DAGBOEKHOUDER
Aantekeningen van een ongeduldige toeschouwer

Ton Korver

Amsterdam 2015

Ga naar Archief:
2007–2008–2009–2010–2011–
2012–2013-2014-2015


Om naar het begin van de pagina te gaan: klik op =0=

Augustus

Scheids

Rehabilitatie

Meervoud

Meer combinaties

Eerlijke verkiezingen

Combinaties

Keuren

Lebanon

Invloed – de teloorgang van gezag
(aantekeningen voor een inleiding)

Lexit

Inclusief

Onverbeterlijk

Rechterpolitie

Fictief

Politiek-mediacomplex

Belofte

Zonder

Uitstel

Gevaar

Juli

Ondersteboven

Aansprekend

Grootheidswaan

Eerbetoon

Post

Verzoek

Prijsafspraken

Nergens en overal

Ordo of neo?

Mag het ook bloeden?

Goed idee

Tikkertje

Overnemen

Voorspellend

Eerlijk

Boven

Afvalrace

Speuren

Windvaan

Bikkelhard



 

 

 



Maxima Moralia
 
Dat had ook de titel kunnen zijn van dit bundeltje aantekeningen. Maar ik wil niet overdrijven. Zo dicht op de huid zitten me de sketches hieronder nu ook weer niet. Ze gaan over dingen die me bezighouden en waar soms de handen van jeuken. Dat is nog niet hetzelfde als het ‘verzonken in ervaring’ dat de Minima Moralia van Adorno als keurmerk heeft. Je moet afstand weten te bewaren. Dat geldt voor de politiek – die karakterlozer wordt met elke nieuwe stap om vooral dicht bij de burger te blijven – en het geldt voor mij.

Niettemin, het kan altijd beter. En dat is een tweede verschil tussen mij en het inspirerende voorbeeld van Adorno. Er is geen goed leven in het slechte is een dictum dat nog uitgaat van een herkenbaar onderscheid tussen goed en kwaad. Daaruit vloeit het oordeel voort. Inmiddels twijfelen we ook daaraan. Dat is geen reden tot wanhoop. Eerder het omgekeerde. Twijfel is, met de gave ons te kunnen vergissen, de opmaat voor schaven en beschaven. Dat wordt makkelijk vergeten, en hoe drukker we het hebben hoe makkelijker. Ik ben aan diezelfde drukte gebonden. Vandaar het ongeduld, gekoppeld aan de afstand die ik met de woorden ‘aantekeningen’ en ‘toeschouwer’ verbind en het voorbijgaande dat meeklinkt in de titel waar ik uiteindelijk voor heb gekozen: dagboekhouder.

 


FiB
tijdschrift Filosofie in Bedrijf

Archief

Dagboekhouder 46
mei - juni 2015

Dagboekhouder 45
maart - april 2015

Dagboekhouder 44
januari - februari 2015

Dagboekhouder 43
november - december 2014

Dagboekhouder 42
september - oktober 2014

Dagboekhouder 41
juli - augustus 2014

Dagboekhouder 40
mei - juni 2014

Dagboekhouder 39
maart - april 2014

Dagboekhouder 38
januari - februari 2014

Dagboekhouder 37
november - december 2013

Dagboekhouder 36
september - oktober 2013

Dagboekhouder 35
juli - augustus 2013

Dagboekhouder 34
mei - juni 2013

Dagboekhouder 33
maart - april 2013

Dagboekhouder 32
januari - februari 2013

Dagboekhouder 31
november - december 2012

Dagboekhouder 30
september - oktober 2012

Dagboekhouder 29
juli - augustus 2012

Dagboekhouder 28
mei - juni 2012

Dagboekhouder 27
maart - april 2012

Dagboekhouder 26
januari - februari 2012

Dagboekhouder 25
november - december 2011

Dagboekhouder 24
september - oktober 2011

Dagboekhouder 23
juli - augustus 2011

Dagboekhouder 22
mei - juni 2011

Dagboekhouder 21
maart - april 2011

Dagboekhouder 20
januari - februari 2011

Dagboekhouder 19
november - december 2010

Dagboekhouder 18
september - oktober 2010

Dagboekhouder 17
juli - augustus 2010

Dagboekhouder 16
mei - juni 2010

Dagboekhouder 15
maart - april 2010

Dagboekhouder 14
januari - februari 2010

Dagboekhouder 13
november - december 2009

Dagboekhouder 12
september - oktober 2009

Dagboekhouder 11
juli - augustus 2009

Dagboekhouder 10
mei - juni 2009

Dagboekhouder 9
maart - april 2009

Dagboekhouder 8
januari - februari 2009

Dagboekhouder 7
november - december 2008

Dagboekhouder 6
augustus - oktober 2008

Dagboekhouder 5
april - juli 2008

Dagboekhouder 4
januari - maart 2008

Dagboekhouder 3
augustus - december 2007

Dagboekhouder 2
mei - juli 2007

Dagboekhouder 1
januari - april 2007

 

Scheids

Lezers van Karl Weick zijn vertrouwd met het door hem aan Herbert W. Simons ontleende voorbeeld van de drie scheidsrechters. De eerste zegt ‘I calls them as they is’, de tweede zegt ‘I calls them as I sees them’ en de derde zegt: ‘They ain’t nothin’ til I calls them’. Voor de eerste scheidsrechter is de wereld zwart/wit en zijn blik erop is eveneens zwart/wit. Voor de tweede scheidsrechter is de wereld ook zwart/wit maar hij beseft dat zijn blik meestal grijs zal zijn. En de derde scheidsrechter gaat er van uit dat de wereld niet zwart/wit is en dat hij er is om de schapen van de bokken te scheiden. De eerste scheidsrechter kent geen twijfel over wat het geval is, de tweede wel maar kan terugvallen op de reglementen en de derde weet dat ook de reglementen soms helpen maar niet alles en niet altijd kunnen beslissen – anders zijn het slechte reglementen. Inderdaad, daar heb je dan de scheidrechter voor. Ik denk bij het laatste geval, het geval van de slechte reglementen, aan de arme scheidsrechter die een keeper van AZ (in een wedstrijd bij en tegen Ajax, 21 december 2011) met een rode kaart het veld uitzond omdat hij iemand had geschopt. Vervolgens verliet AZ op order van trainer Verbeek het veld. Die geschopte ‘iemand’ was een supporter die het veld was opgekomen en de keeper had belaagd. Daar had men in de reglementen niet aan gedacht en de scheidsrechter die de rode kaart gaf werd vervolgens door de KNVB teruggefloten (ja, de beeldspraak is gemakkelijk). De KNVB had natuurlijk direct de reglementen moeten aanpassen over schoppen en rode kaarten maar de KNVB heeft zo ongeveer de snelheid van de EU beslissingsmachinerie dus daar mogen we niet al te veel van verwachten. Het gevolg was wel dat het gezag van de desbetreffende scheidsrechter behoorlijk was ondermijnd.  

De KNVB denkt bij een scheidsrechter aan iemand die de voorschriften moet opvolgen en verder niets. De KNVB verdedigt niet het voetbal, de KNVB verdedigt belangen. De spelers, de trainers en het publiek denken bij een scheidsrechter aan iemand die je moet beduvelen, intimideren en uit z’n concentratie halen. Er zijn scheidsrechters die daar tegen kunnen en die spelers en coaches leren om gepaste afstand te houden en alleen al daardoor de positie van de scheidsrechter in het spel te respecteren. Daar zijn er niet veel van.

Verslaggevers en commentatoren melken elke ‘arbitrale dwaling’ uit en doen nooit een poging na te gaan wat de scheidsrechter in een onoverzichtelijke situatie met slecht zicht en simulerende spelers die elkaar liever een kaart aannaaien dan voetballen, anders kan doen dan onder alle omstandigheden het belang van het spel te laten prevaleren boven de belangen van spelers, trainers, clubs en publiek.

Het zal niet verbazen dat ook wel eens een vierde scheidsrechter is voorgesteld: de scheidsrechter, de scheidsrechter die zegt ‘I calls them as I needs them’: ik roep omdat het spel het nodig heeft. De scheidsrechter is de gezagsfiguur die de wedstrijd moet lezen in het licht van de sport die het voetbal nog altijd claimt te zijn.

Het is een leerzame en ongelijke strijd.

31 augustus

=0=

 

 

Rehabilitatie

We hebben al genoeg aan onze eigen problemen, hoorde ik een man, ergens in Duitsland, zeggen. Het moest verklaren waarom hij tegen de komst van vluchtelingen was. Hij verwoordde wat veel mensen van hun overheden vinden: dat ze in de steek worden gelaten en alleen gezien worden bij de verdeling van ongemak, in dit geval het ongemak waar de vluchteling het symbool van is.

Tussen dit type uitspraken en het in stelling brengen van het zondebokmechanisme – aanslagen, brandstichting – gaapt voor de meerderheid van de mensen een forse kloof, een kloof van eenzelfde omvang als voor mohammedanen die van extremisme niets moeten hebben. Meestal zijn het politici die de kloof ontkennen – Bolkestein in ons land bijvoorbeeld, niet voor niets de man van wie Wilders de hyperbool heeft afgekeken en, toegegeven, heeft geradicaliseerd. Voor dergelijke mensen bestaat het onderscheid tussen symbool en zondebok niet. Behalve als de vlam in de pan slaat, dan weten ze nergens van, zij hebben het niet gedaan, welnee, het ongeluk is niet door hen ontstaan, het ongeluk is er gekomen doordat de labbekakkerige overheid de zaak veel te lang heeft laten sudderen. Zo heb je altijd gelijk.

Iemand die het onderscheid ook niet maakt is Matthias Smalbrugge, predikant en hoogleraar Europese cultuur en christendom aan de VU. Een kenner van het zondebokverschijnsel zou je denken, maar dat valt tegen. In een essay in de bijlage Letter & Geest (Trouw, 29 augustus) over de ‘rehabilitatie van de bankier’ beschrijft Smalbrugge het schandaal van de bankier als moderne zondebok. Let wel, niet de bankier als symbool van alles wat de laatste jaren fout is gegaan door onverantwoordelijke financiële strapatsen maar de bankier als ‘zondebok’. Ik had enig illustratiemateriaal verwacht over de in brand gestoken stulpjes van bankiers, over in elkaar geslagen bankiers, over bankiers die een aanslag niet of alleen ternauwernood overleefden, over hun familie en vrienden die gebrandmerkt en uitgekotst worden dan wel zich gedwongen voelen alle banden met de schurk te verbreken. Dat materiaal ontbreekt, gewoon, omdat dat materiaal er niet is.

De bankier is een handelaar in ‘vertrouwen, geloofwaardigheid, geloof’, schrijft Smalbrugge. En het probleem is dat we elkaar niet vertrouwen, elkaar ongeloofwaardig vinden en nergens nog in geloven en dat we daar de bankier de schuld van geven. We komen onszelf tegen en doen net alsof we de bankier tegenkomen. Wij zijn zelf het probleem, we ontkennen onszelf als probleem en schrijven het probleem bij op het conto van de bankier. Zo zit dat.
Of eigenlijk, zo schrijf je een gemotiveerde sollicitatiebrief aan, zeg, de Rabobank. Als dit de cultuur van het hedendaagse christendom is dan wil ik er bij deze feestelijk voor bedanken. De bankier als de reincarnatie van Christus – de teerling is geworpen en predikant Smalbrugge heeft geconstateerd dat het dit keer geen kruis maar munt is geworden. 

30 augustus

=0=


Meervoud

“Ik probeer ze een zekere vorm van zelfdiscipline bij te brengen. Leren omgaan met uitgestelde aandacht, omgangsvormen. Als iets niet lukt: blijven proberen. Natuurlijk bereid ik ze voor op hun examen, maar dat geeft mij als docent minder voldoening.”

Aan het woord is René Kneyber, doent wiskunde in het middelbaar onderwijs. Hij wordt één van de twee nieuwe onderwijscolumnisten van dagblad Trouw. De uitspraak had trouwens ook best kunnen komen van Werner de Haan, de vorige maand overleden docent economie van de OSB in Amsterdam, de man die na z’n pensionering aan de UvA nog zo’n tien jaar, tot aan zijn dood, les bleef geven. Omdat hij het belangrijk vond, en aangenaam, en omdat de leerlingen hem een toffe peer vonden, een soort ‘opa’ zoals het in een filmpje op 27 november 2010 (NPO, Vals Plat) een keer door een leerlinge werd verwoord, maar dan wel een opa naar wie werd geluisterd, een opa met ‘gezag’. Kneyber is geen opa, maar hij lijkt me uit hetzelfde hout gesneden als Werner. Een leraar met gezag; een leraar met gezag doet zo om en nabij wat Kneyber in het citaat hierboven zo fraai omschrijft.

Gezag heeft in de ervaringen van Kneyber en De Haan een forse pedagogische component. Wonderlijk, in het essay Ouders in het meervoud (De Groene, 27 augustus: 28-33) van psychoanalyticus Paul Verhaeghe (een voorpublicatie uit zijn medio september te verschijnen boek Autoriteit; ik had het er al eerder over in het stukje Ondersteboven van 30 juli) komt het woord pedagogie niet voor, en dat in een artikel waar het gezagsthema voornamelijk in de context van opvoeding en onderwijs wordt bekeken, de pedagogische context bij uitstek.

Verhaeghe laat zich niet door de pedagogie inspireren maar door de psychologie van Haim Omer, de pyscholoog die een theorie over ‘nieuw gezag’ heeft ontwikkeld met als inzet gewelddadig en zelfdestructief gedrag van kinderen en adolescenten in betere banen te leiden. Die inzet is van belang omdat Omer’s idee van ‘nieuw gezag’ (: gezag is een groepsfenomeen, gezag verdraagt zich niet met geheimzinnigheid omdat anders de ‘groep’ niet kan functioneren, gezag is meervoudig en transparant) erop is geënt. Nieuw gezag is gezag voor onhandelbare kinderen, het is gezag voor crisissituaties en in crises, zo leren we, helpen traditionele middelen (straf, dwang, geweld, macht) niet.

Verhaeghe meldt dit allemaal niet – voor hem is nieuw gezag gezag dat in elke situatie de voorkeur verdient boven het gezag van eenlingen zoals Kneyber en De Haan, dan wel boven het traditionele gezag van twee ouders. Waarom? Daar ben ik niet helemaal achter. Verhaeghe heeft het wel over een groeiende groep probleemkinderen maar, zo stelt hij, vaak zijn het niet die leerlingen die de leraar ‘het bloed onder nagels vandaan halen’, het zijn de ‘gewone’ leerlingen die dat doen (: 30). De methode Omer is daarom ook voor hen nodig, want met die methode hoef je geen macht, dwang en geweld in te schakelen om je ‘gezag’ te herstellen, je schakelt de omgeving in, je transformeert de omgeving van een achtergrond in een ‘aanwezigheid’, je houdt de rollenscheiding goed in de gaten (een ouder is een ouder en geen kameraad, een docent is een docent en niet een net wat oudere leerling), je organiseert de omgeving tot een groepje, en ziet: je hebt het nieuwe gezag.

Ik heb de indruk dat Verhaeghe dat nieuwe gezag uitsluitend omarmt omdat in zijn opvatting het ‘oude gezag’ onlosmakelijk verbonden is met macht, dwang en geweld. Het oude gezag eiste ‘onvoorwaardelijke gehoorzaamheid’ en het sloeg erop als dat niet afkwam. Gehoorzaamheid is voor hem kennelijk het blindelings opvolgen van orders en opdrachten en het mag een wonder heten dat met het afdwingen daarvan zoiets als leren überhaupt heeft plaatsgevonden. Heeft het wel plaatsgevonden? Kan er zo geleerd worden? Hoe kom je van blinde gehoorzaamheid naar het vermogen je eigen onderscheidingen te kunnen maken en beargumenteren? Het is een mysterie.

Voor Verhaeghe is alleen die dwang acceptabel die van binnenuit komt, die je jezelf oplegt, of beter, die je jezelf leert opleggen. Ik weet niet waarom je zelfbeheersing en zelfdiscipline met ‘dwang’ zou moeten vertalen, met ‘zelfdwang’, zoals in de traditie van Norbert Elias de gebruikelijke aanduiding is. Het contrast van dwang is keuze en kinderen leren kiezen met behulp van zelfsdisicpline en zelfbeheersing – niet met ‘zelfdwang’. Omgekeerd, het contrast van keuze kan dwang zijn maar ook verantwoordelijkheid, en opnieuw: dat gaat wel samen met zelfdiscipline en zelfbeheersing maar niet met ‘zelfdwang’. Dus waarom die dwang?

Nu, dat komt omdat volgens Verhaeghe gezag slechts kan functioneren ‘als er een mogelijkheid bestaat tot een gewettigde uitoefening van macht en dwang’ (: 29). Dat het zo is en niet anders komt omdat Verhaeghe meent dat als ‘je de geschiedenis nakijkt, dan blijkt elke vorm van autoriteit terug te gaan op een oorspronkelijke vorm van geweld’ (: 29). Wat is geweld? Verhaeghe omschrijft het niet (hij omschrijft ook gezag niet) maar hij geeft wel te kennen dat ‘psychisch geweld’ (inclusief de ‘onverschilligheid en psychologische verwaarlozing van de ‘vrije’ opvoeding’) voor hem gewelddadiger is dan een ‘tik op de billen’ (: 29). Het zal wel. Of niet. Of soms wel en soms niet. Het is met de beste bedoelingen, ongtwijfeld, ik twijfel er niet aan. Nog even en Verhaeghe komt met dieetadviezen. Ook met de beste bedoelingen.

Bovendien weet ik niet wat een ‘oorspronkelijke vorm van geweld’ is. Als je niet geïnteresseerd bent in wat gezag doet (gezag als onderscheiden van, als niet herleidbaar tot, macht en geweld) dan keil je macht en gezag en leiding en geweld gewoon in één en dezelfde oorspronkelijke bron en die noem je dan god of patriarch of traditie, of Wet, of natuur (vergeet het natuurgeweld niet), of uitzonderlijkheid (een echte geweldenaar) of gewoon de omgeving die we allemaal zijn, waar we allemaal deel van uitmaken, waar echt geen ontkomen aan is. De kunst is de bron een beetje naar je eigen hand te zetten en dan helpt het als je mag switchen, van god naar de Wet, van Pim naar de democratie, en terug, en zo nog wat. Sterker nog, het verhaal van zulk switchen kun je het verhaal van de geschiedenis noemen, en in die geschiedenis kan geweld vervolgens de gedaante aannemen van iemand doodslaan – afhankelijk van je oorsprong bijzonder oorspronkelijk – tot en met het ‘zoek het zelf maar uit’ van de ouder die er gewoon geen zin meer in heeft. Allemaal geweld. Kijk maar na.
In de geschiedenis.

29 augustus

=0= 

 

 
 

Meer combinaties

De officiële schatting is dat 8000 leerplichtige kinderen thuis zitten. De officieuze schatting is dat het om 16000 kinderen gaat. Die kinderen zijn de spaanders van het hout waaruit het initiatief van ‘passend onderwijs’ (product van de ‘weer samen naar school’ gedachte) is opgebouwd. Veel spaanders. ‘Weer samen naar school’, het had het laboratorium moeten zijn om uit te vinden of een nieuwe sociale samenstelling van scholen en klassen tot wenselijke nieuwe combinaties zou leiden. Blijkbaar zijn enige duizenden kinderen niet welkom in het laboratorium.

De Nationale Ombudsman maakt gisteren bekend dat bij alles wat de overheid voor de burger doet diezelfde overheid de burgers is vergeten. Dat zou ook het geval kunnen zijn bij de kinderen, voor wie het natuurlijk allemaal bedoeld is. Te snel, te goedkoop, te ambitieus, te weinig doordacht, het zijn kwalificaties die de moderne overheid ten voeten uit tekenen.

De overheid kan niet omgaan met afwijkingen. Hoogbegaafde kinderen, laagbegaafde kinderen, kinderen met fysieke problemen, kinderen met psychische problemen, dyslectische kinderen, autistische kinderen, ze moeten allemaal bij elkaar in de klas (waar ik, om geen misverstanden te wekken, een voorstander van ben) en daarna mogen scholen, docenten en ouders het verder zelf uitzoeken. Het mag de overheid niets kosten, de overheid vertrouwt op de flexibiliteit van de school – de school is net zo flexibel als de concurrentie met andere scholen toestaat, en dat levert weinig flexibiliteit op – en de overheid vertrouwt op de flexibiliteit van de docenten, die, hoe flexibel ook, noch over de tijd, noch over de middelen, noch over de expertise beschikken om hun diverse leerlingen allemaal even goed te bedienen. Niettemin, als er wat extra expertise nodig is kan de ouders om een vrijwillige bijdrage gevraagd worden. Hoeft niet, mag wel, en wie het niet kan mag altijd uitwijken naar een school die niet zo op die vrijwilligheid leunt. We kunnen het niet iedereen naar de zin maken. Wisten we toch?

Passend onderwijs is geen onderwijs, het is een onderwijsvoorziening en daar bemoeit de overheid zich niet mee. De ‘lokale besturen’ mogen het uitzoeken. Dat schrijft Sjoerd Karsten (Socialisme & Democratie, 4/2015: 36). Hij is er niet blij mee. De overheid kan óf nergens afblijven óf ze laat het maar lopen. Zoals bij het passend onderwijs, dat ze laat lopen, en zoals bij het door staatssecretaris warm aanbevolen ‘tweetalig onderwijs’ dat qua onderwijs wordt gereguleerd en qua noodzakelijke voorzieningen over de schutting van de school wordt gekieperd. Tweetalig onderwijs is een schoolvoorbeeld van bemoeizucht en uit handen geven. Voorzover het onderwijs is wil de staatssecretaris het voorschrijven. Voorzover het om de daarvoor benodigde voorzieningen gaat wil de staatssecretaris nergens van weten en nergens voor opdraaien. Dat de consequentie is dat scholen hierdoor nog meer dan nu al het geval is uit elkaar gaan lopen – met segregatie als eindpunt – wordt door Marijke Linthorst nogal overtuigend opgetekend in dezelfde S&D.

Weer samen naar school? We kunnen ons beter zorgen maken over de vraag of we nog wel samen naar school gaan. Wat hebben we nodig? We hebben de ‘combinatieschool’ nodig, schrijft Saskia Grotenhuis (ibid.: 49), de school waar het selecteren wel noodzaak maar geen hoofdzaak is, waar het selectiemoment later dan nu komt te liggen, waar de schoolse loopbaan eerder dan nu begint en waar alle kinderen elkaar lang genoeg en vaak tegenkomen om van de school zoiets als een ‘gemeenschap’ te maken.

Het zou allemaal vanzelf moeten spreken, maar bij het kwartetten tussen Bos en Kamp is het leerplichtige onderwijs nu eenmaal geruild met en in handen gespeeld van de VVD. Geen wonder dat Rinnooy Kan wel en de PvdA niet durft te beginnen over de middenschool, ooit het paradepaardje van de PvdA.

26 augustus

=0=

 


Eerlijke verkiezingen


Gisteren, rond kwart voor twaalf op radio 1. Een gesprek met een correspondente in Londen. Het ging over de snelle ledenaanwas van Labour. Voor nog geen vijf euro ben je een jaar lang lid. Veel mensen doen het, want ze mogen kiezen voor een nieuwe leider van Labour. Er wordt vermoed dat die mensen allemaal op Corbyn willen stemmen en daarom lid zijn geworden.

De correspondente zei dat dat niet eerlijk was, dat je zo geen eerlijke verkiezingen kreeg en dat Labour groot gelijk had door nog wel nieuwe leden toe te laten maar ze eventjes geen stemrecht te geven. Ze vertelde ook dat geldschieters van Labour dreigden hun steun in te trekken als Corbyn werd gekozen en ze vertelde dat verschillende parlementariërs dreigden met opstappen en dat er misschien wel een scheuring in de partij zou komen als Corbyn verkozen werd. Nergens uit haar opmerkingen bleek dat ze vond dat al deze dreigementen een eerlijke verkiezing in de weg stonden. Nieuwe leden die willen stemmen zijn een probleem en staan eerlijke verkiezingen in de weg. Het zijn infiltranten (haar woord).

Infiltranten in alle openbaarheid, het is nieuw voor me, maar voor de correspondente te Londen is het niets bijzonders. Geldschieters die chantage beoefenen, het moet kunnen volgens haar, althans, ze plaatste er geen enkele kanttekening bij. Een partij die een linkse leider zou kunnen kiezen, ze moet er kennelijk niet aan denken en ze vindt alle middelen om dat tegen te gaan geoorloofd en begrijpelijk. Sommige dingen mogen niet en zouden niet moeten kunnen en de verkiezing van Corbyn hoort in dat rijtje.

Met enige ongerustheid moet ik constateren dat het nog niet zo eenvoudig is om eerlijke verkiezingen te hebben. Ik bedoel, die mevrouw op de radio is niet goed bij d’r hoofd (en het pratende hoofd aan de Hilversumse kant van de uitzending was al even snugger) maar daar leid ik slechts af dat als niemand het weet iedereen in staat blijkt de grootst denkbare onzin uit te kramen. Dat we ook de publieke radio bij iedereen mogen rekenen, ach, het is de zoveelste teleurstelling.

Het zou misschien helpen als we bij eerlijke verkiezingen alleen denken aan het procedureel netjes afhandelen van de zaak. Indien het tot dusver zo was dat een nieuw lid van Labour direct mocht stemmen dan is de tussentijdse wijziging van de spelregels (het mag, maar nu even niet) niet eerlijk. Dat (informatie over de spelregels bij Labour en informatie over de plotselinge wijziging daarvan) was het enige dat de correspondente centraal had moeten stellen bij haar bericht over ‘eerlijke verkiezingen’. Ze liet het na.

25 augustus

=0=

 

 

Combinaties

‘Een stad’, schrijft Thomas von der Dunk in een column in de Volkskrant, ‘is allereerst van de mensen die er wonen, dan van degenen die er werken, en pas daarna van de bezoekers.’ Dat klinkt heel sympathiek en zo, maar het is niet meer dan een wens die ons als feitelijke constatering wordt verkocht. Verpats de grond en je bent de toegang kwijt tot die grond en daarmee tot het stukje stad dat erop is gebouwd. Steeds meer grond wordt verpatst, steeds meer toegangen tot de stad zijn in particuliere handen, handen die dol op bezoekers zijn, die best een ondernemer ter wille willen zijn en die het met de al aanwezige bewoners zelden zien zitten.

Vergroot het aandeel particulier eigendom in een stad en je kunt in een stad weinig anders doen dan dat aandeel verder te vergroten. Het is een kwestie van verhoudingen uiteraard maar zodra het eigen woningbezit niet langer in het teken staat van het wonen zelf maar van het doorverkopen van je woning die je te duur hebt gekocht (indicatoren: ‘onder water staan’ dan wel, als de gekte lang genoeg aanhoudt, ‘overwaarde verzilveren’), dan weet je dat het wachten is op de eerstkomende huizenbubble en het leeglopen daar weer van. Moet je voor zijn, dat leeglopen, en dat kun je alleen maar als je meehelpt aan de bubble en op de goede momenten inkoopt en verkoopt. Dat gaat niet altijd goed. Maar voorlopig stijgen de huizenprijzen in Amsterdam weer net als voor de crisis. Ja, de sociale woningbouw komt in de verdrukking maar je kunt niet én de private sector aanmoedigen én de sociale sector uit de wind houden.

Heel Amsterdam een altijd open pretpark? Moet kunnen. Ik hoorde niet zo lang geleden van een café-eigenaar dat hij het moment vreesde dat het met de sluitingstijden gedaan is. Waarom hij dat vreesde? Hij en zijn gezin wonen boven het café. Je moet in een buurt gaan wonen waar de overlast minder is, zei ik. Splits de plek van je café en die van je woning. Hij zag het niet erg zitten, maar wist wel dat hij er nog voor kon kiezen. Tal van anderen kunnen dat niet. Maar toch, het moet kunnen want wat kan moet kunnen en de rest is perceptie. Dat van die perceptie heb ik van de Amsterdamse wethouder Choho, die dat in het Parool van 15 augustus liet optekenen. Choho is van D66 en D66 vindt heel Amsterdam een marktplaats. In datzelfde Amsterdam, kopte het Parool kort geleden, neemt de ongelijkheid toe. Hoe zou dat toch komen?  

Dat een stad van de bewoners is, is net zulke onzin als dat de economie er voor de behoeftebevrediging zou zijn. De commercialisering van de grond – je ziet het ook aan de exploderende hoeveelheid terrassen in de stad – bevordert sommige gebruikspatronen van ruimte en hindert andere. De minder profijtelijke activiteiten worden naar de randen van de stad geduwd – net zoals de minder profijtelijke mensen dat worden, zo ze al niet over de rand zijn geduwd. Op jaarbasis ontvangt Amsterdam honderden keren meer toeristen dan vluchtelingen. Het is ook zo makkelijk. Een toerist die uit Turkije naar Nederland wil is met enkele honderden euro’s klaar, een vluchteling is alleen al 6000 euro kwijt aan het stukje naar Italië. Toeristen, zegt men, gaan snel weer terug en vluchtelingen zouden wel eens blijvertjes kunnen zijn. Klopt, maar ‘de’ toerist is een permanente aanwezige, op z’n minst even permanent als de vluchteling. En de toerist is met meer, met veel meer. Vol? Je hoort het bij vluchtelingen (en er is geen draagvlak voor, zegt de premier, die de opiniepeiligen soms maar al te graag volgt), je hoort het soms bij toeristen, maar niemand die zich daar iets van aantrekt, zeker de premier niet. Het zal de perceptie wel zijn.

Van wie is de stad? Niet van de bewoners, zoals Von der Dunk zich voorspiegelt. De stad moet leren dat de toerist een dagelijkse aanwezigheid is geworden – het land trouwens ook. De samenstelling, de sociale combinatie van de stad verandert, dat kan niet anders en daar is best iets aardigs van te maken.

Het zou alleen niet kunnen als alles al vastligt – door een te brutale claim op de gebouwde omgeving bijvoorbeeld. Door hotelbouw, door vermogende spookkopers die na Londen nu ook Amsterdam op de korrel nemen. Dan worden nieuwe combinaties moeilijker en de aanpassing van en aan hen die toch komen wordt grimmiger en onaangenamer. Ze komen en eigenlijk zijn ze er al, de toeristen, de vluchtelingen, de expats van her en der, dearbeidsmigranten uit de EU en elders vandaan. De vraag is niet of we daar aan moeten wennen, de vraag is waarom er zoveel mensen rondlopen die blijven volhouden dat al die nieuwkomers een hooguit tijdelijk ongemak zijn, een beeld van tijdelijkheid dat overigens ook door tal van politici graag wordt geëxploiteerd. En de vraag is waar vluchtelingen en arbeidsmigranten terecht zullen komen in de stad. In de sociale sector, zegt men. Die zou dan groter moeten worden in plaats van kleiner. Geen politicus die eraan denkt. Iedere politicus zou het moeten weten, dat wel, maar blijkbaar is het politieke zelfmoord de komst van migranten en vluchtelingen te verbinden met de eis de sociale sector uit te breiden.

Iedere politicus die beweert dat voor vluchtelingen en migranten geen ‘draagvlak’ onder de bevolking te vinden is beweert feitelijk dat bij hem geen ‘draagvlak’ voor een grotere sociale sector te vinden is. Het zou hen sieren als ze die koppeling voortaan ook uitdrukkelijk durven maken.

24 augustus

=0=

 


Keuren


In Amsterdam blijkt het niet goed te gaan met de re-integratietrajecten voor bijstandsgerechtigden. We hadden er al eerder over gehoord en nu is er een rapport dat de vermoedens van malversaties en machtsmisbruik heeft onderzocht. En ja, het klopt. Er ging veel mis.

Je zou vermoeden dat de oorzaak van de ellende gezocht moet worden in een verstopte uitgang (er zijn geen banen voor hen). Zonder banen wordt het met re-integratie nooit wat aardigs. Niettemin, dat vermoeden kom ik niet tegen in het bericht in het Parool van gisteren. Het zal wel niet bij de onderzoeksopdracht gehoord hebben. Het blijkt in het traject zelf hopeloos mis te zijn. Het zit niet in de outputkant (het zit natuurlijk wel in de outputkant maar dat zeg je niet als gemeente), het zit in de throughputkant, in het proces zal ik maar zeggen. Geen proces zonder procedure en ja hoor, ook de procedures deugen niet. De gemeente lette er niet op, de verantwoordelijke DWI ook niet, en soms was er geen procedure. Geen eer aan te behalen, dus laat ze hun gang maar gaan. De ‘werkmeesters’ – hoe verzinnen ze toch elke keer al die verneukeratieve namen? – konden doen wat hen in hun goddelijke kraam te pas kwam. Dat deden ze. Het gevolg was misbruik van bevoegdheden. De werkmeesters zaaiden wind en oogstten storm. Er zijn ontslagen gevallen in die rangen. De gemeente en DWI die niets deden ontspringen de dans, de werkmeesters die wel wat deden zijn de klos. Doe voortaan niets, zou ik de werkmeesters aanraden, of nog beter, doe als de kleermakers van de nieuwe kleren van de keizer en maak banen die voor iedereen onzichtbaar zijn, behalve voor de gemeente en voor DWI die erin geloven omdat ze er nu eenmaal in geloven.

Drie werkmeesters zijn in de beklaagdenbank gezet. Twee ervan zijn ontslagen, de derde is met pensioen en hun teamleider (er is altijd een teamleider) is overgeplaatst. Die kon het allemaal natuurlijk niet overzien want als je teamleider bent dan ben je een professional en een professional weet van de hoed en de rand, zij het dat in ons land de professionals zich niet om het ‘wat’ mogen bekommeren maar alleen om het ‘hoe’. Een vondst. Goed voor de werkgelegenheid in de toezichtsindustrie, slecht voor het werk erbuiten want de kosten van al dat toezicht moeten toch ergens worden teruggewonnen. Bij gebrek aan procedures is het hoe van de teamleider een vrijbrief om niets te doen en het is tegelijk een vrijbrief aan aan de werkmeesters om het wat in te vullen zoals hen goeddunkt. De werkmeesters zijn, in de cascade van boven naar beneden van het hoe en het wat, op hun beurt ook professionals natuurlijk, dus zij bepalen hoe de deelnemers moeten doen wat volgens de deelnemers geen zin heeft maar waarin de werkmeesters nu net wel zin hebben. De deelnemers zijn geen professionals. Het moet een keer ophouden, zeg nou zelf.
Het hoe en het wat, ik hoor het Dijsselbloem nog zeggen, jaren geleden. Toen ging het over het onderwijs (het wat is voor de politiek, het hoe is voor de uitvoerders), en vandaag gaat het over de Grieken (het wat bepalen Jeroen en zijn eurogroep en het hoe mogen de Grieken bepalen want zij moeten ervoor opdraaien). Het is een geloof, moet je weten, net zoals je in de nieuwe kleren van de keizer moet geloven omdat je anders met blindheid geslagen zult worden.
Voor het overige, constateren de hoogleraren die het genoemde rapport over falende re-integratie schreven, was er niets mis met de ‘integriteit’ en kan slechts waardering worden uitgeproken voor de grote inzet van de overige trajectmedewerkers ‘die het beste met de deelnemers voor hebben’. Een paar rotte appels, het valt gelukkig mee met de rest van de mand. Ook hebben alle medewerkers inmiddels een ‘workshop morele oordeelsvorming’ achter de kiezen. Me dunkt, een re-integratietraject mag dan wel geen werkgelegenheid voor de ‘deelnemers’ genereren, het schept wel de nodige baantjes en opdrachten voor derden, in dit geval voor derden die hun eigen morele oordeelsvorming al op orde hebben en een workshop mogen verzorgen. Ik verwacht daarnaast enkele manjaren extra werk voor het opstellen en ‘implementeren’ van een protocol dat in de toekomst elke misstand moet voorkomen, van een protocol dat in de toekomst elke misstand moet signaleren en rapporteren aan DWI en gemeente die er dan niets mee gaan doen – tenzij die weer andere mensen aan het werk zetten om de protocollen nog beter te maken. Vergeet ook de arbeid aan monitoring en evaluatie niet – kosten noch moeite worden gespaard om de illusie in stand te houden.

Als niets helpt moet het falen wel aan de motivatie van de deelnemers liggen, aan de inputkant dus. De deelnemers hebben al gefaald, anders waren ze nooit deelnemer in dit traject geworden. En zitten ze er niet tegen heug en meug omdat ze eerder een korting op hun uitkering vrezen dan in grote blijdschap en vanuit een smetteloze intrinsieke motivatie alles aanpakken wat de gemeente hen in handen stopt? Ja toch? Zouden we hen niet heel streng moeten keuren alvorens ze toe te laten tot een traject? En die keuring periodiek moeten herhalen? De trajecten zijn duur, en dat niet omdat ze duur zijn maar omdat er aan de batenkant (uitstroom uit de bijstand) weinig te halen is. Het aanbod van onwillige gegadigden blijft daarentegen nog wel even stijgen (we hebben weer eens 150.000 mensen teveel in de WGA en als we die eruit wieden is het een kwestie van tijd voor ze in de bijstand zullen belanden), dus wat is logischer om niet alleen bij de WGA te keuren en te herkeuren en nog een keer te herkeuren maar ook bij re-integratietrajecten, bij de selectie ervoor, en op regelmatige tijdstippen tijdens het ‘proces’? Levert, als het verder niets oplevert, toch weer wat werkgelegenheid voor derden op.

Let maar op, dat kwartje van die keuring en herkeuring gaat nog een keertje vallen. Het gaat er uiteindelijk immers niet om of het wat oplevert (als dat het punt was moeten we de verstopping van de uitgang ongedaan maken en daar kunnen we niet aan beginnen, want wij hebben geen banen, de werkgever heeft banen – zo hebben we het georganiseerd – en uitkeringsgerechtigden kun je wel dwingen maar werkgevers niet), het gaat erom wie de schuld krijgt. Het siert de gemeente dat die niet direct met de vinger naar de deelnemers heeft gewezen maar mijn voorspelling is dat de gemeente dat vroeger of later toch moet doen.

Hoeveel mogelijkheden heb je, als er geen werkende uitgang is, als het proces na het nodige vallen en opstaan enigszins op orde is – en er geen resultaten worden geboekt?

21 augustus

=0=

 

 

Veranderen

Politiek, zei de premier, is verantwoordelijkheid nemen. En dat betekent, voegde hij er ter uitleg aan toe, dat de dingen kunnen veranderen.
Ja?
Zelden heb ik Rutte groter onzin horen verkopen, en de man is toch voor geen kleintje vervaard gebleken. Je gelooft je oren niet.

Een geluk voor Rutte was dat de Tweede Kamer alleen oren heeft om naar zichzelf te luisteren en wat zij hoorden was alleen datgene wat paste in wat ze al bedacht hadden. Alle fractiewoordvoerders, behalve twee, hadden het daarom over de geloofwaardigheid van de premier (en de media verzorgden, zoals te doen gebruikelijk is geworden, de echo). Hij had tijdens de verkiezingen van alles beloofd en hij kwam z’n beloftes niet na. Lijsttrekkers beloven dingen, premiers zitten ermee. Destijds had Samsom een heel nummer gemaakt van zijn belofte dat hij niets ging beloven omdat de dingen toch zouden veranderen.
Samsom liet het woord aan Nijboer, gisteren. Zo hoef je nergens op terug te komen en hou je toch de premier uit de wind.

Harbers, woordvoerder voor de VVD, vond het allemaal onzin. Het steunpakket dat de Grieken ontvangen om onze schulden te voldoen en waarvoor ze hun uitkeringen opnieuw moeten verlagen en waarvoor ze hun publieke bezit moeten ‘privatiseren’ om nog meer van onze schulden te voldoen en dat er vooral ook voor moet zorgen dat de schulden niet afnemen want dan krijgen ze daar een nog grotere mond, dat steunpakket ging toch door, zei hij, wat wij hier in Den Haag ook doen. Zelfs daar nam de PvdA geen afstand van. Harbers suggereerde dat ons parlement ongeloofwaardig is en onze regering ook – de premier is slechts één der vele ongeloofwaardigen.

Verontwaardiging was zijn deel, maar Harbers bond niet in. Het heeft, impliceerde hij, geen zin om tegen te zijn. Het gaat gewoon door, ook als wij er hier een kabinetscrisis tegenaan gooien. De PvdA wil geen kabinetscrisis en de VVD ook niet. Heeft met de zaak van het steunpakket niets te maken, net zoals het debat in de Tweede Kamer er niets mee te maken heeft. Harbers droeg niet de opgewekte TINA-speak van Pechtold en Nijboer uit, hij droeg er de feitelijke variant van uit. Het parlement doet er niet toe en zittende regeringen ook niet. Althans niet in kleine landen.

Bij de woorden van Rutte over veranderen en verantwoordelijkheid schoot ik in de lach. Kromspraak van de bovenste plank. Ik had hoongelach verwacht in het parlement, maar het parlement was teveel met zichzelf bezig, het parlement hoorde alleen zichzelf, alsof ook het parlement, net zoals de premier, geen alternatief heeft dan gaatjes met praatjes te stoppen. Alles verandert en niemand is verantwoordelijk want er is geen alternatief. Het is tegen die achtergrond dat je kunt beloven wat je wilt en er mee weg kunt komen.

Tussen het alles beloven van Rutte en het niets beloven van Samsom gaapt geen kloof, het betekent slechts (had de premier dat willen zeggen maar durfde hij zelfs dat niet aan?) dat we altijd bereid zijn tot het afleggen van verantwoording zonder dat we ergens op kunnen worden aangesproken, znder dat we ergens verantwoordelijk voor zijn. Toch? De wereld verandert en dat ‘betekent’ dat wij het niet gedaan hebben en dat is nou politiek. Het woord, zelfs het beloftewoord, is leeg. In lege woorden verdwijnt de politiek.

20 augustus

=0=


Lebanon

Gisteravond zag ik op Canvas de Israëlische film Lebanon. De beklemmende, vervreemdende, verbeelding van de oorlog (Libanon, 1982) vanuit een tank. De film begint met beelden van een veld zonnebloemen, de film eindigt met beelden van hetzelfde veld – met dan de tank erin, verdwaald lijkt het wel.

Je zicht is beperkt, je zit met z’n vieren (en als er een dode bijkomt, die even later per helikopter weer wordt opgehaald en als er weer even later een Syrische krijgsgevangene bijkomt, zelfs meestal met z’n vijven) in een kleine, warme, smerige ruimte: een lader, een schutter, een bestuurder en de commandant van de tank. De commandant wordt aangestuurd door opdrachten en informatie van buitenaf: van een in rang weer wat hogere officier buiten, die af en toe de tank in- en uitklimt, en de radio. De radio heeft verschillende kanalen, eentje daarvan is alleen met een speciale code toegankelijk. Het is niet de bedoeling dat de militairen in de tank zelfstandig gebruik maken van dat kanaal (informatie is op ‘need to know’ basis). Ze doen het toch, als de angst en de verwarring in de tank een hoogtepunt bereiken, en beluisteren dan dat hun situatie nogal benard is. Ze zijn ergens terecht gekomen waar het niet de bedoeling was en ze moeten het maar uitzoeken. Dat horen ze.

Ongehoorzaamheid leidt tot informatie – ze kunnen niets met die informatie. De tankcommandant had die informatie ook helemaal niet willen hebben – zijn order werd genegeerd. Van die commandant lijkt niemand zich wat aan te trekken. De militairen in de tank zitten op elkaar lip, maar dat leidt niet tot enige saamhorigheid, wel tot veel onderlinge irritatie. De schutter aarzelt te lang, de lader is een beroepskankeraar, de bestuurder barst op een gegeven moment in tranen uit en de commandant weet het ook allemaal niet.

De film is onverbloemd. Een verboden fosforgranaat moet wel worden ingezet, zij het dat het woord fosfor niet mag worden gebruikt. We noemen het ‘rokend vuur’. De meeste taal is gecodeerd (de dode militair wordt als ‘engel’ aageduid in de communicatie met buiten, de tankbemanning wordt met ‘neushoorn’ aangesproken). Alles hangt op communicatie en als er iets opvalt in de film is het wel dat de communicatie voor geen meter klopt. Legercommunicatie bestaat voornamelijk uit bevelen en bevelen veronderstellen onomstreden gezag aan de ene, niet in twijfel getrokken gehoorzaamheid aan de andere kant. Het gezag wordt gedurig met voeten getreden en van gehoorzaamheid heeft niemand ooit gehoord. Als er al iets gebeurt dan alleen na veel gedoe en gesputter. De communicatie, dat mogen we wel zeggen met de film als bewijsvoering, faalt op alle fronten, en zonder adequate communicatie geen gezag.

Het Israëlische leger bereikte in twee weken de hoofdstad van Libanon. Het had misschien sneller gekund, als de tankvloot van betere kwaliteit was geweest (nu was het een nogal bijeengeraapt, oud dan wel tweedehands zooitje). Het had ook geholpen als niet elke tankbemanning even stuurloos was geweest als de verfilmde (de in 2009 uitgebrachte film is gebaseerd op de ervaringen van de regisseur die in 1982 zelf dienstplichtig militair was). Een tank, zou ik denken op basis van de film, is een uitdaging voor het gezag en als het gezag de uitdaging niet oppikt wordt de tank een uitdaging van hetzelfde gezag.
Een leerzame film.

19 augustus

=0= 

 

 

Invloed – de teloorgang van gezag
(aantekeningen voor een inleiding)

Gezag is zeggingskracht of het is niet. Woorden genoeg, woorden te over, en toch kan ik, en daardoor kan ik, de woorden niet vinden. Daarom schrijf ik – om woorden te zoeken die door hun eigen spoor me misschien op het spoor zetten dat ik zocht. Het spoor van gezag.

Kejje nagaan. Een leven lang ben ik in de bevoorrechte positie geweest om door studie en werk iets te leren begrijpen van de wereld waarin ik leef. En wat heeft het opgeleverd? Het heeft opgeleverd dat ik het spoor volledig bijster ben.

Weten waar je aan toe bent is comfortabel, ook als het geen prettige wetenschap is (je kunt je in elk geval nog instellen, nog voorbereiden, nog weren), het niet of niet meer weten daarvan is ongemakkelijk. Dat is deels een zegen want er zijn veel valse sporen, er zijn veel doodlopende sporen en er zijn nog veel meer sporen die afleiden. Deels is het absoluut geen zegen, omdat het besef met lege handen te staan weinig troost te bieden heeft bijvoorbeeld.

Weten doe je altijd met anderen. Denk je iets te weten waar je helemaal zelf, met uitsluiting van alle anderen, op bent gekomen is een goede indicatie van de omstandigheid dat je krankjorum bent. Pech en zo, en je kunt er behoorlijk last mee krijgen. Wij zitten in de voortzetting van een spel, we zijn niet zelf een – ons – spel. Er zullen ongetwijfeld in mijn leven mensen geweest zijn die dachten dat ik krankjorum was, maar dat is niet zo. Wel ben ik in toenemende mate het zicht op het spel kwijtgeraakt en nu, nu ik dit schrijf, ook het zicht op de spelregels, de regels zonder welke ik een spel niet meer kan spelen. Een kunstenaar schept er eer in nieuwe regels te maken, dat is de zin van het experiment kunst ten slotte, maar ook als het slechts kunst is voor de kunst is de kunstenaar gebonden aan en misschien wel verbonden met andere kunstenaars en via hen gebonden aan bruggenbouwers met andere uitingen van cultuur, met andere vormen van het medium cultuur en via deze weer met de wereld die zich op kleinere of grotere afstand spiegelt aan kunst en cultuur, er de effecten van ondergaat, zich schurkt aan die effecten, intervenieert in die effecten, of niet meer dan kunst en cultuur ‘afneemt’. Ik ben geen kunstenaar. Ik kan m’n eigen regels maken natuurlijk, ik kan anderen oproepen mijn regels te volgen, ik kan anderen proberen zo te beïnvloeden dat ze het wel uit hun hoofd laten andere regels dan de mijne te gehoorzamen. Isolement zal het gevolg zijn want hoe hoog of laag ik ook spring, een dergelijk bod op gezag, leiding en macht in één hand, de mijne in dit geval, is kansloos. Theocratieën en totalitarismen hebben de zaak in één hand, of ze proberen dat in elk geval, maar in elk ander bestel, in elke andere configuratie, zijn ze, hoewel nog altijd interdependent, toch ook uit elkaar getrokken – en dat is maar goed ook.

Theocratieën en totalitarismen zijn terug van nooit weggeweest. Ze verbeelden, en geven uitvoering aan, het verlangen dat macht, gezag en leiding ondeelbaar zijn en wat ze bewijzen is niet dat ze het bij het rechte eind hebben met die opvatting, ze bewijzen dat wie ze als ondeelbaar ziet gezag, macht noch leiding overhoudt maar wel geweld en ideologie, geweld om elke beweging naar iets anders te vernietigen, ideologie om elke gedachte aan iets anders verdacht te maken. Bij theocratie en totalitarisme hoort TINA, het acronym dat we danken aan mevrouw Thatcher, het acronym dat beter dan wat ook de huidige technocratische en ondemocratische politiek karakteriseert. TINA is de ideologie die pretendeert de ideologie voorbij te zijn. Het is geen totalitaire ideologie, totalitair zijn slechts de effecten ervan en daarmee is de ideologie eerder pre-modern dan modern. Daarin schuilt het gevaar ervan, want elke ontkenning van de noodzaak van tegenspraak is een ontkenning van moderniteit, is een ontkenning van recht en reden van het afwijkende. De ontkenning bestaat erin dat verzet redeloos is (aan verzet kennen we geen gezag meer toe), dat verzet radeloos is (door verzet laten we ons niet meer leiden), dat verzet reddeloos is (het domein van het verzet, de macht van het verzet, is ondergespoeld en zal niet meer boven komen).

Geweld, zegt men (als was het om zelfs het laatste spoor van twijfel de kop in te drukken), is duur en hooguit tijdelijke effectief, en elke ideologie die geweld legitmeert door het als onvermijdelijk te propageren loopt, zegt men, even onvermijdelijk tegen z’n eigen grenzen aan: de revolutie eet z’n eigen kinderen op. Het huidige geweld tegen migranten houdt de migratie niet tegen en de ideologie van vol is vol, de ideologie die in elke migrant die zijn geluk elders zoekt een gelukszoeker vermoedt, die ideologie is hol, zo hol dat het afkeer oproept, en met afkeer komt de weerzin en met de weerzin komt de schaamte en met de schaamte komt de vraag naar wat we elkaar als wereldbewoners verschuldigd zijn en die vraag is zonder een notie van schuld, zelfs van schuldeloze schuld (zoals je kunst als doelloze doelmatigheid kunt beschouwen), niet te benaderen. En dan heb ik het nog niet eens over het verband tussen migratie en cultuur en migratie en civilisatie, zoals die ruwweg een eeuw geleden in de belangstelling kwamen (Oppenheimer 1926 [1908], Park 1928), en vandaag zo ongeveer vergeten lijken. Er was een geschiedenis, maar wij hebben geen geschiedenis nodig, wij zijn onze eigen geschiedenis. Zelfs erover nadenken, nadenken over alle verschillen, over alle ‘marginale mensen’ (Park), over de dynamiek van nomadisch/sedentair, van migrant en gevestigde, doet een beroep op dezelfde onderscheidingen waar TINA haar kont mee afveegt. Er is geen alternatief: het hoort bij het vocabulaire van een macht die totaal is geworden, met als gevolg dat geen enkel verschil nog het verschil zal maken. 
Laat ik het zo zeggen. Mijn wereld lijkt dichtgeslibd met woorden die hun betekenis, hun onderscheidend vermogen en hun kleur, aan het verliezen zijn.

Geld is tijd, en wie geld wil verwerven om over tijd te kunnen beschikken, om de regie op tijd in eigen hand te houden, dient daar zijn tijd in te stoppen en nergens anders in. Inderdaad, er is geen alternatief, daar lijkt het op. De macht van het geld bestaat niet in het veroveren van het monopolie op geld, het bestaat in het veroveren van het monopolie op tijd, op hoe we onze tijd moeten besteden. Onafhankelijkheid – het onmogelijke ideaal van iedereen die aan de religie voorbij is – is verdund tot een gedelegeerd (een aan de alternatiefloze macht ontleend) leiderschap, tot het leiding geven aan een tijdsbesteding die geld zal opleveren, het geld dat je nodig hebt om niet in je tijdsbesteding door anderen geringeloord te worden, zoals werklozen en uitkeringsafhankelijken dat worden. Wie zich tegen de macht verzet zal oneindig tijdverlies lijden, wie leiderschap verwart met een eigen opvatting van tijd zal het niet lang uithouden. In het voetbal, zo begrijp ik een aan Marco van Basten toegedichte uitspraak, bestaat alleen de korte termijn. Van Basten heeft gelijk, en niet alleen voor het voetbal. Tijd is tijdwinst, en tijdwinst kent geen lange termijn, alleen de korte die steeds korter moet worden. Wanneer veranderen we van trainer? Als het herstel te lang gaat duren.

Er ontbreekt een term: gezag. In een situatie waarin de macht geen alternatieven meer toelaat, in een situatie waarin leiderschap een functie van macht is geworden om ons het steeds sneller af te leren naar een alternatief te zoeken, in zo’n situatie is voor gezag geen plek beschikbaar. Gezag heeft z’n eigen tijd, legt z’n eigen tijdsbeslag, kent z’n eigen tijdsbesteding en dat zijn luxes die we ons niet meer permitteren – ook al zouden we het kunnen en willen. We kunnen het niet meer en als we het nog zouden willen hebben we vooraleerst een visie nodig op wat gezag kan betekenen, wat gezag kan bewerkstelligen, wat gezag aan mogelijkheden opent die we nu niet hebben. Betekenis, onderscheidend vermogen, kleur. En daartegenover de alternatiefloze macht van TINA. TINA biedt geen alternatieven, TINA verbiedt alternatieven.

In onderwijskringen vermijdt men als het even kan het gezagswoord. In de wereld van het ouderschap al evenzeer. Het wordt achterhaald geacht, ouderwets, betuttelend – afwijzende woorden die voornamelijk aangeven dat we niet meer weten hoe gezag eruit zou kunnen en zou moeten zien. In het gat zijn adviseurs van allerlei slag gesprongen. Er is een markt gegroeid, een adviesmarkt, met een aanbod van diagnoses en oplossingen en een vraag naar snelle oplossingen omdat elke verloren minuut de kinderen op nog meer achterstand zet. Achterstand is de nieuwe achterstelling en waar je achterstelling nog met wetgeving kunt proberen te bestrijden is het middel tegen achterstand, het middel tegen traagheid, nog niet gevonden. Wel helpen middelen om je kind tegen betaling op een patroon van tijdsbesteding te zetten dat de slaagkans wat verhoogt en wie dan nog faalt – die heeft het aan zichzelf te wijten of die heeft het aan z’n ouders te wijten, die er de centen, de tijd, de expertise niet voor hadden of niet voor over hadden om het tij te keren. Overigens leidt de inzet van middelen wel tot instructie, maar niet tot leren, wel tot volgzaamheid aan de machtsverhoudingen, niet tot gehoorzaamheid en gezag. Gezag is een leerverhouding, geen instructieverhouding. Met instructie kun je een rijbewijs verwerven, met leren kun je het vermogen verwerven om de vraag te stellen of en wanneer een auto een beter vervoersmiddel is dan andere vormen van transport.

Het is opmerkelijk dat we doorgaans zeggen dat we ouders, die hun gezag over hun kinderen niet goed gebruiken, uit de ouderlijke macht zetten. Dat lijkt me volkomen terecht, overigens. Dat de ouders niet meer over de tijd van hun kinderen gaan is bij ontzetting uit de ouderlijke macht evident en dat ze ook hun kinderen de weg niet meer kunnen aanwijzen al evenzeer. Hoe de kinderen die weg hadden kunnen leren bewandelen (obstakels vermijden, gevaren uit de weg gaan, van de omgeving leren en er zo mogelijk ook nog van leren genieten), ja, daar zat precies de fout van hun falend gezag. Kan een instantie als Jeugdzorg dat overnemen? In het gezin zijn ouderlijke macht, ouderlijk gezag en ouderlijke leiding zo met elkaar verweven dat het er op lijkt dat het varianten van één hetzelfde zijn (verantwoordelijkheid bijvoorbeeld, of opvoeding) en dat we er pas achter komen dat ze desondanks toch elk voor iets anders staan zodra we merken dat het gezag niet werkt, de leiding ontbreekt en we daarom de macht weghalen. Daarmee neemt Jeugdzorg wel de macht en de leiding over de kinderen over, maar, inderdaad, nog niet het gezag. Macht naar je toe trekken, de leiding overnemen, het zijn beslissingen die op afroep genomen kunnen worden. Voor gezag gaat dat niet op – en daarom is gezag het eerste kind van de rekening.

De opvoeding door de ouders wordt steeds vroeger gedeeld met onderwijs, met intentionele opvoeding. Onderwijs ontsluit en ontwikkelt wat een kind kan, maar altijd gelet op de tijd, de tijd die een progressief dwingender rol speelt in het onderwijs – en daarmee terugslaat op de opvoeding. De systeemtheoretische regel dat alles kan maar niet alles tegelijk wordt in het onderwijs vertaald dat alles wat de regel van het tegelijk stoort tot een uitzonderingspositie voor het betrokken kind leidt en indien de regel van het tegelijk meetelt in de rangorde van wat een goede school is leidt die regel tot het verplaatsen en eventueel uitplaatsen van het betrokken kind. Het bevoegd gezag van schoolbesturen trekt zich terug op bevoegdheden en levert het gezag in. En het gezag van docenten?

Vergelijk het met de gezagspositie van de ouders in het gezin. De tijd dat de ouders de wereld van de kinderen bepaalden, dat ze het centrale knooppunt waren waar alles dat de kinderen kon bereiken langs moest en werd bewerkt, gefilterd, afgetakt dan wel tegengehouden, die tijd is in de tegenwoordige multimediale omgeving, in onze ‘netwerkmaatschappij’, amper nog voorstelbaar, behalve als opa vertelt en opa’s hebben, en ook dat is niet toevallig, niet zoveel meer te vertellen. Dat geldt evenzeer en misschien nog wel meer in de contacten tussen docenten en leerlingen. Ouders en docenten zijn steeds minder een ‘knooppunt’ en voorzover ze het zijn, zijn ze het alleen nog tijdelijk en voorwaardelijk. Ook in de school vreet dat aan de gezagsrelatie van school en kind, van docent en student, zeker indien elk kind in een gelijk tijdsregiem wordt gestopt want gezag heeft met te-gelijk weinig van doen, en met on-gelijk des te meer.

Een schoolbestuur is ‘bevoegd gezag’, een positie die formeel met de gezagsfunctie is bekleed, die gezag als opdracht heeft. Rond bevoegd gezag denken we meestal een organisatie. Welke functies komt gezag toe in organisaties? Verantwoordelijkheid, expertise en coördinatie zijn (H.A. Simon 19974: 186-191) drie opvallende functies of ‘opdrachten’ van gezag in organisaties: de gezagsdrager is verantwoordelijk voor wat er zich binnen zijn domein afspeelt, is competent om dat te doen (hij is in staat de juiste beslissingen te nemen), en hij regelt de onderlinge afstemming van taken (hij is in staat de beslissingen zo te nemen, zo te coördineren, dat niemand elkaar voor de voeten loopt). Dat is nog niet alles, want net zoals een schoolbestuur bevoegd is (terwijl docenten dat niet zijn) om namens de school te spreken en te handelen, de school in de wereld buiten de school te representeren en de belangen van de school te behartigen, kent elke organisatie een of meer van dergelijke formele bevoegdheids- of gezagsposities. Alleen al daarom is gezag in organisaties hiërarchisch: bij tal van beslissingen kunnen velen betrokken worden (‘inspraak’, ‘medezeggenchap’), maar er zijn ook beslissingen over wie waarover welke beslissingen kan nemen en dan gelden beslisregels die sommigen voorrang boven anderen toekennen, die sommigen ‘bevoegd’ tot gezag verklaren en anderen niet, en die sommigen de bevoegdheid verlenen ‘namens’ de organisatie te spreken met, en te handelen in, de wereld buiten de organisatie en die andere leden van de organisatie die dat doen als ‘klokkenluiders’ afserveert.

Dezelfde Simon stelt, in navolging van C.I. Barnard, dat gezag ‘van onderop’ komt, dat gezag pas gezag is als het wordt verleend door hen die eronder vallen en die dat laten blijken door aan het gezag gehoor te geven, door eraan te ‘gehoorzamen’. ‘Zeggen’ en ‘horen’, het zijn termen die van gezag een communicatief gebeuren maken enerzijds, en direct een spanning oproepen zodra gezag ‘bevoegd’ gezag wordt, gezag dat niet communicatief wordt uitgespeeld maar eraan vooraf gaat, anderzijds. Wanneer we in studies over gezag lezen dat gezag gebonden is aan attributen (de toga, de kroon, de voorzittershamer, de ambtsketting, de staf, het uniform, het dienstwapen) weten we dat het niet alleen over gezag gaat maar ook, en in de eerste plaats, om bevoegd gezag, om ambstgezag. Gezag zonder attributen is er overigens ook en mogelijk gaat van dat gezag meer invloed uit dan van ambtsgezag. Immers, gezag dient altijd een zaak en een attribuut kan als een symbool van de zaak worden gezien maar kan de zaak zelf – de rechtvaardigheid, de waarheid, de gezondheid, de schoonheid, de kracht – niet vervangen. Gezag zonder attributen kan (waar zijn de attributen van de docent?), gezag zonder zaak kan niet. Gezag is zaakgebonden, en is zaakspecifiek, gezag in zaken van waarheid zegt niets over gezag in zaken van rechtvaardigheid. 

Er is veel gezag zonder bevoegd gezag, informeel gezag zonder formeel gezag, en er is geen reden waarom dat niet zou kunnen, maar zodra het bevoegd gezag geen gezag meer heeft hebben we te maken met een crisis. De gezagscrisis die sinds de jaren zestig alom wordt geciteerd is geen crisis van gezag, het is een crisis van bevoegd gezag, en het is het bevoegde gezag dat het andere, het overige, gezag in zijn val heeft meegesleept. Niet omgekeerd.

Ik vind het wel handig om gezag en bevoegd gezag uit elkaar te houden door de representant van gezag in het vervolg als een gezaghebbende aan te duiden en de representant van het bevoegd gezag als een gezagsdrager. Ik vind het wat onhandig verwoord, zo, en hou me aanbevolen voor wat beters maar het gaat me om het onderscheid, meer dan om de altijd betwistbare benamingen. Nu, wanneer we het hebben over het gezag dat van onder naar boven loopt, het gezag dat wordt verleend, het gezag waaraan je gehoor geeft, dan hebben we het over gezaghebbenden, wanneer we het hebben over gezag dat van boven naar beneden loopt, het gezag dat je opvolgt omdat je dat als je plicht ervaart, of omdat je het uit overwegingen van traditie opvolgt, of omdat je het respecteert omdat het op een procedureel correcte wijze is toegewezen, dat gezag is het domein van gezagsdragers, of gewoon, omdat je geen zin in gezeur hebt. Je kunt het ook afwijzen – dan hebben we het over de anti-autoritaire beweging die dacht met de gezagsdrager ook het gezag te hebben afgeschaft. Ten onrechte, maar categoriefouten maken we allemaal en we kunnen altijd weer proberen terug te komen op de dwalingen onzer wegen.

Het gezag van de gezagsdrager is een ‘ambt’, een ‘office’, en is organisatorisch ingebed in een hiërarchisch geleed geheel van ambten. Een gezagsdrager die zegt ‘we doen het zo en niet anders’ moet wel binnen zijn bevoegdheden blijven (de vraag is of een hoger echelon hem dekt als het erop aankomt, als zijn gezag ter discussie wordt gesteld), hij dient de grenzen van zijn expertise te kennen en zo nodig om aanvullende expertise te vragen (de rechter die de pyscholoog nodig heeft) en hij dient de anderen binnen en buiten zijn domein tot medewerking zien te bewegen en is direct of indirect ook hen verantwoording verschuldigd (de agent die het zonder de actieve of minimaal passieve medewerking van de burger niet rooit).

Het ambt is één ding, het gezag een ander. Het was mooi geweest indien dit onderscheid in gezagsstudies consequent (en consistent, maar dan wordt het helemaal overvragen) gehanteerd zou zijn maar helaas, dat is niet zo. Veel studies verwaarlozen het onderscheid of maken het gewoonweg niet. Dat leidt tot de nodige, en tot overbodige, verwarring. Het is voor betering vatbaar. Ik wil het anders doen: een aantal ‘exemplarische’ schetsen van ambstgebonden gezag (de rechter, de politieman) en een aantal ‘exemplarische’ schetsen van gezag waarin het ambt geen rol speelt (ouderschap) of naar de achtergrond wordt verwezen (de docent). Ik besef dat ik dan nog veel weglaat, maar ik hoop dat door een schets van de organisatorische inbedding van ambten (met als leidende vraag wie namens de organisatie naar buiten mag treden), gevolgd door een schets van gezag waarbij de ambtskwestie minder speelt en daardoor de gezagskwestie des te dringer wordt ervaren, de contouren van het gezag voldoende uit de verf komen om er verder mee te kunnen. Dan zijn we er nog niet; zo mogelijk nog vaker komen we tegen dat de onderscheidingen van macht, gezag en leiding (met de indicatoren van respectievelijk snelheid, zaakbetrokkenheid, en richting) op één hoop worden gegooid en dan in het bijzonder op de hoop van de ‘macht’ (met gezag als ‘legitieme’ macht en leiding als het ‘hoofd’ van de macht, met macht als de beheersing van bronnen, gezag als de legitimiteit van de bronnen en leiding als de kunst en kunde de bronnen ter meerdere eer en glorie van diezelfde bronnen, diezelfde macht, aan te wenden).

Ook dit is voor verbetering vatbaar. Die koe, de koe van macht en gezag en leiding, wil ik als eerste bij de horens vatten. Ik doe dat niet omdat de ‘teloorgang’ van gezag conceptueel zonder al te veel rompslomp semantisch wel aannemelijk gemaakt kan worden; dat is, alles bij elkaar genomen, gemakkelijk scoren. Ik doe het omdat ik vrees dat de structurele voorwaarden voor effectief gezag (in en los van het ambt) zo langzamerhand verdwenen zijn, en dat is andere koek zou de grote trainer in zijn beste Engels zeggen. Dat wil ik, hierna, onderzoeken.

P.S. commentaar meer dan welkom! mail: t.korver@telfort.nl

18 augustus

=0=

 


Lexit


Al lang voor de komst van de euro had Nederland geen eigen munteenheid meer. Nu ja, in naam hadden we de gulden, maar in de praktijk vormden we met Duitsland en Oostenrijk een D-mark blok. Ik geloof dat Duisenberg één keer poogde iets af te wijken van de D-mark en dat experiment na enkele maanden weer moest staken. Terug naar de gulden is terug naar de D-mark en als de D-mark, Duitsland dus, de euro blijft hanteren zijn we in naam van de euro af en in de praktijk nog steeds een euroland. Wie meent dat we met het afdanken van de euro onze ‘autonomie’ of ‘souvereiniteit’ weer terugkrijgen moet hoognodig naar de dokter. Die verwisselt doel en middel.

De mensen die denken dat de euro de oorzaak is van alle Europese ellende zijn niet goed bij hun hoofd. En de mensen die denken dat de euro niet noodzakelijkerwijs de komst van een ‘ander’, een democratisch, Europa in de weg staat (ik behoorde bij die laatste groep mensen) zijn er kort geleden achter gekomen dat zij ook al niet goed bij hun hoofd zijn. Ze hebben geloofd in een illusie en zijn gedwongen om na het Griekse schandaal – het schandaal waar de ‘eurogroep’ het symbool van is geworden – die illusie op te geven. Er is geen ander Europa en er komt geen ander Europa. Dat schiet lekker op. In Engeland – voor de eurobashers: geen land dat iets met de euro van doen heeft – begint ‘links’ afscheid te nemen van Europa. Ze noemen het ‘lexit’, een linkse exit. Het woord en daarmee de gedachte van een links afscheid van Europa lijken aan een zegetocht begonnen te zijn.

Dat is dramatisch. Na het afwijzen in 2005 van de ontwerp-grondwet voor de EU kon je nog denken dat de kiezer de zittende politieke kaste had afgestraft. Althans, de hoopvolle interpretatie van de afwijzing was dat er een andere politiek gewenst en nodig was en heb je daar niet politici voor nodig? Nu, tien jaar later, zien we dat de regeringen die toen met hel en verdoemenis dreigden als het ontwerp niet werd geslikt meer dan ooit het pad op zijn gegaan van ‘er is geen alternatief’. We hebben politici gekregen die niets kunnen opbouwen en des te beter kunnen afbranden, van economieën tot en met politieke partijen en regeringen die het verdommen mee te huilen met de wolven in het bos, die tot het allerlaatst bleven geloven in de belofte van een ander Europa. Inmiddels valt in linkse kringen steeds vaker te beluisteren dat dat geloof een geloof tegen beter weten in is geweest. Een ander Europa? Ja. In het kader van de EU? Nee.

Ik geloof dat de vraag niet is of de euro moet worden ontmanteld maar of de deregulering en privatisering moeten worden ontmanteld. De zogenaamde grondwet van Europa is een uiting van financieel marktfundamentalisme – het Griekse schandaal is daar niet meer dan een illustratie van, een voetnoot zo te zeggen. Uit die grondwet moeten we weg, en als dat lexit heet, heeft het mijn zegen en instemming.

14 augustus

=0=


Inclusief

Onze taal is, op instigatie van de Europese Unie, verrijkt met twee nieuwe toverwoorden: inclusieve arbeidsmarkt, inclusieve groei. Of we daarbij ook worden uitgenodigd gebruik te maken van het zelfstandig naamwoord ‘inclusie’ is me niet bekend. Insluiting is beter, maar dat klinkt zo duidelijk dat het niet de bedoeling kan zijn. We willen niemand uitsluiten, maar insluiten klinkt een beetje, hoe zal ik het zeggen, cru. Inclusie dan maar?

Het is de typische hubris van de EU. Weer worden we opgezadeld met weer nieuwe doelstellingen en weer worden we met een kluitje in het riet gestuurd zodra we informeren naar de randvoorwaarden. De randvoorwaarden zouden we moeten zoeken in een schets van de risico’s dat mensen buiten de boot vallen en in de voorzieningen die worden getroffen om uitval enerzijds te voorkomen en anderzijds te corrigeren, mocht dat verschijnsel alsnog optreden en laten we wel wezen, het verschijnsel zal optreden want geen insluiting zonder uitsluiting. Nu, over die randvoorwaarden heeft de EU weinig te melden – tenzij de ‘modernisering van arbeidsmarkt en sociale zekerheid’ – als zodanig moeten functioneren. En we weten wat dat betekent: een individualisering van risico’s en een ontkenning van de risico’s (‘gevaren’) die onvermijdelijk zijn in een functioneel gedifferentieerde en complexe samenleving, onvermijdelijk in een niet- of boven-individuele betekenis van dat woord.

De EU bouwt een fantasiewereld op over een fraaie integratie (waar overigens niemand, waar geen enkele centrale instantie, nog over gaat want je bent functioneel gedifferentieerd of je bent het niet) en vergeet om behalve de, deze, ‘systeemintegratie’ ook de sociale integratie (insluiting/uitsluiting) serieus te nemen. Die wordt geregeld in de economie, in de politiek en het recht, in gezin en familie, in opvoeding en onderwijs, sferen en instituten die allemaal op hun eigen manier functioneren, allemaal met hun eigen tijds- en kwalificatie-eisen, eisen die zodra ze op elkaar moeten worden afgestemd per definitie schuren en conflicteren maar die nergens centraal gecoördineerd kunnen worden – tenzij je de ‘autonomie’ van de betrokken instanties weer opheft of althans, dat zou mijn pleidooi zijn, worden gerelativeerd.

Iedereen wordt verondersteld overal in te ‘participeren’, er enige kennis over te bezitten en er onder omstandigheden deel aan te hebben en deel aan te nemen, terwijl tegelijkertijd het succes van deelname hier geen garantie is voor deelname daar, laat staan voor deelname aan alle sferen en instituties die in principe voor iedereen open staan maar die wel elk op zich hun eigen toelatings-, verwijderings- en slagingseisen opstellen en handhaven. Inderdaad, stelt Luhmann (Die Gesellschaft der Gesellschaft, Band 2, Suhrkamp, Frankfurt am Main 1997: 618-634), ‘slagen’ in een aantal sferen integreert sociaal (over de sferen heen) veel minder dan falen: faal je in het kunnen aangeven van een huisadres dan kun je niet naar school, kun je niet naar school dan leer je niet lezen, kun je niet lezen dan ben je kansloos op de arbeidsmarkt, en ben je nergens ingeschreven dan ben je feitelijk en/of formeel illegaal.

Het één loopt in het ander over – en precies dat – het overlopen in elkaar – ontbreekt in de functioneel gedifferentieerde sferen als onderwijs en arbeid waarbij je nog maar moet zien of succes in het ene iets zegt over succes in het andere. Het is de paradox van de moderne samenleving: sociale integratie vind je eerder aan de kant van de uitsluiting dan aan die van de insluiting. Willen we die integratie wel hebben op deze manier?

De vraag stellen is de vraag beantwoorden maar het onthutsende is dat de vraag niet gesteld wordt. De ‘complexe gelijkheid’ van de ‘sferen’ van Michael Walzer (Michael Walzer, Spheres of Justice; A Defence of Pluralism and Equality. Oxford, Basil Blackwell 1985) integreert niet, tenzij de complexiteit ervan wordt gereduceerd – door het priviligeren van een ‘goed’ dat in elke sfeer bruikbaar is, dat overal toegang verschaft, en dat niemand uitsluit die zichzelf niet uitsluit. Bij dat laatste mogen we overigens een glijdende schaal vermoeden. Voor de optimisten onder ons is dat ‘goed’ een randvoorwaarde: burgerschap (ook: ‘lidmaatschap’); voor de zakelijken onder ons is dat geen randvoorwaarde maar een doel: geld of, bij ons, ‘economische zelfstandigheid’. Recent zien we een poging beide in elkaar te schuiven: het basisinkomen. Dat wordt nog wat, maar wat het ook wordt, het zal een gevecht inluiden over ‘lidmaatschap’ dat geen fraai gezicht zal opleveren. In de EU is het niet moeilijk raden waar het wel en niet om gaat: het gaat niet om burgerschap, het gaat wel om geld of ‘zelfstandigheid’.

In ons land waren we er met ons inititiatief ‘weer samen naar school’ vroeg bij (en eerder deden we dat al met het ‘weer samen in de samenleving’ en de afbouw van psychiatrische voorzieningen en sinds kort doen we het ook met ‘weer samen in je buurt’ en de afbouw van bejaardenvoorzieningen). Geef iedereen toegang tot het reguliere onderwijs, schaf speciale voorzieningen af, en we hebben inclusiviteit. Hebben we dat? Je zou verwachten dat er naast het afschaffen van speciale voorzieningen nieuwe voorzieningen in het reguliere onderwijs bij zouden komen: meer docenten, aangepaste expertise, meer ondersteuning, meer flexibilititeit in de parcoursen door de leergang heen en in de overgangen van de ene naar de volgende leergang.

De overheid moet over de brug komen, de scholen (meer flexibiliteit, in het bijzonder met betrekking tot tijd) moeten over de brug komen. Ze zijn er niet overheen gegaan. Meer geld is niet per se (en in feite steeds minder) geoormerkt en het komt lang niet altijd af, en flexibiliteit is een vloek voor schoolbesturen die dat wel willen toepassen voor excellente leerlingen (nog sneller!) maar niet voor zorgleerlingen (vertragingen, nee dank u). En dus, denk ik, hebben we het effect van een platte bezuiniging in een ronkende verpakking.

In ons land is inclusiviteit in de Brusselse opmaak voornamelijk een affaire van het ministerie van SZW en van Buitenlandse Zaken. Duurzaamheid voor buiten de deur, geen wonder, gegeven dat het ministerie van Economische Zaken andere prioriteiten heeft. Dat laatste, Buitenlandse Zaken, is grappig. Het eerste merken we aan de Participatiewet en de wet Werk en Zekerheid. Weer ‘samen aan het werk’, dat is de gedachte. Het verschil met scholen is dat de plaatsen waar bijvoorbeeld arbeidsgehandicapten aan het werk kunnen niet geregeld zijn. De werkgevers zijn er nog niet klaar vooor, meldde de voorzitter van VNO-NCW kort geleden. Zo schaffen we ook hier wel de speciale voorzieningen af en laten de rest over aan de markt, of dat nu de markt voor onderwijs en scholen betreft of die voor werk en banen.

We creëeren nieuwe risico’s voor hen die toch al moeite hebben om mee te komen, noemen dat inclusieve groei en inclusieve arbeidsmarkt en wassen onze handen in onschuld. Wie de semantiek van het risico wil hanteren zou verplicht moeten worden de structurele effecten waarmee een en ander gepaard gaat in te schatten en, indien die effecten tegendraads werken, ze om te zetten in randvoorwaarden die dat tegengaan. Maar wat krijgen we? We krijgen flauwe doelstellingen waarvan we de afhandeling in handen geven van instituties die als belangrijkste ‘eigen’ opgave wel wat anders te doen hebben. 

12 augustus

=0=

 


Onverbeterlijk


In Pennsylvania straft de rechter op basis van een statistiekje dat voorspelt of een verdachte in herhaling zal vallen. Bij de eerste keer telt alleen de overtreding bij de tweede keer speelt mee of je het vermoedelijk ook voor een derde keer zult doen. Daar zijn risicotaxaties voor opgesteld. Zit je laag dan zit je kort of niet, zit je hoog dan zit je lang. Dezelfde daad wordt dus verschillend bestraft. De situatie en de daad treden terug, de persoon en diens prognose treden naar voren. Recidive is al snel een indicatie voor onverbeterlijk, zal de gedachte wel zijn. In de strafmaat zit niet alleen je gedrag van gisteren en vandaag, in de strafmaat zit ook een opslag voor toekomstig gedrag verwerkt. Ik las het in De Correspondent van gisteren, in een beschouwing van Dimitri Tokmetzis.

Juridisch zal het wel zo zijn dat je nog altijd niet gestraft kunnen worden voor daden en gebeurtenissen die nog niet zijn opgetreden. Je wordt alleen gestraft voor begane wandaden maar dan wel zo dat de één voor dezelfde daad harder wordt aangepakt dan de ander. Wat het verschil is moet me nog maar eens uitgelegd worden. Mij lijkt dat het gehele strafrecht hiermee op de schop wordt genomen en dat dit stelsel alle reeds bestaande ongelijkheden en alle onrechtmatigheden zal aanscherpen.

Beslissend wordt hoe groot je pakkans is en die is, zoals we weten en zoals ze in de VS ook weten, niet gelijk verdeeld over de verschillende typen wandaden (witteboorden criminaliteit vergeleken met berovingen bijvoorbeeld), de verschillende typen betrokkenen (keurig opgeleide beambten vergeleken met laag opgeleide werklozen) en de verschillende bevolkingsgroepen (in de VS: het schandaal van de oververtegenwoordiging van zwarten in de misdaadstatistieken en in de gevangenissen).

We kennen (los van vooroordelen) het stelsel al, maar dan alleen toegepast op mensen en groepen die als een potentieel gevaar voor de staatsveiligheid worden beschouwd. In Pennsylvania hebben ze daar kennelijk een geradicaliseerde variant op gevonden: elke beroving, winkeldiefstal, mishandeling, overtreding van de drugswetten vormen een risico voor de veiligheid en elk veiligheidsrisico is een potentieel staatsveiligheidsrisico. Zo zien ze het in Pennsylvania natuurlijk niet. Daar denken ze dat het goedkoper is. Er zijn teveel gevangenen, te weinig plaatsen dus je wint als je klein grut laat lopen en hardleerse lieden zo lang mogelijk opsluit. Ik ben bang dat zoiets een zichzelf waarmakende voorspelling wordt. Lang gestraften in een dergelijk stelsel weten dat het niet om wat ze hebben gedaan gaat maar dat het om hen gaat, dat zij het gevaar zijn, dat zij de ongewenste elementen zijn waar de staat geen enkele verbetering voor ziet – en navenant handelt. Het is een ontwikkeling die we overal aantreffen, ook in ons land, en die nu met statitieken wordt opgesierd. Je mag hopen dat behalve juristen ook statistici massaal in het geweer zullen komen. Ik ben er niet gerust op.

Pennsylvania wordt de eerste producent van, de eerste staatsonderneming in, gecertificeerde veiligheidsrisico’s. Die risico’s zullen ongetwijfeld bewaarheid worden en Pennsylvania zal daarin het gelijk van zijn aanpak zien.

11 augustus

=0=

 

 

Rechterpolitie

De politierechter kennen we, maar we zijn, als ik politiekorpschef Gerard Bouman mag geloven, toe aan een nieuwe functie, die van rechterpolitie. Eenmaal aan het werk heeft de politiefunctionaris te maken met een vergelijkbare plicht als die van de rechter: er moet een beslissing komen over wat je te doen staat, die beslissing kun je niet uitbesteden aan anderen en je kunt de beslissing ook niet doorschuiven naar een ander tijdstip of een andere locatie. Heb je de juiste beslissing genomen? Volgens Bouman zijn je collega’s beter in staat de juistheid van een beslissing te beoordelen dan een buitenstaander, zelfs als die buitenstaander een rechter is. Hij pleit daarom voor een aangepast en eigen tuchtrecht voor politiemensen en niet, zoals nu, voor rechtszaken waarbij agenten worden veroordeeld voor in de uitoefening van hun functie genomen beslissingen die vervolgens door derden als ontoelaatbaar worden gekwalificeerd. Hij pleit voor de functie van de politiemensen als rechterpolitie. De vraag is: zijn politiemensen betere beoordelaars van andere politiemensen dan derden dat zijn?

Ik zou denken dat het antwoord op die vraag afhangt van de manier waarop politiemensen voor hun functie worden geselecteerd (en klaargestoomd, dat ook), van de manier waarop politiemensen verantwoording afleggen dwars door de gehele politieketen heen en tot en met de verantwoording naar buiten toe (regering en parlement), en van de manier waarop de politie zelf in staat is en in staat wordt gesteld op eigen gezag eigen beslissingen te nemen – de mate van autonomie dus en de verantwoording daar weer over. Bouman, als ik hem goed heb beluisterd, heeft het wel een beetje over het eerste (de politiefunctionaris is een professional en hebben medici en, nu we het er toch over hebben, rechters en advocaten niet ook hun eigen tuchtrecht?), en niet over het tweede en het derde. Dat is, zeker in de context van de zeer omstreden reorganisatie van de politie, merkwaardig. Blijkbaar wil Bouman best praten over de selectie, de opleiding en de taakvoorbereiding van politiemensen, maar hij wil het niet hebben, niet in dit verband van het beoordelen van aangevochten beslissingen van politiemensen, over de grote miskleun van de Nationale Politie, de miskleun waarvan hij, nu Dickerdack/Opstelten is gewipt, de vaandeldrager is geworden.

Dat de politie tegenwoordig sneller naar het vuurwapen grijpt (ik weet overigens niet zeker of dat wel echt zo is, ik neem het gemakshalve en for the sake of the argument maar aan) zou verklaard kunnen worden door te wijzen op de toenemende georganiseerdheid van de misdaad, het toenemend aantal gewelddadige conflicten binnen de misdaad, en aan het tamelijk ongecontroleerd groeiende wapenbezit in ons land (voor handhaving ontbreken kennelijk de middelen). Er zullen meer factoren een rol spelen maar ik doe het even met de genoemde. Op het gedragsniveau van de afzonderlijke politiemensen is het gevolg dat de kans dat je een vuurwapen nodig hebt toeneemt, dat de verwachting ernaar te moeten grijpen steeds gewoner wordt, steeds dagelijkser, en dat de onzekerheid wanneer je je wapen nodig hebt alleen maar groeit. Of wapen, dat is preceis waar het om gaat. Mij lijkt dat wanneer je over en weer steeds minder weet van wat je te wachten staat, van wat je van de ander kunt verwachten – de verwachtingen over elkaars verwachtingen zijn in het ongerede geraakt, en dat is wat we ‘onveiligheid’ noemen en dat, de verwachting dat we niet weten wat te verwachten, is waar we in de allereerste en allerbelangrijkste plaats meer duidelijkheid over moeten zien te verwerven – dat je dan meer hebt aan middelen om de situatie te neutraliseren (een verdovingspijltje als ultiem instrument en niet het pistool, of alleen een pistool alleen dan wanneer de ander ook over een vuurwapen beschikt) dan aan middelen om de ander uit te schakelen. Het standaardmiddel is uiteraard dat je als agent nooit alleen bent, maar altijd met collega’s werkt, liefst een paar tegelijk. Kost een smak geld, toegegeven, maar een dode is, welke munteenheid je ook toepast, altijd duurder, want onvervangbaar.

Hoe lees je het gedrag van anderen? En hoe ga je om met het feit dat je dat gedrag in talloze gevallen niet goed kunt lezen, dat je als het ware een behoorlijke foutenmarge moet incalculeren, en waarin je vooral geen onherroepelijke acties moet ondernemen? Chef Bouman is van mening dat je als agent moet handelen, dat je het niet op z’n beloop kunt laten. Dat ben ik met hem eens, maar dan begint het probleem pas, terwijl Bouman denkt dat voor hem het probleem dan al opgelost is. Eigen tuchtrecht, de ene agent die het niet wist laten beoordelen door de andere agent die het ook niet wist. Je moet er maar op komen.

Bouman is een roekeloze man.

10 augustus

=0=   




Fictief


In de arbeidsrelatie is de werknemer een natuurlijk persoon, de werkgever vrijwel steeds een (fictieve) rechtspersoon. Dat houdt in dat de werknemer gehouden is zelf, ‘in persoon’, te verschijnen (de werknemer kan zich niet laten vervangen door een ander) en dat de werkgever van die plicht ontheven is. Dat maakt het gezag ‘onpersoonlijk’ en de gehoorzaamheid ‘persoonlijk’. Bij het gezag horen meer of minder attributen (van uitmonstering tot handtekeningbevoegdheid), bij gehoorzaamheid horen personen. Het persoonlijke in een arbeidsrelatie is geen oprisping van één of ander type humanisme (je wou een paar handen, je kreeg een mens), het is een verwijzing naar een oude en eerbiedwaardige ondergeschikte status (nooit op eigen gezag het roer in handen nemen). Dat wil zeggen, uit de tijd dat oud en eerbiedwaardig nog samenvielen. De tijden zijn veranderd, maar niet het probleem van de persoon van de werknemer voor de werkgever. De persoon is voor de werkgever altijd een risico; de ongelukkige discipline van HRM dankt er z’n bestaan aan. Als we even kunnen willen we, werkgevers, wel de persoon, maar niet het risico van de persoon.

Voor de werknemer is het regelmatig niet zo eenvoudig om uit te vinden wie de werkgever is. Hoe complexer de organisatie, dan wel over hoe meer schijven, dan wel schakels in een keten, een opdracht wordt afgehandeld, hoe lastiger het zoeken wordt. Daar komt bij dat ook de institutionele organisatie (de organisatie die je bijvoorbeeld aan de hand van de gekozen rechtsvormen kunt reconstrueren) in een proces van voortdurende verandering betrokken is – en dat maakt het zoeken nog verwarrender. Vanuit de werkgever bezien is dat best begrijpelijk: de werkgever zoekt handen, krijgt personen en wil van die laatste zo min mogelijk last hebben. De werkgever wil het risico niet en duwt het terug, naar werknemer of opdrachtnemer. De functionele en institutionele organisatie-architectuur (met HRM als uitvoerende tak) staan in dat teken, in het teken van het minimaliseren van het persoonsrisico en van de in arbeids- en sociale zekerheidsrecht vastgelegde claims op een fatsoenlijke behandeling. De schijn-zzp-er biedt uitkomst: nominaal geen persoon zoals in de arbeidrelatie en toch zonder middelen om zich te verweren tegen vriendelijke en in de regel stilzwijgende verzoeken er een schepje bovenop te doen, ook dit nog even te doen, ook op dat tijdstip beschikbaar te zijn. De schijn-zzp-er is de goede werknemer zonder de rechten van de werknemer.

Veel problemen zouden voorkomen kunnen worden indien er een wettelijke plicht tot schriftelijke vastlegging van arbeids- en opdrachtsovereenkomsten zou bestaan. Merkwaardig genoeg hebben we een dergelijke plicht niet. Zodoende weten we wel dat mondelinge overeenkomsten voorkomen en ook geldig zijn in de zin van de wet, maar niet hoe vaak ze voorkomen en waar ze voorkomen.

Het lijkt me een veilige veronderstelling dat het aantal en het aandeel mondelinge overeenkomsten toeneemt, en daarmee de moeilijkheid te achterhalen wat je rechten zijn in het geval van onverwachte en ongewenste gebeurtenissen, en daarmee de kans die rechten vervolgens met enige kans op succes te claimen. De Inspectie SZW meldt wel dat bedrijven de neiging hebben de meer risicovolle werkzaamheden uit te besteden – dat wil zeggen het risico onder te brengen bij de mensen die het werk uitvoeren, niet bij hen die het werk bestellen – maar weer niet of dit gepaard gaat met het nalaten van schriftelijke vastlegging van rechten en plichten, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. De uitkomst laat zich raden.

Laten we van het optimistische geval uitgaan. Je werkt bij een groot bedrijf, je hebt een schriftelijke arbeidsovereenkomst, het bedrijf groeit, neemt andere bedrijven over, gaat de internationale markt op, richt dochters op. U gaat mee naar een dochter, ergens over de grens. De dochter gaat failliet. U gaat naar het hoofdkantoor, om te redden wat er te redden valt. Op welke sociale zekerheid kunt u rekenen, op welk pensioen? Op welke ontslagregels en ontslagvergoeding? Bent u wel uit dienst? Heb je of had je, tot je naar de dochter werd overgeplaatst, een schriftelijke arbeidsovereenkomst en daarna niet meer?

Hoezo, zegt de hoofdvestiginging, was u bij mij in dienst dan? Nee hoor, dat was wel zo toen u nog hier werkte maar daarna bent u bij een dochter van ons terecht gekomen en ja, dat die dochter failliet is gegaan, dat was niet onze wens, vanzelfsprekend niet, maar aan dat faillissement kunnen wij niets doen. Een doorstart, zegt u, maar dan zonder u? Ja, dat kan gebeuren, en het zal ongetwijfeld legaal zijn geweest. Zeker, die dochter was hartstikke fictief maar dat zijn wij ook en wij dragen geen verantwoording voor de fictie van onze dochter. U bent een echte persoon en wij slechts een fictieve en fictieve personen kunnen zich laten vervangen, dat weet u toch wel? Ze was zelfstandig, begrijpt u wel en dan moet u kijken naar de regels in het land waar de dochter gevestigd was, niet naar ons en naar de regels hier. Kijk, als u nu zelf ook fictief was geweest dan was de zaak ongetwijfeld keurig contractueel herbevestigd maar nu u dat niet bent – u bent een natuurlijke persoon, geen fictieve rechtspersoon – kunnen wij niets meer voor u doen.
Het risico ligt bij u. Dat u het maar weet.

9 augustus

=0=

 

 

Politiek-mediacomplex

Liefst zeven keer komt het woord ‘politiek-mediacomplex’ voor in het interview dat Marcel ten Hooven had met Alex Brenninkmeijer (Het Weefsel Erodeert, De Groene, 6 augustus 2015: 16-21). Ik kende het woord niet (ik kom nog uit de tijd van het ‘militair-industrieel complex’). Wat me opviel is dat er geen verschil wordt gemaakt tussen private en publieke media. Die zijn, kennelijk, één pot nat.

Eerlijk gezegd had ik als opvolger van ‘militair-industrieel’ eerder ‘financieel-politiek’ dan ‘politiek-media’ verwacht. De eindelijk opkrabbelende Nederlandse economie heeft meer te danken aan stijgende uitstaande hypotheken en stijgende huizenprijzen dan aan de reële economie – in zeven jaar tijd is aan Nederland als financieel waterhoofd politiek niets gedaan (zie de column van Dirk Bezemer, in dezelfde Groene). Betere illustratie van het ‘financieel-politiek complex’ kan ik niet bedenken.

Dat zal Brenninkmeijer misschien ook helemaal niet willen ontkennen. Zijn zorgen liggen elders, ze liggen bij het verstoorde evenwicht in de trias politica. Politiek Nederland is een nogal bestuurlijk land en de nadruk bij bestuurders ligt zelden op minder bestuur en meestal op meer bestuur, ook als dat ten koste gaat van het recht. Het bestuur lijkt snel, het recht is niet snel (en als het dat wel is moeten we pas echt oppassen) en snelle bestuurders ervaren de correctie van het recht als hinderlijk, als vertragend, als tegengesteld aan daadkracht. De Tweede Kamer zou ook kunnen corrigeren, maar de Tweede Kamer en steeds meer ook de Eerste zijn de verlengde arm van de uitvoering door de regering geworden en sputteren dus minder tegen dan voor een evenwichtig beleid goed zou zijn. In de politiek in ons land domineert de bestuurlijke reflex. Daarin vinden de bestuurders de media, die bij alles een oplossing verwachten en snel ook, aan hun zijde. Het verleidt Brenninkmeijer tot zijn beeld van het ‘politiek-mediacomplex’. We hebben haast, bestuurders hebben haast, media hebben haast en ze sporen elkaar aan tot nog meer haast. De haast maakt veel stuk en dat leidt tot nog meer haast. Haast verstoort het evenwicht.

Brenninkmeijer geeft de nodige voorbeelden (in het bijzonder uit de sfeer van de verdringing van rechtsstatelijke garanties in het vermeende belang van ‘veiligheid’) van dit ‘complex’, van de door de media luidkeels begeleide inzet van bestuur in situaties die niet om bestuur maar om recht vragen. Soms lijken de betrokken bewindslieden te beseffen dat ze een scheve schaats rijden maar houden hun mond om de lieve coalitievrede te bewaren. Ik kies een onderwerp dat alleen indirect met veiligheid te maken heeft en toch altijd, in de wereld van de media en in het vocabulaire van een treurig stemmend aantal politici, in de verdachtenbank van de fraudeurs en de oplichters wordt geplaatst. Precies, uitkeringen en de sanctiewet, dat product van Rutte 1 dat ook onder Rutte 2 mocht blijven bestaan hoewel, stelt Brenninkmeijer, Asscher en Klijnsma wel degelijk door hadden dat die wet – de wet die elke afwijking van de gedurig veranderende en nogal gecompliceerde registratieregels waar de aanvrager van een uitkering aan moet voldoen als fraude en dus als strafbaar omschrijft, de wet die een klassiek voorbeeld van klassejustitie is – niet deugde.

Geen enkele wet deugt die geen beroep op de rechter toelaat. De sanctiewet heeft desondanks tot heel kort geleden gefunctioneerd. De VVD, nota bene de partij die Veiligheid & Justitie in beheer heeft, stond op die wet en de PvdA heeft dat, heeft klassejustitie, geslikt. Schandaal in de media? Welnee, de uitkeringen en de uitkeringsafhankelijken zijn het schandaal. Schandaal in het parlement? Welnee, het parlement is de verlengde arm van de regering. De oppositie mag sputteren maar – zo luidt het eendrachtig oordeel van de media en van de partijen die zich net als de regeringspartijen in het pak van het regeren laten naaien – die oppositie ‘doet niet mee’. Politiek is besturen, wie niet meebestuurt is politiek irrelevant en alles wat het bestuur hindert – van de rechter, via de Raad van State en tot en met de Ombudsman – wordt op een zijspoor gerangeerd.

Dat politici worden gewantrouwd is – ik zou denken mede tegen de achtergrond van het toenemende aantal bestuurlijke wanprestaties dat alleen de weg lijkt te openen voor nog meer bestuur en dus nog meer bestuurlijk falen – algemeen bekend, zou ik denken. Dat de media – die dit overigens graag bekend maken – niet onder hetzelfde wantrouwen vallen mag verbazend worden genoemd. En dan denk ik in het bijzonder aan de publieke media. Waarom hebben we nog publieke, met publieke middelen gefinancierde, media als ze hun opdracht – het schoonhouden van de openbaarheid, het weigeren mee te huilen met de wolven in het bos – schromelijk verwaarlozen?

8 augustus

=0=

 


Belofte


Eén reden dat de ruil van arbeidskracht tegen geld moeilijk inpasbaar is in de gebruikelijke semantiek van de ruil, is dat je van te voren vaak niet weet wat de arbeidskracht zal moeten doen en dus evenmin wat de koper van de arbeidskracht ermee gaat doen. De arbeidskracht belooft orders te zullen uitvoeren en geeft daarmee de beschikkingsbevoegdheid over het gebruik van de arbeidskracht uit handen. Dan hebben we het over de arbeidsrelatie tussen werknemer en de werkgever, bij opdrachtrelaties (zzp-ers bijvoorbeeld) ligt het anders. Daar is de te leveren prestatie vooraf wel bekend, in principe althans en zo niet dan hebben we met een schijnconstructie te maken.

De arbeidsrelatie plaatst de werkgever in de gezagspositie en de werknemer in de gehoorzaamheidspositie. De werkgever mag geen misbruik maken van zijn bevoegdheid, de werknemer mag geen klomp (een ‘sabot’) in de machine gooien, mag dus niet ‘saboteren’. Dat is, positief geformuleerd, twee keer een belofte, de belofte van het gezag en de belofte van de gehoorzaamheid. Juridisch spreken we van de (vage) norm van goed werkgeverschap en goed werknemerschap. Gezag en gehoorzaamheid bestaan niet zonder elkaar, net zoals je geen werkgever hebt zonder werknemer en omgekeerd. Dat de norm vaag is hoeft niet te verbazen. The proof op the pudding is in the eating, dat geldt hier bij uitstek. Deftig geformuleerd spreken we van een arbeidsrelatie als een ‘fiduciaire’ relatie. De vergelijking van een arbeidsrelatie met een huwelijksrelatie komt niet nergens vandaan en hoewel ook het huwelijk steeds vaker aspecten van een ‘ruil’ vertoont schrikken we er, geloof ik, voor terug om alle schroom te laten varen en botweg te stellen dat een huwelijk een ruil is. Het zou ook niet kloppen. Het huwelijk en de arbeidsrelatie zijn allebei amalgamen van ruil en wederkerigheid. Dat de ruil oprukt mag zo zijn, maar wat dat betekent voor de wederkerigheid is een kwestie die me veel meer interesseert.

Bij een huwelijks- en een arbeidsrelatie staat de ruil (huwelijkse voorwaarden, zoveel loon voor zoveel uur) traditioneel aan het begin van de relatie. De relatie zelf daarentegen is geen ruil, het is het nakomen van de belofte om met de belangen van de ander rekening te houden en dan geldt niet de gelijkheid maar de fairness. Wordt de relatie eenzijdig en voor de ander onvrijwillig afgebroken dan is schadeloosstelling (alimentatie, ontslagvergoeding) een voor de hand liggend middel om de zaken niet nog erger te maken. Ook dat is geen ruil, want onvrijwillig ruilen telt niet als ruil. Aan het einde van de relatie staat daarom geen ruil, maar wat dan wel? Of beter gezegd, aan het einde van de ealtie stond geen ruil, maar wat er tegenwoordig voor in de plaats is gekomen (in beide gevallen een soort ‘transitiebetaling’, een tijdelijke overbrugging om opnieuw te leren in je eigen inkomen te voorzien), is niet langer in de één of andere vorm een erkenning van de wederkerigheid die samenviel met de relatie. Het gaat niet langer om de scheiding en om het verwerken ervan, het gaat om inzetbaarheid, om ‘employability’.

De scheiding is normaal geworden, is genormaliseerd, zo niet de norm zelf. Bijgevolg is elke relatie die niet uitdrukkelijk contractueel rechten en plichten heeft vastgelegd terechtgekomen in een juridisch grijze zone, waar de macht van de ruilrelatie betere kaarten heeft dan de wederkerigheid en het geven en nemen dat daarbij hoort.

Het is niet zonder reden dat de zzp-er veelal niet weet waar ze aan toe is en dat we zoeken naar het criterium om de schijn-zzp-er te onderscheiden van de ‘echte’, en het criterium toch niet vinden. Vermoedelijk moeten we het ook niet zoeken bij de echte of onechte zzp-er. We moeten het zoeken in de arbeidsrelatie die van karakter verandert, weg van de belofte en het duo van gezag-gehoorzaamheid en op weg naar het contract en het duo van tempo-prestatie, weg van de fiduciariteit waar je elkaar niet voortdurend de loef hoeft af te steken en op weg naar de deal die pas geslaagd is als je de ander zoveel als mogelijk het vel over de neus weet te halen. Bovendien, wat maakt het uit in de praktijk, wat maakt het uit als de ideaaltypische arbeidsrelatie, die je als zodanig toch niet vindt, wordt vervangen door de ideaaltypische ruilrelatie, die je evenmin vindt? Op de werkplek zou ik het niet direct weten hoewel het me hoogstwaarschijnlijk lijkt dat de verhoogde arbeidsintensiteit (meer arbeid in dezelfde tijd) er weer wel direct mee in verband staat – en dan hebben we het over een verschijnsel met nogal wat gevolgen voor het werk en voor de kwaliteit van de dienstverlening. Los daarvan, zodar het over beloning gaat, zou het ‘in de praktijk’ wel degelijk wat moeten uitmaken. 

Ik vraag me af wanneer de bonden erachter komen dat de heilige beheerste loonontwikkeling en de loonmatiging al lang niet meer horen bij de fiducie die je in elkaar had en wel horen bij de ordinaire strijd om de centen die zij hebben als jij ze niet komt opeisen.

6 augustus

=0=

 

Zonder

Solidariteit in de zorg kost nu eenmaal geld. Ik lees het in Trouw, in reactie op berichten over comazuipers en rokers die eigenlijk geen zorg verdienen of er gewooon persoonlijk voor moeten opdraaien. Recht op zorg veronderstelt de plicht jezelf goed te verzorgen. Dat is geen kostenargument, het is een gedragsargument. Zonder zorgzaam gedrag van de verzekerde is geen verzekering goed genoeg. Jammer is wel dat naast die ‘plicht’ de omstandigheden om je goed te verzorgen (een beetje huis, geen ongezond werk, geen permanente blootstelling aan uitlaatgassen, de lijst is lang) uit beeld zijn verdwenen. Ziekte en gezondheid zijn op weg ‘’keuzes’ te worden – en dan doet het beroep op solidariteit een beetje gedateerd aan. Ik krijg er al bijna een meewarig gevoel bij.

Geen rechten zonder plichten, het is een wederkerigheidsrelatie die begint te kraken en te schuren zodra we de wederkerigheid schrappen en er de ruil, en dus de wederzijdsheid, voor in de plaats zetten. Wederkerigheid is allerminst de regel van het gelijk oversteken, het is de regel dat ik jou help als jij in de problemen komt en jij mij helpt als ik in de problemen kom. Het kan zijn dat jij steeds in de problemen komt en ik nooit en dat dan toch de regel van de wederkerigheid niet wordt geschonden maar juist wordt bevestigd als ik jou te hulp blijf schieten. In de ruil ondenkbaar, in de wederkerigheid de ratio.

Wederkerigheid is ruimtelijk besloten (het geldt hier, niet daar, of daar anders en niet vanzelfsprekend ook voor jou) en in de tijd open (het is intergenerationeel), ruil is ruimtelijk open (je komt niet van je verplichtingen af door te verhuizen) en in de tijd besloten (er zijn geen eeuwig durende contracten en zelfs eeuwigdurende erfpachtcontracten kunnen worden ontbonden – en zijn dus niet ‘eeuwig’ – indien de bestemming van de in het geding zijnde grond wordt veranderd). In de ruil heerst de norm van gelijkheid (‘equality’), in de wederkerigheid heerst de norm van fairness (‘equity’). Bij wederkerigheid mogen prestaties en tegenprestaties worden verwacht (het is niet zeker dat ze geleverd moeten worden), bij ruil worden ze geëist (zonder tegenprestatie geen prestatie). In een geglobaliseerde wereld bestaat geen wederkerigheid en des te meer ruil, in een geglobaliseerde wereld is moet je bijgevolg de verwachtingen van wederkerigheid met een lantaarntje zoeken en kom je de ruil overal tegen. De globalisering is al enige tijd gearriveerd, ook in Nederland.

De laatste decennia zijn we getuige van een grootscheepse verplaatsing van wederkerigheid naar ruil. Intergenerationaliteit staat in het brandpunt van de aandacht, niet omdat het er is maar omdat het er, vaak stilzwijgend, was en niet meer wordt vertrouwd. Solidariteit – een typische wederkerigheidsrelatie – staat alom onder druk, tot en met het begrip ervan, een begrip dat steeds meer ofwel wordt gezocht in de sfeer van de charitas, waar het niets mee te maken heeft, dan wel in de sfeer van de opgelegde dwang te betalen voor wat anderen niet zelf kunnen en jij eventueel wel zelf had kunnen regelen, en daar heeft het ook al niets mee te maken. Niet toevallig is charitas een markt en voor de dwang tekent de overheid: tussen markt en overheid is geen ruimte voor het andere, voor het andere dat we als wederkerigheid aanduiden en waarover we, net als over solidariteit, binnenkort alleen nog in de verleden tijd zullen spreken. Weet je nog, de tijd dat iedereen dacht op jou te kunnen rekenen? De tijd zonder tegenprestatie voor, zeg, een uitkering? 

5 augustus

=0= 

 

   

Uitstel

Sommige zaken velen geen uitstel. Als er brand is of als er bij je wordt ingebroken, bijvoorbeeld. Dan verwacht je de brandweer en de politie. Sommige zaken kunnen wel enig uitstel velen, maar niet lang. Als je op je bagage wacht, of op een bestelling, als je je schoonmaakwerk hebt uitbesteed en de schoonmakers verschijnen niet, als het transport ergens in de steeds langere keten van zand tot klant hapert, dan is wachten hinderlijk of erger. Als een vakbond in de positie verkeert dat alleen nog acties lijken te werken die met de dreiging van het door niemand gewenste uitstel moeten worden gevoerd, dan zien we geen machtige vakbond, dan zien we een vakbond die in het nauw is gedrongen.

Reguliere cao’s worden nog slechts mondjesmaat afgesloten. Werkgevend Nederland heeft geen haast. Zolang er geen nieuwe cao is blijven de bepalingen van de oude gelden en dan hebben we het over bepalingen die overeen zijn gekomen in een periode van economische neergang, dan wel economische stagnatie. Aan die periode lijkt een voorzichtig einde te komen en desondanks houden de werkgevers de voet op de rem. Ze willen wel een nieuwe cao, maar dan bij voorkeur een cao waarin de lonen concurrerend kunnen worden ingezet – en dat is de ontkenning van de cao. De overheid als werkgever doet er van hartenlust aan mee. Zo is er nu een cao voor overheidspersoneel in de maak waarin de toekomstige pensioenen van werkenden en de actuele van de reeds gepensioneerden worden ingezet om de huidige arbeidsvoorwaarden te financieren. Pensioenbaten worden in ons land de nieuwe gasbaten: de overheid verjubelt ze liever dan ze verstandig te laten beheren. Het schiet niet op, op deze manier, en het heeft er alle schijn van dat de werkgevers dan wel opdrachtgevers daar beter mee kunnen leven dan de werknemers dan wel opdrachtnemers.

De ene vertragingstactie roept de andere op en daarmee verschuift het front van de eindeloos vertraagde onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden naar het front van de dienstverlening, in het bijzonder die dienstverlening die plekgebonden is en die vandaag wat waard is maar morgen niets meer of in elk geval een stuk minder. En dus zien we daar de acties ontstaan en de irritatie erover bij mensen die er wel de gevolgen van ondergaan zonder zelf aan de onderhandelingstafel plaats te kunnen nemen om de geschillen uit te wereld te helpen. Het bewierookte poldermodel bezwijkt eronder, zo het al niet ter ziele is.

Wat doen de bonden verder nog? Nu, ze voeren actie in de metaal, het laatste bastion van de reguliere arbeidsverhoudingen. En ze voeren onbezoldigd de handhavingstaken van de overheid uit, het toezicht op de naleving van wetten, regels en afspraken. Dat zou het ministerie moeten doen maar het ministerie heeft daar, kennelijk, de capaciteit niet voor. Of het ministerie heeft er geen zin, heeft wel wat anders te doen, zoals het uitroepen van de zomer bij elke voorbijkomende zwaluw.

Het uitstel dat bonden en werknemers nu her en der afdwingen zal geen afstel worden. De politiek zal ingrijpen. Het uitstel dat de werkgevers de polder opleggen – daar komt wel afstel van. Ik denk dat de politiek daar niet op zal ingrijpen. 

3 augustus

=0=

 


Gevaar


Voor de Turken zijn de Koerden een groter gevaar dan de strijders van IS. Vandaar dat de Turken de Koerden massaal aanvallen en de IS veel minder. Ze hebben een volgorde. Eerst de Koerden, dan Assad en pas daarna de IS. Je kunt zeggen van de Turkse machthebbers wat je wilt maar duidelijk zijn ze in elk geval wel. Een dubbele agenda – de afgelopen tijd werden de Turken er nogal eens van beschuldigd een dubbele agenda te hebben – is niet aan de orde. Niet bij hen althans, wel bij de Navo. De Navo heeft een andere volgorde. Eerst de IS, dan, als het eventjes kan, Assad en de rest zien we wel. De Navo laat de Turken hun gang gaan – de door de Amerikanen geleide ‘internationale coalitie’ steunde eventjes de Koerden, en steunt nu de Turken en daarmee indirect de IS – en plengt en passant een enkel traantje om de Koerden te laten weten dat ze al bijna de status van wisselgeld hebben bereikt. Bijna, en wanneer het wisselgeld zal worden uitgespeeld hangt niet van hen af. Dat heb je met wisselgeld en a fortiori met bijna-wisselgeld.

De Amerikanen steunen de Turken, de Europese landen hadden bedenkingen en hebben die, zoals te doen gebruikelijk, ingeslikt. Van de Nederlandse regering is niets vernomen en wat er afgelopen dinsdag bij de Navo is besproken is niet naar buiten gebracht. We zeggen pas wat over de internationale politiek als de Amerikanen het ons toestaan, net zoals Dijsselbloem pas wat over de centen zegt als Schäuble hem toestemming heeft verleend. Zo is er wel toestemming om de Grieken belachelijk te maken en toestemming om de Russen aan te klagen, maar er is geen toestemming om de levensgevaarlijke politiek van de VS in het Midden-Oosten aan de kaak te stellen. We doen er aan mee – stilzwijgend als het gevraagd wordt, luidruchtig als het gevraagd wordt.

De Koerden weten weer ze aan toe zijn. Vermoedelijk hebben ze dat al die tijd geweten. Dan hebben ze een voorsprong op ons. Wij liegen onszelf graag voor en doen dan net alsof we het zelf hebben verzonnen. Meer nog, die illusie houden we krampachtig in stand. We worden in een pak genaaid waarvoor steeds minder stof wordt verbruikt. Tot we de stof gewoon overslaan. Nederland gaat gebukt onder het gevaar van de nieuwe kleren van de keizer.
Nu ja, zo af en toe beslissen we wel iets zelf. Een verzoek van de Amerikanen om twee (twee!) gevangenen uit Guantanamo op te nemen wijzen we af. Met buitenlandse politiek heeft dat echter niets te maken, alleen met binnenlandse.

Wat doet Koenders eigenlijk?

2 augustus

=0=

 

Ondersteboven

In een interview met De Correspondent biedt psychiater Paul Verhaeghe een inkijkje in zijn in september te verschijnen boek Autoriteit. Hij gaat in op het verschil tussen macht en gezag en stelt: ‘Arendt maakt hierin een cruciaal onderscheid tussen macht enerzijds en autoriteit anderzijds. Macht is altijd uitgesteld geweld. Het is een ongelijke relatie tussen twee entiteiten. Autoriteit daarentegen is gebaseerd op een drieledige structuur. Een eerste persoon onderwerpt zich op vrijwillige basis aan een tweede op grond van een door hen gezamenlijk erkende derde. Die derde factor is eeuwenlang het patriarchaat geweest.’ De suggestie dat Arendt beweert dat macht uitgesteld geweld is, is onjuist, zelfs niet als we verdisconteren dat autoriteit meestal staatscentrisch als door de staat (op zijn beurt bezien als een ‘centrum’) gelegitimeerd, opgedragen of verleend gezag is omschreven.

Los daarvan, wat autoriteit dan wel is, volgens Verhaeghe, is interessant – of de ‘derde’ nu het patriarchaat, de wet, de traditie, de kerk, het charisma of de expertise wordt genoemd. Er is geen ‘derde’ meer, tegelijk geldt dat het zonder ‘derde’ niet gaat en daarom moeten we speuren naar een hedendaagse ‘derde’.

Verhaeghe heeft wel een kandidaat voor de positie van ‘derde’: het is het collectief. Hij spreekt ook over organisatie die niet hiërarchisch en piramidaal is opgebouwd maar van onderop tot stand komt, ondersteboven als het ware. Het staat er niet maar het lijkt er sterk op dat Verhaeghe aan een ideaaltypische vereniging denkt, een vereniging in zijn ontstaansfase dan, want tot dusver zijn ook vereningen nog niet erg succesvol geweest in het uitschakelen van het spookbeeld van Michels’ ‘ijzeren wet’ van de oligarchie. Dat is jammer want van verenigingen word je in de regel vrijwillig lid (van het gezin van de patriarch niet, en van de school in je leerplichtige periode ook niet) en als het in verenigingen al lastig is, hoe moeten we dan ‘autoriteit’ organiseren in verbanden die misschien bij het lid worden ervan nominaal nog net als vrijwillig kunnen worden betiteld (je werkgever bijvoorbeeld) maar zodra je de drempel over bent niet meer? En nu we het toch over Michels hebben, zou Verhaeghe er geen goed aan doen te kijken naar de opmerkingen van Michels over ‘productieve coöperaties’, het type samenwerkingsverband waar Verhaeghe veel van verwacht? Zelfs, en ook, daar gaan democratische besluitvorming en slagkracht niet goed samen (Michels, Political Parties. Kitchener, Ontaria, Batoche Books 2011 [1915]: 93-94).

Zo komen we toch weer uit bij macht, maar dit keer niet begrepen als ‘uitgesteld geweld’ maar als snelheid, de snelheid die organisatorisch de snelheid van de besluitvorming is, de snelheid waarmee het ene alternatief het andere minder aantrekkelijk weet te maken en uiteindelijk – en inderdaad: daar is snelheid het criterium – uit de arena van de besluitvorming weet te manoeuvreren.

Al is de autoriteit nog zo snel, de snelheid achterhaalt hem wel. Verhaeghe is, zoals zovelen van de grijze generatie, een kind van de anti-autoritaire periode van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Ik denk dat het anti-autoritaire uit die dagen alleen succesvol was omdat gezag altijd trager is dan ongeduld, dat het tijd nodig heeft om z’n eigen bakens te verzetten, en dat in een tijdsbestek waarin snelheid – van mechanisering en automatisering tot en met informatisering, van de telegraaf tot en met het internet en de tweet – het op alle fronten gewonnen heeft, gezag hoestend en proestend achter de feiten aanloopt. De ‘behoefte’ aan autoriteit waar Verhaeghe het over heeft is als de weemoed die het zien van beelden uit een vervlogen verleden oproept.

30 juli

=0=



Aansprekend


Over het onderzoek van Motivaction onder Turkse en Marokkaanse jongeren, eind vorig jaar naar buiten gebracht door het Ministerie van SZW, schreef ik al eerder (Aanspreken, 27 november 2014). Gisteravond werd dat onderzoek door Argos TV de maat genomen, als onderdeel van het thema ‘medialogica’. Goede uitzending, het is mooi dat Argos naast de radio nu ook de tv bedient. Een onrustbarende uitzending, dat ook. Asscher heeft het onderzoek van Motivaction overigens niet zelf besteld, dat deed Forum, en het was zo ongeveer het laatste dat Forum deed. Asscher had eerder wel een onderzoek besteld van twee antropologen (Thijl Sunier en Nico Landman) over Turkse religieuze stromingen en organisaties in Nederland. De uitkomsten van dat onderzoek bleken niet helemaal te zijn wat de minister er van had verwacht. Of het een goed of slecht onderzoek was, daarover sprak de minister zich niet uit, maar met de resultaten kon hij niets. En hij wou wat doen, want hij was ongerust, en daar werd hij weer onrustig van, daar moest wat aan gebeuren.

Je ziet het voor je. De minister bereidt met zijn ambtenaren een commissievergadering voor, de minister moet daar ferm en daadkrachtig in naar voren komen en dan heb je niks in handen behalve een genuanceerd onderzoek.

Het prutswerk van Motivaction moet als geroepen gekomen zijn. Liever een slecht onderzoek met prikkelende uitkomsten dan een goed onderzoek met uitkomsten die niet lekker bekken. Motivaction zelf wist ook wel dat het onderzoek niks waard was. De directeur van Motivaction verklaarde in de uitzending dat meer onderzoek nodig was en dat hij er tegen was geweest het onderzoek te publiceren. De eerste uitspraak is een absolute dooddoener, en de tweede ontkracht de eerste want niets is zo goed voor de kwaliteit van vervolgonderzoek als een brede discussie over het beginonderzoek en dat gaat niet zonder publicatie ervan. Niettemin, Motivaction stelde dat het ministerie de zaak naar buiten had gebracht, tegen het advies van Motivation in. Daar zullen geen onderzoeksredenen aan ten grondslag hebben gelegen. Wel politieke. Daar zullen de minister en Motivaction elkaar wel op vinden, zij het dat Motivaction politieke redenen zal hebben gehad het niet naar buiten de brengen (niet goed voor hun reputatie en zo) en de minister zal politieke redenen hebben gehad om het juist wel naar buiten te brengen (Turks-Nederlandse organisaties in de tang nemen).

Ik ga ervan uit dat het ministerie best wist dat het onderzoek van Motivaction rammelde. Er lopen daar genoeg mensen rond die voldoende van onderzoek weten om gezien te hebben dat wat Motivaction had gedaan methodologisch niet deugde. En toch bracht het ministerie het rapport naar buiten en minister Asscher liet zich interviewen door Nu.nl. Hij noemde de uitkomsten van het onderzoek ‘verontrustend’. Hij had het onderzoek ‘verontrustend’ moeten noemen, en daarom de uitkomsten ervan moeten negeren. In plaats daarvan gebruikte hij de uitkomsten om een aantal Turks-Nederlandse organisaties onder toezicht te plaatsen. Ook een motivaction, een motief om in actie te komen. Dat die organisaties in het onderzoek van Motivaction geen rol speelden (wel in het terzijde gelegde onderzoek van Sunier en Landman) mocht de pret niet drukken. Het verlies van twee leden uit de PvdA fractie in de Tweede Kamer ook niet. Dat die fractie het niet nodig achtte de minister te controleren maar in plaats daarvan van alle leden instemming eiste met de ‘lijn’ van de minister evenmin. Het ging om het effect: Turks-Nederlandse jongeren zijn niet te vertrouwen en Turks-Nederlandse organisaties al helemaal niet. Zoiets, zal Asscher gedacht hebben, blijft ten minste hangen en afstand nemen van het onderzoek van Motivaction kan morgen ook nog. Eerst scoren en een doelpunt is een doelpunt, ook al laten de beelden achteraf zien dat het doelpunt onterecht is toegekend.

De minister zelf had geen behoefte aan ‘terugblikken’. Een beschamende vertoning.

29 juli

=0=

 


Grootheidswaan

Dat men in Frankrijk zorgvuldiger omspringt met hun grote zoon Durkheim dan wij met, zeg, onze grote liberaal Treub zal niet verbazen. In Frankrijk hecht men aan verleden, traditie en eer. Wij hechten aan toekomstbestendigheid, innovatiefantasieën en rendement. Verleden, traditie en eer worden door ons met wantrouwen bejegend. Ze getuigen, ik interpreteer (Trouw, 27 juli) de curieuze directeur van de Teldersstichting, Patrick van Schie, van ‘grootheidswaan’, ook en misschien wel juist als het gaat om het verleden, de traditie en de eer van het liberale denken, waarvan Treub, schrijvend in ongeveer dezelfde periode als Durkheim, zo ’n aansprekend voorbeeld is. Ik houd het er maar op dat Van Schie als een echte handelsliberaal erg van concurrentie houdt en helemaal niet van concurrenten. Hij zal er ook weinig last van hebben – met hem in debat gaan lijkt me verspilde moeite en concurrentie en verspilling gaan volgens de liberale catechismus (niet te verwarren met het echte leven en de echte praktijk) niet samen, dat zal Patrick ongetwijfeld met mij eens zijn.

Ik moest aan Durkheim denken vanwege diens stelling dat contacten solidariteit genereren. Dat schiet Van Schie in het verkeerde keelgat. Contacten kunnen ook aan de basis staan van wrevel, van afkeer, van verwijdering, van ruzie en conflict. Kijk maar naar het huidige Europa roept onze Patrick triomfantelijk, en hoe dom ben je dan om om meer Europa te vragen? Hoe dom? Zo dom als François Hollande, schrijft Van Schie. Dat komt omdat Hollande socialist is, er althans voor doorgaat, en het komt door de communisten in Griekenland dat we zo schoon genoeg van de Grieken hebben. Minder contacten met socialisten en met communisten, dat is het recept voor een beter Europa. Als je denkt dat het zo eenvoudig is moet je wel lijden aan een bedenkelijke vorm van grootheidswaan. Van Schie denkt zo.

Het komt door het liberale onbegrip voor solidariteit. Van Schie denkt bij solidariteit aan eigenbelang (‘welbegrepen’ zal hij er vermoedelijk aan toevoegen maar iemand die niets ‘wel’ begrijpt zou dat woord eigenlijk niet in de mond moeten nemen) en eigenbelang is het meest gediend met de koelte van de berekening, en niet met de warmte van de ruzie en het conflict – waaruit overigens de nodige nieuwe contacten kunnen voortkomen die verschillen en geschillen op een nieuwe manier vormgeven. Enzovoorts. Het lijkt wel een maatschappij – Van Schie denkt bij maatschappij alleen aan handel, anderen denken dat handel niet meer dan een set omgangsvormen zijn, en dat er nog wel meer omgangsvormen zijn. Veel meer zelfs. Met de geschiedenis bijvoorbeeld. Met de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme bijvoorbeeld waar Van Schie een wel zeer treurig stemmende vertegenwoordiger van is. Het liberalisme verdient beter.

De Teldersstichting wordt met publiek geld gefinancierd. Dat moet Van Schie een doorn in het oog zijn, die afhankelijkheid van de grommende solidariteit van de belastingbetaler. Kijk, dat deel ik nou met hem. Het publieke geld dat naar wetenschappelijke bureaus of ‘denktanks’ van politieke partijen gaat zou pas gedistribueerd mogen worden als dergelijke bureaus er blijk van geven dat er inderdaad ‘gedacht’ wordt. Voor de directeur van de Teldersstichting gaat dat in elk geval niet op.

28 juli

=0=

 

 

Eerbetoon

Het door het toepassen van euthanasie bekorten van ondraaglijk en uitzichtloos lijden is een eerbetoon aan de kwaliteit van het leven. Althans, het kan dat zijn. Ronald Dworkin – ik kom zo op hem terug – verdedigde het recht op euthanasie met een beroep op precies de kwaliteit van leven. In dat geval kan euthanasie de inleiding zijn tot de ‘goede dood’, niet bij toeval de titel van een Israëlische film die buiten Israël overigens als ‘het afscheidsfeest’ aan de man wordt gebracht. Ik weet niet waarom. De goede dood is een betere titel.
Euthanasie in Israël, de regisseurs hebben wel lef. Het is er verboden en het is er taboe. De film brengt het in bespreking, haalt het uit de taboesfeer. En is in Israël een grote publiekstrekker. Elly en ik zagen hem gistermiddag, in Cinecenter. Een film voor ouderen, aan het publiek te zien. Een film over ouderen, dat in elk geval, over ouderen die in hun directe omgeving met doodgaan worden geconfronteerd, en die het nog wel eens kunnen worden over wanneer lijden uitzichtloos is maar veel minder over de vraag waartoe de ondraaglijkheid van lijden hen verplicht.

Ingaan op een smeekbede voor euthanasie of niet? En wat als het niet over een ander gaat maar over jezelf? De dokter is tegen en dat is bij euthanasie een tegenslag. De ene dokter is de ander niet en als de mensendokter het niet wil kan de dierendokter dan misschien soelaas bieden? Inderdaad, daar verschijnt een dierenarts ten tonele en hij deelt zijn enigszins verblufte gehoor mee al heel veel honden te hebben laten inslapen. Een dierenarts, het wordt er wel ingewreven. Met de kennis en de medicijnen van de dierenarts en met de kennis en de handigheid van een knutselaar die ook op hoge leeftijd nog wel een apparaatje in elkaar kan zetten dat de dodelijke vloeistof in de aderen van de patiënten kan laten druppelen zijn de technische problemen opgelost. De morele niet.

Het klinkt loodzwaar en toch is de film eerder lichtvoetig dan somber, eerder hoopvol dan wanhopig, eerder humoristisch dan tragisch. Mensen die het heft in eigen handen nemen, en vervolgens worden gesmeekt om het nog een keer te doen, want hoe verborgen je het ook doet, onopgemerkt blijft het niet. Na de eerste komt de tweede, in dit geval een vrouw die al jaren aan longkanker lijdt, voor wie de pijnstillers niet meer veel doen en die eruit wil. Haar man vertelt het, in een bijeenkomst die blauw staat van de sigarettenrook. Ach ja.

In Nederland zou er geen wettelijke belemmering zijn om bij zwaar fysiek lijden euthanasie te mogen toepassen. Of de dokter het doet is een tweede, maar verboden is het niet. In Israël wel. Het wordt, in ons land net zo goed als in Israël, pas echt ingewikkeld bij beginnende dementie. De vrouw die het overkomt verandert van tegenstander van euthanasie – van anderen – in voorstander – nu het haarzelf betreft. Haarzelf, daar gaat het om, om haar leven, haar identiteit, als moeder, en om de angst dat, die werkelijkheid van het zijn van moeder, te verliezen aan de dementie. Om moeder te zijn en te blijven, om voor haar dochter en kleindochter niet te veranderen in iemand die hen niet meer kent en herkent, in iemand die ook voor hen onherkenbaar zal worden, daarom wil ze euthanasie. Dat is dicht bij het argument van Dworkin (Life’s Dominion), het argument waarin datgene wat je geworden bent, waar je je best voor deed, wat voor jou je identiteit vormde, bedreigd wordt door ziekte en het argument waarin je de kwaliteit daarvan, de kwaliteit die je kwaliteit van leven uitmaakt, verdedigt door het leven op te geven.

Een opgave kan een lofzang op, een eerbetoon aan, het leven zijn.

27 juli

=0=

 


Val


Het schijnt in ons land praktijk te zijn geweest dat de bijstands- en werkloosheidsuitkeringen zo genereus waren dat je wel gek was dat je weer ging werken of zelfs maar nadacht over werken. Het was misschien geen vetpot maar er waren blijkbaar talloze baantjes die zo weinig opleverden dat een uitkering beter was.

Merkwaardig genoeg werd deze situatie niet de ‘werkval’ genoemd. In plaats daarvan werd gesproken van de ‘armoedeval’. En daarmee werden geen onderbetaalde baantjes benoemd waar je nooit uit wegkwam en waar dus iets aan zou moeten gebeuren. De aanval was niet gericht tegen slecht en slechtbetalend werk, de aanval werd geopend op de uitkeringen. Die moesten omlaag en, vooral, uitkeringsafhankelijkheid moest zo onaantrekkelijk worden dat je het wel uit je hoofd zou laten er een beroep op te doen. Voor het droesem dat zich alsnog meldde werd een nieuw regiem opgetuigd, een regiem van dwang en van, eindelijk, een echte armoedeval. Zit je erin dan kom je er niet meer uit. Als regel. Dat hoort ook bij een val.

Dit kabinet is er eindelijk in geslaagd het eerlijke verhaal vorm te geven: dames en heren, de armoedeval is een echte val. Nee, werk hebben we niet en een beetje fatsoenlijk betalend werk hebben we ook niet, dat moet de markt voor u doen, daar zijn wij niet voor. Wij concurreren niet met de markt, wij geven de markt vrij spel want wat de markt doet is goed gedaan. Wij zijn ervoor om u ervan te overtuigen dat u niet bij ons moet zijn want ben je eenmaal in onze handen dan klapt de val dicht. U heeft de keus: geringeloord te worden in elk voorbijkomend baantje of geringeloord te worden door ambtenaren en beambten die u de discipline zullen bijbrengen om zo snel mogelijk te sollicteren naar voornamelijk niet bestaande banen. Ik ben er van overtuigd dat de paar mensen die er nog wel in slagen uit de val omhoog te krabbelen de norm voor alle overigen zullen worden. In uitkeringenland heerst de permanente uitzonderingstoestand.

In de nieuwe Participatiewet en in de nieuwe wet Werk en Zekerheid toont zich dit kabinet als het meest neoliberale van de laatste decennia. In die wetten wordt tot uitdrukking gebracht dat de overheid niets kan en niets mag, behalve de markt dienen. Wat ooit begon en was opgezet als marktcorrectie is omgevormd tot marktondersteuning. In PvdA jargon heet dat dan dat dit kabinet de verzorgingsstaat heeft ‘gemoderniseerd’ en ‘toekomstbestendig’ heeft gemaakt. Daarmee drukt de partij uit dat de enige toekomst waaraan gedacht kan worden die van ‘meer markt’ – en in neoliberaal gewaad betekent dat ‘minder overheid’ – is.

Wat begon met Wim Kok (‘werk, werk, werk’ en even later ‘banen, banen, banen’) is de mantra geworden van ‘markt, markt, markt’. Werk is in dat kader in plaats van een programma een excuus, een excuus dat de werkenden in het gareel houdt en de niet-werkenden met een soort sociale zekerheid confronteert dat, in de woorden van Gijsbert Vonk, hoogleraar socialezekerheidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, ‘hen neerdrukt en geen perspectief biedt’ (geciteerd in het artikel Vangnet vertoont steeds meer gaten, dagblad Trouw, 25 juli: 16).

CNV-voorzitter Maurice Limmen constateert in het Parool van gisteren dat flex en medezeggenschap niet samengaan. Flex is de toekomst van alle werkgelegenheid dus tel uit je winst. Medezeggenschap? Ik zou maar uitkijken. En in zojuist het aangehaalde artikel in Trouw wordt het risico van flex, samen met tijdelijk, nog eens aangezet. Flex en tijdelijk houden steeds vaker in – zeker met de nieuwe wet Werk en Zekerheid als kader – dat je niet continu een heel jaar achtereen kunt werken, maar bijvoorbeeld slechts acht of negen maanden. In de berekening van je werkloosheidsuitkering worden die maanden echter als een heel jaar geteld, met als gevolg dat je geen percentage van je werkelijke loon als uitkering krijgt maar een gecorrigeerd percentage, niet x procent van 1500 euro bijvoorbeeld maar, als je acht maanden hebt gewerkt in plaats van twaalf, x procent van 1000 euro. Hoe lang je dat krijgt? Ook daarover geen misverstand: zo kort mogelijk en zo min mogelijk vrij besteedbaar.

En dan mag je nog in je handen knijpen want als je in de bijstand komt mag je, als tegenprestatie en op jouw beurt, de gemeente bijstaan in het gezond houden van de gemeentelijke financiën – door net te doen alsof een vernedering geen vernedering is en dwang geen dwang en dankbaar taken te verrichten waar jij niets aan hebt, die een val zijn voor jou, en een zegen voor de gemeentekas. ‘Participatie is voor veel bijstandsgerechtigden synoniem geworden voor dwang’, meent, opnieuw, Gijsbert Vonk.

En dat alles met de zegen van mijn partij, de PvdA. Het doet me pijn maar na deze zoveelste demonstratie van marktfetisjisme moeten onze wegen zich scheiden.

26 juli

=0=

 


Post


Het is niet voor de eerste keer dat ik een aanval zag op de dwaze praktijk van ‘intellectueel eigendom’ (het is geen eigendom maar een tijdelijke afweer van pottenkijkers en hoewel de ontwikkelings- en productiekosten van het erin besloten gedachtengoed hoog kunnen zijn, zijn de reproductiekosten nul) maar de wending die journalist Paul Mason eraan geeft in zijn boek Postcapitalism dat op 30 juli gepubliceerd zal worden bij Allen Lane (een overzicht van de erin verwerkte ideeën is te vinden in The Guardian van 17 juli) is opwekkend. De basisgedachte is dat informatie geen tekorten kent (en dus ook niet behept is met een idee van schaarste tegen de achtergrond van een altijd dreigend tekort) maar dat het overvloedig is en dat daarom elk monopoliseren van informatie (het ‘intellectuele eigendom’) roeien tegen de stroom in is. Het is een fraai voorbeeld van ‘productiekrachten’, van de productiekracht informatie, waar de heersende ‘productieverhoudingen’ (het intellectuele eigendom) tegen te hoop lopen en toch het loodje zullen zeggen. Het kapitalisme zal worden verslagen door iets dat dynamischer is – Mason schrijft geen communistisch maar wel een postkapitalistisch manifest – en dat dynamische is de informatietechnologie die veel werk overbodig zal maken, die grote organisaties overbodig zal maken, en die de door en door sociale productiekracht kennis op het voetstuk zal plaatsen dat ooit aan het moderne eigendom vergeven was. De toeëigening neemt het initiatief over (voor de romantici onder ons: terug) van het eigendom.
Marx dus, en inderdaad, Mason vestigt weer eens de aandacht op dat kleine stukje uit de Grundrisse dat als het ‘machinefragment’ bekend is geworden (in de editie van uitgeverij Dietz, Berlijn 1974, te vinden op de pagina’s 582-600), het fragment dat de ‘arbeidswaardetheorie’ relativeert en contextualiseert, met als voornaamste argument dat door de grootschalige toepassing van machinerie in het arbeidsproces arbeid steeds meer wordt vervangen door, inderdaad, kennis, dat kennis niet privé is maar door en door sociaal en dat het sociale karakter van kennis (de ontwikkeling van het maatschappelijke individu, schrijft Marx op pagina 593) blijkt uit het feit dat de algemene maatschappelijke kennis zich als directe productiekracht ontpopt. Het kapitalistische probleem dat hij in dat verband signaleert, is dat voor de eigendomsverhoudingen waarde nog altijd gestolde arbeid is (vandaar de almaar toenemende intensiteit van de arbeid, vandaar de extensie van arbeid in het domein van de ‘vrije tijd’, vandaar het onophoudelijke gejeremieer over ‘arbeidskosten’ en, de ontmoedigende discussie van vandaag, het afschaffen van ‘ouwelullendagen’), terwijl de productiviteit niet in die klopjachten te vinden is maar in de vrijmaking van kennis, in de vrije circulatie van kennis, in de informatie die je kunt delen zonder er zelf minder van te worden – eerder het omgekeerde. Kennis is altijd al gedeeld en de ontwikkeling van nieuwe kennis komt neer op meer delen, niet op minder delen – zoals in de ideologie van het intellectuele eigendom.

Mason heeft gelijk. Er wordt teveel kennis onder de pet gehouden (en dus is kennis tegen alle logica in ‘schaars’), er wordt teveel aan informatievervalsing gedaan (en dus is betrouwbare informatie duur), en het komt allemaal omdat we kennis en informatie krampachtig proberen te dwingen in het keurslijf van het eigendom. Dat keurslijf is de wet. De economie die wij kennen wordt door de wet in het zadel gehouden - Mason hoopt op een omkering van die regel. Ik heb in het artikel in de Guardian niets gevonden dat die hoop kan schragen. We vernietigen rijkdommen om de eigendomsregel van de waarde koste wat kost – een terechte zinswending in dit verband – te bewaren. Iedereen die op z’n klompen aanvoelt dat onze zelf geschapen schaarste op deze wijze wel erg duur wordt betaald. Met uitzondering van de politici aan wie het inititatief van de wetgeving hebben gegeven. Die zien geen alternatief. In onze Dijsselbloem komen niet voor niets Thatcher (There Is No Alternative) en Taylor (The One Best Way) samen.

Technocratie is de vijand van technologie.

24 juli

=0=

 

 

Verzoek

Dat ons land een Commissie van Aanbestedingsexperts kent weet ik pas sinds vandaag. Het is een commisie die klachten over aanbestedingen afhandelt en dat doet door met een advies of een bemiddeling te komen. De commissie valt onder Economische Zaken, bestaat nu ruim 2 jaar en is ‘een organisatie in ontwikkeling’. Dat staat in een evaluatie en in de Kamerbrief die Kamp met de evaluatie aan het parlement zond. ‘In ontwikkeling’ is zo’n term waarmee je alle kanten op kunt en wie de moeite neemt de evaluatie te lezen zal zien dat het inderdaad alle kanten op kan. Een nuttige commissie kortom, een commissie met doelstellingen en een commissie die wel uit onmacht maar niet uit macht met de vuist op tafel kan slaan. Verdere professionalisering, lees ik, is wenselijk.

Het zal wel aan mij liggen maar soms heb ik het boze vermoeden dat evaluatierapporten al klaar liggen voordat ze geschreven zijn. Altijd goed, tenzij het om professionalisering van de overheid als opdrachtgever gaat want de kennis om goed aan te besteden heeft de overheid niet, wil de overheid niet hebben, zoekt de overheid in de markt, vindt het niet in de markt en besluit daarom tot meer markt, en als de markt niet levert kan dat niet door kennis bij de overheid worden gecorrigeerd omdat de markt het beter weet. Dat strekt zich uit tot en met onze commissie: de overheid kan het niet en moet een beetje worden geholpen, met advies, met ‘bemiddeling’.

Schoonmaakreus OSB wil een uitspraak van de commissie. Anders zal OSB niet meer met de minister (Asscher in dit geval) om tafel gaan zitten en ook zal OSB geen informatie meer leveren. Is er iets fout gegaan met een aanbesteding? Nee, dat kunnen we zo niet zeggen. Het probleem van OSB is niet de aanbesteding, het probleem is de niet-aanbesteding. De minister gaat van een paar duizend schoonmakers ambtenaren maken en voor het werk dat de betrokken schoonmakers zullen verrichten is dan geen aanbesteding meer nodig. Dat vindt OSB niet eerlijk, meer nog, het is ‘broodroof’.

Mijn vermoeden is dat OSB geen advies wil maar bemiddeling. Het aanbestedingencircus is er voor om bedrijven een kans te geven om uit de staatsruif te eten. Hoe groot de staatsruif moet zijn is een geheel andere kwestie. Daarom vermoed ik dat OSB aan de foute deur aanklopt. De commissie is er niet om klachten over niet-aanbestedingen aan te horen en er een oplossing voor te zoeken. Als OSB vindt dat de minister zijn bevoegdheden overtreedt dan moet OSB zich vervoegen bij de Tweede Kamer of de bestuursrechter opzoeken. Aan de commissie vragen zich in de politiek te mengen of in het recht is een rare schuiver en kan alleen voortkomen uit de gedachte dat de overheid er is om de markt te dienen.

De overheid zelf denkt dat overigens ook steeds vaker, en vaker dan goed is (de Groene van deze week heeft er een mooi onderzoeksartikel aan gewijd, met als thema de altijd mislukkende, altijd veel duurder uitpakkende, ICT-avonturen van de overheid, avonturen die de overheid heeft ‘aanbesteed’ – en nu ook, met Stef Blok als inspirator, de toetsing aanbesteedt). Het dwaze verzoek van OSB – de overheid mag nooit van de markt terugnemen wat het er ooit aan heeft afgestaan en een overheid die eens liever opdrachtgever dan werkgever speelde moet dat tot in lengte van dagen volhouden, moet daar zonodig toe veroordeeld worden – zou, ten langen leste en desondanks beter laat dan nooit, voldoende aanleiding moeten zijn tegengas te geven.

23 juli

=0=

 



Prijsafspraken


Prijsafspraken tussen aanbieders zijn verboden. Zijn prijsafspraken tussen vragers dat ook? Merkwaardig, daar gaat het nooit over. En hoe zit het met prijsafspraken tussen vragers en aanbieders samen? Die komen voor, uitgebreid zelfs. Denk maar aan de cao.

Ik kwam de afkorting caoo tegen. Dat is een collectie arbeids- en opdracht-overeenkomst. Om redenen die mij niet helder zijn is de Autoriteit Consument en Markt van mening dat een collectieve overeenkomst tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers een verstoring van de concurrentie is en daarom niet mag.

Daar zit een beeld in van wat een markt is, of beter van wat een markt representeert. Welk beeld? Ik denk het beeld van een markt waarin van elkaar onderling onafhankelijke aanbieders en van elkaar onderling onafhankelijke vragers tezamen de prijs van een goed of dienst bepalen. Het beeld van een markt waar vragers bij gegeven kwaliteit zelf wel kunnen bepalen wat zij bereid zijn te betalen en waar de aanbieders, bij gegeven prestatie, zelf wel kunnen bepalen hoeveel zij daarvoor willen hebben. Je kunt altijd nee zeggen en van de transactie afzien. De exit-optie dus. Sommigen hebben meer exits dan anderen en sommigen hebben helemaal geen exit – tenzij honger lijden, je rekeningen niet meer kunnen betalen, geen krediet meer kunnen krijgen allemaal tellen als zaken waar je voor kunt kiezen, als exits dus.

Kijk je naar zo’n markt dan kun je daar de nodige informatie aan ontlenen over wat gangbaar is, welke marges er zijn en welke risico’s (kans van slagen, kans van falen) je moet nemen als je overweegt je op die markt te begeven. Vragen over wederzijdse en onderlinge onafhankelijkheid spelen hier niet. Je observeert, je calculeert, je doet wat of je doet niets, en je weet dat wat je ook doet of laat je van afhankelijkheden aan elkaar hangt.

Onderlinge en wederzijdse onafhankelijkheid zijn ficties. Er zijn prijsleiders, prijszetters en prijsnemers en het onderscheid ertussen licht je toe aan de hand van de mate van afhankelijkheid. De didactiek van de volledige concurrentie kan je daarbij, als referentie of nuloptie of default van pas komen. Wanneer je vindt dat iets te ver gaat of niet ver genoeg heb je er niets aan – daar heb je een beslissing voor nodig die niet uit de markt voortvloeit (de markt beslist niets) maar uit het recht, de wet, de politiek, het fatsoen. De markt is daarom didactisch nuttig, maar pedagogisch onbruikbaar en onwerkbaar. Ik denk dat de ACM daar nog niet achter is gekomen. De ACM ziet in de combinatie van zzp-ers een bedreiging van de ‘vrije’ markt. Gossie.

21 juli

=0=

 



Nergens en overal


Eerlijk gezegd was ik gisteren niet van plan iets over Nijmegen en Amsterdam te schrijven. Pas toen ik nadacht over de prettige dag die ik met mijn broer doorbracht kwam het fietsersbeeld in me op. Vraag me niet waarom. Soms moeten kleine ergernissen wat lucht krijgen, daarom. Een psycholoog zou er een familiegenealogie in vermoeden. Zelf ben ik dol op de genealogie van begrippen, zeker. Bij families zie ik er minder de lol van in. Aan de andere kant, meer hoeft echt niet en van pyschologie zal ik nooit iets begrijpen. Van de genealogie van de pyschologie als discipline weer wel, dat spreekt. Daar zou een pyscholoog opnieuw iets in vermoeden, ongetwijfeld, en toch, nee, dank u. Mijn broer bericht me overigens dat er in Nijmegen wel degelijk op de stoepen wordt gefietst. Overal en nergens, maar afgelopen vrijdag waren nogal wat stoepen bezet door de voorbereidingen op de Vierdaagse. Van die dingen. Ik dwaal af.

Ik had willen schrijven, en zal dat nu doen, over een boek dat ik kort geleden cadeau kreeg van mijn dierbare vriend Rypke. Het boek draagt als titel Nowhere, de schrijver is Thomas Berger en hij schreef het in 1985, in een jaar dat er nog geen internet bestond, en geen sociale media – anders dan de dwang van de goede en slechte gewoonte. Mijn broer dacht dat de titel naar Utopia verwees, maar zelf denk ik dat het niet om utopia gaat maar om een atopie van het dagelijkse leven, om een plek en een tijd dus die misschien wel afbakeningen kennen maar niemand die weet wanneer een baken een baken is, wanneer een baken een functie is dan wel een vorm, een vorm of een medium, of een baken wel een vorm heeft of toch als medium circuleert, zoals geld als krediet circuleert wat ook de vorm van geld is, terwijl het medium vormonverschillig kan zijn maar nooit vormonafhankelijk, of – andere woorden voor hetzelfde – wel onbegrensd en toch niet grenzeloos, een plek en een tijd kortom, die zich nergens en overal voordoen.

Noem het maatschappij, de verwachtingen over verwachtingen en de test erop in wat we doen en laten, toejuichen en afkeuren, aanmoedigen en ontmoedigen, onderzoeken en juist niet, kritiseren en met een taboe bedekken. Het is alsof je je afvraagt wat thuis betekent en zodra je je dat afvraagt zal thuis nooit meer hetzelfde betekenen. Alsof je half wakker wordt uit je slaap en niet weet waar je bent, alsof je niet kunt beslissen of je droomde, een nachtmerrie had, of dat je te zwaar had gegeten, of dat het tijd is om op te staan.

De roman is een klein juweel. Net zoals bij mij Amsterdam meeloopt als ik in Nijmegen ben, loopt bij de hoofdfiguur in de roman New York mee in zijn beleving van zijn wederwaardigheden in een klein land in Europa, een land dat we niet op de kaart vinden. Evenmin vinden we de buurlanden op de kaart, de landen die nodig zijn als contrast en complement. Dat heb je met een atopie, het is ongetwijfeld niet grenzeloos maar het komt niettemin behoorlijk onbegrensd over. Het is een merkwaardig land. Tegelijk is het een herkenbaar land. Het is het land waar we uit voorkomen en waar we naar op weg zijn, het land waar feiten te bewerkelijk worden geacht om aan te beginnen en waar meningen hoogtij vieren, tot in de officiële encyclopedie aan toe. Niemand die de encyclopedie leest en de openbare bibliotheek, gedreven door een functionaris die er prat op gaat niet te kunnen lezen, heeft z’n boeken van de hand gedaan.

Weggegeven aan passanten, één per passant en omdat toch niemand leest (de scholen zijn omgevormd tot bioscopen) zijn die boeken een wandversiering voor wie er prijs op stelt en anders is het ook goed. Er is recht, maar geen strafrecht (de politie arresteert, procedeert, en straft) en het civiele recht werkt omgekeerd aam wat we gewend zijn. Krijg je een dakpan op je hoofd, dan ben jij schuldig omdat je de reputatie van de bewoner van het huis benadeelt. Je kunt het bewonersjustitie noemen, of huiseigenarenjustitie en dan wordt het al een stuk begrijpelijker. Ik haal maar een enkele krent uit de pap.

We kunnen media toevoegen wat we willen, we kunnen vormen vermenigvuldigen en differentiëren, de functies van de atopie die wij maatschappij noemen blijven hetzelfde. Daarin schuilt de herkenbaarheid. Mensen blijven bij de les, houden anderen bij de les, zetten de lessen om in gewoontes, zeden, regels en opinies en zo heb je zonder sociale media wel degelijk het sociale medium. Bovendien, geen land zonder uitsluiting. En in het vreemde land dat in Nowhere wordt verbeeld is niet alleen alles anders dan in New York (er is, merkt de hoofdpersoon een paar keer, nergens publiek), wat ook anders is, is de uitsluitingsgrond. Het zijn de blonde mensen die het naar de heersende opinie hebben gedaan en die daarom onderaan de maatschappelijke ladder staan. Tot ze in verzet komen, een nieuwe machthebber in het zadel helpen – en even ondergeschikt blijven als voorheen. Het vuile werk moet ook gedaan worden, per slot van rekening.

In De Groene van afgelopen week kom ik een briefwisseling tegen van drie mensen (Mercedes, Annette, Stephan) over wat het betekent zwart te zijn in een witte maatschappij. Een kok die een biefstuk zou bakken zou die van Mercedes rood, van Annette medium en van Stephan doorbakken moeten opdienen, zou van ‘structurele’ en ‘institutionele’ receptuur moeten doorschuiven naar ‘culturele’ en op ‘persoonlijkheid’ gerichte receptuur. Hun blond is ons zwart, zoiets en de verklaring moeten we ofwel in meer structurele oorzaken zoeken (Mercedes) ofwel in meer culturele (Stephan), ofwel – altijd handig als je er niet helemaal uit bent en wel wilt blijven zoeken naar een perspectief om het gesprek op gang te houden – in het midden (Annette). Als ik Nowhere als leidraad neem is een keus in deze precies de valkuil waar je niet in terecht moet komen. Ga maar na. Alle bewoners van ons nergens-en-overal land zijn blond. De meeste inwoners, echter, verven hun haar. Niet alle mensen doen het en dat zijn de blonden, die, vanwege hun weigering te doen wat je moet doen om ‘geïntegreerd’ te lijken, worden uitgebuit, geminacht, op achterstand gezet, en die zich in hun achterstelling moeten leren schikken of in (nogal vruchteloos, daar niet van) verzet moeten komen. Maar, ze hebben ervoor gekozen hun haar niet te verven, ze hebben ervoor gekozen niet te ‘integreren’, dus waar hebben ze het over met hun onvrede? Ze kunnen, als ze er niet te beroerd voor zijn, alsnog op elk moment besluiten hun haar te verven, zich van hun blondheid te ontdoen, en is het dan niet zo dat als ze volharden in hun blondheid ze dat zelf zo willen, en de consequenties ervan gewild hebben?

Integreren (‘succes hebben’) in een land houdt in dat je de geschiedenis ervan, en inclusief de naargeestige en beschamende kanten en episodes van die geschiedenis, tot de jouwe maakt, dat je er niet buiten staat, dat je er een mening over kunt hebben (goed of slecht of onverschillig) maar steeds zo dat ook jij deel hebt aan die geschiedenis, dat het ook jouw geschiedenis is en niet alleen die van hen, van de witten, of van de mensen die hun haar wel hebben geverfd. Vanuit het standpunt van rechtvaardigheid is dat veel gevraagd, en vauit datzelfde standpunt is het zelfs te veel gevraagd. Het treurige is dat het standpunt van de maatschappij niet dat van de rechtvaardigheid is (dat zouden we ‘structuur’ mogen noemen) en dat we voor onze onvrede over de gebrekkige rechtvaardiging daarvan niets anders kunnen doen dan met elkaar botsen in meningen, argumenten, en verklaringen (en dat noemen we dan ‘cultuur’).

Je moet wel vragen en niet overvragen en je weet nooit waar het vragen overgaat in overvragen. Je bent nergens en overal, wij zijn nergens en overal, en we zitten pas echt in de nesten als niemand meer wat te vragen heeft.

20 juli 

=0=

    


Ordo of neo?


Goed, er is dus een overeenkomst met de Griekse premier, Jeroen heeft zijn prijsje in ontvangst genomen en Rutte heeft weer een verkiezingsbelofte gebroken. In de kern dan, zei hij er nog bij. Hij had misschien willen zeggen dat verkiezingen het equivalent zijn geworden van beloften die je niet kunt nakomen. De Grieken zijn er nu van op de hoogte en in Brussel gaat men er van uit dat Podemos het ook wel zal begrijpen. Het ‘eerlijke verhaal’ is dat de uitslag van de verkiezingen er weinig toe doet.

Is er nu een ordo- of een neoliberaal dictaat uit de bus gekomen? Neoliberaal zijn ongetwijfeld de privatisering, de deregulering, en de ‘structurele hervormingen’ die er alles bij elkaar voor zullen zorgen dat arbeid en sociale zekerheid de rekening betalen. Daarbij is, er is werkelijk weinig nieuws onder de zon, het controleren van het aanbod van geld het instrument. De geldkraan van de ECB, als het ware. Wil er iets van het dictaat terechtkomen – de kansen erop zijn onthutsend klein, even onthutsend klein als het verantwoordelijkheidsbesef van de politici die dit hebben bekokstoofd zonder zelfs maar na te denken over de kans van slagen van hun nieuwe wangedrocht – dan heb je een sterke staat nodig, een staat zoals in de ideologie van het ordoliberalisme. Een neoliberale staat zal slechts de corruptie dienen, de corruptie van het Griekse politieke bestel dan wel de corruptie van het aankloppen bij de grote zakenbanken, dan wel – de meer waarschijnlijke uitkomst – een droef stemmende combinatie van de twee. Ik vernam, even tussen haakjes, gisteravond in een uitzending over onze pensioenfondsen dat de vlekkeloze Jeroen onder meer de frauduleuze Goldman Sachs bank inschakelt bij het naar de beurs brengen van ABN-AMRO. Waar de zedenmeester zo’n steek laat vallen kunnen andere concessies aan roekeloze banken en oncontroleerbare schaduwbancaire transacties niet uit zijn gebleven. Er loopt, zou ik denken, een rechte lijn tussen deregulering en fraude.

Een sterke staat is nodig om te voorkomen dat de Grieken behalve de ambtelijke corruptie ook nog de corruptie van de deregulering krijgen. Een sterke staat in de zin van een staat die z’n eigen beslissingen niet laat dicteren door externe invloeden zoals de ‘financiële markten’ of de ‘economie’. Een ordoliberale staat kent slechts eigen dictaten, geen dictaten van buitenaf. De VS komen een eind in de richting en Duitsland, de bakermat van het ordoliberalisme, schurkt er op z’n minst tegenaan. Dat is de paradox in het verhaal. Om de autonomie van de staat te garanderen moet je groot en sterk zijn. Kleine staten, zoals Nederland en al helemaal Griekenland, zijn niet groot en sterk en hun staten zijn het ook niet. Nederland beseft dat al heel lang – het is niet voor niets dat wij in het pre-eurotijdperk de schaduw van Duitsland zochten en ons altijd in het Duitse beleid voegen – en in Nederland werd daarnaast ook lange tijd beseft dat het alternatief voor, of beter: de opvolging van, Duitsland de naam van de EU droeg.
DE EU had voor Griekenland de schaduw moeten zijn die Duitsland al decennia voor ons is. Dat had op z’n laatst bij de toelating van dat land tot de euro geregeld moeten zijn. Het werd niet geregeld. Integendeel. Zowel Duitsland als Nederland hebben ingezet op een beleid dat hun exportpositie – tegen de afspraken in maar sterke economieën mogen afspraken breken – versterkte, met als voorspelbaar gevolg dat onder meer de Grieken werden opgezadeld met een importoverschot, en met de schulden die worden aangegaan om dat overschot te financieren. Los van de moraal, zulk beleid is eerder neoliberaal dan ordoliberaal.

De Grieken krijgen nu niet alleen voorgeschreven wat ze moeten doen maar ook hoe ze het moeten doen. De EU neemt de regie over. Dat is noch ordoliberaal, noch neoliberaal. Het is autoritair liberaal. De EU had ooit de kans zich in ordoliberale richting te ontwikkelen, gegeven een politieke unie, gegeven een Europese staat. Niet mijn ideaal, maar leefbaar. Een doenlijk, nog tot voor kort. De EU had de VS van Europa kunnen worden, moeten worden, met één munt. Het was een kans, de Europese politici hebben hem achteloos uit hun handen laten vallen. Die kans is in de jaren negentig gemist en sinds die tijd neemt de afkeer van het politieke project Europa toe. Ik heb me daar lang tegen verzet. Ik geef het, na de deconfiture van de Griekse staat en van de Europese politiek dit weekend, op.

14 juli

=0=
         



Mag het ook bloeden?


Dat pond eigen vlees van zijn schuldenaar waar Shylock recht op had indien de schuldenaar in gebreke zou blijven heeft hij nooit gekregen. De schuldenaar bleef wel in gebreke maar het uitvoeren van de sanctie was minder eenvoudig dan Shylock nog dacht bij het verstrekken van de lening. Je mag dat pond er wel afsnijden, zei de rechtbank, maar denk erom dat er geen druppel bloed bij vloeit. Anders is het poging tot moord, en als we dat constateren dan ben jij de klos, met lijf, have en goed. Staat dat in het contract, dat van dat bloed? Shylock vroeg het en hij voegde eraan toe dat hij het nergens had kunnen vinden, terwijl hij toch het hele contract er nog eens op had nagevlooid. De rechtbank gaf hem gelijk in het contract, en niet in zijn uitleg dat wat niet in het contract stond ook niet van toepassing was. Er is wet en recht, en wat de wet niet uitsluit kan door het recht alsnog worden gecorrigeerd.

Shakespeare overleed bijna 400 jaar geleden. Wat in zijn verbeelding niet kon mag tegenwoordig wel. De Grieken blijven in gebreke, er wordt in hun vlees gesneden en het bloedt ook. En niet de Trojka hoeft te snijden, ze moeten het zelf doen. Daar hebben we overigens weinig fiducie in. Een schrammetje her en der, dat zouden we ze eventueel nog toevertrouwen maar serieus snijden? In eigen vlees? We vermoeden dat ze er niet de vereiste handigheid voor hebben, we vermoeden dat ze er niet de moed voor hebben, en we vermoeden ook dat ze hun eigen schuld aan hun schulden, naast alle overige schulden die ze al hebben, er niet bij zullen nemen.

De deflatie is nergens zo hoog als in Griekenland. De maandelijkse zestig miljard euro die de ECB in de economieën van de EU gooit gaan aan de neus van de Grieken voorbij, en daarmee gaat ook de hoop op een inflatoir effect ervan verloren. Inflatie zou de reële last van je schulden verkleinen. Dat is de Grieken niet gegund, zij krijgen geen lichte inflatie maar een sterke deflatie. Bij deflatie worden je schulden groter, niet kleiner. Bij grotere schulden wordt het lenen lastiger en duurder en bij voortgaande opgelegde bezuinigingen neemt de deflatie eerder toe dan af. En dus worden je schulden weer groter. Het is geen wet maar waar het redelijk gaat in de EU is de inflatie hoger dan elders, waar het minder goed gaat en het wordt deflatie waar het ronduit slecht gaat.
Je zou zomaar terugverlangen naar het Venetië van Shylock.

12 juli

=0=

 


Goed idee


Ouders met een goed idee moeten een school kunnen beginnen. Een goed onderwijsidee dan, aangevuld met een ‘financieel plan’, want artikel 23 Grondwet, dat met dit goede idee van staatssecretaris Sander Dekker eindelijk de opfrisbeurt krijgt waar we al honderd jaar op wachten, belooft dan wel gelijke bekostiging maar een goed idee zonder geld – daar begint de wakkere staatssecretaris niet aan. Stel je voor, ouders met een goed idee en zonder sponsors en zonder eigen geld belastinggeld in handen spelen, het moet niet nog gekker worden.

Het geheim van Dekker zit niet in het goede idee, het zit in het geld, in het financiële plan. De oude situatie is dat als je een goed, al dan niet verzuild, onderwijsidee had je door de staat werd bekostigd. De nieuwe situatie wordt, als de staatssecretaris z’n zin krijgt, dat als je je idee niet alleen kunt uiten maar ook nog kunt betalen of op z’n minst bereid bent er aan mee te betalen, dat jouw school dan betaald, ‘bekostigd’, zal worden en zo niet, dan niet. Is dat een goed idee? Of eigenlijk, voor wie is het een goed idee?

Waar vraagt de staatssecretaris om, behalve om goede ideeën? Hij vraagt om ‘vernieuwende concepten’. Menig onderwijsbureautje zal er een warm gevoel bij krijgen. Nu nog wat ouders erbij organiseren die zelf ook een duit in het zakje mogen doen en in elk geval met duiten over de brug moeten komen, een plan optuigen, enige marketing, een goede pr en mediatactiek, en artikel 23 voldoet eindelijk aan de geest die de staatssecretaris er altijd al in vermoedde, zij het dat hij de fles niet open kon krijgen. Het ontbrak hem aan een, zeg maar, ‘vernieuwend concept’. Nu heeft hij het concept der concepten ontdekt: het concept, ouder, dat bent u!

Nu heeft Nederland eerder een overschot dan een tekort aan ‘onderwijsideeën’ waarvan het voornaamste effect is dat er een enorme markt voor onderwijswichelaars is ontstaan en op die markt is de dienst die wordt aangeboden niet het goede onderwijs waar kennelijk behoefte aan is, op die markt is het goede onderwijsidee de dienst die wordt aangeboden. Die markt wil de staatssecretaris op zijn beurt bedienen. Mocht hij ook hier weer mee wegkomen dan is dat de zoveelste overheveling van onderwijsgelden naar leveranciers van gebakken lucht, en het is de zoveelste bijdrage aan de realisatie van een tweedeling in het onderwijs. Gefinancierd uit belastinggelden, dat is dan weer nieuw. Gek, het verbaast me niet eens meer.  

Ik geloof dat ik het idee van de staatssecretaris geen goed idee vind.

11 juli

=0=

 


Tikkertje

De Griekse regering heeft het zoveelste proefwerk ingeleverd, de beurzen staan in de plus. De beurzen verwachten een voldoende, een mager zesje ongetwijfeld, met enig misprijzen uitgereikt, maar toch. Verhofstadt vroeg een paar dagen geleden in het Europese Parlement – het Parlement dat zo fabelachtig afwezig is in de beslissingen over de euro, dat de ECB niet ter verantwoording kan roepen, dat de Commissie niet in de greep heeft, dat het IMF alleen als afkorting kent, dat de Eurogroep niet controleert – Verhofstadt nu vroeg Tsipras hoe hij de geschiedenis in wenste te gaan. Als de man die de zaak een tijdje had laten doorzieken of als de man die echte hervormingen had door weten te zetten. Het is een geschiedenisopvatting, zullen we maar zeggen.

Verhofstadt kreeg groot applaus van het Parlement. Ze vonden het maar wat mooi. Het D66 meisje naast hem in de bank gaf hem een schouderklopje. Ik gun het hem. Hoe vaak is Verhofstadt niet neergezet als clown? En hoe heerlijk moet het dan zijn het clownskostuum te mogen doorgeven aan een ander? We gaan tikkertje spelen, had Verhofstadt vooraf bedacht en jij, Tsipras, bent ‘m.

Gelet op de reactie op de beurzen vanochtend is Verhofstadt misschien wel een tikkeltje te gehaast geweest met zijn boutade. De eerste zin van het antwoord van Tsipras vond ik in elk geval zo gek nog niet. Hij zei dat in de vijf maanden dat hij premier was hij meer had moeten onderhandelen dan beleid had kunnen uitvoeren. En daar heeft hij gelijk in. Geen enkel Grieks kabinet uit de laatste vijf jaar is zo door Europa onder druk gezet om ongeveer per dag te moeten vertellen wat het ging doen en dat per dag te horen heeft gekregen dat het niet goed was. Europa, met Dijsselbloem als ijverige vaandeldrager, heeft nooit willen spreken over de balk van het eigen onwerkbare bezuinigingsprogramma en steeds over de splinter in het oog van de Grieken.

De balk en de splinter, het komt uit het boek Mattheus, hetzelfde boek dat we aanhalen als we bedroefd en berustend constateren dat de ongelijkheid binnen en tussen landen toeneemt: de landen met een exportoverschot zullen rijker worden de landen met een exporttekort zullen armer worden. Alleen als je niet nog armer kunt worden, als je naakt, vermagerd, berooid en berouwvol voor ons staat, zul je niet armer meer worden. Dat is het bezuinigingspakket samengevat en voor het overige heb je er zelf naar gemaakt. En dus is het enige probleem nu of Dijsselbloem van Schäuble toestemming verwerft het proefwerk te lezen als een bekentenis van eigen schuld of dat hij moet zeggen dat Tsipras het nog altijd heeft vermeden de hand in eigen boezem te steken. We zullen het spoedig weten. Gewoon, de beurzen in de gaten houden.

Het was beter geweest als Verhofstadt nog eens terug was gekomen op zijn grote woorden, vorig jaar, in Oekraïne, toen niet met een D66 meisje maar met een VVD jongen aan zijn zijde. Waar lijdt en leed Oekraïne aan? Nu, aan een cliëntelistisch politiek systeem, aan een oncontroleerbare publieke sector, aan een vermolmde economie en aan curieuze privileges voor een serietje oligarchen. Het zou allemaal beter worden, zei Verhofstadt vorig jaar. Hij stond ervoor. Het Parlement stond ervoor. Europa stond ervoor. We hebben er niets meer van vernomen. Wat we wel hebben vernomen is dat Griekenland aan dezelfde problemen laboreert – hij somde ze allemaal op, blazend van verontwaardiging – en dat hij, Verhofstadt, ‘concrete voorstellen’ verwacht om daar iets aan te doen.

Balk en splinter.

10 juli

   

Overnemen

Steeds vaker, lees ik, ‘laat de overheid het bewaken van onze veiligheid over aan private partijen: bedrijven, winkeliers, woningbouwcorporaties, of inderdaad buurtcomités’ (Trouw, de Verdieping, De politie, dat ben je zelf, 7 juli: 6-7). En aan docenten, aan stewards in het voetbalstadion, aan controleurs in tram en trein, aan de portier, aan het particuliere beveiligingsbedrijf (‘Inmiddels is het aantal particuliere beveiligers in Nederland bijna even groot als het aantal agenten’, zegt onderzoeker Marc Schuilenburg, geïnterviewd in het genoemde artikel), aan ambtenaren die niets met de politie te maken hebben, en aan andere ‘professionals’. Schuilenburg rept van een ‘carnaval van opspoorders en handhavers’. Ik neem aan dat hij met carnaval een ratjetoe bedoelt – of toch een gebeurtenis waarbij de burger een politie-uniform mag aantrekken en de politie een clownskostuum?

In het moderne seculiere carnaval zijn we allemaal BOA en sommigen zijn het meer dan anderen. De grenzen tussen publiek en privaat zijn vervaagd – een recent gevolg is dat burgers niet slechts burgers bewaken, maar dat burgers ook de bewegingen van de politie filmen, fotograferen, opnemen. Wie neemt hier nu wie over, gegeven een context waarin niet alleen publiek en privaat in elkaar overlopen maar ook de boven- en de onderwereld?

Volgens Schuilenburg is de verwarring begonnen in de jaren tachtig, de jaren dat we voor het eerst werden geconfronteerd met het op grotere schaal witwassen van geld (zie Justitiële Verkenningen, 2/06, Witwassen. Den Haag, Boom Juridische Uitgeverij/WODC), en de jaren dat de overheid begon met het bezuinigen op publieke uitgaven. In 1993 werd witwassen strafbaar gesteld, onder de titel van heling. Meer publieke opsporingscapaciteit was vereist, het werd minder. In een onderzoek uit 2006 werd de totale omvang van witwassen in Nederland geschat op 18.5 miljard euro jaarlijks (Unger, 2006 in Justitiële Verkenningen, o.c.: 21-33).

Dat heeft gevolgen. Met enige regelmaat duiken de laatste tijd berichten op over burgemeesters die bang zijn het niet meer te kunnen redden tegen de macht en de invloed van drugscriminelen. En verder is er uiteraard het witwassen van gelden uit prostitutie en mensenhandel, en er is de vastgoedsector (zou een AFM voor de vastgoedmarkt een goed idee zijn? Zie P. Eicholtz in o.c.: 67-75. Zeker wel, maar zo’n autoriteit is er nog altijd niet).
De jaren tachtig: zelfregulering, schaduwbankieren, globalisering, deregulering, financialisering van alles, verslonzing van de publieke sector. Een carnaval? Nee, zou ik menen, geen carnaval. Eerder een veenbrand.

8 juli

=0=




Voorspellend


‘Zes karakters op zoek naar een auteur’ is ook nu nog, een kleine eeuw nadat Pirandello het schreef, een verbazend toneelstuk. Misschien is het niet eens een toneelstuk, maar een theaterstuk met als thema het theater zelf, het theater van het leven, het leven als theater. Het is een stuk over het alsof, het alsof van ons doen en laten, alsof dat er iets toe doet, alsof wij er iets toe doen, alsof ons leven er iets toe doet – en dat we alleen door te doen alsof we allemaal een rol hebben (de toeschouwers, de toneelgroep, de technische mensen, de decorbouwers, de karakters op zoek naar een auteur – op zoek naar een rol als hun rol henzelf niet langer meer goed voor ogen staat en ze er samen niet meer uit kunnen komen), dat we alleen op basis van dat alsof erachter kunnen komen welk karakter waar hoort, erachter kunnen komen ‘wie we zijn’. Precies, dan komt het erop aan wie de rollen schrijft, wie de auteur is, dus wie ons in een rol laat groeien, wie ons de aanwijzingen geeft opdat we leren onze rol bekwaam te vervullen, opdat we door kunnen groeien van gezeglijk naar sprekend en handelend. Schrijven we zelf, of worden we geschreven? Zijn we allemaal auteurs? Auteurs die van zichzelf niet weten dat ze auteur zijn en daarom wachten, ongerust of verontwaardigd of berustend of niet-begrijpend, wachten op de auteur, op een collectief, een publiek, een gemeenschap, of op een genie, op zijn beurt wachtend op onze vraag, de vraag die wij niet kunnen stellen – waarom heb je anders het genie nodig?

Het is en blijft een intrigerend toneelstuk. Het is een zoektocht naar ‘zin’, zin begrepen als het ervaren, beleven, bewust worden en leren van de paradox van gezag. Ik herlas het, zojuist, en ik deed dat omdat ik in De Correspondent een stuk tegenkwam over predictive policing, het door de politie voorspellen van wat je van plan bent door een intentie toe te schrijven aan elk gedrag, aan afwijkend gedrag (je doet vandaag iets anders dan gisteren) in de eerste plaats. De politie is op zoek naar de zin van onze zin en de politie codeert onze zin in termen van het nemen van risico’s waar anderen wel eens last van zouden kunnen krijgen – tenzij de politie erin slaagt het niet zover te laten komen, de gebeurtenis te aborteren voordat de gebeurtenis zich kan realiseren. De mens is de mens een risico en daarom hebben we politie, die niet alleen meer ingrijpt als het fout loopt maar die ingrijpt wanneer het fout zou kunnen lopen – omdat we ons anders gedragen dan we altijd deden.

De politie wordt de auteur waar elk karakter naar op zoek is, niet omdat hij of zij zoekt maar omdat de politie ervan uitgaat dat iedereen altijd zoekt, altijd afwegingen maakt, altijd iets van plan is. Iedereen, is de veronderstelling, zoekt zijn verhaal, de politie schrijft het, door elk gedrag als risicogedrag te thematiseren. Kinderen en psychiatrische patiënten zijn soms een gevaar voor zichzelf en dan nemen we hen tegen zichzelf in bescherming, alle overigen zijn een risico. Voorheen moest er eerst een regel zijn overtreden, tegenwoordig is de regel dat iedereen altijd in staat is een regel te overtreden en dat we er vroeg bij moeten zijn om te voorkomen dat de overtreding ook plaats vindt, om uit te sluiten dat iets zou kunnen gebeuren. We anticiperen de gebeurtenis, we wachten de gebeurtenis niet af, we hinderen dan wel verhinderen het gedrag waarvan we bij veronderstelling aannemen dat het, tenzij we nu al ingrijpen, tot de onwenselijke gebeurtenis zou kunnen leiden.

Al schrijvend, zo schrijvend, gaat de politie zijn boekje te buiten en zo lang de politiek nog enigszins bij zinnen is zou ze de politie bij zinnen moeten brengen door de politie de zin in het voorspellen van ons aller gedrag te ontnemen. Dat vraagt om een minder politionele politiek dan de politiek van vandaag en dat, op zijn beurt, roept de vraag op naar wie of wat met wie of wat zo’n politiek kan schrijven, kan verwoorden – de vraag naar, inderdaad, auteurs en auteurschap, de vraag, bedoel ik te zeggen, naar gezag.

7 juli

=0=

 


Eerlijk


Een politicus die om een eerlijke politicus roept is een moraalridder zonder paard. Het paard is er, zoals het gezegde wil, met het vertrouwen vandoor. Het is het oude liedje. Als de mensen die menen alles over de centen te weten er even niet uitkomen, ligt dat niet aan hen en het ligt evenmin aan hun wetenschap en beleid, het ligt aan de moraal van de anderen. ‘Ik heb altijd gelijk’. Het is een goede roman, daar niet van, maar het is geen goede politiek. Bovendien zijn de politionele acties van toen, toen we alles wisten over het onnut van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, niet vergelijkbaar met de politionele acties van nu, nu we het beter weten dan de Grieken en hun strijd om hun eigen waardigheid.

Maar ja, de Grieken hebben geen eerlijke politici. Jeroen Dijsselbloem schreef het, gisteren in de Zondagbrief, de brief die PvdA-leden per mail ontvangen. Hij was kennelijk aan de beurt. Wat hij schrijft is zo verschrikkelijk redelijk dat ik me afvraag hoe het toch bij Zeus mogelijk is dat de Grieken daar zelf niet zijn opgekomen. Dat moet dan wel aan de zittende politici liggen en wat je ook van hen kunt zeggen, niet dat ze het eerlijke verhaal vertellen. Er is nood aan politici die dat verhaal wel durven vertellen. Eerlijke politici. Dijsselbloem hoopt dat zulke politici ‘naar voren’ zullen treden en hij hoopt tevens dat de Grieken hen zullen steunen. Daar heb je het al. De Grieken blijken de zittende politici te steunen. Weg eerlijkheid dus.

Of het eerlijk is de Grieken voortdurend hel en verdoemenis voor te houden, tot en met het gedurig inbreken in de campagne rond het referendum in Griekenland zelf – mij lijkt het niet heel eerlijk. Ik vermoed dat het als een boemerang heeft gewerkt, net zoals de bedreigingen hier, ten tijde van het referendum hier, destijds over het voorstel voor een Europese Grondwet als een boemerang werkten. Tot en met de uitslag lijken die referenda op elkaar en was het toen de vrede die in het geding was, nu is het de hijgerige Poetin. 

Het pad van een eerlijk politicus gaat niet over rozen. Dat kun je weten, als politicus, tenzij je zo in de wolken leeft dat het voelt alsof elke keer dat je in een doorn stapt je de prik niet aan jouw pad maar hun obstructie meent te mogen wijten. Zij spelen vals en hun bevolking trapt er nog in ook. Ze noemen het democratie.

Zoveel naïviteit kan niet anders dan tot frustratie leiden. Nee, niet als gevolg van geschonden eerlijkheid. Het is het gevolg, de onvermijdelijke metgezel, van hubris.

6 juli

=0=

 


Boven


Modern aan de modern ongelijkheid is niet dat er enorme verschillen in rijkdom zijn tussen landen. Modern is dat de ongelijkheid binnen landen weer in opmars is. Zoals Warren Buffett het in alle oprechtheid zei: “There’s class warfare, all right, but it’s my class, the rich class, that’s making war, and we’re winning.” Gek, zulke geluiden komen van puissant rijke mensen, van sommigen onder hen althans, van politici daarentegen hoor je er alleen iets over voor de verkiezingen, niet erna. Politici hebben de strijdbijl begraven en komen er eens politici die hem weer opgraven – Syriza, Podemos – dan houden we de oorlog koud en de muur maken we hoger en grimmiger dan de vorige.

Volgens Piketty zitten we met de ongelijkheid weer in het spoor van eind 19de eeuw. Volgens Beverly Silver (Forces of Labor; workers’ movements and globalization since 1870. Cambridge; Cambridge University Press 2003) zitten ook de arbeidsverhoudingen en zit ook de arbeidersbeweging weer in het spoor van eind 19de eeuw, en net zoals Piketty een rijke database gebruikt doet zij dat ook (het werk van de World Labor Group). Elke keer als het kapitaal de druk op de winstvoet weet te pareren door een nieuw kunstje toe te passen (ze spreekt van een ‘fix’) blijkt de voorsprong tijdelijk. Ze hecht meer geloof aan een ontwikkeling als een slingerbeweging dan als een lineaire beweging richting een finale. Er ontstaan nieuwe afhankelijkheidsrelaties met arbeid en die kunnen worden omgezet in collectieve macht. Verplaatsing van productie is zo’n kunstje, net zoals technologie die de ontregelende macht van arbeid reduceert dat is, en net zoals de verschuiving van de productie naar nieuwe producten/sectoren dat is, en net zoals de financialisering (: het productkunstje waarbij de financiële sector de reële te grazen neemt en het voortouw nam aan het einde van de 19de eeuw en aan het einde van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw) dat is.

Al is het kapitaal nog zo snel, de arbeid achterhaalt hem wel, dat lijkt me de boodschap. Let wel, een boodschap, geen wet, geen automatisme, geen zekerheid. Er is, als we Piketty en ook Silver mogen geloven, maar één zekerheid en die is dat de klassenstrijd eerder – eerst – van boven naar beneden gaat en pas dan van beneden naar boven. Buffett heeft gelijk, de rijken voeren een klassenoorlog. Maar dat ze winnen is altijd weer een tijdelijke zaak. Zoals Silver betoogt (leunend op Polanyi in het bijzonder) gaat een profijtelijk kunstje onvermijdelijk gepaard met nieuwe afhankelijkheden én meestal ook met een dalende legitimatie van de in het zog van het kunstje groeiende ongelijkheden.

We zien het in Griekenland, we zien het in de EU. Alleen de politici zien het niet en de bonden zijn de weg kwijt. Links betekende ooit beweging en momentum. Nu staat links gelijk aan versplintering en verwarring. Silver – en dat is een reusachtig compliment – strijdt tegen de verwarring. Daar zou links z’n voordeel mee kunnen en, als je het mij vraagt, ook moeten doen.

5 juli

=0=
 


Afvalrace


De meeste mensen zullen het als een verrassing beleven maar mijn partij, de PvdA, gaat de komende verkiezingen winnen. Verkiezingen worden gebroken en gemaakt door politieke leiders en daarom heeft een commissie van de PvdA nu al het profiel van de leider opgesteld. In één moeite door, zeg maar, want toen het profiel voor kandidaat-volksvertegenwoordigers er eenmaal was, bleek het formuleren van enige extra eisen voor de leider niet heel erg ingewikkeld.

Hetzelfde maar dan beter, en dus nog beter in het vertalen van sociaaldemocratische waarden in politiek handelen, nog aansprekender in de media, een nog betere politieke antenne, nog ambitieuzer en vasthoudender, nog beter verbonden met de leden en ook nog met de samenleving, nog gezaghebbender door kennis van zaken, nog beter in samenwerking, nog meer leidend en dienend tegelijk, nog sneller in het verwerken van informatie, nog verbindender, nog integerder. En niet alleen hetzelfde en beter, ook nog wat anders: ‘De lijsttrekker is het boegbeeld van de partij, zowel tijdens als na de verkiezingscampagne. De lijsttrekker van de PvdA is de beoogd politiek leider van de partij. Hij of zij heeft een duidelijke visie over de toekomst van ons land en wat de rol van de sociaaldemocratie daarin is. Hij of zij brengt deze visie gezaghebbend over. Uiteraard dient de lijsttrekker dus over alle bovenstaande competenties te beschikken. Maar voor de lijsttrekker geldt uitdrukkelijk dat hij of zij een sociaaldemocraat in hart en nieren is en een aansprekende persoonlijkheid met grote politieke ervaring, nationaal en internationaal.’

De commissie die deze volzinnen wist te produceren bestond uit zeventien streng geselecteerde wijzen, onder wie de altijd aanwezige Felix Rottenberg, dezelfde die eerder al de structuur van de PvdA opfriste. Geen structuur zonder leiderschap, en kijk, nu is ook dat vastgelegd. En profile, als het ware. Hij kijkt ons nog net niet recht aan maar ook uit een profielbeeld valt wel op te maken wie het niet kan worden. Want hoeveel persoonlijkheden met een grote politieke ervaring, nationaal en internationaal, herbergt de partij nu helemaal? Samsom, concludeert dagblad Trouw vandaag, valt af, wegens gebrek aan internationale politieke ervaring. Asscher ook, vanwege hetzelfde gemis. De totale zittende fractie valt af.

Indien Obama, Hollande, Merkel, Cameron zich in de aanloop naar hun leiderschap aan deze commissie hadden moeten presenteren dan waren ze allemaal afgevallen. Geen internationale ervaring en zo. Ja, nu wel, maar toen, toen het erop aan kwam, niet en dus niet goed genoeg. Rottenberg weet het beter. Hij had Hillary geadviseerd, al in 2008, en DSK, om Hollande van de troon te stoten en voor Duitsland en Engeland had hij het ook wel geweten. Ik geloof dat in die landen interne partijstrijd nog een rol speelt. In de polder van Rottenberg hebben we daar, in het openbaar dan, geen behoefte aan. Wij hebben liever een commissie.

Als de Amerikanen, de Fransen, de Duitsers en de Engelsen zich aan het profiel van Rottenberg hadden aangepast dan had de wereld er nu anders uitgezien. Zo, zal Rottenberg hebben gedacht, schrijf je geschiedenis. Geschiedenis gaat niet over het verleden, geschiedenis gaat over de toekomst en de toekomst moet niet zozeer anders als wel beter. De opgave is ‘beter’ te profileren als ‘anders’. Toekomstbestendig, dat is het woord. Daar gaat het om. Geen speld tussen te krijgen.

Zou de commissie aan Dijsselbloem hebben gedacht? De man van de scheiding van het hoe (van hen) en het wat (van ons) in het onderwijs, de man die als voorzitter van de eurogroep zowel weet van het wat als van het hoe (allemaal van ons) en die bereid is, mandaat of niet, beide dwingend op te leggen, wat de kiezers en andere Grieken er ook van denken?

Gelukkig gaat de commissie daar niet over. De commissie heeft er alleen voor gezorgd dat de partij er ook niet over gaat. De media, die gaan er over. Alleen al daarom vermoed ik dat de commissie inderdaad Dijsselbloem in gedachten heeft voor het leiderschap. De commissie wil meer van hetzelfde. Politiek is, als het überhaupt nog iets is, niet meer van hetzelfde. Bestuur, dat is meer van hetzelfde. De commissie heeft gekozen voor bestuur als de hoofdprijs van de politiek. In de afvalrace voor het leiderschap valt de politiek af. Arme PvdA.

4 juli

=0=

 

Speuren

Informatie is oorlog. Als we het eerder nog niet wisten dan nu toch wel, nu onthuld is dat onze bondgenoten twintig jaar geleden liever informatie ‘deelden’ met de Serviërs dan met ons, laat staan met de Bosniërs. Voor ons hadden ze bedrog in de aanbieding, voor de Serviërs een vrijgeleide, of althans een functioneel equivalent ervan. Waren we in staat geweest in hun inlichtingennetwerken te infiltreren dan hadden we het geweten.

Inlichtingendiensten doen het over en weer, de onze was er kennelijk niet capabel voor. De interessante vraag is wat er gebeurd zou zijn als we het wel hadden geweten. Gelet op de reactie van de minister van Defensie is het antwoord dat er weinig gebeurd zou zijn. Ze wil het bedrog graag uitgezocht zien maar dan wel in samenwerking met dezelfde bondgenoten die ons destijds een oor hebben aangenaaid en dat sinds die tijd ongetwijfeld zijn blijven doen. De strapatsen van de NSA zijn de geëigende illustratie.

Hennis en Plasterk zijn van plan de bevoegdheden van de inlichtingendiensten uit te breiden. Speuren moet overal en altijd kunnen. De kans dat onze informaties onvrijwillig ‘gedeeld’ zullen worden neemt dan uiteraard navenant toe. Het zal de bedoeling niet zijn maar omdat je weet dat het gaat gebeuren kun je niet met droge ogen beweren dat als het gebeurt het ‘onbedoeld’ is. Je accepteert het, zoals we wel meer accepteren. Ongetwijfeld zullen ook onze inlichtingendiensten graag in de keuken van andere inlichtingendiensten kijken maar of we dat durven, zelfs als we het met de nieuwe bevoegdheden zouden kunnen, hangt weer af van de kans op represailles. De VS kan ons meer schade toebrengen dan wij de VS. Daarom steekt de NSA overal z’n neus in en wij zoeken het uit als de spionage al heeft plaatsgevonden. En we zoeken het samen met de VS uit, anders zou het onbeleefd zijn. Je maakt geen ruzie met Amerikanen. Zo gaat de spionage door; een machtige bondgenoot is niet gratis.

Het voorstel van Hennis en Plasterk is het voorstel van een amateurvoetbalclub waarvan het bestuur van mening is dat het met een beter scoutingapparaat een potentiële en serieuze bedreiging van de positie van Barcelona zal gaan vormen.

Ik vind dat Hennis en Plasterk in aanmerking komen voor het levenslange erelidmaatschap van de padvinders.

3 juli

=0=

 


Windvaan


Ja, wat willen de politiebonden nou? Je zet de zaak onder druk door te dreigen dat je het commerciële feest van de Tour gaat verstoren, je doet dat om meer dan uitstekende redenen, en dan trek je je terug, omdat de publieke opinie het al niet leuk vond en het nu, na het politiegeweld met dodelijke afloop in Den Haag, nog minder pruimt. Sinds wanneer wijkt de politie voor de publieke opinie? Politiebonden zijn toch wat anders dan politieke partijen? Het zijn toch geen windvanen? De tijd dat de politie onze beste vriend was ligt toch lang achter ons? De nieuwe stoere uniformen zijn er toch om aan te tonen dat de politie niet met zich laat spotten? Nou, laat dan ook niet met je spotten!

Het had de leukste actie in jaren kunnen worden. Geweldig toch, al die met lawaaiige reclame opgesierde auto’s tegenhouden om te controleren of de ploegleider misschien daarin – in de volgwagens is veel te link – de ontbrekende stimulans voor betere prestaties heeft verstopt? Of eerlijk gezegd, elke aanleiding is goed en de kans dat je van racisme wordt beschuldigd is zo ongeveer nul komma nul. Mijn zegen hadden ze. Een actie om een regering die de politie, en niet alleen de politie, jarenlang op de nullijn zet mores te leren, dat zouden meer mensen moeten doen.

Hoe kan het dat er wel middelen beschikbaar komen voor een veel langer durende reorganisatie tot een ‘nationale politie’ en een reorganisatie die ook nog eens twee keer zo duur wordt en niet voor een nette cao? Hoe kan het dat de altijd falende ICT en de altijd tegenvallende uitkomsten van organisatieadvies worden beloond met meer ICT en meer advies?

Minister Dijsselbloem is het zoals altijd eens met Wolfgang Schäuble. Met Griekenland wordt pas weer gepraat als de Grieken eerst de bezuinigingen accepteren die hen worden opgelegd. De Grieken zullen er niets wijzer van worden maar wat ze eerst moeten leren is onderdanige gehoorzaamheid. De rest is, lees ik keer en keer, machteloos gesputter, alleen bedoeld voor de eigen Griekse bühne.

Zulke Nederlandse en Duitse hovaardigheid kan slechts worden beantwoord met een koekje van eigen deeg. De politiebonden moeten aan durven geven dat er pas weer gepraat wordt met de minister van V&J als die eerst aan durft te geven dat hij er een potje van heeft gemaakt en voortaan beter zijn best zal doen, te beginnen met het luisteren naar, en het gehoor geven aan, de wensen en noden van het politiepersoneel. Hoe moeilijk kan het zijn?

Te moeilijk, vrees ik. Het kabinet heeft te veel zaken te stevig met elkaar verknoopt en weet dat als het ergens de teugels laat vieren het overal geconfronteerd zal worden met eisen de teugels te laten vieren. Het kabinet heeft dit probleem zelf in het leven geroepen – laat het kabinet het dan ook zelf maar oplossen.

Ik denk dat de aangekondigde en nu weer ter discussie gestelde actie van de politiebonden komende zondag, mocht de actie doorgaan althans, precies het zetje kan opleveren dat het kabinet nodig heeft om er achter te komen dat het, net als het de Grieken toedicht, nog het nodige te leren heeft. De Grieken hebben zondag ‘hun’ referendum, ik hoop dat wij zondag ‘onze’ actie hebben.

2 juli

=0=