ik acht Samsom hoog en Wilders laag – maar dan gaat het over andere kwesties.
Ik denk dat we het OM mogen beschuldigen van lafhartig gedrag, van gedrag dat een schromelijk gebrek aan moed verraadt. Duizenden klanten van de rechtsstaat hebben een klacht ingediend en net als de grootgrutter wil het OM niemand teleurstellen. Dat is raar gedrag en slechte marketing.

9 oktober

=0=

 


Inzet

De inzet is olie. Dat is de stelling van Rob Wijnberg, vandaag in De Correspondent. Gruwelen zijn alom, maar we doen pas wat als onze belangen in het gedrang komen. Zoals in het Midden-Oosten. Dat verklaart dat we daar wel IS bestrijden en niet in Oeganda het Verzetsleger van de Heer (LRA). Enzovoorts. Het is, om misverstanden te voorkomen, niet het enige punt van Wijnberg. Hij heeft meer pijlen op zijn boog: de relatie tussen armoede en religiositeit en het ‘jongerenoverschot’ dat zich een uitweg uit werkloosheid en gebrek aan toekomstperspectief baant door zich radicaal af te keren van een maatschappij die hen niets te bieden heeft. Hoe armer, hoe gekker, hoe jonger, hoe roekelozer. Ik vat het maar karikaturaal samen. Een karikatuur van een karikatuur. Armoede en religiositeit aan elkaar koppelen is een stelling die geen stelling is en hetzelfde geldt voor jongeren en roekeloosheid. Je kunt er alles mee bewijzen en je bewijst er daarom niets mee. Natuurlijk wie voornamelijk olie heeft, heeft geen democratie, en wie voornamelijk olie heeft, heeft geen vrienden maar wel beschermers of bedreigers. Olie is een vloek en wij grootverbruikers van olie hebben meer ontzag voor die vloek dan je uit onze ‘joods-christelijke waarden’ zou afleiden. Hoe vaker die waarden in het spel worden gebracht hoe meer we te verbergen hebben. Ook een stelling, de mijne dit keer. Olie en democratie gaan slecht samen en wij hebben graag dat de olie onze kant opkomt. Daar hebben we wat voor over, we doen niet moeilijk over de ontbrekende democratie daar en hoewel we hier niet houden van multiculturalisme zijn we best bereid aan mensenrechten een multiculturele dimensie te verlenen. Van principes kun je niet leven en tot het onmogelijke zijn zelfs wij niet gehouden. Geef ons de olie maar.
Is de olie de inzet? Ik denk dat Wijnberg twee dingen door elkaar haalt. Er is de afhankelijkheid van de machthebbers aldaar van hun olie-inkomsten en er is onze afhankelijkheid van olie. Uit hun olie-inkomsten betalen ze hun repressieve en ideologische onderdrukkingsmachineriën en ze financieren er hun geestelijke gifexporten en hun ondersteuning van terreur over de grenzen mee. De Saoedi ’s zijn het bekendste en wreedste voorbeeld. Wij zitten nu met hen in één coalitie.
Onze afhankelijkheid van hun olie is een heel ander verhaal. Wij kiezen ervoor, voor die afhankelijkheid. We zouden ook anders kunnen kiezen, dat ben ik geheel met Wijnberg eens. We doen het niet. We hebben gas, we hebben een Rotterdamse haven, we hebben het Botlekgebied, we hebben een energieakkoord dat niet wordt nageleefd en we hebben plannen voor windmolens op zee die als ze duurder uitvallen dan we leuk vinden in aantal zullen worden teruggebracht. En met dat al kiezen we voor hun olie. Liever een afhankelijkheid daar – we houden de inkomsten van de machthebbers daar keurig in stand – dan een serieuze energiepolitiek hier. Om te investeren in energie moet je durven desinvesteren in olie. Die durf is er niet – ik denk aan de gotspe dat ons energieakkoord er pas kwam toen Shell zich erover ontfermde. Ik bedoel maar. Zo beschouwd is de inzet niet hun olie, maar onze energiepolitiek.
Ik denk dat je met Rob Wijnberg kunt zeggen dat olie of energie voor ons een noodzakelijke voorwaarde zijn om ons ergens tegenaan te bemoeien. Geen olie, dan ben je ook niet belangrijk genoeg. Dan ben je in het beste geval een klusje voor de VN, maar niet voor ons, in onze NAVO-kledij of in ons wisselende coalitie-tenue. Dat gezegd zijnde, moet ook worden gezegd dat olie en energie geen voldoende voorwaarde zijn. Noodzakelijk, maar niet voldoende. De vraag waarmee ik gisteren eindigde – wat is de inzet dan wel? – staat wat mij betreft nog recht overeind.
8 oktober

   

 

Leger

Het is voorbarig IS een staat te noemen. Een staat is pas een staat als andere staten bereid zijn het als een staat te erkennen. Daar is voorlopig geen sprake van en daarom voldoet IS niet aan in elk geval één van de voorwaarden van een staat. Wel beschikt IS over een leger en het zet dat in voor een grondoorlog. In Irak, in Syrië. Veel tegenstand ondervinden ze niet. Het Iraakse leger heeft weinig successen te melden in zijn strijd tegen IS en het leger van Assad heeft kennelijk wel wat anders aan het hoofd. Het Turkse leger staat erbij en kijkt ernaar. De Koerden mogen het alleen uitzoeken. De winnende coalitie van Obama is tegen IS en niet voor de Koerden. Zo erg tegen IS zijn we nu ook weer niet.

De winnende coalitie wil een grondoorlog met een luchtoorlog bestrijden. Je zou het de derde oorlog tegen het leger van Saddam kunnen noemen, de luchtoorlog van de coalitie. Het leger van Saddam heeft zich gehergroepeerd onder de vleugels van IS – en wij maar doen alsof we voornamelijk te maken hebben met jongelui uit de Schilderswijk. We noemen hen terroristen, net zoals we het gehele leger van IS als terroristisch aanduiden. We doen alles aan beeldvorming. Daarin lijken we op hen, dat ‘delen’ we. Voorheen waren terroristen lieden die angst zaaiden, en dat af en toe kracht bijzetten door aanslagen, door in het geheim voorbereide aanslagen. Zo werd de Eerste Wereldoorlog ingeleid. De dader overleefde de aanslag. Half werk dus, want wie overleeft kan spreken en wie kan spreken kan de toekomst van de terreur bedreigen.

Aanslagen worden tegenwoordig gepleegd door daders die aan opsporing, aanhouding en veroordeling ontkomen door tegelijkertijd de veronderstelde tegenstander en zichzelf van het leven te beroven. Tegenwoordige terreur is professioneler, is completer, dan die van Gavrilo Princip in 1914. Zegt dat iets over het leger van IS? Nee, denk ik, en zo het wat zegt dan zegt het heel weinig. Het leger van IS is geen geheim terroristisch genootschap. De coalitie weet waar dat leger zich bevindt en het kan het aanvallen. Dat doet de coalitie niet, de coalitie wil wel bombarderen maar niet aanvallen. In Nederland denken we niet na over een aanval van het ene leger tegen het andere, we denken na over terugkerende jihad-strijders en over een vijfde colonne in eigen huis.

De strijd, zegt men, zal lang duren. Bush jr., de nu zwijgende en destijds door Cheney en Rumsfeld gesouffleerde architect van de gehele misère, was destijds in een paar weken klaar met de strijd. Bush liet niet alleen een luchtoorlog maar ook een grondoorlog uitvoeren. De weigering nu een grondoorlog te voeren is de oorzaak van alle voorspellingen over de lange duur van deze oorlog. Het kan kort, het wordt lang. We rekken het. We moeten het wel rekken, om redenen van binnenlands politieke herkomst. Ons binnenland telt meer dan hun buitenland. Dat de Koerden het maar weten.

In ons land wordt gesproken over een ‘mandaat’ om ook in Syrië te mogen bombarderen. Het zal de oorlog niet bekorten. Maar als dat de inzet niet is, wat dan wel?

7 oktober

Sparen

Vijf jaar geleden, een maand voor zijn overlijden in juni 2009, schreef Ralf Dahrendorf in Eurozine/Merkur een artikel over de crisis. We zijn, volgens hem, van spaarkapitalisme eerst overgegaan op consumptiekapitalisme en vervolgens op kapitalisme op de pof. Toen liep het stuk. Hij hoopt dat we eruit komen door te kiezen voor wat hij ‘verantwoordelijk kapitalisme’ noemt, een kapitalisme dat een halt toeroept aan de dominantie van de korte termijn. Hij veronderstelde dat de EU daar niet toe in staat was en de VS, misschien, wel.

Van sparen naar consumeren naar op de pof leven. Het is een volgorde die enigszins lijkt op die van Wolfgang Streeck (Gekaufte Zeit; die vertagte Krise des demokratischen Kapitalismus. Frankfurt, Suhrkamp 2013): we zijn van inflatie overgegaan op staatsschulden, van staatsschulden op private schulden en nu zitten we met de brokken en een opnieuw oplopende staatsschuld. Uit dat laatste mogen we afleiden dat het kapitalisme nog lang geen afscheid heeft genomen van zijn goede vriend de staat. We mogen er ook uit afleiden dat het kapitalisme afscheid heeft genomen van de democratie, inclusief de democratie van de welvaartsstaat.

Als de tekenen niet bedriegen, overigens, zal met het ‘herstel’ van de huizenmarkt ook de private schuldenberg weer gaan groeien. Daarom, publiek en privaat, we leven op de pof en van sparen wil niemand nog weten. Het levert, met dank aan de ECB, niets op en de kans dat je in plaats van rente te ontvangen kosten moet maken om je geld bij een bank te parkeren is aanwezig – opnieuw met dank aan de ECB. Banken die hun geld bij de ECB deponeren betalen daarvoor, bedrijven die hun geld bij een bank willen deponeren moeten daar ook voor gaan betalen. En waarom ook niet? Banken kunnen vrijwel gratis lenen bij de ECB en dan ben je een dief van eigen portemonnee als je het gratis geld daar laat liggen en in plaats daarvan geld bij particulieren met een renteverwachting ophaalt. Het staat, met als voorbeeld Duitse banken en Duitse ondernemingen, vandaag in de Volkskrant.

Sparen is niet slechts ouderwets, het dient te worden afgekeurd. Op de pof is beter. Met dat verantwoordelijke kapitalisme van Dahrendorf wordt het nooit wat, op deze manier. Met de democratie ook niet. De ECB wikt, de ECB beschikt en is aan niemand verantwoording schuldig. De ECB streeft naar inflatie en bestraft daarmee het vasthouden van je geld, de ECB streeft naar negatieve rente en bestraft daarmee elk gedrag dat afwijkt van gedrag op de pof. De ECB probeert de omloopsnelheid van het geld te bevorderen – daar komen de inflatiewens en de negatieve rente vandaan. De ECB slaagt daar niet in. Niemand die de ECB kan corrigeren. Om die reden begrijp ik dat Dahrendorf nog wel wat van de ‘garantiemacht’ VS verwachtte en niets van de EU, wier handen gebonden zijn door een ECB die wel stuurt en aanstuurt en bijstuurt maar die zelf door de EU niet gestuurd wordt.

Though this be madness, yet there is method in it.

6 oktober

=0=

 

 

Psychotherapie

Politiek is door psychotherapie vervangen, schreef Susan Sontag in The New Yorker (24 september 2001). Ze had het over 9/11, over de publieke verwerking daarvan in de VS. Onder psychotherapie verstond ze ‘werken aan vertrouwen’ en ‘verdrietmanagement’. Ondertussen, ook toen al, bombardeerden de Amerikanen Irak, met de nodige slachtoffers aan Iraakse zijde uiteraard, burgers meer dan militairen.
Ze werd er niet populair mee, met dit type observaties en het werd haar bijzonder kwalijk genomen toen ze de vraag over ‘lafheid’ aan de orde stelde. Laf, vond zij, was eerder een kwalificatie van mensen die van veraf, zo veraf dat ze niet zelf geraakt kunnen worden, doden. Als het al van toepassing was, die kwalificatie, een kwestie waar ze zich niet over uitliet. Zij liet zich alleen uit over politici die de terroristen van 9/11 ‘laf’ noemden.

Gisteren hoorde ik David Cameron het woord ‘onvergeeflijk’ gebruiken in zijn reactie op opnieuw een onthoofding van een hulpverlener door IS. Hij had het ook over ‘barbaars’ en over ‘monsters’ (de moordenaars van IS zijn geen moslims maar monsters) en hij blijft erbij dat de islam een vreedzame godsdienst is die wordt misbruikt door IS. Zou het? Of is het, ik kies de voorzichtige variant, op z’n minst een omstreden kwestie? En is het een zaak van een Britse premier te beslissen over de ware aard van de islam? Of is het, de andere kant op wijzend, een zaak van dwazen als Geert Wilders?

Misschien moeten we vaststellen dat politici die niet het lef hebben politiek te bedrijven hun gebreken maskeren met moraliserende hyperbolen over de slechtheid van hun tegenstanders.
Onvergeeflijk. Ik ben het helemaal met Cameron eens. Het is inderdaad onvergeeflijk. Maar, om terug te keren naar Susan Sontag, het is niet minder onvergeeflijk wat de VS en VK aan misdaden hebben begaan in Irak, daarin overigens halfhartig gesteund door ons land. Het had van politieke moed, van politiek, getuigd als Cameron zijn uitspraak over onvergeeflijke misdaden van IS had verbonden met een uitspraak over onvergeeflijke misdaden van Bush, Rumsfeld, Blair en nog wat leugenaars uit die dagen.
Zolang dat niet gebeurt, blijft politiek zich vermommen als psychotherapie. Sneu voor de psychotherapeut, rampzalig voor de politiek. Verontrustend toch – ik druk me opnieuw voorzichtig uit –dat elke keer de politici bewijzen dat zij het probleem van de politiek zijn en niet de oplossing.

5 oktober

=0=

 


Kramp


Het is altijd weer een geruststelling te weten dat je in een rechtsstaat leeft en dat de rechtsstaat bovendien de internationale rechtsorde steunt. Met het laatste gaat het niet goed. Het ongeduld neemt toe. Als de internationale rechtsorde tot uitkomsten leidt die ons niet bevallen dan geven we daar niet ons ongeduld de schuld van maar de internationale rechtsorde. Zo heb je altijd gelijk, dat scheelt. Sybrand Buma wil nu bediend worden, niet pas over een tijdje. Aan hem schrijven we de buitenlandvariant van ongeduld toe. Kenmerkender in de Nederlandse politiek is de binnenlandvariant van ongeduld. De meeste politici, van de coalitie en van de constructieve oppositie-die-geen-oppositie-is, willen nu bediend worden en wie hen vertelt dat ze te ongeduldig zijn wordt getrakteerd op de newspeak van de participatiesamenleving. Zij staan niet te trappelen, de samenleving staat te trappelen. In de politiek regeert het verwende kind.

Het gevaarlijkste ongeduld betreft het ingrijpen nog voordat er iets is gebeurd, het ingrijpen op grond van een ‘risicoanalyse’ dat er iets zou kunnen gebeuren dat ons onwelgevallig is. Als je tijd hebt zoek je eerst uit waardoor een dergelijke gebeurtenis geprovoceerd kan worden, of je gaat na wat de gevolgen en bijkomende gevolgen zijn van ingrijpen voordat iets is gebeurd, maar als je een tijger tegenkomt (het beeld is van Jon Elster) heb je geen tijd. Als je een tijger tegenkomt vlucht je of je schiet. Nog beter, nog veiliger, is te voorkomen dat het zo ver zal komen: je stopt de tijger in een kooi, je verbiedt de handel in tijgers, je trekt hun tanden en nagels uit, je zorgt ervoor dat ze geen nageslacht kunnen verwekken. Het ‘profiel’ van de tijger is niet gunstig en we wapenen ons tegen de tijger op basis van zijn ongunstige profiel. Ja toch?

Bij het zien van een tijger schieten we in een kramp. Bij het zien van het profiel van de tijger ook, maar het is eenvoudiger te vechten tegen een profieltijger dan tegen een echte. Tot voor kort was het niet eenvoudig een profieltijger tijdig te onderscheppen maar daar komt verandering in. Dat heeft twee oorzaken. We beschikken over steeds meer registratieposten (koppeling van bestanden levert veel op) en –instrumenten (onze apparatuur en rekencapaciteit nemen onweerstaanbaar toe) en we werpen onze netten breder uit (waterverbruik, energieverbruik, reizen naar rare landen, baardgroei, kleding, bezoek internetsites, the company you keep), zodat elk gedrag dat ook maar enigszins lijkt op tijgergedrag in het risicoprofiel van de potentiële tijger wordt meegenomen. Zo krijg je vanzelf een heleboel tijgers. Het land is ervan vergeven.
Als ik de Volkskrant van vandaag goed heb gelezen is in Nederland elke belastingbetaler (personen dan, over bedrijven lees ik niets) een potentiële tijger. ‘Burger wordt straks doorgelicht zoals profiel van crimineel wordt opgesteld’, kopt de krant. Dat ‘opgesteld’ vind ik wel aardig, vergeef me.
Gisteren vond een aardbeving plaats in Groningen. De aardbeving past ‘in het patroon zoals we dat in gedachten hadden toen we afspraken maakten’. Dat zei Kamp, verantwoordelijk minister. Nu maak je met aardbevingen geen afspraken maar het is interessant dat we naar aanleiding van de uitspraak van Kamp kunnen vaststellen dat burgers wel en aardbevingen niet tot de potentiële tijgers behoren. Bij burgers wacht je niet af, bij aardbevingen doe je weinig anders dan afwachten. Met de internationale rechtsorde gaat het niet goed, met de rechtsstaat evenmin. Ongeduld van politici die wel geduldig onderzoek doen naar en op de vervelende gevolgen wijzen van het schaden van economische belangen en die dat geduld niet meer hebben zodra de belangen van burgers in het geding zijn? Belangen van burgers? Dat bepalen wij wel. Alleen al daarom vind ik dat we recht hebben op een stevige risicoanalyse en een bijbehorend profiel van politici. Zelfs als het over papieren tijgers blijkt te gaan.

1 oktober

=0=

 

 

Tekstschrijver

Zou de tekst van de inleiding van minister Asscher, gisteren uitgesproken op een congres over robots en banen, door een robot geschreven zijn? Gelet op de vlakke enerzijds/anderzijds/maarweblijvenoptimistisch inhoud is het denkbaar. Politiek is het minder handig – het zal dus wel niet. Toch zou ik me als tekstschrijver bij de overheid ongerust maken. Als tekstschrijver zou ik me hoe dan ook ongerust maken. Of je je baantje houdt hangt voor steeds meer banen (niet voor alle banen, althans nog niet) af van kosten, niet van techniek. Dat geldt voor alle werkzaamheden die door robots verricht kunnen worden. Er is wat dat aangaat absoluut niets nieuws aan de hand met de robotisering. Wil je een persoon aan je bed of een robot en wat ben je bereid te betalen voor die persoon? Het is de vraag in een niet meer zo ver verwijderde toekomst. De vraag is als een keuze geformuleerd maar het is geen keuze – het zou pas een keuze zijn als robot zowel als persoon zonder bijkomende kosten door de patiënt kunnen worden opgeroepen. Maar een keuze zonder bijkomende kosten is vloeken in de neoliberale kerk.

Het woord ‘basisinkomen’ komt in de speech van de minister niet voor. De perversie van het ‘kiezen is bijbetalen’ voert de hoofdtoon. Dat is jammer. Alleen als alle pogingen van de minister om arbeid goedkoper te maken en dan nog goedkoper, alleen als die pogingen falen is het tijd voor wat nieuws: ‘Als robots ertoe zouden leiden dat er voor veel mensen geen betaald werk meer is, moeten we ervoor zorgen dat er voor die mensen wel een inkomen is, zodat ze wel kunnen profiteren van de welvaartsgroei. Daar moeten we nieuwe instrumenten voor verzinnen, dat gaat niet met ons huidige stelsel’. Misschien moet dan de bijstand wel weer een recht worden, in plaats van de huidige schamele en voorwaardelijke voorziening. Dat moet niet al te moeilijk zijn – de moeilijkheid zit niet in een ander ‘stelsel’, de moeilijkheid zit in de onwil verder te denken dan het huidige beleid van het aanscherpen van de scheiding tussen de ‘deserving’ en de ‘undeserving’ armen aan de ene, en de werknemers net boven de streep van de armoede aan de andere kant.

Robotisering zou een feestje kunnen zijn maar dat mag het vooral niet worden. Dat zal de opdracht aan de tekstschrijver van de minister geweest zijn. Hij/zij heeft zich er voortreffelijk van gekweten. Niet dat het zal helpen het vak van tekstschrijver af te schermen van de robotisering, maar toch, een compliment is een compliment en tegen de vooruitgang kan niemand bezwaar maken.

30 september

=0=

 

 

Offers

Het zal ruim vijftig jaar geleden zijn dat ik Exodus las van de in 2003 overleden schrijver Leon Uris. Er is me niet veel van bijgebleven, een enkele episode, zoals in de brief die een Amerikaanse soldaat van zijn vader ontvangt, een brief waarin de vader stelde dat hij lang dacht dat de oorlog hem misschien iets van zijn aandelenvoorraadje zou kosten en dat hij er intussen achter was dat, met zijn zoon aan het front, de oorlog toch wat meer betekende dan alleen dat verlies van een aandeeltje hier en daar.

Sinds de Nederlandse strijdkrachten onze grenzen niet meer aan de grens maar overal in de wereld verdedigen zijn we bij tal van oorlogen betrokken geraakt. Voor de militairen die daar worden ingezet zal een bezuiniging op defensie overkomen als de weigering van de Nederlandse overheid een aandeeltje af te stoten en het daarmee vrijkomende geld te investeren in defensie. Je kunt daar ook anders over denken – meer samenwerking tussen de lidstaten van de EU zou niet gek zijn – maar dat maakt bezuinigingen niet ongedaan. De militairen zijn in oorlog, en hun ouders en schoonouders, hun grootouders, hun geliefden, hun kinderen, hun broers en zussen, hun ooms en tantes en neven en nichten, en hun vrienden zijn dat ook. Vermenigvuldig elke militair met een (zeer conservatief ingeschatte) factor 25 en voor je het weet hebben we het over tienduizenden mensen die in ruwweg de laatste twintig jaar de oorlog aan den lijve hebben ervaren.

Voor wie is het oorlog? Voor wie is de ervaring van oorlog en de angst die oorlog oproept meer dan een echo van de rare spierballentaal van ons kabinet? In Buitenhof gisteren zag en hoorde ik Arnon Grunberg en Jan Terlouw vertellen dat er voor hen geen oorlogsdreiging was en dat zij meer van het verkeer hebben te vrezen dan van teruggekeerde djihadi’s. Dat deel ik met hen. Maar voor de militairen die, geanonimiseerd of niet, afreizen naar Obama’s winnende coalitie ligt het anders, net als voor hun omgeving of, vooruit dan maar, voor hun ‘netwerk’.

In dagblad Trouw lees ik over een ‘inzamelactie voor familie djihadisten’, georganiseerd door djihadistische bewegingen, hier en in België. Welke omvang het heeft staat er niet bij, wel richt het de aandacht op de sociale en familiale banden van djihad-strijders, van wie we er in ons land ongeveer honderddertig hebben en in België nog meer. Neem ik dezelfde factor van 25 dan gaat het om de nodige duizenden betrokkenen, voor wie het oorlog is en als ze het nog niet wisten dan horen ze wel uit de mond van minister Opstelten dat het oorlog is, van Opstelten die op zijn bekende zelfvoldane toon heeft meegedeeld dat we niet alleen paspoorten maar ook uitkeringen intrekken. Of Opstelten daar in alle gevallen gelijk in heeft kan ik niet beoordelen, maar dat hij de achtergebleven families geen woord waardig keurt – zou dat door hen niet als een belediging worden ervaren?
Het zou zo maar kunnen dat die families geen aandelenbezitters herbergen.

29 september

=0=

 

 

Predestinatie

De Bandido’s zijn leden van een motorclub met als motto: wij zijn de mensen voor wie onze ouders ons waarschuwden. Als we de Hells Angels de sjiieten onder de motorclubs noemen dan zijn de Bandido’s de soennieten. Het kan ook omgekeerd zijn, theologische nuances willen me nogal eens ontgaan. Hoe dan ook, ze vechten elkaar de tent uit, er valt wel eens een dode, ze haten elkaar. Ze doen dezelfde dingen en zijn er elk voor zich diep van overtuigd dat de anderen de foute dingen doen. Een ideaal rekruteringsterrein voor elke sekte, dichtbij of verderaf.
Morten Storm, zo las ik gisteren in de Correspondent, werd op jonge leeftijd lid van de in 1993 opgerichte Deense tak van de Bandido’s. Het ging niet helemaal goed, hij belandde in de gevangenis en vond in het geloof – eer eerst mij en als het kan mag je ook je ouders eren, maar alleen als het kan – een betere versie van de Bandido’s. Herboren als het ware, maar niet in de christelijke variant van Bush jr. en consorten, maar in de islamvariant, die ik voor het gemak de nomadische woestijnvariant noem, en wat heb je in de woestijn aan je ouders, wat moet een nomade met ouderen die niet mee kunnen, zelfs al zouden ze willen? Zijn vervolmaking in de salafistische leer ontvangt Storm in Jemen. Hij is klaar voor de strijd, de strijd die hem het paradijs en de tegenstander het hellevuur belooft. Net als hij op het punt staat aan de strijd deel te nemen krijgt hij een telefoontje dat het nu even niet uitkomt. De teleurstelling daarover provoceert eerst twijfel en dan een geloofscrisis, als het product van zijn vraag, de vraag die hij alleen aan zichzelf stelt, of er in het heilige boek misschien toch tegenstrijdigheden zitten. En ja hoor, hij komt er achter dat Allah al vijftigduizend jaar geleden de bokken van de schapen heeft gescheiden. Wij zijn allen voorbestemd, gepredestineerd. Morten vraagt zich af hoe het dan moet met de vrije wil, die er toch ook bij hoort. Je vrije wil brengt je naar het geloof en het geloof vertelt je dat jouw keuze al lang vastlag. Hij komt er niet uit, hij voelt zich bedrogen, hij wordt een afvallige, biedt zijn diensten aan geheime diensten aan, diensten die hem op een gegeven moment niet meer moeten en hem de beloning onthouden die hij toch eigenlijk verdiend had. Hij schrijft een boek, het boek zal worden verfilmd, het leven is mooi, en beloningen liggen weer in het verschiet.
Morten, zo blijkt, kan niet leven met twijfel. Twijfel is de duivel en dient te worden uitgedreven. Je drijft het uit door je te voegen bij een gezelschap met een leer waarin voor twijfel geen plek is, een leer die twijfel als de kiem van afvalligheid ziet en afvalligheid met de dood bestraft. Zou dat, het onvermogen om te gaan met twijfel, een probleem zijn dat meer jongelui de jihad indrijft? Het zal wel, hoewel het me net te algemeen klinkt om er tevreden mee te kunnen zijn. Ik zou het wat specifieker willen hebben. Ik zoek het in de richting van de beloning omdat het me opvalt dat eeuwig kinderlijke types zoals Morten hun twijfel inwisselen voor een zekerheid die een beloning uitlooft, een beloning voor hem, een straf voor anderen. Morten zoekt niet zomaar zekerheid, hij zoekt zekerheid, inclusief de zekerheid van de beloning. Morten heeft de Bandido’s nooit verlaten. Hij heeft ze teruggevonden in een nieuwe gedaante en de kans is groot dat hij ze nog wel eens zal terugvinden, in weer een nieuwe gedaante.
Dat voorbestemd zijn geen beloning belooft maar je wel opzadelt met de opdracht zelf je eigen verantwoordelijkheid te nemen voor je eigen leven en je eigen daden – wat het ook oplevert – en dat die opdracht de vrije wil is waar Morten over struikelde, zou het die twijfel zijn, de twijfel over de omstandigheid dat je je best doet en toch nergens op kunt rekenen, die Morten niet aankan?
Ik denk het. Morten en onze djihadi’s, het zijn loten van een heel brede stam, van de stam die zaligheid belooft en de verantwoordelijkheid voor het uitblijven ervan toeschrijft aan de anderen. Het geloof plaatst de twijfel aan het geloof, de twijfel die de belofte van het geloof relativeert, buiten het geloof, naar het terrein van de valse gelovigen en van de ongelovigen. Geloof en twijfel zijn overigens best verenigbaar maar om dat te geloven zal je eerst de twijfel moeten toelaten. Het psychologische drama van de predestinatie, de angst en de verwerking van de angst voor de uitkomst van je voorbestemde bestemming, wordt elke dag overal weer opgevoerd. Voor wie het niet uithoudt is er altijd wel een club in de aanbieding.
Morten zal nooit volwassen worden.

27 september

=0=

 


Vorderen


Laten we communiceren omschrijven als het meedelen aan anderen dat er wat te delen valt. Informatie, kennis, angst, wantrouwen, en ja, ook goederen en diensten. De mensen die jouw mededeling oppikken kunnen het als hinderlijke ruis afdoen en er niet op ingaan, het in overweging nemen en er alsnog voor bedanken, het in overweging nemen en er op ingaan, er op ingaan omdat het de verveling verdrijft of omdat iedereen er het toch al over heeft enzovoorts. En verder is het niet nodig om iedereen alles mee te delen wat je kwijt wilt. Je kunt je publiek beperken, tot bijvoorbeeld alleen huizenbezitters, autobezitters, medestanders. Je kunt je publiek ook segmenteren. Aan moslims vraag je zich van iets te distantiëren, aan anderen vraag je vooral goed te blijven opletten. Dat je met zo’n actie wantrouwen bestendigt en versterkt is ook een mededeling, een impliciete, maar dan wel eentje die de meeste kans maakt door iedereen op dezelfde wijze te worden verstaan.
Geen deling zonder mededeling, daar komt het op neer. Het mededelen wordt steeds gemakkelijker gemaakt of beter, het wordt steeds lastiger om iets buiten de sfeer van het mededelen te houden. Het initiatief voor het mededelen verschuift gestaag en onmiskenbaar naar derden, derden die in elk geobserveerd of toegerekend gedrag een bouwsteentje zien voor het opmaken van een profiel dat voor tal van ondernemende lieden openingen biedt er beter van te worden. Alles wat je doet is een bewuste of onbewuste, een vrijwillige of toegerekende, een onwillekeurige of noodgedwongen mededeling, waarvan het product gedeeld wordt door iedereen die er een kleine vergoeding voor wil betalen of die door private of publieke opsporingsdiensten wordt gefinancierd om sommige profielen wel en andere niet in de gaten te houden. Inderdaad, je bent zelf het product, of je het wil of niet. In het kielzog van de mededelingenexplosie treffen we een groeiende deelindustrie aan. Deel mee dat je wilt delen en als je het zelf nog niets wist dan weten anderen het wel, weten dat er wat te delen is en weten dat er omstandigheden zijn dat je, omdat je de hypotheek niet kunt betalen, omdat je ook andere schulden hebt, omdat je je baan kwijt bent, best een duwtje (de ideologie van het moderne paternalisme) kunt gebruiken om je de prachtige gedachte van het delen, de gedachte waar je zelf nog niet was opgekomen, in te prenten, mee te delen. Wat let je? In De Groene van deze week schrijft Casper Thomas er een interessant en bezorgd artikel over (Iedereen kapitalist; de deeleconomie en de idylle van het dorpsplein).
De gedachte van het delen is simpel. Tal van dingen die je hebt gebruik je niet permanent, en tal van dingen die je hebt bevatten meer capaciteit dan je zelf gebruikt. Nu, waarom dan niet de tijden waarop je iets niet gebruikt te benutten om anderen tegen een zekere vergoeding in staat te stellen het te gebruiken? Deel mee dat je het wel ziet zitten (je woning tijdens een vakantie, je computerrekencapaciteit gedurende de kleine uurtjes die je toch verslaapt, je auto die anders het grootste deel van je tijd voor de deur zou staan) en kijk, er zijn behulpzame makelaars die, ook zij tegen een zekere vergoeding, je in contact brengen met vragers naar tijdelijke woon-, reken-, vervoerscapaciteit. Je sluit een contract met makelaar en vrager, althans als je de vrager vertrouwt en de vrager jou vertrouwt en de makelaar nog niet aan de schandpaal is genageld, maar daar zijn checks en ratings voor te bedenken. We moeten niet vergeten dat jij, aanbieder, en jij, vrager, het product zijn dat door de makelaar in de markt wordt gezet. Uiteindelijk wordt geen product of dienst verhandeld, jij wordt verhandeld, je bent je eigen handelswaar geworden. Als je verhandelbaar bent dan, want lang niet iedereen is verhandelbaar. Die mogen niet meedoen (iedereen kapitalist is een even loze kreet als de opvatting van Elma Drayer, gisteren in dagblad Trouw, dat iedereen feminist is of het althans, bij verstand, zou moeten zijn, om vervolgens te concluderen, mee te delen, met ons te delen, dat zij wel degelijk echte van valse feministen weet te onderscheiden) en omdat er ongetwijfeld ook hier weer meelifters zijn is het hoofdstuk van de checks en ratings een belangrijk hoofdstuk. Aan de andere kant, ook pek en veren kunnen steeds sneller en steeds effectiever en omvattender worden uitgedeeld, meegedeeld – en dan word je van het grote delen uitgesloten. De omelet en de gebroken eieren, het hakken en de spaanders, beschouw het als bijkomende schade die nu eenmaal niet te vermijden is.
Het kan allemaal best leuk zijn maar omdat de wereld niet leuk is zal ook dit niet leuk uitpakken. Ik stel een gedachte-experiment voor. Je lokale overheid heeft af en toe woonruimte nodig, heeft af en toe vervoerscapaciteit nodig, heeft af en toe rekencapaciteit nodig of gewoon toegang tot je computer, heeft vervoerscapaciteit nodig. Je lokale overheid vordert die capaciteit. Nou vooruit, tegen een kleine vergoeding. De lokale overheid is de publieke makelaar die onmachtige vragers verbindt met bezittende aanbieders. Dat zou nog eens delen betekenen.
Nederland zal te klein zijn. Onmachtige vragers koppelen aan onmachtige aanbieders, nou vooruit. Maar aan bezittende aanbieders? Casper Thomas heeft gelijk. Delen is alles – behalve delen. Delen is, voordat het aan delen toekomt, tweedelen. 

26 september

=0=

 

 

Vormgeven

Democratie bestaat bij de gratie van de mogelijkheden voor burgers het publieke domein vorm te geven en bij de gratie van het benutten van die mogelijkheden door burgers. Met vormgeving van het publieke domein door anderen dan overheden hebben de overheden weinig op. Dat doen ze liever zelf en dus zijn we de publieke nutsbedrijven kwijtgeraakt aan de markt, wordt de gezondheidszorg in handen gegeven van private verzekeraars, is het onderwijs tot een diplomafabriek geworden, wordt het recht een wapen in de concurrentie en is de monetaire autoriteit van de staat ondergeschikt aan mechanismen die van de overheid een uitvoerder maken van bevelen waar diezelfde overheid amper invloed op kan uitoefenen. Het publieke domein is door de overheden gruwelijk verwaarloosd. Om van politiek weer een zaak van publiek belang te maken dienen de overheden bescheidenheid te betrachten in hun vormgeving van het publieke domein. Ze hebben er een rommeltje van gemaakt.

Wij hebben sinds een jaar een participatiemaatschappij. Of hebben we sinds een jaar een participatiesamenleving? Ik hoop het eerste want een maatschappij is de context voor politiek en staat (en kan daardoor politiek en staat vormgeven) en ik vrees het tweede want een samenleving is geen context voor politiek en staat maar eerder het veld waarop politiek en staat hun kalklijnen aanbrengen. Ik vrees het niet alleen, het is het tweede. Het is de ambtenaar bij jou aan de keukentafel, die samenleving. Je dacht misschien een relatie te hebben, maar eigenlijk, zegt de overheid, heb je niet alleen relatie, je hebt een verhouding, je hebt zelfs een driehoeksverhouding. Wie de derde is? De ambtenaar, stupid, waarom denk je anders dat die bij jullie aanschuift? Inmiddels maken mensen zich zorgen over de integriteit van hun persoonlijke levenssfeer. Wat blijft daarvan over als je je medische, psychologische en sociale biografie moet ‘delen’ met de dienstdoende ambtenaar?

Een juridische definitie van een persoonlijke levenssfeer is niet aanwezig. Wat privé is en wat publiek, wordt publiek vastgelegd en dan hangt het maar van het publiek af waar de streep wordt getrokken. Het publiek, dat zijn wij, denken we dan, maar de overheid denkt daar heel anders over. Onze persoonlijke levenssfeer is een strijdterrein, met de burger aan de verliezende hand. In de strijd tussen rijk en arm wint rijk, in de strijd tussen overheid en burger, verliest de burger. Nog een zegen dat de overheid nogal eens een steekje laat vallen bij het incasseren van de overwinning. Niettemin, dat de persoonlijke levenssfeer steeds kleiner wordt zou, vanuit het oogpunt van de democratie, tot de nodige zorgen moeten leiden. De persoonlijke levenssfeer hoort bij de ruimte die de burger nodig heeft om de overheden in het gareel te houden, om de burger in staat te stellen de publieke agenda te beïnvloeden, om zich tot publiek te vormen. De verkleining van die sfeer is een directe bedreiging van de mogelijkheden van democratie, van de mogelijkheden het publieke vorm te geven. En uiteraard, het nodigt al helemaal niet uit om van die mogelijkheden gebruik te maken.

Zorgen daarom. Bij de overheden is daar echter niets van te merken. Die hobbelen opgewekt verder in hun pogingen de kosten in de hand te houden en de burgers uit hun hand te laten eten. Overheden geven hun burgers vorm en ze gruwen van de gedachte dat het omgekeerde vereist is om een functionerende democratie op te tuigen. Bij de twee eerste paarse rondes hebben de overheden zo ongeveer alles verpatst waar ze hun handen op konden leggen. Nu we het secundaire groen uit de regering hebben weggelaten en het alleen met de primaire kleuren blauw en rood moeten doen wordt het werk voltooid. Eerst raakten we de publieke zaak kwijt, nu wordt ons, langzamerhand, de zaak van het publiek uit handen genomen.
Dat, de roof van het publiek, is de kern van de zogenaamde participatiesamenleving. En de overheid en de politieke partijen maar klagen over de geringe belangstelling voor politiek en democratie. Hoe zou dat toch komen?

25 september

=0=

 


Vieze smaak

‘Ik heb de democratie geproefd en het smaakte vies’. Het is een uitspraak van een jonge man, Abu Muhammed. Een Nederlander die over Nederland zegt dat het het land is ‘dat ons dagelijks bespot’, dat Nederland het land is ‘dat onze profeet bespot’. Inmiddels zit hij in Irak, na eerder al in Syrië zijn diensten te hebben aangeboden. Een aardige jongen die in alle oprechtheid de meest onnadenkende en onachtzame dingen uitkraamt, in de verzaligde zekerheid dat op hem de twijfel geen vat krijgt. In De Groene van vorige week is een portret van hem geschilderd, door Martijn de Koning en Jeroen Kostense, een antropoloog en een journalist die hem nu een kleine tien jaar zo goed en zo kwaad als het gaat hebben gevolgd (Oh oh Aleppo, De Groene, 18 september 2014: 20-25).

Welke democratie smaakt vies? Het lijkt me de democratie te zijn waarin ‘zij’ de meerderheid zijn en ‘ons’ bekladden. De democratie is aardig als je bij de meerderheid hoort en onaardig als je bij de minderheid hoort. Nu, zeggen we dan, maar we hebben de rechtsstaat nog en die beschermt iedereen, ook de minderheden. In een rechtsstaat heb je geen meerderheid en minderheid, in de rechtsstaat heb je alleen gelijkheid van de burger, van elke burger, een gelijkheid ‘voor de wet’, waaraan ook de wetgever zelf gebonden is. Alleen als je pas tevreden bent met een situatie waarin jij zelf de meerderheid bent en dat ‘democratie’ noemt heb je de democratie van verkiezingen en vreedzame afwisseling van de macht niet meer nodig, net zoals je dan de rechtsstaat niet meer nodig hebt. Definitiekwesties terzijde, mijn stelling zou zijn dat het voor Abu Muhammed allemaal niet hoeft omdat het onvolkomen is, gedoe, gezeur, imperfect. En imperfectie, elk smetje wat volgens mij leven zou moeten heten maar voor perfectionisten gelijk staat aan bespotting en belediging, imperfectie is onverdraaglijk en ontoelaatbaar.

Abu Muhammed zoekt de perfectie en hoopt die in Syrië en Irak met het kalifaat nog wel te kunnen realiseren, terwijl de perfectie in Nederland ver te zoeken is en ook nooit voet aan de grond kan krijgen. Ik denk dat hij daarmee eerder de rechtsstaat aanvalt dan de democratie – er had door de auteurs van het artikel wel iets meer aandacht aan kunnen worden geschonken – maar hoe dan ook is Nederland een bedorven land, een land dat met zijn democratie een meerderheid in het zadel helpt die de waarden van de islam te kijk zet, en een land dat met zijn rechtsstaat vrijheden verdedigt die het verdedigen niet waard zijn. Ja, zo gaat dat als je perfectie eist. De democratie is niet perfect en de rechtsstaat ook niet en zouden ze het zijn dan is er van democratie en rechtsstaat geen sprake meer. We hebben een democratie en een rechtsstaat omdat we het vaak niet eens zijn en omdat we dat geen nadeel vinden maar eerder een voordeel, een voordeel dat we incasseren in de vorm van de vrije strijd van meningen, in het vrije woord, in de vrijheid van vereniging, vergadering en protest. Ik geef toe dat deze omschrijving naar een ideaal verwijst, maar dan eerder naar het ideaal van het recht op fouten en vergissingen en de mogelijkheden het morgen beter te doen dan naar het ideaal van de perfectie waarin voor fouten en vergissingen geen plaats is.
Hij is blij met Wilders, zegt Abu Muhammed. Die maakt tenminste duidelijk dat hij er niet bij hoort. Dat zal best, maar het is te mager. Wilders heeft net zo’n meerderheidsopvatting van wat democratie is als Abu Muhammed en Wilders heeft weinig op met een rechtsstaat die mensen en opvattingen beschermt waar hij het mee oneens is. Het zijn soulmates, die twee, kameraden in onverdraagzaamheid. Voor Muhammed is Wilders Nederland, voor Wilders is Muhammed de islam. Een mooi evenwicht. Het dreigt verstoord te worden. Van moslims wordt dezer dagen een publieke bekentenis gevraagd: zijn ze voor of tegen de jongelui die in naam van hun islam afreizen naar een kalifaat van hun smaak? Die bekentenis, let wel, wordt van hen verlangd in naam van ‘onze’ waarden. Kassa voor Wilders, gesteund door Buma, Slob, Aboutaleb, en dan vergeet ik ongetwijfeld nog tal van andere politici en gezagsdragers.

Gelukkig heeft burgemeester Van der Laan daar afgelopen zondag in zijn Abel Herzberg-lezing afstand van genomen, maar hij is wel zo ongeveer de enige publieke ambtsdrager die doorheeft dat er iets meer aan de hand is dan alleen een begrijpelijke reactie op het afschrikwekkende verschijnsel van de ideologie en praktijk van de IS. 
Voor Van der Laan is democratie geen ‘waardengemeenschap’. Democratie is een politieke gemeenschap, een gemeenschap met conflicten, met spelregels over conflicten, inclusief de afspraak dat wat er ook gebeurt het niet aan de politiek is waarden voor te schrijven. Onder politici is dat nog slechts een zelden gehoord geluid.
Dat geeft een slechte smaak in de mond.

23 september

=0=

 


Lang

Je moet er natuurlijk een chip in stoppen, een registratiechip die hun bewegingen, hun voedsel- en drankinname en hun opwinding meet en die informatie onmiddellijk ontsluit voor derden. Anders wordt het veel te duur. En we moeten die chip niet alleen inbrengen bij ex-gedetineerden maar bij iedereen die volgens onze algoritmes een profiel bezit dat wel eens tot een faux pas zou kunnen leiden. Per slot, ex-gedetineerden zijn niet de enigen die de fout in gaan. De beste misdaadbestrijding is de preventie. Iedereen laten volgen door oom agent of neef reclasseringsbeambte is te duur en ook nog eens te onbetrouwbaar. Dat bezwaar van onbetrouwbaarheid speelt nog meer als we de buren zouden inschakelen. Daarom, gewoon een chip. We raden eigenlijk iedereen aan zo’n chip te laten implanteren – wie kent zichzelf? – maar dan op vrijwillige basis. Alleen voor ex-gedetineerden en de vermoedelijke schuinsmarcheerders van de nabije of verder af gelegen toekomst willen we de chip verplicht invoeren. We verwachten overigens dat iedereen die een baan zoekt en met het UWV of de DWI van zijn gemeente in aanraking komt wel een duwtje kan gebruiken bij het vrijwillig gebruik van de chip. Je kunt het een werkgever niet aandoen dat allemaal zelf te controleren. In het dossier van elke werkzoekende moet een vinkje komen voor diens ziektegeschiedenis (bij ons bekend/bij ons niet-bekend) en voor de aan/afwezigheid van een chip. Het is voor hun eigen bestwil.
Ik vind eigenlijk dat iedereen wel een duwtje kan gebruiken als het niet vanzelf gaat. In een moderne kenniseconomie moeten we allemaal een leven lang leren en een leven lang meedoen, dus waarom de chip niet ook uitgerust met een registratie voor serieuze concentratie en serieuze betrokkenheid op taken en deelname?
In een democratische samenleving zijn we allemaal schuldig, in de exacte betekenis van schuld als een verplichting die je jezelf oplegt omdat je aan jezelf en aan anderen je dagelijkse inspanning verschuldigd bent. Zo beschouwd is de chip niets anders dan een BTW op je bestaan. En is de BTW niet de hoeksteen van ons moderne belastingbeleid voor burgers?
Het is mooi dat het CDA het voortouw neemt om van elk maatschappelijk gevaar een levenslang gevaar te maken en het daarom ook levenslang in de gaten te houden. Maar ik vind dat het niet ver genoeg gaat. In ons allen schuilt de zonde. Nu ik er even over nadenk: is het niet beter het beeld van de BTW op te geven en over te schakelen op een accijns op het bestaan, een accijns op de zonde en schuld van elk bestaan?

10 september

=0=

 


Stoer


Het plegen van geweld is moeilijk en de meeste mensen zijn er niet goed in. Iemand beledigen is zo moeilijk niet en dreigende taal uitslaan ook niet, zeker niet als je er niet alleen voor staat. Maar de stap naar het echte geweld, zoals slaan en schoppen en het gebruiken van een knuppel, een ketting, een mes, een schietwapen, dat is wat anders. Zet twee groepen jongeren tegenover elkaar en het gescheld is niet van de lucht maar om tot een matpartij te komen moet de situatie een handje helpen (de ene groep is groter dan de andere, de ene groep is beter georganiseerd dan de andere, de ene groep heeft een strijdplan, de andere groep weet niet wat te doen, de ene groep valt uit elkaar en de ander ziet z’n kans). Wordt er gevochten dan heerst de wanorde, de onoverzichtelijkheid, het dekking zoeken, het er tussenuit knijpen, het wild om zich heen slaan met schade voor de eigen mensen en de omstanders, de ongelukken door ‘friendly fire’. Inderdaad, de meeste mensen zijn er niet goed in, in het gevecht. Afstand speelt een rol. Hoe dichter je bij de tegenstander bent, hoe moeilijker het blijkt de stap naar geweld te zetten. Op afstand dood en verderf zaaien is eenvoudiger dan van nabij. Op afstand blijkt het daarnaast aantrekkelijker om de tegenstander in een kwaad daglicht te stellen dan wanneer de tegenstander in de buurt is (bron: Randall Collins, Violence; a micro-sociological theory. Princeton, Princeton University Press 2008).
Moderne oorlogsvoering is bij voorkeur oorlogsvoering van veraf – daarom schrikken we van djihadi’s die doen alsof voor hen geweld gemakkelijk is, die doen alsof ze er goed in zijn en die daarop en op het beeld van de onmiddellijke nabijheid van hun geweld hun propaganda hebben geënt. Elk van die claims is onwaarschijnlijk en toch lijkt het erop dat die onwaarschijnlijkheid de angst eerder doet groeien dan relativeren. Het zou je buurjongen kunnen zijn, die indruk moet vooral beklijven. Dat doet het, de propaganda heeft enorm succes. Het is je buurjongen, maar welke precies? We kunnen het ruim zien en we kunnen het eng zien. De tendens is dat we naar de ruime kant opbuigen – het succes van de propaganda die we bestrijden en bevestigen tegelijkertijd nemen we op de koop toe.
Politici staan meer op afstand dan soldaten. Journalisten staan in meerderheid op afstand en sommigen staan heel dichtbij. Soldaten zitten er soms midden in, net als oorlogsverslaggevers. Mijn vraag is of zij die dichtbij staan en nog meer zij die erin hebben gestaan, net zulke stoere taal bezigen als politici en het gros van de media. Ik vermoed dat het niet het geval is. Ze worden zelden gevraagd. Misschien wel omdat wie een situatie (een gevechtssituatie) deelt met de eigen mensen en met de tegenpartij anders kijkt – genuanceerder zou ik denken, minder in termen van helden en schurken, meer in termen van de angst en verwarring van beide kanten die in eenzelfde situatie zitten – dan wie die situatie van veraf moet beoordelen. Ik zou het op prijs stellen meer van die stemmen te horen en wat minder de stemmen van politici en wijsneuzige commentatoren en presentatoren.

8 september

=0=


Op herhaling

Enkele jaren geleden kwamen twee medewerkers van het CBS met berekeningen waaruit bleek dat het tekort in de AOW geen gevolg was van te weinig premieheffing vergeleken met de uitkeringen, maar van het overhevelen van ruwweg de helft van de AOW-premie naar de financiering van heffingskortingen op arbeid. In plaats van een miljardenoverschot was er plots een miljardentekort. Het was het gevolg van de belastingherziening van 2001 waarvoor Zalm en Bos destijds tekenden. Er ontstond geen grote ophef over deze oneigenlijke actie maar we konden wel constateren dat het gejeremieer over de onbetaalbaarheid van de AOW een ander accent kreeg. Het probleem was plotseling niet langer het feitelijke tekort, het was het toekomstige tekort dat dreigde, tenzij de AOW-leeftijd zou worden verhoogd.
Diezelfde belastingherziening had nog een tweede truc in de aanbieding. Dit keer – zo bleek deze zomer als gevolg van ijverig speurwerk van de SP – ging het over de premie voor de AWBZ. Hetzelfde scenario. Er zouden tekorten zijn, de zaak was onbetaalbaar en dus moest er worden ingegrepen. Dezelfde uitkomst. Er zijn geen tekorten vanwege een te lage premie, er zijn overschotten, maar omdat de premie niet wordt besteed aan de kosten van de AWBZ moeten die kosten worden verlaagd. Een overschot dat over jaren is opgelopen tot 70 miljard euro wordt omgetoverd in een tekort. Premieroof op grote schaal en geen haan die ernaar kraait. Belastingherziening.
Waar zijn die 70 miljard eigenlijk gebleven? Wie of wat is daar beter van geworden? Ik las dat econoom Marcel Canoy (Zorgvisie, 6 augustus 2014) van mening is dat we ons er niet zo druk over moeten maken, over die miljarden, want het is maar een ‘boekhoudexercitie’. En bovendien moeten we, linksom of rechtsom en liever rechtsom, rekening houden met de betaalbaarheid van de zorg in de toekomst en als je het zo bekijkt (het is maar boekhouden en het gaat om de toekomst) is de denaturering van een omslagstelsel niets om je druk over te maken. Er is een overschot, je verandert stiekem de spelregels en kijk, er is een tekort.
Ik las ook dat Canoy met Lans Bovenberg (hij is er nog) bezig is een leerboek economie voor de middelbare school te schrijven. Economen die hun neus ophalen voor wat het heden ons te leren heeft en dat doen in naam van een toekomst die alleen zij kennen.
Ons is een nieuwe belastingherziening in het vooruitzicht gesteld. Met het oog op de toekomst, ongetwijfeld. Ik houd mijn hart vast.

6 september

=0=

 


Schaamlap


Het rapport van de commissie Borstlap over Arthur Gotlieb en de NZa heb ik met groeiende verbazing gelezen. De minister (Edith Schippers) was er als de kippen bij om het rapport ‘gedegen’ te noemen, maar het rapport is niet gedegen, het is een rapport dat een mislukte poging doet de kool en de geit te sparen, het is een rapport dat niet terugschrikt van een beetje karaktermoord, het is een rapport dat een laffe smaak in mond geeft. Borstlap is tegenwoordig lid van de Raad van State. Alleen dat al (de Raad is zowel rechter als adviseur, een dubbelfunctie die, net als de ongelukkige dubbelheden van de NZa, zo spoedig mogelijk de wereld moet worden uitgeholpen) geeft te denken, zoals überhaupt het feit dat de commissieleden (behalve oud topambtenaar van SZW en OCW Borstlap ook Leo Smits van PBLQ, een adviesbureau voor publieke organisaties, en Pauline van der Meer Mohr, tegenwoordig bestuursvoorzitter van de Erasmus Universiteit) wel affiniteit met de overheid hebben en niet met onderzoek. De commissie heeft dan ook niets onderzocht, ze heeft enig onderzoek uitbesteed (over de organisatie en de organisatiecultuur bij NZa bijvoorbeeld) en heeft zich voor het overige gestort op het opsporen van alle wissewasjes waar de ene persoon dit over zegt en de andere persoon dat, om dan zelf het uitgangspunt te hanteren dat de waarheid wel in het midden zal liggen. Zo doe je dat, bij een bestuurlijk vuiltje waar je zelf eerder als bestuurder naar kijkt dan als medewerker. De waarheid ligt in het midden, fouten maken we allemaal, het blijft mensenwerk en inderdaad, de structuur van NZa deugt niet, de relatie met VWS al helemaal niet en zie nu eens wat er van gekomen is. Laat dit een les voor ons allen zijn. Ons allen minus één dan, want Gotlieb heeft een einde aan zijn leven gemaakt.

Een commissie die meent dat een ‘introvert’ karakter, in dit geval van Arthur Gotlieb, een nadeel is dat best mag worden meegewogen bij het oordeel dat leidinggevenden over Gotlieb vellen, zo’n commissie vergeet niet alleen dat daarmee de leidinggevenden hun boekje te buiten gaan, ze vergeet ook dat ze daarmee elke bestuurlijke, leidinggevende, organisatorische willekeur goedkeurt. Introvert! Het is de wereld (met dank aan Adorno) teruggebracht tot – gereïficeerd tot – een meerkeuzevraag, tot een invuloefening, tot een afvinklijstje. Bent u introvert of extravert? Volgen ons bent u introvert. Jammer, wij hebben liever een extravert persoon.

Gisteravond, in een uitzending van Zembla, hoorden we een onthutsend staaltje van die willekeur. Gotlieb heeft een beoordelingsgesprek en hij heeft, ter voorbereiding erop, een lijstje ontvangen waaruit blijkt dat hij op verreweg de meeste beoordelingspunten onvoldoende scoort. Zijn analytisch vermogen schiet te kort, zijn ‘omgevingsbewustzijn’ is maar matig ontwikkeld, en van verantwoordelijkheid heeft hij ook al geen kaas gegeten. Over de functie-competenties gaat het niet, we hebben het hier over ‘kerncompetenties’, dat zijn competenties die als regel zo zijn omschreven dat de leidinggevende er alle kanten mee op kan. De willekeur van HRM vertaald in een afvinklijstje. Introvert, inderdaad, de commissie heeft het voor het oprapen. De leidinggevende van Gotlieb ook, hij lust er wel pap van. Hij ziet het, alles, gewoon anders dan Gotlieb en dat is dan dat. Dat mag een leidinggevende, iedereen mag het, en soms is de ene iedereen wat meer gelijk dan de andere iedereen. De commissie zal hier niet onkundig van zijn geweest, maar de commissie meent dat waar rook is vuur niet ver weg kan zijn. Zijn Gotlieb en leidinggevende het niet eens? Dat moet dan wel aan beide personen liggen, zeker als de ene persoon nog introvert is ook.
In haar wijsheid beveelt de commissie aan dat HRM wat minder de oren naar de leidinggevenden moet laten hangen. Nee maar.
Een rapport als schaamlap. En de minister vindt het gedegen.

5 september     

=0=


Kraam

Het is weer feest in economenland. Coen Teulings vindt, geflankeerd door Bernard van Praag, dat het economisch probleem geen economisch probleem is maar een demografisch. Als economen er niet uitkomen, wijzen ze of naar de moraal of naar de demografie, nooit naar zichzelf. Dezelfde Coen Teulings vindt dat, demografisch probleem of niet, het economisch probleem de lage rente is, en hij bedoelt de effecten van een idioot scheve verdeling van vermogens. Economisch-theologische weersvoorspellingen, we kunnen er maar geen genoeg van krijgen. Gek dat we van Lans Bovenberg (‘breek eens een Lans’) niet veel meer horen. Hij wou na zijn actieve loopbaan ooit echte theologie studeren, zei hij eens. Misschien is hij al aan de studie gegaan. Dat zou mooi zijn want er zijn per slot tal van economen die al lang zijn uitgestudeerd.
Zoals Barbara Baarsma. Ik geloof niet dat ik haar ooit op een gedachte heb kunnen betrappen. Wel op uitspraken, die doet ze graag en, zo boosaardig ben ik dan ook wel weer, ik vermoed dat ze haar uitspraken zo verpakt dat ze in de media de aandacht trekken. Meer op effect dan op inhoud berekend als het ware. Ik sla de krant open vanochtend en ja hoor, daar is ze weer. Ze blijkt van mening dat kraamzorg best uit het basispakket kan. Daar kunnen de mensen best zelf voor zorgen, voor die paar taken in de eerste weken na een bevalling, en wie dat niet wil, nou die kan zich aanvullend verzekeren, toch?
Hoe modern. Haal een recht weg en zet er een aanvullende voorziening voor in de plaats. Het kon niet uitblijven dat sommigen in de politiek hier blijer mee zijn dan anderen. Al bijna klassiek vond ik de reactie van een Kamerlid van de PvdA dat van mening bleek dat het inderdaad niet nodig was dat iedereen kraamzorg kreeg en dat meer ‘maatwerk’ nodig was. Maatwerk. De oplossing voor alles en je bent geen echte sociaaldemocraat als je niet met alle macht strijdt voor maatwerk voor uitgerekend die gezinnen die een aanvullende verzekering niet kunnen betalen. Moet wel beoordeeld worden, zo’n aanvraag voor een voorziening. Het wordt nog drukker aan de keukentafel.
Iedereen kraamt maar wat uit en hoe meer er wordt uitgekraamd hoe beroerder het voor de kraamzorg wordt. En voor de kraamhulpen die zichzelf – als mevrouw Baarsma haar zin krijgt en de PvdA al slappe knieën heeft voordat er ook nog maar iets is gebeurd – in de rangen van de alfahulpen terug gaan vinden. Het maatwerk zit alleen in de zuinige hand die de schaarse voorziening toewijst. Al het overige is flexibiliteit, is flexibele alfahulp. Mooi toch?

4 september

=0=

 


Duister


Ik krijg een boek toegezonden (dank, uitgever) over leiderschap (Erik de Haan en Anthony Kasozi, De schaduwkant van leiderschap; herkennen en vermijden van hoogmoed, ontsporing en excessen; Assen, Koninklijke Van Gorcum BV, 2014). Ik heb toegezegd er een beschouwing over te schrijven. Dat doe ik graag want het verplicht me opnieuw (het zal vast de laatste keer niet zijn) in te gaan op de overeenkomsten en verschillen tussen macht, gezag en leiding en het verplicht me mijn criteria aan te scherpen met betrekking tot mijn kwaliteitsoordeel over het onderzoek naar leiding en leiderschap.

Macht omschrijf ik als het vermogen een alternatief door te zetten, door dat alternatief aantrekkelijk te maken en andere alternatieven onaantrekkelijk. Het criterium voor de effectiviteit van macht is de snelheid waarmee het gewenste alternatief wordt gerealiseerd. Macht is de tijdsdimensie van invloed en invloed is de verbindende term tussen macht, gezag en leiding. Gezag omschrijf ik als het vermogen om een bepaald alternatief binnen het competentiebereik van mensen te brengen. Het criterium voor de effectiviteit van gezag is de kwaliteit van de gevormde competenties. Gezag is de zaakdimensie van invloed. Leiding omschrijf ik als het vermogen anderen aan jouw kant op te krijgen door ze aan jouw zaak te binden. Het criterium voor de effectiviteit van leiding is het aantal volgers van jouw zaak. Leiding is de sociale dimensie van invloed. Macht verleidt, gezag instrueert, leiding mobiliseert, zoiets en van die dingen. Waar ‘vermogen’ staat mag overigens ook ‘opgave’ of ‘taak’ of ‘uitdaging’ worden gelezen. De omschrijvingen kies ik op pragmatische gronden: ik kan ermee werken en ze voorkomen dat alles met dezelfde saus wordt overgoten. Ik geef een voorbeeld. Nu Nederland weer besluit naar Afghanistan af te reizen ligt het voor de hand te veronderstellen dat dit gebeurt om het gezag van de Afghaanse autoriteiten te verstevigen (we gaan trainen en opleiden) en ik vraag me af of dat gaat lukken als de macht niet bij die autoriteiten berust maar veeleer bij krijgsheren en Taliban, en de leiding even onmachtig zal blijken de rekruten aan zich te binden als tot dusver. Nederland, zou ik zeggen, moet zich afvragen of het kan lukken het gezag te schragen als macht noch leiding de invloed ervan kunnen consolideren. Ik denk dat het eerder de akker van de tegenstanders van de autoriteiten in het land zal bemesten dan hun eigen akker. We kunnen natuurlijk ook aan de EU denken, met een versnipperde macht (de EU is beter in het verbieden van alternatieven dan in het bieden van een wenkend alternatief), een omstreden gezag (de benoemingspraktijken aan de toppen van de EU zijn meer gericht op waterige compromissen dan op competentie-eisen) en een gebrek aan leiding (de EU is zo ingericht dat het zichzelf in een patstelling heeft gemanoeuvreerd en zich daar niet uit kan bevrijden – wie, behalve nu even Frans Timmermans, wordt nog warm van het project Europa?). We kunnen aan nog veel meer denken en steeds zal het nuttig blijken de drie dimensies als zodanig te onderzoeken voordat we een oordeel uitspreken over de ‘invloed’ die aan een leider, een gezagsdrager of machthebber wordt toegekend.

Hiermee beschik ik over een eerste beoordelingscriterium voor studies naar leiding en leiderschap: gooien die studies leiding, macht en gezag op één hoop of houden ze de temporele, zakelijke en sociale dimensie van invloed netjes uit elkaar? Maar als we die vraag hebben beantwoord (in het geval van De Haan en Kasozi is het antwoord ontkennend, ik kom er nog op terug), zijn we er nog niet.

Zo is er ook de vraag naar hoe wordt omgesprongen met niet-hiërarchisch leiderschap, leiderschap in de zin van de leiding nemen, het initiatief nemen, in de hoop en verwachting dat het gevolgd zal worden. Hiërarchisch leiderschap is het leiderschap dat de orders uitdeelt, het is leiding-geven eerder dan leiding-nemen. Niet-hiërarchisch leiderschap is het mobiliseren van mensen om mee te gaan in een riskant maar potentieel waardevol avontuur. Management is het bekwaam beheersen van zaken als de schaarse tijd, het schaarse geld en over de selectie en inrichting van processen, die alles bij elkaar het beste uit de gegeven situatie halen. Niet-hiërarchisch leiderschap is het scheppen van een geheel nieuwe situatie. Daarom, bij management ligt het accent op het bekende en voorspelbare en bij leiderschap op het onbekende en onvoorspelbare, op het onzekere. Mobiliseren versus beheersen, een nieuwe situatie versus een gegeven situatie, bekend/voorspelbaar versus onbekend/onvoorspelbaar: zeker versus onzeker. Niet-hiërarchisch leiderschap is de hiërarchie voorbij, hiërarchisch leiderschap zou zijn positie onmiddellijk kwijtraken als de hiërarchie in elkaar zakt, het drukt de hiërarchie uit in plaats van de hiërarchie opnieuw te definiëren (in de zin van Archie Brown’s recente studie over politiek leiderschap en diens concept van ‘re-defining’ leiderschap). Voor de voetballiefhebber: Johan Cruyff is een niet-hiërarchisch leider (hij staat er ook formeel buiten), Marc Overmars is een hiërarchisch manager. Marc let op de centen, Johan bedacht een nieuw ‘verdienmodel’ en wist daar voldoende steun voor te vergaren om Ajax op zijn spoor te krijgen.

Kortom, bij hiërarchisch leiderschap, bij management, hebben we het over de ‘span of control’, als we het over de sociale dimensie van invloed hebben en bij niet-hiërarchisch leiderschap hebben we het over aantallen volgers. Nu, niet-hiërarchisch leiderschap wordt in het boek van De Haan en Kasozi niet behandeld. Het gaat hen alleen om leiding-gevenden, een heel enkele keer aan de hand van de vraag hoe je erin slaagt je in een leiding-gevende positie te wurmen, meestal aan de hand van de vraag hoe je erin slaagt je daarin te handhaven en, opnieuw een heel enkele keer, hoe je er, eventueel, afscheid van kunt nemen. Leiderschap bij hen is alles wat een teamprestatie in een hiërarchisch verband bevordert. Ik had natuurlijk voor ‘hiërarchisch verband’ ook gewoon ‘organisatie’ kunnen schrijven maar het merkwaardige verschijnsel doet zich voor dat de auteurs het wel voortdurend over organisaties hebben maar organisaties even vanzelfsprekend vinden als leiderschap: in organisaties wordt even hard gewerkt aan het verbeteren van teamprestaties als dat door de leider gebeurt. Leiderschap bewijst zich als het daarin slaagt en dan gaat het de organisatie ook voor de wind. Organisatie? Leiderschap? Verbetering teamprestaties? Dat doet de catering toch ook, dat bijdragen aan die verbetering, en de schoonmaker, de receptie doet het, het secretariaat, een welgemeend ‘goede morgen’ (een routineus uitgesproken groet of welkom misschien ook nog wel)? Ja, iedereen draagt een steentje bij en als dat leiding is dan, ik druk me maar voorzichtig uit, hebben we een weinig discriminerende omschrijving van leiding. Het verschil dat leiding maakt zit niet in de bijdrage aan het team, want iedereen draagt bij. Het verschil zit – het verschil kan alleen maar zitten – in de hiërarchie. Het is een omschrijving waarmee je alle kanten op kunt, het is een omschrijving waarin elk onderscheid verdwijnt, elk verschil tussen macht, gezag en leiding, elk verschil tussen de leiding omdat je nu eenmaal een leidinggevende positie hebt en de leiding die het initiatief neemt omdat de anderen eventjes met stomheid zijn geslagen. Het is een omschrijving waarin van het onderscheid tussen leiding en management niets is overgebleven. Het is gewoon hetzelfde. Het gaat niet om een leider of manager, het gaat om het team dat met leiding en management beter presteert dan zonder. Dat is een hele bewering maar wel een bewering die nergens wordt toegelicht. Het is zoals het is en zoals het is, is het. Zodra we zelfs maar in de buurt komen van een leiderschap dat zich zou onderscheiden van management trappen de auteurs onmiddellijk op de rem. Ik doel op hun rigoureuze verwerping van het idee van ‘transformationeel’ leiderschap en hun halve omhelzing van ‘transactioneel’ leiderschap. Ik wijs op twee dingen. Ten eerste op de inconsistentie van de auteurs die met hun omdoping van transactioneel in ‘relationeel’ leiderschap heel dicht tegen het door hen verfoeide transformationele leiderschap aanschurken, en ten tweede op de eenzijdigheid van de auteurs om de ‘schaduwkant’ van het door hen beschreven leiderschap op het bordje van het transformationele leiderschap te leggen – wat de vraag oproept waarom de auteurs, in plaats van de in de internationale literatuur gebruikelijke noemer van de ‘duistere’ kanten van leiding-geven, kiezen voor de ‘schaduwkant’ ervan. Op duisternis kun je je instellen, op je schaduw niet.  

Hoogmoed, ontsporing en excessen horen bij het transformationeel leiderschap, zo lees ik de auteurs en dat verklaart hun verwerping van transformationeel leiderschap. Of transformationeel leiderschap nu voorkomt of niet en of het een juiste benaming is voor de noodzaak te handelen in onzekere en eventueel verlammende, vastgelopen, ‘bevroren’ situaties of niet, dat zijn voor De Haan en Kasozi geen vragen. Transformationeel leiderschap zou niet moeten voorkomen, omdat het de gevaren van hoogmoed enz. oproept. Dat mag je vinden, je mag alles vinden, maar het is geen argument.    
 
Ik zou zeggen dat De Haan en Kasozi geen boek over leiderschap hebben geschreven. Ze hebben een boek geschreven over wat leiderschap met je doet en wat de gevolgen daarvan zijn voor je omgeving, van je collega’s tot en met je gezin. Dat is wat anders. Ook belangrijk, maar wel anders. Het is belangrijk want we komen onszelf zo af en toe tegen, geen ontkomen aan, en ik vermoed dat De Haan en Kasozi van mening zijn dat een leider zichzelf vaker tegenkomt dan iemand die geen leider is en dat een ‘transformationeel’ leider zich nog weer vaker tegenkomt dan een ‘transactioneel’ leider. Dan is het goed dat tijdig te herkennen, tijdig te weten wat je, gegeven het ‘relationele’ perspectief dat de auteurs aanbevelen, aan jezelf en wat je aan je omgeving mag toeschrijven – het, door de auteurs een paar keer onder de aandacht gebrachte, schema van Ofman kan daar goede diensten bij bewijzen – en vervolgens naar bevind van zaken te handelen. In die zin hebben de auteurs een ‘praktijkboek’ geschreven. Gelet op hun adviseursloopbaan zal dat niet verbazen. Ik ben geen leider, noch in de zin van leiding-nemen noch in die van leiding-geven, dus ik kan het praktische nut van de vele tips en aanbevelingen van de auteurs niet beoordelen. Maar ik twijfel er wel aan, aan dat nut. De auteurs zelf beklagen zich over de rommelige status van het onderzoek naar leiderschap, juist omdat iedereen leiderschap maar zo’n beetje invult naar eigen smaak (of naar de beschikbare data, dat kan natuurlijk ook). Zij hebben de rommel niet opgeruimd, ze hebben de rommel groter gemaakt. Zo schiet het niet op. Falend leiderschap is een enorme schadepost – de auteurs wijzen er terecht op – maar om daar iets aan te veranderen moet je niet alleen weten wat falen is maar ook wat leiderschap is. De auteurs hebben het voornamelijk over het eerste en suggereren daarmee ook iets over het tweede gezegd te hebben. Ik heb de eer daarover met hen van mening te verschillen.

3 september

=0=