Borstklopperij
De vrijheid van meningsuiting is de afgelopen jaren een paar keer behoorlijk in het nauw gebracht. Julian Assange moest zijn toevlucht zoeken in een ambassade, Edward Snowden eindigde voorlopig in Moskou. Beiden vrezen de lange arm van de VS.
Vanuit Nederlandse zijde heb ik nooit kritiek gehoord op deze bedreiging van de vrijheid van meningsuiting. Muisstil bleven we. Geen Rutte die te pas en te onpas op onze kernwaarden hamert, geen Jeroen Pauw die er schande van spreekt, geen cabaretiers die over elkaar heen buitelen om er de draak mee te steken. Stilte, en, ben ik bang, niet een beschaamde stilte. Wij hoeven ons niet te schamen, anderen moeten zich schamen. Geen beschaamde stilte daarom, eerder een schuldige stilte die als het een keertje meezit wordt doorbroken met een heleboel kabaal, gesis en verontwaardiging over iedereen die het er niet tweehonderd procent mee eens en en zijn vrijheid van meningsuiting gebruikt om daar melding van te maken. We zwelgen in onze eigen rechtschapenheid. Zum Kotzen.
We hebben een premier die zo onmiskenbaar aan het jokken is (nee hoor, het heeft niets maar dan ook he-le-maal niets met de vluchtelingendeal te maken) dat zelfs het journaille het door zou moeten hebben. Het journaille heeft het niet door, het journaille is het er hartgrondig mee eens. Dominee en koopman vinden elkaar, ze worden één. Scabreus toch? Iets voor een cabaretnummer? Misschien? Ik hoorde gisteren de mening verkondigen dat politici een dikke huid moeten hebben. Dat is onjuist. Politici moeten dat niet, ze hebben een dikke huid en als een politicus zich aangedaan toont is dat strategie, is dat macht, de macht om het publiek en de eventuele gesprekspartners schaakmat te zetten en dat betekent: elk alternatief uit handen te slaan.
Ik neem aan dat Rutte heel goed weet met welk schaakspel hij bezig is en dat het een schaakspel is. Ik neem aan dat althans sommige pratende hoofden in de media het ook wel weten en daarom zo dol zijn op pionnen die Erdogan ‘heel goed begrijpen’, of zelfs maar een beetje begrijpen – dat is om het overige kijkend en luisterend publiek ervan te doordringen dat je mag zeggen wat je wilt, als je maar zegt wat gezegd moet worden. Doe je dat dan hoef je geen middel te schuwen, doe je het niet of aarzel je: schande zal op je neerdalen, hoon zal over je worden uitgestort.
26 april
=0=
Magna Carta
Van de oorspronkelijke 63 clausules die de Magna Carta in het jaar 1215 bevatte zijn er nog drie van kracht en die gaan over de rechten en vrijheden van de kerk, over de status van Londen en andere steden en over het recht op een eerlijk proces. Van die laatste wordt bijna standaard één zinnetje geciteerd: ‘To no one will we sell, to no one deny or delay right or justice’.
De Magna Carta is het document dat nog het dichtst in de buurt van een grondwet (die de Engelsen niet hebben) komt. Veel is het niet en het gewone recht kan er, net als in ons land, niet aan worden getoetst. Desondanks, dat recht en rechtvaardigheid niet ‘te koop’ zijn is een sterk signaal van wat op het spel staat in een rechtsstaat. Het zou de moeite lonen om het recht van vandaag (belastingwetgeving bijvoorbeeld) eens goed tegen het licht van het ‘te koop’ te houden. We zouden schrikken van de uitkomst.
De Engelse rechtsgeleerde Simon Deakin houdt in Social Europe van vandaag (‘Why Brexit would make the UK less democratic, not more’) een pleidooi voor continuering van het Engelse lidmaatschap van de EU. Het argument is de bijna-constitutie van de EU. Iets is beter dan niets, dat zal de gedachte geweest zijn. Dat is altijd waar, op voorwaarde dat het ‘iets’ iets waard is. Een bijna-grondwet is iets, een eigen grondwet misschien iets meer? Zou, zo vraag ik me af, de Britse rechtsstaat niet meer geholpen zijn met een nationaal debat over een eigen grondwet, en dan ook nog eentje van de toetsbare soort, de soort waar we ook in ons land wat aan zouden hebben?
Het voordeel zou in elk geval zijn dat het zwaartepunt van de argumentatie verplaatst wordt van de democratie naar de rechtsstaat, de staat waar wet en recht voor iedereen gelden, de staat waar, in de geest van de Magna Carta, van het recht geen handelswaar wordt gemaakt. En in dat geval zou ik zeggen dat de bijna-constitutie van de EU geen geweldig voorbeeld is. Omdat het document het totale acquis communautaire bevat, bijvoorbeeld, en daarom veel te groot, te complex, te technisch, te gedetailleerd is. En omdat het van compromissen aan elkaar hangt. Dit laatste is doorslaggevend. Een grondwet is geen compromis, een grondwet is een statement op basis waarvan je compromissen kunt sluiten, indien nodig en indien wenselijk.
Het uitgangspunt dat recht en rechtvaardigheid niet te koop zijn verdraagt geen compromis. Wel strijd, zeker nu we kunnen waarnemen hoezeer dat uitgangspunt al gecompromitteerd is.
25 april
=0=
Bemoeigoederen
Onderwijs is een bemoeigoed, een ‘merit good’. Bemoeigoederen zijn goederen waarvan de afname door de overheid wordt gestimuleerd en de overheid doet dat omdat we vanuit onszelf te weinig afnemen, terwijl ze toch goed voor ons zijn en ook nog eens goed voor de samenleving.
Aan ongeletterde mensen heb je niet zoveel. In de wereld van het werk is geen plaats meer voor ze, en als burger zijn ze niet aan de maat. Dus worden we tot afname verplicht (de leerplichtwet) en worden de kosten laaggehouden. Omdat de samenleving steeds ingewikkelder wordt en steeds veranderlijker zou je verwachten dat het bemoeigoed onderwijs door de overheid wordt gekoesterd als nooit tevoren. Dat is een vergissing. De overheid van nu is van mening dat niet zij in de burger dient te investeren, de overheid van nu is van mening dat de burgers in zichzelf (en in hun kinderen) investeren.
Toen deze gedachte voor het eerst opdook heette het nog het profijtbeginsel, nu wordt het verkocht als een sociaal leenstelsel. De gedachte is hetzelfde. Het profijtbeginsel staat recht tegenover het draagkrachtbeginsel, het sociaal leenstelsel ook. Draagkracht let op wat je kunt bijdragen, profijt let op wat je eraan verdient.
Draagkracht is een sociaal beginsel, profijt een economisch beginsel. Aan Jet Bussemaker de dubbele eer het niet-leerplichtige onderwijs economisch gemaakt te hebben en dat te verkopen als sociaal. Het kan zijn dat niet iedereen het eerste een goede en het tweede een geloofwaardige gedachte vindt. Maar hoe dan ook, hoger onderwijs is in de visie van deze minister geen bemoeigoed, het is een goed als elk ander goed. We kunnen de afname ervan nog een klein beetje stimuleren (daar hebben we tegenwoordig de aardige term van het ‘duwtje’ voor, van de ‘nudge’) maar je neemt zelf de beslissing, en je moet zelf voor de gevolgen ervan opdraaien, ook als de gevolgen, zoals in het geval onderwijs, individueel wel voorspelbaar zijn in die zin dat je het kunt schudden als je er te vroeg mee ophoudt, en helemaal niet voorspelbaar als je ermee doorgaat en zou willen weten wat het je oplevert. Voor een investering essentiële informatie ontbreekt en mocht je er, desondanks, toch op willen voortbouwen dan is al even essentieel dat iedereen die een vergelijkbare investering heeft gedaan erop kan rekenen daarmee vergelijkbare inkomenskansen te hebben. Wat men een ‘level playing field’, een ‘gelijk speelveld’ noemt. Wie bereid is meer dan een seconde na te denken weet dat in de verdeling van banen en inkomenskansen het speelveld de laatste decennia alleen maar ongelijker is geworden.
De minister heeft het druk en heeft daarom geen tijd om na te denken. Zij besteedt haar tijd liever aan uitleggen wat niet uitgelegd kan worden en dat slorpt zoveel van haar tijd dat er voor nadenken geen tijd overblijft. Zij vindt dat iedereen die kan snappen dat te weinig onderwijs een nadeel oplevert waar je je hele leven last van zult hebben, ook zal snappen dat jij dan in jezelf moet investeren en pas dan volwaardig mee kan doen – niet omdat er voor ieder even volwaardige kansen zijn maar omdat ze in goed neoliberale traditie aanneemt dat de volwaardigheid zichzelf en vanzelf wel zal regelen. In mijn woordenboek heet dat een bord voor je kop.
De timing van de invoering van het sociale leenstelsel had niet ongelukkiger kunnen zijn. Of kenmerkender, dat kan ook.
24 april
=0=
Onbruikbaar
Een jaar of dertig geleden werd ik door twee bevriende mensen gewezen op een vacature bij het NIA (het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden). Zij werkten daar en het leek hen wel een baantje (het coördineren van een onderzoekslijn) voor mij. Ik was wel toe aan verandering, ik solliciteerde en werd vrijwel onmiddellijk afgewezen. Die man, had de directeur gezegd, werkt nu al zo’n vijftien jaar bij de universiteit, die is gewend baas op eigen turf te zijn en daar kan ik niets mee beginnen. Onbruikbaar.
Niet veel later ging het NIA samen met een stukje van TNO (NIA’TNO), weer wat later werd het TNO Arbeid (waar ik begin jaren 2000 alsnog een baan kreeg aangeboden) en nog weer wat later TNO | Kwaliteit van Leven (die omzetting van Arbeid naar Kwaliteit van Leven heb ik nog mogen meemaken). Ik geloof dat je aan de hand van dit type en dit aantal omdopingen een heel aardige geschiedenis van de moderne organisatie kunt schrijven. De klassieke filosoof vond werk een soort te vermijden onrust. Zelf had ik daar niet zo veel last van. Ik was meer van de school dat de organisatie een vervelend soort onrust was waar ik me bij gelegenheid graag tegen afzette. In die zin had de directeur van destijds alle gelijk aan zijn kant. Overigens heb ik met bijzonder veel genoegen een aantal jaren bij TNO doorgebracht.
Wat ik me wel afvroeg was of die directeur van toen wel goed had bijgehouden wat het werken aan een universiteit inhield. Hij kwam er vandaan maar dat was al geruime tijd geleden en dat baas op eigen turf was ook al verleden tijd. Je kunt afgewezen worden op beeldvorming en om te weten of de afwijzing terecht is kun je soms beter het beeld nog eens goed tegen het licht houden dan de sollicitant. Ik geef toe dat het ongebruikelijk is. De beeldvorming regeert.
In de Volkskrant vandaag lees ik een artikel (van de hand van Ariejan Korteweg) over outplacement, in dit geval outplacement van Kamerleden waarvan, zegt men, zeker de helft volgend jaar een andere baan moet vinden. Voor wie boven de vijftig is haalt solliciteren niets meer uit, zegt een deskundige in outplacement.
Deskundigen leggen zich probleemloos neer bij beeldvorming. Misschien noemen ze het realisme – het beeld is de realiteit, de werkzoekende moet niet in een baan passen, hij moet in een beeld passen. Pas dan weten we of verder zoeken enige zin heeft. Het is een uitstekende samenvatting van de Nederlandse arbeidsmarkt.
Wat kun je nou eigenlijk? Het is een vraag van dezelfde deskundige als een Kamerlid voorbij komt dat vroeg bij de les is. Tja, wat doet een Kamerlid? Als ik Korteweg moet geloven doet het Kamerlid zelf helemaal niets (behalve altijd glimlachen), het is het Kamerlidmaatschap dat alles doet. Jij dacht wat te zijn maar je vergist je, je bent niet meer dan een tijdelijke en vervangbare invulling van je functie.
Je functie is bruikbaar, en zonder je functie ben je onbruikbaar. Tegen zo’n beeld kan geen Kamerlid op.
21 april
=0=
Wie het mooiste kan praten, maakt de grootste kans
Gisteravond, bij Pauw, kwam het onbewuste weer voorbij. Docenten op scholen geven ‘onbewust’ sommige kinderen een hoger schooladvies dan andere. Ja, het zijn hun ouders, dat ook, maar toch is het onbewust. Het is alsof hoe dieper de sociale scheidslijnen hun voren trekken hoe onbewuster we ervan zijn. Ook de minister van onderwijs zegt het nu, ik hoop dat ze zich ervan bewust is.
In dergelijke praatprogramma’s oefenen de gasten hun recht op vrijheid van meningsuiting uit. De presentatoren ook, dat mag soms een onsje minder. Het zal wel onbewust zijn maar zodra bij Pauw iemand aanschuift die iets bepleit dat Pauw niet zint (meestal heeft het dan te maken met moslims) treden bij Pauw tal van onbewuste mechanismen in werking. Hij is bewust hautain bij de meeste gasten en soms onbewust badinerend bij sommige gasten. De arme man weet het zelf niet, net zoals de docenten met hun schooladviezen het zelf niet weten.
Onbewust is onschuldig. Dat bedoelen we, dat van die onschuld, maar dat zeggen we niet. Schuld? Nee meneer, dat is voor de economie, niet voor het gesprek met de ouders en leerlingen. Verantwoordelijkheid? Ook niet, daar raken economie en gesprek elkaar zelfs, want het is ten slotte allemaal communicatief. We zeggen dat het onbewust is. Alsof onbewust een vrijbrief is om even absentie aan te vragen. Er zou een slaapliedje op gemaakt moeten worden.
Het wil nogal eens voorkomen dat de vrijheid van meningsuiting wordt gebruikt om anderen buiten spel te zetten. Wie niet goed gebekt is heeft het nakijken. Van Theo van Gogh naar Johan Derksen loopt een rechte lijn. Het recht op vrije meningsuiting is het recht op provocatie en het recht op provocatie is geen uitnodiging tot een gesprek, het is een poging de ander de mond te snoeren. Onbewust natuurlijk, hoewel ik soms mijn twijfels heb. En ik twijfel niet altijd want het komt voor dat je iemand mag aanhoren die er zichtbaar genoegen in heeft iemand anders te ontregelen.
Wie mooi kan praten, maakt de grootste kans, dat zinnetje kom ik tegen in een artikel in Trouw over de gang van zaken bij de toelatings/afwijzingsprocedure voor mensen die asiel aanvragen. Het is een moeilijk vak, begrijp ik van de IND medewerkers die de intake verzorgen. Er glipt wel eens iemand door die eigenlijk had moeten worden afgewezen en het omgekeerde komt ook voor. Maar, merkt één van de medewerkers op, iemand die niet goed uit z’n woorden komt heeft een kleinere kans dan iemand die goed van de tongriem gesneden is. Die uitspraak staat in het kader van de vraag of ‘opleiding’ een rol speelt. Nou, officieel natuurlijk niet maar in de praktijk wel degelijk: ‘het is een breed gevoel, maar hoe je dat kan oplossen, dat weet ik niet’.
Ik heb heel bewust een breed gevoel dat de capaciteiten om van de vrijheid van meningsuiting een wapen te maken in de strijd om schaarse kansen steeds schever verdeeld worden – met een buiging naar de vertekening door het schooladvies. De scheve verdeling leidt vervolgens tot uitkomsten die uiteraard geheel onbedoeld en onbewust maar niet altijd even ongewenst de sociale scheidslijnen bevestigen en versterken. Zo werkt de onzichtbare hand van de communicatie, het fetisjisme van de communicatie. Om Marx lichtjes maar niet onschuldig te parafraseren: wir möchten es nicht wissen aber wir tun es.
Klassenstrijd in een gemediatiseerde wereld.
20 april
=0=
Voor, tijdens, na
Aan Schumpeter danken we het inzicht dat een democratie niet leidt tot een volk dat over zichzelf beslist maar tot een volk dat met hun stemmen beslist over wie over hen mogen beslissen. Net zoals je geld uitgeeft en je het morgen aan iets anders kunt uitgeven, stem je op die en die, en morgen misschien op een ander. In het beste geval eindigen we met een polyarchie – de democratie als de bepaling van de publieke agenda door datzelfde publiek is vervangen door een stelsel waarin we worden bestuurd door diegenen die de meeste stemmen hebben weten te verzamelen.
Er is een voor-democratie, de periode dat er geen algemeen stemrecht bestond. Er is de tijdens-democratie, daar bestaat dat stemrecht wel, zij het dat de uitkomst polyarchisch is. Er is de na-democratie, daarin stemmen we nog steeds maar de beslissingen worden genomen door financieel-economische elites: die bepalen voortaan de publieke agenda, wat ook de uitkomst van de verkiezingen is. Dat stelt ons voor het probleem na te gaan of de polyarchen uitverkoop hebben gehouden dan wel dat ook zij niet meer dan radertjes zijn in een machinerie waar ze niet over gaan. Voor beide mogelijkheden valt wel iets te zeggen – maar ik weet weinig van machinerieën en ik ben nog niet zover dat ik dan alles maar toeschrijf aan machinaties.
Koen Haegens stelt in de Groene van afgelopen week dat de centrale bankiers en hun entourage een ‘vierde macht’ zijn geworden waar de drie klassieke machten het tegen afleggen. De vierde macht was ooit de staat, zou ik zeggen, en het is, Haegens indachtig, in de EU de ECB geworden, het instituut dat door rechters, politici en bureaucraten niet kan worden teruggefloten. Het is daarom geen aanvulling of verplaatsing van de trias politica, het is de complete vervanging ervan. De ECB is niet immuun voor financiële markten, wel voor de traditionele trias. En voor verkiezingen en, vooruit dan maar, ook voor een referendum. Of toch, als het een referendum wordt over een Nexit, de droom van de peilloze geenpeilers, de peilers die geen publieke agenda willen opstellen en in plaats daarvan elk idee van een publieke agenda ridiculiseren? Democracy comes home to roost…
In ons land is het referendum geïntroduceerd in de tijd dat de polyarchie al amechtig op apegapen in de hoek lag. In dezelfde tijd begon de kritiek op de ‘elites’. De samenhang is niet toevallig, het is de samenhang van het ‘na’. Daarom, het referendum bij ons is een trap na richting de elites, de gewogen en te licht bevonden polyarchie. Niets meer. Ik besteed mijn tijd en aandacht liever aan iets anders.
19 april
=0=
Grens
Het essay van de maand van de filosofie is dit jaar van de hand van Paul Scheffer. Net zoals de filosofiemaand zelf staat het essay in het teken van grenzen. De vrijheid van de grens, is de fraaie titel waarmee Scheffer het essay heeft bedacht.
Ik lees steeds meer met de driedeling van Luhmann in het achterhoofd: wat betekent het gekozen onderwerp in temporeel, in zakelijk en in sociaal opzicht? Wat zijn grenzen temporeel (een grens waar je vanuit het centrum lang over doet om er te komen houdt in dat het effectieve gezag van het centrum met elke dag erbij afneemt), wat is de zaak van de grens (een gemeenschappelijke identiteit, een beschaving, een bescherming tegen externe gevaren, een keurmerk – made in Holland), voor wie gelden grenzen (leden, burgers, landgenoten, stadsgenoten)?
Temporele begrenzingen zijn er ook in het realtime tijdperk. Vluchtelingen worden door wateren en door hekken, door procedures, door politie en militairen en ‘burgerwachten’ vertraagd en het is maar de vraag of ze op wat langere termijn in staat en bereid zijn de daarbij optredende ontberingen te ondergaan en, vanuit de ontvangende landen bekeken, hoe snel gereageerd kan worden op een aankondiging van mensen op de vlucht die onze kant op willen.
Tijdsverschillen zijn, net als in de concurrentie op markten, essentieel. Griekenland heeft in de EU het minste tijd, en heeft daardoor de moeilijkst af te sluiten grens. Het is geen kwestie van lengte en terreingesteldheid, het is een kwestie van tijd. Het temporele aspect geldt ook van binnen naar buiten (al noemen we het dan geen migratie maar mobiliteit), getuige de toegenomen belastingontwijking en -ontduiking in het kielzog van razensnelle financiële markten en gedienstige nationale wetgevers en belastingdiensten en –afspraken, gericht op het bieden van exploiteerbare tijdsvoordeeltjes. Op beide is een calculatie op toe te passen.
Zakelijke gebieden zijn er steeds meer. Of het nu gaat over het medisch circuit (de zaak van de gezondheid), de wetenschappen (de zaak van de kennis), het recht (de zaak van de rechtvaardigheid), de kunsten (de zaak van de opvoeding van zintuigen en van de emancipatie van het contingente) en uiteraard de economie (de zaak van de transformatie van het tekort in de zelfvoorzienende tot en met de ‘reële’ economie, in de schaarste van de geldeconomie tot en met de financiële schuldeneconomie), steeds zien we dat de geografische grenzen eromheen wijken, en dat de functionele grenzen van elk van deze ‘sferen’ floreren. Alleen het onderwijs valt er enigszins buiten; de verwevenheid van onderwijs met opvoeding is in de meeste landen te innig om de functies van onderwijs op eenzelfde manier te verzelfstandigen als de overige, die al lang geen ‘nationale’ functies meer zijn, maar globale, elk met hun eigen toetredingsregels en toelatingsprotocollen, van erkenning van diploma’s, medicijnen, keurmerken tot en met het afwerpen van de betutteling door kerk en staat en het maken van afspraken over handel, de bestrijding van dumping, het scheppen van een ‘gelijk speelveld’ in een overigens steeds ongelijker wereld, een ongelijkheid die zich ook doorzet binnen de grenzen van nationale staten. Ook hier, niet alleen met betrekking tot economie en markt maar overal, heerst de geest van de ‘zelfregulering’ en het is aan de overheden om dwars door alle verschillen heen een nationale dan wel Europese ‘gemeenschap’ politiek op te tuigen. Ze zijn er, gelet op de laatste dertig jaar, nog maar amper tegen opgewassen. De roep om herstel van fysieke, geografische grenzen is er het gevolg van – en is even weinig succesvol.
En sociaal? De sociale vrijheid van de grens is de vrijheid je eigen grenzen te trekken, te bepalen wie er wel en wie er niet bijhoort. In- en uitsluiting horen bij elke gemeenschap, op elk niveau en inclusief de politieke gemeenschap die het echter ook hier steeds meer laat afweten. Recent noemen we politiek struisvogelgedrag draagvlak, en draagvlak is de schaamlap van de overheid om zijn plichtsverzaking te verbergen de de verantwoordelijkheden door te schuiven naar de burger. Als er geen polarisatie is zorgt de politiek er wel voor. Het kan zijn dat ook dit een illustratie is van een tamelijk machteloze overheid die behalve repressie en ideologie steeds minder in de aanbieding heeft (en zeker geen bescherming) – maar machteloosheid is geen onmacht. Zeker in het geval van de Nederlandse overheid is onwil (geboren uit de angst de confrontatie met de ‘kiezer’ aan te gaan in plaats van de kiezer voor te leggen dat het niet zal lukken zelf over alle bewegingsvrijheid te beschikken en anderen diezelfde bewegingsvrijheid te ontzeggen) hier eerder een verklaring dan onmacht.
Nog voordat ik begonnen was aan het essay van Scheffer wist ik dat ik met het bovenstaande rekening wilde houden. Hoe ziet het essay eruit in het licht van mijn temporele, zakelijke en sociale muizenissen?
Waarom, vraagt Scheffer (o.c.: 107) zich af, ‘zou het bewaken van een gemeenschappelijke buitengrens niet gemakkelijker zijn dan vroeger, toen we met minder technische middelen de buitengrenzen en daarbij ook nog eens de binnengrenzen moesten bewaken, kortom: toen we een veel langere grens hadden? We kunnen nu toch alle middelen die we vroeger aan de binnengrenzen nodig hadden, verplaatsen naar de buitengrenzen?’ Ja, waarom? Vanwege ‘politieke onwil’, is het antwoord van Scheffer (ibid.). Het is zo ongeveer de enige opmerking in het essay die ik met temporaliteit in verband kan brengen – zij het dat Scheffer het niet bespreekt in termen van de exploitatie van tijdsverschillen (van tijdsvoor- en tijdsnadelen) maar in termen van ‘politieke onwil’. Tijd is macht en macht is tijdsvoordeel – en het vermogen dat uit te spelen. Ik zou denken dat de omgang met de lengte van grenzen eerder de politieke machtsverhoudingen dan politieke onwil betreft. Moraliseren over een gebrek aan wil kan altijd nog maar is hier vooralsnog eerder een hinderlijke beperking van de analyse dan een bijdrage eraan.
Hoe zit het met het zakelijke aspect? We hebben universiteiten die geen moeite hebben met intelligent design en creationisme, we zien een groeiend verzet, in het bijzonder van politici, tegen internationale rechtsverdragen, het protectionisme in de economie is nooit helemaal verdwenen en zal ook niet verdwijnen (geen milieumaatregel die niet ook protectionistiche effecten genereert) en in de kunsten zien we een heropleving van het afbeeldingsverbod en we zien pogingen sommige uitingen van muziek, film, cabaret, televisie, schilderkunst en cartoons tegen te gaan door ze te onderwerpen aan overwegingen van een ander type nuttigheid, van politieke en/of economische snit. We zien het aan het lastige parket waarin bondskanselier Merkel zich heeft weten te manouvreren door de snelheid waarmee Erdogan de Europese buitengrenzen kan wegen en te licht bevinden (het machtsgebeuren) af te kopen door de autonomie van kunst en cultuur de dampen aan te doen (de zaken die wij, naar we beweren, nooit in de uitverkoop zullen doen). Voor zelfgenoegzaamheid is het nu even niet de tijd – zo die tijd er ooit was. Het is wel de tijd voor waakzaamheid, niet om Erdogan te vertellen dat hij naar de hel mag afreizen, wel om onze eigen politici bij de les te houden. Is het niet tekenend dat het Hans Teeuwen was die zijn collega-cabaretiers opriep de rijen te sluiten, en niet de politici die verantwoordelijk zijn voor het behoud van de vrijheid van meningsuiting?
Scheffer getuigt weinig van waakzaamheid (tenzij we zijn identificatie van waakzaamheid en veiligheid als zodanig moeten opvatten, alsof ‘veiligheid’ niet gepaard gaat met het beknibbelen op privacy en het, ten faveure van het publieke panopticon, slechten van de binnengrens tussen publiek en privaat, terwijl ‘waakzaamheid’ juist de garantie van privacy en dus het overeind houden van de grens tussen publiek en privaat belooft). Hij getuigt wel van enige zelfgenoegzaamheid. Ik doel op het hoofdstuk Een verborgen vitaliteit (o.c.: 85-98), een oproep aan de EU om wakker te worden, de ogen uit te wrijven en te zien dat de verborgen maar wel degelijk aanwezige macht van Europa bestaat in ‘een hoge mate van gelijkheid en levenskwaliteit, een lage mate van corruptie en een redelijk functionerende rechtsstaat, maar ook bijvoorbeeld een urbanisering die gunstig afsteekt tegen de megasteden in de rest van de wereld. Op grond hiervan is het niet moeilijk het specifieke samenlevingspatroon van Europa te herkennen, een patroon dat niet gemakkelijk te kopiëren is. Het is wel duidelijk dat bijvoorbeeld de vorming van een stabiele rechtsstaat of een universitaire cultuur een lang en moeilijk proces is. En daarmee zien we ook de omtrekken van een samenlevingsmodel dat de basis vormt voor de ontluikende politieke gemeenschap die de Unie is’ (o.c.: 97; cursivering van mij, TK). Hoe noemen we dat ook weer? O ja, de wens die de vader van de gedachte is, de wens die in de EU heeft geleid tot een ongelooflijke opeenstapeling van doelstellingen terwijl iederen kan zien dat de randvoorwaarden om al dat fraais te realiseren de laatste paar decennia door de furie van de neoliberale storm stelselmatig worden afgebroken.
Ik sluit af met een enkele opmerking over sociale grenzen. Het essay van Scheffer hangt op twee zorgen: de zorg om de eenheid van Europa (waarover hij, in het bijzonder met betrekking tot een eventuele verder uitbreiding van de EU, behartigenswaardige dingen te zeggen heeft) en de zorg om wat ik gemakshalve ‘sociale cohesie’ noem. De tweede zorg is een constante in het denken van Scheffer, in ieder geval sinds zijn geruchtmakende opstel over ‘het multiculturele drama’ van 2000. Uit dat opstel citeer ik een enkele zinsnede: ‘[n]odig is een afscheid van de kosmopolitische illusie waarin velen zich wentelen. De wegwerpende manier waarop in Nederland is omgesprongen met nationaal besef werkt namelijk niet uitnodigend.’ (NRC Handelsblad, 29 januari 2000). Het is thema van de ‘oikofobie’, de angst voor het bekende en eigene, zoals xenofobie de angst voor het onbekende en vreemde is. Wereldburgers zijn oikofoben. Of, zoals Scheffer het in zijn essay verwoordt: ‘[m]isschien zijn de pleitbezorgers van mensenrechten wel niet zo betrokken bij de burgerrechten van hun buren en gaan daarom tolerantie en onverschilligheid zo goed samen’ (o.c.: 31). En: ‘een onverschilligheid in de omgang met culturele verschillen, is een uiting van de onthechting van elites die de sociale en culturele botsingen in de samenleving zoveel mogelijk uit de weg gaan’ (ibid.: 33). Daar kan de wereldburger het mee doen: hij is onverschillig, onthecht en laf. En uiteraard, hij is ‘de betekenis van grenzen vergeten’ (ibid.).
Temporeel heeft Scheffer niets te bieden (daar wijt ik ook zijn gebrek aan aandacht voor de economie aan), zakelijk is hij tevredener dan goed is en sociaal wordt hij gehinderd door zijn zelf opgebouwde beeld van de kosmopoliet. In oktober 2005 sprak Douwe Draaisma zijn oratie uit, getiteld Het verdriet van de kosmopoliet. Wat was dat verdriet? Het was het verdriet van de wereldburger die, door de mangel van de opdringerige en vrijwel niet te ontlopen ‘internationalisering’ gehaald, zichzelf niet terug kende.
Ik zou ter afsluiting, Jeroen Brouwers parafraserend, niet meer willen opmerken dan dit: ‘sire, er zijn geen wereldburgers’.
16 april
=0=
Slimmer
Een kind van laag opgeleide ouders dat even slim is als een kind van hoog opgeleide ouders is in vergelijking een slimmer kind. Als beloning krijgt het een lager schooldavies dan het kind van hoog opgeleide ouders. Dat laatste mag niet, roepen de politici in koor – alsof het ze het niet al lang wisten, het altijd hebben laten voortbestaan en pas nu, met het kakelverse rapport van de Inspectie in handen, wakker zijn geschud. Gelukkig maar dat ze naar goed Hollandse waarden en normen nooit discrimineren, anders had er wat gezwaaid.
Je laat de ongelijkheid in het schooladvies decennia lang voortbestaan, je organiseert het onderwijs zo dat het inkomen van de ouders steeds belangrijker wordt voor de kansen van het kind om deel te nemen aan alles wat de school en de schoolomgeving te bieden hebben, je constateert dat hoog opgeleide en goed verdienende ouders verhoudingsgewijs veel vaker op de bres staan voor de belangen van hun kinderen (tot en met het stichten van eigen scholen aan toe, om besmetting met kansarme kinderen tegen te gaan), je stimuleert dat ook – en je bent verbaasd over de uitkomst.
Zoiets verdient slechts één naam: hypocrisie. Het leerplichtige onderwijs was altijd een publiek goed: open voor alle kinderen en wat het ene kind kreeg was ook beschikbaar voor het andere. Dat is de laatste dertig jaar bekwaam stukgemaakt. De segregatie die in een verzuild land natuurlijk niet kan uitblijven is van denominatie verschoven naar inkomen en opleiding. Dat is een regelrechte ontkenning van het leerplichtig onderwijs als publiek goed. Sinds de kabinetten Lubbers, vanaf begin jaren tachtig dus, is het onderwijs geen instituut meer dat kinderen bij elkaar brengt, het is een instituut dat kinderen uit elkaar speelt. Daar kan een enkele geniale docent misschien tegenop, het merendeel van de gewoon goede docenten niet.
In de uitleg van de vertekening van het schooladvies lees ik dat, volgens de inspecteur-generaal van de Inspectie, docenten vaak ‘onbewust’ het kind van laag opgeleide ouders benadelen. Ze bedoelen het goed, maar, met Bert Brecht, ‘die Verhältnisse, sie sind nicht so’. Onbewust? Wat betekent een zeer aanwezige ouder die een hoger advies bepleit en een vrijwel afwezige ouder die zich er maar weer bij neerlegt? Waar blijft in zo’n geval de gelijke behandeling van het leerplichtige kind?
In ons land discrimineren we ons tot en met de beschikbaarheid van een publiek goed helemaal suf en dat noemen we dan ‘onbewust’. Hypocriet? Ja. Laf? Zeker.
13 april
=0=
De wil niet te weten
De radarbeelden van de ramp met de MH17 zijn nog altijd niet openbaar gemaakt. De Russen hadden ze maar hebben ze gewist (zeggen ze), de Oekraïners hadden ze nooit want hun apparatuur was stuk dan wel niet krachtig genoeg dan wel in onderhoud (zeggen ze) en de Amerikanen hebben ze en hebben ze ‘supergeheim’ verklaard. Maar als Nederland erom vraagt is er wel iets te regelen. Hoeft niet. De onderzoekscommissie kan blijkbaar zonder en onze minister van V&J vraagt er niet om want de onderzoekscommissie is onafhankelijk. Deze minister kan weinig, maar in cirkelredeneringen heeft hij zijn weerga binnen het kabinet nog niet gevonden. Een motie die de minister dwingt, op straffe van een motie van wantrouwen, de beelden op te vragen is nooit ingediend door de Kamer. Het schijnen overigens uitstekende beelden te zijn. De vraag is blijkbaar niet wat we willen weten in ons land, de vraag is wat we niet willen weten omdat we, het kabinet in dit geval en de nodige inlichtingendiensten, weten dat dan de beer pas echt los is.
Het doet allemaal denken aan de nooit verklaarde oorzaken van de vliegramp uit 1961 waarbij ook de toenmalige secretaris-generaal van de VN, Dag Hammerskjöld, om het leven kwam.
1961, we schrijven Congo, we schrijven Katanga, we schrijven Lumumba, we schrijven Tsjombe, we schrijven uranium, we schrijven Union Minière. Er zijn verklaringen van ooggetuigen van de ramp waarin gerept wordt van, in de eerste plaats, een ontploffing voorafgaande aan het neerstorten van het vliegtuig, van, in de tweede plaats, Landrovers die bij het wrak zijn gesignaleerd en die naderhand nooit de moeite van enige aandacht zijn geweest en van, in de derder plaats, een tweede, kleiner toestel dat het VN-vliegtuig aanviel. Slordig en slordig en slordig.
Maar dan zijn we er nog niet, zo lees ik in De Correspondent vandaag, want er was nog wat, een vondst door een inmiddels ingestelde VN-commissie van experts: ‘Hammarskjöld gebruikte voor zijn vertrouwelijke communicatie met het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in New York een codeermachine van een van oorsprong Zweeds bedrijf, later in Zwitserland gevestigd. Die firma stelde het apparaat zo in dat alle communicatie automatisch werd doorgestuurd naar de geheime diensten van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.’ De Correspondent vervolgt met: ‘[k]ort voordat de commissie haar rapport presenteert, laten de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk nog weten dat ze geen inzage wensen te geven in vertrouwelijke informatie die misschien helderheid kan verschaffen over de toedracht van het ongeluk. Nog altijd topgeheim. The New York Times werpt in een artikel de vraag op welk geheim zo groot is dat het ook na ruim vijftig jaar niet mag worden geopenbaard.’
Deze gegevens zijn in eerste aanleg bij elkaar geschraapt door een klein aantal particulieren, aangeboden aan de VN met het verzoek om heropening van het onderzoek, een verzoek dat door de VN is overgenomen, inclusief een oproep aan iedereen die informatie heeft die te delen, een verzoek dat door de VS en het VK met alle macht wordt tegengewerkt zodat niet te verwachten is dat zij informaties die hen niet goed uitkomen openbaar zullen maken. En de VN kan ze niet dwingen.
Sommige dingen mogen we niet weten omdat het niet goed voor ons is het wel te weten. Zeggen de machten die weten. De vraag naar aanleiding van de MH17 is of de Nederlandse overheid weet en dingen onder de pet houdt of dat de Nederlandse overheid niet weet en niets doet omdat het wel weten ongewenste gevolgen kan hebben.
11 april
=0=
Gelukkig
‘Ik zou dat wel heel onplezierig vinden - als mensen met weinig geld nu bijvoorbeeld massaal zouden gaan zeggen: zo, nu houden wij ook op met belasting betalen. Gelukkig is dat ook heel onwaarschijnlijk. Degenen die niets hebben, of bijna niets, hebben ook geen macht. Het enige wat ze kunnen doen, is stemmen. Stemmen op een politieke partij die iets tegen deze praktijken wil doen. Alleen is het voor de politiek ook bijna onmogelijk om dit soort constructies met wetten tegen te gaan. Belastingontduikers kan je aanpakken. Maar in de meeste gevallen gebeurt hier niets illegaals.’
Aan het woord is Bas Haring (Trouw, 8 april, Fiscale vrijheid schaadt sociale vrede). Het is een stukje van zijn commentaar op de Panama Papers. Het is een voortreffelijke samenvatting van de huidige belastingmisère, het geeft aan dat verzet zinloos is (het is legaal) en het trapt na: ze hebben toch geen macht dus ze kunnen ook niets doen behalve te rade gaan bij de politiek die ook niets kan doen.
Het hangt van de non sequitur argumentjes aan elkaar – precies zoals bij politici die wel wat scherpe randjes willen afvijlen maar de ontwijkingspraktijken zelf als een bijdrage aan welvaart en werkgelegenheid willen zien. Ik zie zo het competentieprofiel van de minister van financiën voorbijkomen: wie schuldig is en schaamteloos mag solliciteren, wie onschuldig is moet een ander vak kiezen, wie schuldig is en niet schaamteloos is een brekebeen en ongeschikt voor dit belangrijke ambt. Wij hebben een bekwame minister van financiën.
Met dat al zit ik toch een beetje in mijn maag met die kwalificatie ‘gelukkig’ van Haring. Ik gun hem zijn geluk natuurlijk, het lijkt me een heel aardige jongen en zo, maar dit is pesten. Hij zegt dat mensen die bijna niets hebben de belasting niet kunnen ontwijken (daar heb je ‘macht’ voor nodig) en als ze het in hun hoofd zouden halen de belasting te ontduiken ze hun trekken wel thuis zullen krijgen. De uitkomst daarvan is een gelukkige.
Nee, geef mij dan Ingrid Robeyns maar. Zij merkt op dat er behalve in Panama nog veel meer Papers zijn (het is nog veel erger) en dat zo langzamerhand alle ingrediënten voor een revolutie gereed liggen, een revolutie die, geheel in de geest van Thomas Piketty, begint bij de belastingen. Zij zegt: ‘We genieten hier een grote mate van welvaart, stabiliteit en sociale vrede. Waar is die toestand op gebaseerd? Op een goed beschermd eigendomsrecht, onder andere. Dat de één beduidend meer heeft dan de ander, vinden we acceptabel omdat iedereen naar vermogen een bijdrage levert aan de centrale pot. Via die centrale pot worden algemene voorzieningen en een bestaansminimum voor iedereen gerealiseerd, en proberen we gelijke kansen te realiseren. Maar als blijkt dat de superrijken zich aan die verplichting onttrekken, zichzelf buiten de samenleving plaatsen, waarom zou een revolutie dan niet legitiem zijn?’
Ik bedoel maar, de ‘superrijken’ plaatsen zichzelf buiten de samenleving, willen wel de lusten en niet de lasten, zijn sinds mensenheugenis bezig belastingen te ontwijken door stiekeme rekeningen in tal van buitenlanden aan te houden, hebben er sinds de financiële deregulering nog een fors schepje bovenop gedaan, worden door wetten beschermd die zelfs door politici niet met het legaliteitskeurmerk worden opgesierd en die het in plaats daarvan met het lamentabele ‘het is niet illegaal’ moeten doen, krijgen van Bas Haring een aanbeveling (‘gelukkig’), en wij moeten dat in de beste VVD-D66-PvdA-CDA tradities allemaal weer braaf toestaan?
Ontneem elke Nederlander die in termen van belastingen het Nederlanderschap ontwijkt, door in Nederland te wonen en qua belastingplicht ergens anders, het Nederlanderschap. De revolutie moet ergens beginnen en dit lijkt me een uitstekende, meer nog een gelukkige, start.
9 april
=0=
Angstige vrijheid
Angst is een industrie, vraag het de verzekeraars maar. In onzekere tijden is angst een reisgenoot die je misschien liever niet hebt en die toch op de meest ongelukkige momenten opduikt.
De tijden zijn onzeker en ze zijn dat mede omdat de autoriteiten steeds minder zekerheden in de aanbieding hebben. Hoe meer we weten, hoe kwetsbaarder de fundamenten van het weten, hoe meer de twijfel om zich heen grijpt en hoe meer het laatste woord het laat afweten. Het laatste woord is verdwenen en komt niet meer terug. Denken dat we dan nog meer moeten weten om dan toch nog in de buurt van het laatste woord te komen, is denken dat kennis het probleem is. Dat is niet zo, niet kennis is het probleem (kennis geeft geen zekerheid, kennis stelt alles ter discussie), het gebrek aan overeenstemming over alles, dat is het probleem (vrij naar Mary Douglas, Dealing with Uncertainty, Ethical Perspectives 2001/3: 145-155; de verwijzing naar kennis en overeenstemming is te vinden op pagina 146).
We mogen alles zelf bedenken en niemand die ons kan verplichten deze gedachte als juist en die als onjuist te accepteren. Dat hoort bij onze vrijheden: er is een positief verband tussen de vrijheid te denken en te zeggen wat je wilt en gebrek aan overeenstemming, en er is een positief verband tussen gebrek aan overeenstemming en angst want je weet maar nooit, en je weet het nooit, zeker als je denkt het zeker te weten. De twijfel reist mee, net als de angst. Het is een goede wereld voor de demagoog die geen twijfel kent en een slechte wereld voor het redelijke argument dat nooit zeker is en nooit zekerheid kan bieden.
In een kort artikel in ZiPconomy van vandaag kom ik de volgende uitspraken van Damiaan Denys tegen: ‘[a]ngst is ook een signaal van de vrijheid, omdat je op het punt staat uit je comfortzone te stappen, de vrijheid en verandering tegemoet. Een signaal ook van loslaten van je voortdurende drang naar controle. Want als je nooit angst voelt, zul je ook nooit echt vrij kunnen zijn’. En wat houdt Denys ons voor om noch onze angst te ontkennen, noch ons door onze angst te laten overheersen? Nu, dat is ‘vertrouwen’. Geef de controle op en zet er vertrouwen voor in de plaats.
Vertrouwen moet de vacante plek van de overeenstemming opvullen. Vroeger hadden we daar de kerk voor, het leunen op traditie, het krediet van het gezag, en nu hebben we vertrouwen nodig. Vertrouwen bespaart op de behoefte aan kennis en weten, dat is waar, maar als je niet meer kunt vertrouwen op de kennis van de expert en de autoriteit van de wetenschap, dan is het wat vreemd dat weggevallen vertrouwen te vervangen door ‘vertrouwen’ zonder nadere aanduiding, door het vertrouwen op vertrouwen.
De vrijheid van Denys is een angstige vrijheid, een vrijheid die niet in het vertrouwen maar in de angst zit en waarvoor de oplossing, zou ik denken, niet in een diffuus en gegeneraliseerd vertrouwen te vinden is en wel in het zoeken van gelijkgezinden die onder elkaar tot overeenstemming zijn gekomen en alleen al daarom aan hun overeenstemming vasthouden, aan de overeenstemming vanwege de overeenstemming vasthouden, en die elkaar onderling misschien nog wel vertrouwen maar ieder ander niet, juist omdat de ander als zodanig de overeenstemming bedreigt. Ja, fraai is het niet en vertrouwen heb ik er ook al niet in. Angstig is het, wat mij betreft. En nee, als dat vrijheid is dan ben ik neoliberaal.
7 april
=0=
Ga je gang
Als mkb-er word je gemiddeld eens in de twintig jaar door de belastingdienst gecontroleerd, lees ik vandaag in Trouw. En omdat de belastingdienst, zegt de geciteerde fiscalist in dezelfde krant, in het geval dat je gesnapt wordt als mkb-er niet verder dan vijf jaar terugrekent heb je toch maar mooi vijftien jaar je gang kunnen gaan. Gemakkelijker kunnen we het niet maken en leuker ook niet. Hoeft ook niet. Als mkb-er heb je geen klagen.
Er is heel veel legaal in ons land, ook zaken waarvan je denkt dat ze eigenlijk niet legaal zouden moeten zijn. Legaliteit is economie geworden. Ik weet niet of dat lang geleden toen de uitspraak werd opgetekend dat onder omstandigheden het grootste recht het grootste onrecht is, ook zo bedoeld was. Misschien dat ze toen nog dachten dat recht en wet de economie rang en plaats konden aanwijzen. Dat zou je ook zeggen maar dat stadium zijn we al lang voorbij. Het recht is er voor de economie, niet omgekeerd. En je moet ze al bruin bakken wil je de legaliteit zo provoceren dat er teruggemept wordt. Illegaliteit is voor de dommen en armen, niet voor de slimmen en rijken. Daarom houden we bijstandstrekkers en vluchtelingen scherp in de gaten en controleren de anderen eens in de twintig jaar. Of helemaal niet.
Met de legaliteit is ook het vertrouwen koopwaar geworden. Richt een bedrijf op en je wordt vertrouwd tot het tegendeel blijkt, en het tegendeel blijkt niet vaak omdat we ervan uitgaan dat het niet nodig is het tegendeel al te vaak te laten blijken – dat schaadt de vertrouwensrelatie maar. Vraag een uitkering aan en je wordt niet vertrouwd, ook al blijkt keer op keer dat je te vertrouwen bent. De verdenking blijft.
Ik hoorde gisteren op het nieuws dat staatssecretaris Jette Klijnsma de diverse overheden gaat oproepen om bij schuldhulpverlening de zaak niet nog lastiger te maken dan hij toch al is. Gebleken is dat de overheden een goede afwikkeling van de schuldhulpverlening behoorlijk dwars zitten en de staatssecretaris hoopt dat ze in de toekomst door wat meer onderlinge afstemming wat minder dwars zullen zijn. Dat is mooi van de staatssecretaris maar in een land waar je als kleine schuldenaar principieel nooit wordt vertrouwd zal het weinig zoden aan de dijk zetten. Zorg eerst maar eens dat je een grote schuldenaar wordt, dan komen we er heus wel uit.
De koopman heeft gewonnen en de overheid ziet dat het goed is. Ik hoop, zei de staatssecretaris van Financiën, dat de belastingmoraal niet lijdt onder Panama. Inderdaad, stel je voor dat we ons allemaal gaan gedragen alsof de wet winst moet opleveren. Dat overleven we niet. Moraal? Moraal is het voorrecht van de dommen en dat moet vooral zo blijven.
6 april
=0=
Falend Toezicht
We hebben de DNB, de AFM, we hebben Bureau Toezicht Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme), we hebben Bureau Financieel Toezicht. En we hebben ook nog de FIOD, de fiscale inlichtingen en opsporingsdienst. Aan alles is gedacht en toch hebben al deze instanties geen rol gespeeld in het in de openbaarheid brengen van het schandaal dat is aangemeld in de Panama Papers. Ik vind dat verontrustend, verontrustender nog dan de geur van corruptie die om steeds meer transacties is komen te hangen. Falend toezicht is al lang geen af en toe voorbijkomende gebeurtenis meer, het is een structuuraspect van overheden die hun huik naar de financiële wind laten hangen.
Het toezicht ziet niet toe, het dekt af en gooit af en toe een spierinkje uit, niet, zoals het gezegde luidt, om een kabeljauw te vangen, maar om een kabeljauw te voeden. Hoe meer kabeljauwen in onze wateren rondzwemmen hoe beter het vestigingsklimaat, en hoe meer kabeljauwen bij ons een brievenbusje aanschaffen des te meer kabeljauwen bij onze notarissen, fiscalisten, advocaten en banken en andere financiële instellingen aankloppen om van hun hoogwaardige diensten gebruik te maken. Hoogwaardige diensten! Die zijn zoals het woord al aangeeft heel wat waard en bovendien, ze staan voor hoogwaardige werkgelegenheid en daar doen we het allemaal voor, daar worden we allemaal beter van. Of zo. Of woorden van gelijke strekking.
Ik hoor op de radio dat onze Belastingdienst best geïnteresseerd is in de Panama Papers. Wee degeen die zijn belastingaangifte onjuist heeft ingevuld, want die krijgt zijn trekken nog wel thuis. Vrees en huiver, de belastingen komen eraan! Het was eerlijker geweest als de Belastingdienst gewoon had toegegeven dat hij het allemaal al lang niet meer kan bijbenen en zijn eigen toezichtstaak heeft uitbesteed aan de bedrijven waarop toezicht gehouden zou moeten worden. De Belastingdienst noemt dat Horizontaal Toezicht en dat is zoiets als op je rug gaan liggen en toch van mening zijn dat je dan nog heel wat kunt zien.
In de Tweede Kamer is ook iedereen plots wakker geschud. Men leest daar zijn kranten en denkt, er is iets niet in orde. Er is al een voorstel ingediend voor een debat, er zijn al vragen gesteld, het kan weer niet op. Men wil het naadje van de kous weten. Misschien dat de Kamer een enkel los draadje van de kous krijgt toegeworpen, maar niet het naadje en zeker niet de kous. De handel in geldkousen is al ruim twee decennia geheel en gedereguleerd, met goedkeuring van de Kamer en wat de Kamer kwijt is, is de Kamer kwijt.
Mij overvalt een diepe treurnis.
4 april
Oogst
De onderzoekers die gisteren het rapport The Foreign Fighters Phenomenon in the European Union publiceerden (ICCT, Den Haag 2016) hebben het niet gemakkelijk gehad. Er is geen eensluidende definitie van een ‘foreign fighter’, er is geen centrale plek waar alle data worden opgeslagen, dubbeltellingen komen voor, overheden hebben vaak geen data en zeker geen vergelijkbare data en/of willen ze niet afstaan. Jammer is dat de rapporteurs weinig doen om de zaak beter te maken, bijvoorbeeld door zelf wel een heldere en operationle definitie te bieden van wat dat toch is, die ‘foreign fighter’. De leidende gedachte in het rapport was dat het hier ging om mensen die zich vanuit het buitenland in het Syrische en Irakese strijdgewoel hebben gemengd, maar alleen al de overweging dat al die mensen het strijdtoneel kunnen verplaatsen naar hun land van herkomst, of naar een land waarvan ze menen dat het straf nodig heeft, of zich helemaal niet naar Syrië of Irak wensen te begeven en de strijd thuis wel voeren geeft aan dat het zo eenvoudig niet is.
Het rapport ‘brengt in kaart’, analyseert weinig en verklaart niets. Dat is niet erg, als de kaart maar klopt en als bij de kaart elementaire vragen worden gesteld. De kaart is een begin, niet meer dan dat, en voor de hand liggende vragen worden niet gesteld. Bijvoorbeeld de vraag waarom uit West-, Centraal-, en Zuid-Europa wel mensen gaan (uit West meer dan vanuit Zuid en nog meer dan vanuit Noord en Centraal) en uit het voormalige Oost-Europa bijna niet. Hoe armer hoe braver, dat komt uit de kaart naar boven, en kennelijk deugt de regel niet dat arm en kansloos bij elkaar horen. Als we aan kansloosheid denken geldt niet de regel van deprivatie maar die van een tot achterstelling omgedoopte achterstand. Achterstelling is veel explosiever dan armoede.
Ook wordt niet de vraag gesteld naar het wonderlijke plaatje voor België, het land met verhoudingsgewijs de grootste export van foreign fighters. Want wat zien we daar? We zien het bekende beeld dat ze voornamelijk uit steden en randgemeenten komen, maar we zien ook dat het relatief welvarende Vlaanderen en het relatief welvarende Brussel het minder welvarende Wallonië ruimschoots overtreffen. Is dat misschien, en opnieuw, een variatie op hetzelfde thema, het thema dat daar waar meer armoede heerst de neiging de zaak in de fik te zetten geringer is dan daar waar meer kansen op een goed leven bestaan en tegelijkertijd meer en steeds moeilijker te slechten barrières de weg voor velen versperren?
Achterstanden zijn er en zullen niet verdwijnen. Gegeven een open kansenverdeling hoeft elke achterstand niet meer dan een tijdelijke status te zijn. Gaat de openheid van de kansenverdeling eraan dan is de kans groot dat achterstand niet als een tijdelijke situatie wordt beleefd maar als een hinderlijke achterstelling die als zodanig moet worden opgeruimd.
De kaart is nog lang niet af, maar ook in de staat waarin hij nu verkeert, doet zich de vraag voor of het Vlaams Belang en de Nieuw-Vlaamse Alliantie zich ooit wel hebben gerealiseerd of hun vermeende superioriteit tegen alles wat niet-Vlaams is niet zozeer tot woede in het achterblijvende Wallonië heeft geleid als wel tot woede in Vlaanderen zelf: ook daar staat groeiende welvaart niet los van groeiende ongelijkheid in eigen huis, een huis dat door een deel van achtergestelden niet langer als thuis wordt erkend.
Kan een beleid dat radicalisering moet tegengaan slagen als het bestrijden van de in geheel Europa groeiende ongelijkheid daar niet het speerpunt van is? Van wat is de radicalisering de oogst?
2 april
=0=
Stemmen – maar waarover?
Voormalig president Janoekovitsj van Oekraïne vluchtte in 2014 naar Rusland. Hij had het door hem met de EU gezamenlijk voorbereide associatieverdrag tussen Oekraïne en de EU uiteindelijk, eind 2013, niet ondertekend. Hij boog, zegt men, voor de Russische druk. Het lokte een opstand uit en hij ruimde het veld. Voor de EU (in de personen van Hans van Baalen en Guy Verhofstadt) waren deze gebeurtenissen een gerede aanleiding het associatieverdrag als steun aan de opstandelingen te portretteren. Korte tijd later bezette Rusland de Krim, begon de burgeroorlog, met Oost-Oekraïne als voornaamste slagveld, en werd de MH17 uit de lucht geschoten.
We mogen aannemen dat, hoewel ongetwijfeld een enkele oligarch uit het tijdperk Janoekovitsj vervangen is door een oligarch die in een goede reuk staat bij de huidige president Porosjenko (zelf ook een oligarch), het associatieverdrag op de instemming kan rekenen van de oligarchen, die de politiek in Oekraïne voor en na de opstand beheersen en die minder de associatie met vrijheid en rechtvaardigheid, met stabiliteit en democratie oproepen dan de associatie met corruptie – de eerste associatie van de politiek aldaar. Daarom is de door de voorstanders van het verdrag in circulatie gebrachte veronderstelling dat het associatieverdrag de de democratie in dat land zal versterken licht potsierlijk en dat niet alleen vanwege de gedachte dat democratie per verdrag kan worden ingevoerd. Het verdrag zal de positie van de zittende oligarchen legitimeren en de rest is onvoorspelbaar.
Het kan zijn dat de Russische bezwaren voornamelijk over de defensie-paragraaf in het verdrag gaan. Wie weet? Ik weet niks, hoewel, ik weet iets meer dan een half jaar geleden. Dat is de aangename bijvangst van het aanstaande referendum want wat dat ook teweeg heeft gebracht, in elk geval een stortvloed aan meningen, opiniestukken, propagandastukken en ook nog informatieve stukken waar een mens iets aan heeft. Het lost mijn verwarring niet op (stem ik tegen Rusland, voor de EU, voor de verdieping van de tegenstellingen in Oekraïne, voor de versterking van hoop in Oekraïne op een betere toekomst, voor een gemakkelijker handelsverkeer met Oekraïne waarvan de opbrengsten waarschijnlijk zeer scheef zullen worden verdeeld en daarmee bijdragen aan de groeiende ongelijkheid, het meest brisante verschijnsel van dit decennium?) maar het heeft me gedwongen na te denken over dat referendum, als, in de eerste plaats, een extreem oneigenlijk middel om de totale serie verknoopte en in de knoop geraakte kwesties waarvan ik hierboven in vraagvorm een enkel aspect omschreef de kant op te duwen die mij het meest aanstaat en dat ook nog eens in de wetenschap dat ik geen flauw idee heb welke kant het echt op zal gaan en ik ook nog eens het idee heb dat niemand dat weet omdat niemand het kan weten.
In de tweede plaats ben ik tegen referenda. Ik weet niet of er ooit condities denkbaar zijn geweest waaronder een referendum goed kan werken. Nu ja, de kleinschaligheid van een Zwitsers kanton misschien maar in de huidige tijd van moderne media bestaat kleinschaligheid al lang niet meer. Niet stemmen? Ik aarzel, gewoon omdat dit referendum komt, of ik dat nu goed vind of niet. Lastig en zo, de dwang dat je door niet te kiezen toch kiest.
Ik kan ja stemmen, ik kan nee stemmen, ik kan blanco stemmen, ik kan niet stemmen. Ik heb nog net genoeg respect voor de mensen die wel gaan stemmen om te besluiten om dan ook maar mijn stem uit te brengen – door aan te geven dat ik de voorgelegde keuze van dit referendum een onzin-keuze vind in een onzin-referendum en dat te doen door blanco te stemmen.
1 april
=0=
Werving
Van de terroristen heeft circa vijftig procent een criminele achtergrond, maar het percentage criminelen dat jihadist wordt is minder dan één. De gevangenis is geen broeinest van radicalisme, de gevangenis is een wervingsbureau waar criminelen door jihadisten worden verlokt om met de terreur mee te doen. Ik las het in Trouw, gisteren (Han Koch, Jihadisten rekruteren criminelen, De Verdieping, 30 maart 2016: 4-5).
Huurlingen dus, geen gelovigen. Worden het gelovigen? Dat is nog maar helemaal de vraag. Maar wat blijft dan over van de stelling waarover ik een paar dagen geleden rapporteerde (radicalisering gaat aan bekering vooraf), en die mij verleidde tot de vraag waarin dat radicalisme dan wel bestond, en hoe we het zouden kunnen herkennen? De bijdrage in Trouw, gisteren, geeft daar geen antwoord op. Wel vergroot het mijn verwarring. Kennelijk is ook mijn behoefte aan antwoorden zo groot dat ik vergeet de vragen goed te stellen en er al te snel toe geneigd ben antwoorden te suggereren.
Toen enkele jaren geleden IS erin slaagde jonge rekruten uit het Westen te werven verschenen er af en toe berichtjes in de kranten dat die jongelui meer verdienden en meer priviliges hadden dan de rekruten uit de regio zelf. Je verdient wat, je hebt status, je hebt een uitlaatklep om je haat tegen je plek van herkomst te ventileren, je kunt naar de achterblijvers een lange neus trekken, je kunt ze hun nutteloosheid voorhouden, je kunt ze oproepen ook mee te doen en je kunt je nog tooien met de veren van een heilige oorlog ook. De ideale baan en wie weet zijn er naïevelingen die zich zo hebben laten inpakken. Het economische verhaal van de huurling zou misschien meer moeten overtuigen, zeker als je als crimineel hebt geleerd dat je in dat vak toch maar een kleine krabbelaar bent en blijft (over grote criminelen in de jihad lees ik nooit wat), dat je voor elk ander vak nooit zullen worden uitgekozen, dat je alternatieven zijn uitgeput en dat dit dan mogelijkerwijs nog het beste is dat is overgeschoten.
Hebben we het dan over de radicaliteit van de uitzichtloosheid, met op de achtergrond de (nog tamelijk rationele) overweging dat als de jihad het enige schip is dat je nog niet achter je hebt verbrand het niet zo gek is op dat schip aan te monsteren? Is de jihad niet alleen een manier van doodgaan maar ook, en misschien wel in de eerste plaats, een manier van ontsnappen aan een kansloos leven – niet omdat je wilt sterven voor de heilige zaak, maar omdat je een ander leven zoekt? Ik bedoel maar: in dat geval ligt de oplossing niet daar (daar is geen oplossing) maar hier. En hier, dat zijn wij ook, niet alleen zij.
31 maart
=0=
Stuurloos
Opstelten was al een stotterende, blunderende en alles verhaspelende politicus en zijn opvolger doet het nog eens dunnetjes over. Tenenkrommend, dat was het weer, gisteren in het parlement en vanochtend, toe hij moest toegeven dat de bron van het bericht over een gezochte terrorist niet de FBI was maar een afdeling van de politie van New York. Nu ja, denkt te minister, het blijft hetzelfde bericht, we hebben er niets aan veranderd, we hebben het niet geredigeerd, we hebben het niet opgeleukt en er staan niet eens zwarte strepen en balken in, dus, Kamer, waar hebben we het over?
Een voortreffelijke observatie, ongetwijfeld. Waar hebben we het over? Volgens de voltallige oppositie ging het over een minister die bij veiligheid niet aan veiligheid maar bij voorrang aan zichzelf denkt, volgens Samsom ging het over garanties die niemand ooit kan geven, en volgens de VVD hadden we wel belangrijker dingen te doen. Minister, heeft u die informatie uit de VS doorgegeven aan (‘gedeeld met’) de Belgen? Nee, maar het had toch niets aan de loop der gebeurtenissen veranderd. Ja, maar een beetje laat en het had toch niets aan de loop der gebeurtenissen veranderd. Ik weet het niet maar het had toch niets aan de loop der gebeurtenissen veranderd.
De Kamer had het over de gebrekkige samenwerking tussen veiligheidsdiensten in de EU. De Kamer moet zich nog buigen over de vraag of, zelfs als die samenwerking er komt, het enig effect zal hebben, hier, gegeven een minister die zo onmiskenbaar incompetent is dat iedereen hoopt dat het maar snel volgend jaar mag worden, zodat we van hem verlost worden. Hoewel, je weet maar nooit, met een PvdA die weet dat garanties niet bestaan (met uitzondering van de garantie dat zij dit kabinet blijven steunen tot het bittere eind en onder alle omstandigheden) en met een VVD die niets weet behalve dat ze altijd gelijk hebben en dat het nooit aan hen ligt.
Daarom, de bal ligt bij de oppositie. Een motie van incompetentie is nog wel het minste maar omdat de Kamer die niet in huis heeft moet het maar een motie van wantrouwen worden. Dat is toch het mooie van een parlementaire democratie? Dat je niet per se op nieuwe verkiezingen hoeft te wachten om je totale, op de nodige ervaringen gestoelde, gebrek aan vertrouwen in een bewindspersoon naar buiten te brengen?
De minister ziet geen reden af te treden, zei hij. Hij niet.
30 maart
=0=
Bekering
De radicalisering gaat aan de bekering vooraf. Ik kwam het afgelopen week tegen in de Groene, ik hoorde het vandaag in Buitenhof, in een gesprek van David van Reybrouck en Willem Schinkel. Schinkel zei, bijna tussen neus en lippen door, dat de terroristen een paar jaar geleden nog gewoon criminelen waren en van daaruit zijn ‘geradicaliseerd’. De islam is het sausje er bovenop en dat noemen ze hun ‘bekering’. Per slot, je doet wat en de verklaring ervan volgt op wat je doet. De tijd tussen radicalisering en bekering wordt steeds korter en dat zegt, denk ik, meer over de radicalisering dan over de bekering.
Criminelen verwerpen de maatschappij niet, ze leven ervan. Terroristen verwerpen de maatschappij wel degelijk, ze willen hem vernietigen en zien hun eigen vernietiging als een aspect daarvan. Bedrijfskosten, als het ware. Een crimineel is een parasiet, een terrorist niet. Een terrorist wordt pas terrorist na eerst verworpen te zijn of zich verworpen te wanen en hij betaalt met dubbele munt terug. Een crimineel calculeert: de buit afgezet tegen pakkans en gevangenisstraf, een terrorist is de calculatie voorbij en kent alleen de finale afrekening, de eindafrekening. Met een crimineel kun je het op een accoordje gooien (en dat gebeurt ook regelmatig), met een terrorist niet. Criminelen worden door ons in de regel niet gemarteld met het oog op informatie ter preventie van de volgende misdaad, terroristen die we verdenken over informatie over komende aanslagen te beschikken wel omdat van die informatie het lot van onschuldigen afhangt. Jullie, zeggen de terroristen, bombarderen en maken onschuldige slachtoffers, wij plegen aanslagen en maken ook slachtoffers en onschuldig zijn die niet want ze hebben jullie je gang laten gaan.
Hoe iemand crimineel wordt is één ding, hoe de stap naar de terrorist wordt gezet een tweede. De tweede volgt niet zomaar uit de eerste. Eén van de aanslagplegers in Brussel schreef dat hij zich opgejaagd voelde, dat hij niet meer wist wat hij moest doen – behalve dan uit de gevangenis blijven. Liever dood dan in de gevangenis? Als je al je schepen achter je hebt verbrand is zelfverbranding beter dan achter de tralies? Is radicalisering het afscheid nemen van alles omdat er niets is om voor te leven?
Ik geloof graag dat radicalisering vooraf gaat aan bekering en dat de bekering weinig anders is dan een vlag op de modderschuit waar je op de een of andere manier in terecht bent gekomen. Blijft de vraag: wat is radicalisering?
27 maart
=0=
Alliantie
Tussen 1972 en 1980 verloren in Europa jaarlijks zo’n 350 mensen hun leven bij een terroristische aanslag. Daarna daalde het gemiddelde om in 1988 omhoog te springen tot ruim 400 (waaronder de 270 van Lockerbie), daalde verder, sprong in 2004 weer omhoog naar 196 (voornamelijk als gevolg van de aanslagen in Madrid) en vorig telden we 150 doden (voornamelijk in Parijs).
Vergeleken met veertig jaar geleden hebben we een rustige periode. De jaren van de ETA, de IRA, de RAF en de Rode Brigades en, op Corsica, van FLNC en het Front Ribellu, zijn voorbij. Toch maken we ons ongeruster dan ooit. Jacco Pekelder, terrorismedeskundige en historicus aan de UU, wijt het aan de media (De Volkskrant, Nieuwsbreak 23 maart). Zijn stelling is dat er een ‘fatale alliantie’ bestaat tussen journalisten en terroristen. De laatsten hebben behoefte aan media-aandacht, de eersten leveren het. Sociale media versterken het effect. En het klopt. De aanslagen gisteren in Brussel zijn het gesprek van de dag. Dat was in de jaren zeventig, ondanks de grotere aantallen slachtoffers, minder het geval.
Maar toch. Niet alles is hetzelfde, hoezeer de aanslagen van toen en die van nu in termen van nabijheid ook op elkaar lijken. De terroristen van toen vielen in de allereerste plaats hun vijanden thuis aan. Ze vochten voor regionale onafhankelijkheid, tegen (in hun ogen) vreemde overheersing en tegen het kapitalisme, te beginnen het kapitalisme van eigen bodem. De terroristen van nu bevechten niet hun plek thuis, ze keren die plek als ze die al hebben de rug toe, ze vechten niet tegen hun staat, ze vechten voor een kalifaat en hun kalifaat hoort volgens hen overal en volgens ons hoort het nergens.
Hun kalifaat is grenzeloos, in alles: in de ambitie, in de gewelddadigheid, in moordzucht, in vertrapping, in media-exploitatie. Het kalifaat weet, zegt Pekelder, hoe ze ons moet bespelen: ‘Ja, terroristen maken gebruik van de scenario's die in ons hoofd zitten. Het is net als met een film over een gevaarlijke epidemie. Eerst is er die uitbraak aan de andere kant van de wereld, dan krijgen mensen in de omgeving van de hoofdrolspeler vlekken op hun hoofd en daarna is het de hoofdrolspeler zelf. Mensen verwachten dat iets op een bepaalde manier gaat verlopen en terroristen proberen op de angst die leeft bij mensen in te spelen.’
In de verspreiding van de scenario’s spelen de media een belangrijke rol. Dat was ongetwijfeld in de jaren zeventig veel minder het geval. Maar er is nog een verschil. De eerdere terreuraanslagen waren niet tegen mij gericht. In de jaren zeventig ging het over de anderen, nu gaat het ook over mij. En ik denk dat dat meer dan een media-effect is.
24 maart
=0=
Vierentachtig procent
Van elke honderd mensen die je kunt tegenkomen zijn er vierentachtig religieus. Schrijft Yvonne Zonderop in De Groene (De Groene Amsterdammer, 17 maart 2016: 38-40). En over vijftig jaar zijn het het er zelfs zevenentachtig op honderd. Alle getallen ontleent ze aan een interview met godsdienstwetenschapper Ernst van den Hemel, die daaraan toevoegt: ‘[i]n dat licht is het bizar om kennis van religie te verwaarlozen’ (o.c.: 40).
Wij neuzelen gaarne over vergrijzing (in plaats van onszelf te feliciteren met een langere levensduur en minder baby- en kindersterfte) maar op wereldschaal valt dat nog best mee. Van de ruim zeven miljard wereldbewoners is ruim een kwart jonger dan zestien jaar. Van dat kwart woont slechts een fractie in de ontwikkelde landen en het merendeel in de minder tot laag ontwikkelde landen (de verhouding hier is één op drie. Bron: United Nations, Department of Social and Economic Affairs, Population Division, World Population Prospect, 2015 Revision). Kinderen dus, die weinig te kiezen hebben. Je kunt ze meetellen want vermoedelijk gaan ze en masse op de knieën en dan mag je verwachten dat het ware geloof vanzelf wel zal volgen. Of het geloof in een rustig leven, of het ongeloof in een beter leven. Ik zou ze niet zo opgewekt meetellen als Van den Hemel en als Zonderop die van die vierentachtig procent zelfs de kop van haar artikel heeft gemaakt.
Ik zou die kinderen niet meetellen maar ik zou wel onderwijs willen geven over leugens, verdomde leugens en demografiestatistieken. We hebben immers, behalve de kinderen, ook nog de vrouwen, de helft van de wereldbevolking en een tamelijk onderdrukte helft bovendien. Hun man vertelt ze wel wat ze moeten geloven. Wat ze zelf geloven is geloof ik niet heel bekend geworden – het zou je voorzichtig moeten maken als je hen wilt meetellen in het ware geloof. En hoe zit het met hun mannen? Hoevelen onder hen geloven uit lijfsbehoud omdat geloofsafval of het gezegende streven naar een afwijkende religie levensbedreigend is?
Ik trek alle kinderen af van het aantal religieuzen, ik trek 60% (ik ben een optimist) af van het aantal religieuze vrouwen en ik trek 40% (ik ben een optimist) af van het aantal religieuze mannen. Dan houd ik anderhalf miljard zelfbenoemde religieuzen over. Dat is geen vierentachtig procent, maar om en nabij de twintig procent van de werelbevolking. Ik denk dat er niks mis is met kennis van religies maar dat het verwaarlozen van de kennis over de omstandigheden die mensen beletten vrij te kiezen, om het woord van Van den Hemel te gebruiken, ‘bizar’ is.
23 maart
=0=
Vraatzucht
De televisie heeft er niet slechts voor gezorgd dat we, naar Robert Putnam, voortaan alleen moeten kegelen (want de rest kijkt televisie en ook dat niet meer samen want iedereen heeft z’n eigen televisie), de televisie heeft er ook voor gezorgd dat er het nodige omver is gekegeld. Zo zien we dat de politiek verdwijnt achter de mediagenieke politicus. De overige politici kennen we niet meer en waar ze voor staan – hun politiek – al evenmin.
De vraag is: gebeurt hetzelfde met het recht? Verdwijnt het recht achter de rechter en wint de meest mediagenieke rechter het pleit en kan de rechter (en de officier van justitie) het pleit verliezen van de nog mediagenieker advocaat en diens cliënt die niet eens meer mediageniek maar een mediagenie is? Vraag naar een rechter en je krijgt mr. Frank Visser als antwoord. We kunnen rechters tegenwoordig al, met dank aan Coen Verbraak, in de ziel kijken. Natuurlijk de rechtszaal was altijd al openbaar maar de televisie heeft er een nieuw gezicht aan gegeven, het gezicht van de persoon die de rechter is – en dus willen we weten wie die persoon is, wat zijn hobby’s zijn, welke kranten en tijdschriften hij leest, wat zijn politieke en maatschappelijke voorkeuren zijn, of hij getrouwd is, kinderen heeft, wel eens een bekeuring gehad, en ga zo maar door want de televisie wil, eenmaal de persoon in beeld, alles weten. De televisie is ononderscheidbaar van de vraatzucht van de televisie.
De metafoor van de vraatzucht ontleen ik aan een artikel van Annerie Smolders (Court TV op z’n Hollands, De Groene Amsterdammer, 17 maart 2016: 18-21). Ze schrijft, verwijzend naar het eerste proces tegen Wilders, ‘[h]et mediaspektakel leek op vraatzucht, wat de behoefte aan meer cameravoering in de rechtszaal verklaarde’. Rupsje-nooitgenoeg. En het wordt alleen nog meer want was het tot 2013 zo dat de toegang van de televisie onder de formule van een ‘nee, tenzij’ viel, daara werd het ‘ja, tenzij’. De rechter mag het nog steeds verbieden maar is dan wel gehouden om elke weigering te publiceren op rechtspraak.nl. Dat is, in een context waarin de Raad voor de Rechtspraak de televisie verwelkomt, niet eenvoudig. Die Raad is overigens geen rechstprekend orgaan, het is bestuurdersorgaan. De bestuurders zijn voor, de rechters zijn verdeeld.
Nederland loopt voorop met de ruimhartige toelating van de televisie. In de VS wordt bij federale zaken de tv geweerd en in Duitsland is het al niet anders. Men vreest beïnvloeding van de gang van het proces. Bij ons niet. Bij ons kun je de toga al bijna vervangen door overhemd, een T-shirt, een trui, een colbertje, een jurk. Als de vervanging beter de ‘persoon’ laat zien dan de oorspronkelijke toga, het uniform van de rechter, symbool van diens opdracht recht te spreken sine ira et studio, dan moet dat toch kunnen? Droeg Frank Visser als rijdende rechter een toga? Draagt zijn opvolger er eentje? Nou dan, dan kan het toch ook zonder?
De toga, kun je zeggen, is het equivalent van de geblinddoekte Vrouwe Justitia die, geblinddoekt en wel, de weegschaal van het recht moet hanteren. Daar heb je geen goede televisie mee. Het is te saai, te traag, te rustig. Goede tv krijg je misschien wel als de rechter voor ons staat en we alles van hem kunnen zien. De naakte rechter, daar gaat het om. Krijgen we dan een beter zicht op het recht? ‘Door meer kennis over wie de rechter is kan de verhullende, symbolische functie van de toga worden uitgehold. Die keerzijde krijgt verbazingwekkend weinig aandacht’ (Smolders, o.c.: 18). I rest my case.
22 maart
=0=
Bezonken
Midden jaren negentig bezocht ik rond de kerstdagen met twee van mijn drie kinderen het kleine plaatsje Bütgenbach. We hadden gehoopt sneeuw te vinden, we vonden regen en een grijze hemel. En we vonden een supermarkt waar de mevouw achter de kassa moeiteloos schakelde van Duits naar Frans naar Nederlands. Dat viel op en de vloeiende kennis van drie talen moest wel wat met de geschiedenis te maken hebben gehad maar wat, daar kwam ik toen niet achter.
Nu weet ik iets meer want Bütgenbach ligt, vlakbij Eupen, aan de hoog gelegen oostkant van België en het is, ontdekte ik een dag geleden, niet ver verwijderd van de wonderlijke enclave ‘Neutraal Moresnet’ waar David van Reybrouck het boekenweekessay 2016 aan heeft gewijd (alsof toeval niet bestaat of alsof alles toeval is, maar een week of wat eerder had Philip Dröge ook al een boek ‘Moresnet’ het licht doen zien).
Zink is de titel van het boekenweekessay. Goed gekozen want zonder dat zink had Neutraal Moresnet niet bestaan. Het gebied besloeg drie-en-een-halve kilometer, te klein om zelfs als postzegel van de kaart van Europa te dienen. Hoewel het wel een eigen postzegel had. Na de nederlaag van Napoleon kon men het tijdens het Weense Congres niet eens worden over het gebied. De Pruisen wilden het zink, Nederland wilde het zink en omdat men er niet uitkwam werd Moresnet een neutraal gebied.
Het tekent het belang van dat zink, door Van Reybrouck opgewaardeerd tot het metaal van de eeuw: ‘[d]e negentiende eeuw was de eeuw van het zink’. Dat is misschien een beetje veel. Het had wat mij betreft ook de eeuw van het stoom mogen heten, net zoals de twintigste eeuw de eeuw van de elektra is (en ook daar heeft Van Reybrouck andere producten in de aanbieding). Los daarvan, het essay is minder een geschiedenis van de strijd om het zink, als wel een geschiedenis van de ellende van het trekken van grenzen, het opheffen ervan, het weer terugkeren, als dan niet ingrijpend gewijzigd, van grenzen, van grenzen die het onvermogen van diplomaten illustreren iets beters te bedenken en van grenzen die worden bedacht met hautaine minachting voor de mensen die met die grenzen moeten leven.
Zink is het verhaal van Emil Rixen, geboren in 1903 uit een Duitse moeder, een dienstbode die zwanger was gemaakt door haar werkgever en weggestuurd zodra ze hem van de zwangerschap verwittigde. Ze ging naar Moresnet – de schande zou haar daar minder worden nagedragen dan in Düsseldorf waar ze als dienstbode had gewerkt. De geschiedenis laat zich raden: na WOI komt Moresnet bij België, Emil moet in 1923 in dienst en wordt ingezet bij de bezetting van het Ruhrgebied, gedurende WOII neemt Duitsland Moresnet in bezit en Emil moet opnieuw in dienst – ook veertigjarigen werden op een gegeven moment opgeroepen om het Derde Rijk te verdedigen. Van Reybrouck vat het schitterend samen: ‘[z]onder ooit in zijn leven te verhuizen is hij Neutraal geweest, rijksingezetene van het Duitse keizerrijk, inwoner van het koninkrijk België en staatsburger binnen het Derde Rijk. Voor hij wederom Belg zal worden, zijn vijfde nationaliteitswissel, wordt hij afgevoerd als Duits krijgsgevangene. Hij heeft geen grenzen overgestoken, de grenzen zijn hem overgestoken’. Een tikkeltje minder bloemrijk had ook gemogen maar de strekking is duidelijk. Over grenzen wordt grenzeloos ruw en grenzeloos onverschillig beslist, met levens die op het foute tijdstip en op de foute plek moeten worden geleefd en waar niemand zich om bekreunt.
De zinkmijn is niet langer in bedrijf, en Neutraal Moresnet bestaat niet meer.
20 maart
=0=
Gedachtenpolitie
Een wantrouwend persoon wil alles weten omdat het anders allemaal tegen hem gebruikt kan worden, en een wantrouwend persoon wantrouwt in het bijzonder alles wat hij niet weet. In een nette democratische rechtsstaat is het wantrouwen op diverse plekken en manieren geïnsitutionaliseerd: in de grondwet en wet staan beperkingen over zittingstermijnen en maxiamle zittingsduur voor verschillende publieke ambten, en verkiezingen garanderen dat de mensen die we hebben gekozen als volksvertegenwoordiger elke vier jaar door ons kunnen worden vervangen.
Voor de meeste burgers is dat genoeg, maar dat aantal slinkt en dan is de stap naar het wantrouwen in het geïnstitutionaliseerde wantrouwen al bijna gezet, en dan verschuift de hardnekkigheid waarmee we ons vastklampen aan het weinige wat we nog wel vertrouwen: het was hardnekkig, het wordt verkrampt. Het oplevend nationalisme is zo’n kramp. Laat ik dat het nationalisme van het draagvlak noemen, van het ons kent ons dat de voornaamste bijdrage van Wilders aan de politiek is. ‘Wij’ heeft een ‘zij’ nodig en dat noemen we het draagvlak van ‘ons’ voor ‘hen’.
In de regiezitting van het proces tegen Wilders stelde zijn advocaat Knoops voor om Maurice de Hond te laten vertellen over draagvlak. Over het draagvlak voor de opvattingen van Wilders, de man die alles benoemt, ook alles wat hij niet weet en dat doet omdat hij ook en misschien wel juist alles weet over alles wat hij niet weet. Draagvlak kun je peilen zal Knoops wel gedacht hebben. Een onpeilbaar diepe gedachte, zij het een gedachte die het in termen van stelligheid, bereik en geldigheid moet afleggen tegen de gedachten van zijn cliënt, de man die alles altijd al weet en wist.
Met hem, Wilders, zijn we een stap verder, een stap die de overgang van wantrouwen naar extremisme markeert. Een extremist is een ander kaliber. Een extremist is uiteraard wantrouwend maar het verschil met een door wantrouwen gekenmerkt persoon is dat de extremist ook weet hij wat niet weet – en ook dat wantrouwt. Van de eerste soort heb je er heel veel, van de tweede soort veel minder. In mijn woordenboek is de modale PVV-aanhanger wantrouwend en het enige PPV-lid is extreem. Wilders weet ook alles van wat hij niet weet. Hij noemt dat de ‘waarheid’. Hij weet dat het proces tegen hem een politiek proces is, hij weet dat alle rechters en officieren bevooroordeeld en dus partijdig zijn, hij weet dat hij geen eerlijk proces kan verwachten maar hij zal zich, eenzame strijder die hij is, nooit de mond laten snoeren want de waarheid moet gezegd, inclusief de waarheid over de ‘farce’ van het proces tegen hem. Je zou er zo een soap over kunnen schrijven.
Tegen deze achtergrond is het al bijna verbazend dat Wilders slecht één van de drie door de rechtbank aangewezen rechters voor zijn proces wil wraken. Zij zou bevooroordeeld zijn omdat ze ooit iets over de PVV zei (en wat is de PVV anders dan Wilders zelf?) en ooit kenbaar maakte dat ze de toekenning van de wraking in het eerdere proces tegen Wilders geen goed idee had gevonden. Ergo: iedere rechter of officier die iets over de PVV heeft gezegd wat Wilders niet aanstaat is bevooroordeeld en ieder rechter of officier die een juridische mening over de wraking van destijds ventileert die afwijkt van het toen genomen besluit, waar Wilders het wel mee eens was omdat hij er zelf om had gevraagd, is verdacht. In ons land is deze verdachte de aanklager, is Maurice de Hond de spreekbuis van de publieke opinie, en het gerecht is de aangeklaagde. Door één van de rechters eruit te pikken intimideert Wilders de overige twee en het OM. Dat ze het maar weten.
Alle justitie is klassenjustitie en dan niet in het voordeel van de bourgeoisie maar in het voordeel van de politieke klasse, de klasse als ‘elite’, de gesel van deze tijd. Door drie rechters te selecteren die geen lid van een politiek partij mochten zijn is de rechtbank een heel eind, een gevaarlijk eind, meegegaan in het door Wilders geschapen beeld van een te gepolitiseerde rechtspraak. Het is koren op de molen van Wilders. De volgende stap is dat elke hem onwelgevallige gedachte van een magistraat door hem verdacht zal worden gemaakt – het wachten is slechts op een gedachtenpolitie die iedere afwijking van het extremistisch universum van Wilders aan de kaak zal stellen en voor zal dragen voor een geëigende bestraffing. Het is hoog tijd dat de rechterlijke macht terugslaat, maar voorlopig zie ik voornamelijk slappe knieën.
19 maart
=0=
Plan B
Het is wijs beleid om plan A niet te aanvaarden voordat er ook een plan B bekend is. Plan B is nodig om het gestelde doel toch te halen wanneer plan A niet werkt, wanneer de middelen waarop en waarmee dat plan rekende (van grondstoffen tot en met betrouwbare informatie, samenwerking en coördinatie) te kort blijken te schieten. De grondstoffen raken uitgeput, informaties blijken onbetrouwbaar, je staf wordt weggekocht. Het hangt er natuurlijk vanaf of het falen van plan A ergens funest voor is maar is dat zo dan zal achteraf worden gezegd dat we dan maar een plan B hadden moeten hebben en dan zal achteraf worden gezegd dat we voortaan vooraf een plan B moeten hebben.
Is er een plan B voor de Turkije-deal? Het is te hopen want aan de kwaliteit van de informatie kan getwijfeld worden, aan de samenwerking tussen de EU-landen hoeven we niet te twijfelen want die lijkt nergens op en de EU is, in alle gevallen die niet direct het belang van de markt dienen, een coördinator zonder bevoegdheden. En de grondstoffen, in ons geval de vluchtelingen? En het doel, de beperking en regulering van de vluchtelingestroom? De onderhandelingspositie van Turkije hangt op de beschikbaarheid, op de gedweeheid, op de leverbaarheid van vluchtelingen, de onderhandelingspositie van de EU hangt op de listen die men kan verzinnen om de Turken tegelijk wel (‘we blijven in gesprek’) en niet (‘we geven niks uit handen’) hun zin te geven.
Frans Timmermans noemde de nagestreefde deal ‘gecompliceerd’. Ik denk dat hij bedoelt dat de deal tamelijk onwaarschijnlijk is en dat het plan B uit niet meer bestaat dan het zoeken van een zondebok voor het geval het doel, de deal, niet gehaald wordt. Dat is geen plan B, geen plan waarin alternatieve wegen en middelen om de vluchtelingenproblematiek te beheersen worden aangegeven. De EU heeft niets achter de hand (zoals in het principe van de ‘verbergende hand’ van Hirschman dat je ook het Plan B-principe kunt noemen, het principe dat we meestal ergens nog wel iets achter de hand hebben), de EU is zo langzamerhand elk middel om gezamenlijk en gecoördineerd te werk te gaan uit handen geslagen (vooruit: het principe van de lege hand, het principe waarbij iedereen om een plan B roept, niet in de verwachting dat zo’n plan er is of komt, maar gewoon om aan te geven dat het niet aan jou heeft gelegen).
De EU kan niets redden voordat het zichzelf kan redden, voordat het zichzelf van zichzelf kan redden. Om de EU van zichzelf te redden – zo ver is de desintegratie al voortgeschreden – zijn schuldigen nodig. De twee meest voor de hand liggende kandidaten in dit verband zijn de Turken en de Cyprioten. De Turken zijn bij elke oplossing nodig, de Cyprioten hebben behalve hun weigerachtigheid niets te bieden. We zouden het natuurlijk in de eerste plaats bij de EU zelf moeten zoeken – daar zijn we, nationalistische rimram daargelaten, nog niet aan toe.
Ik gok erop dat de Cyprioten (tijdelijk uiteraard, en voorwaardelijk, en met een compensatietje her en der) moeten inbinden, dat ook dat weinig oplost en dat het resultaat van de zoveelste top in Brussel een afspraak over een volgende top zal zijn. Wie niet meer in staat is een plan B op te stellen erkent dat stilzwijgend door nooit meer een gewone bijeenkomst te hebben maar altijd een ‘top’.
Dat is de complicatie waar Timmermans het over had moeten hebben.
17 maart
=0=
Hyper
Via een dierbare vriend kwam ik erachter, na lezing van een conferentiepaper van zijn hand, dat er een concept bestaat dat ‘superdiversiteit’ heet. Hij was er niet blij mee. Het concept vloog alle kanten op. Het past in een tijd van verharding van ongelijkheden en staat daarmee dwars op het in de regel optimistische getoonzette idee van diversiteit. Het concept waart overigens al een paar jaar rond – ik had het gemist. Enfin, beter laat dan nooit maar wat is het dan, die superdiversiteit?
Diversiteit is, geloof ik, het beleidsantwoord op ongelijkheid, zoals multiculti dat was op ongelijkwaardigheid. Ach, toen De Positivoos ‘onze god is de beste’ zongen was het nog gezellig, daarna werd het schelden, alsof de dingen benoemen al een belediging op zichzelf was. Het was het begin van de inmiddels nationale volkssport: het ‘framen’. Multiculti zelf is al een scheldwoord geworden, net zoals correct een scheldwoord is, althans als je het op politiek betrekt.
Gelukkig zijn er nog mensen die de dingen bij de naam noemen, zij het dat naam en frame op een merkwaardige maar godzijdank volkomen incorrecte wijze samenvallen. Moet kunnen en op nadenken staat nog net geen boete (ik hoorde gisteravond bij Pauw een mevrouw beweren dat de minder/minder uitspraken van Wilders niet over Marokkanen gingen – de mensen die dat dachten hadden gewoon te lange tenen – maar alleen over criminele Marokkanen. Pauw vergat te vragen of de uitspraak dan ook inhield dat we minder/minder criminele autochtonen moeten hebben en dat als Wilders en mevrouw dat zouden beamen wij al vast de volgende verkiezingsleus voor de PVV konden opstellen en als dat niet zo was we het minder/minder niet van ‘bedoelingen’ moeten laten afhangen maar het gewoon moeten opvatten zoals het is gezegd: minder/minder Marokkanen). Er is hier maar één cultuur, jongens en meisjes, en die cultuur bestaat uit onze normen en waarden (die niet van ons zijn maar verwijzen naar een joods-christelijke-humanistisch erfgoed en nou niet doorvragen hè) en als je die niet lust, dan rot je toch lekker op?
Desondanks, de lol is er een beetje vanaf. Het multicultigedoe is wat stilgevallen, maar dat is (gelukkig maar want wat houden we anders nog helemaal over) met diversiteit nog lang niet het geval. Mensen die het goed voor hebben met de emancipatie zijn dol op diversiteit. Diversiteit is goed, diversiteit moet bevorderd worden en dat is ook nog beter voor de verzamelde slimheid van het land en dus goed voor onze concurrentiepositie. Daarom ‘voeren’ we er ‘beleid’ op. Toch maar quota? Van die dingen want vanzelf gaat het niet nu ongelijkheid hardnekkiger blijkt dan we prettig vinden, en het gaat zelfs niet vanzelf nu we de diversiteit omarmen en afschaffen in één en dezelfde beweging (dat laatste door iedereen een gestandaardiseerde opleiding aan te praten zodat we toch met z’n allen één taal spreken). Niettemin, diversiteit is tot dusver redelijk overzichtelijk, al moeten we oppassen met iedereen aan boord te nemen: we hebben het nu al over vrouwen die hier altijd al waren, etnische minderheden die hier al geruime tijd zijn en, natuurlijk, de LHBT-emancipatie, de relatief jongste loot aan de stam. Een keer moet het genoeg zijn, niet?
Maar dan nu de vraag: is ‘superdiversiteit’ een signaal voor de radicalisering dan wel een signaal voor de problematisering van diversiteit? Op het eerste gezicht zou je zeggen dat het om radicalisering moet gaan. Superdiversiteit houdt in dat de achtergrond van nieuwkomers (in het land, op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt) diverser is geworden en, voor ons, ons de oudkomers, ons die er altijd al waren (denken we) ziet het er niet alleen veelkleuriger (mag je zo’n woord eigenlijk nog wel gebruiken?) uit maar ook onoverzichtelijker, versnipperder, chaotischer. Nog meer achtergronden zeg maar. Bovendien, omdat die achtergronden nogal eens een reden zijn de nieuwkomer de deur te wijzen, duiken de nieuwkomers op hun beurt regelmatig de clandestiniteit in. Ze zijn er wel, maar ook weer niet.
Gastarbeid kon je nog aan een paar nationaliteiten vastplakken, bij precaire arbeid is dat onbegonnen werk want dat is een lot dat studenten kan treffen, mensen die hun baan verloren zijn en migranten van diverse signatuur, het kan een tijdelijke status, het kan een permanente status zijn – of worden. Dan zijn we al bijna stilzwijgend aangekomen bij superdiversiteit in de zin van een problematisering van diversiteit. Diversiteit zoals we dat tot voor kort hebben leren kennen is op z’n minst evenzeer het product van beleid als dat het aanleiding geweest is voor beleid. Diversiteit en beleid zijn een twee-eenheid.
Superdiversiteit daarentegen lijkt zich te onttrekken aan beleid want welk beleid kun je leggen op nieuwkomers die zich op niets laten verenigen dan op de omstandigheid dat ze, inderdaad, nieuwkomers zijn op de explosie van het aantal markten dat we sinds twee decennia hebben geopend, in EU-verband, op globale schaal? Het bij-effect van Schengen was meer diversiteit, het bij-effect van Schengen zonder buitengrenzen is, daar kwamen mijn vriend en ik gisteren op uit, niet superdiversiteit maar hyperdiversiteit, diversiteit met zoveel vertakkingen of ‘hyperlinks’ dat we door de bomen het bos niet meer zien en ‘hyper’ om de nervositeit aan te duiden die de beleidsmakers heeft overvallen.
Maar eigenlijk moet het begrip gewoon de vuilnisbak in. Als het radicaliseert blijft er van diversiteit niets dan een lege huls over, en als je het problematiseert houd je evenmin diversiteit over maar alleen datgene waar diversiteit het tegen moest opnemen: ongelijkheid.
16 maart
=0=
Benaderd
De meeste mensen met een baan worden zelden of nooit gevraagd voor een andere baan. Lees ik in een column in het FD. Maar er zijn ook mensen die voortdurend worden gevraagd. Die mensen zijn schaars, staat er bij en daarom is er wel degelijk schaarste op de arbeidsmarkt. Niet overal, maar overal waar die mensen worden gevraagd. Je bent schaars als je wordt benaderd, je bent niet schaars als je niet wordt benaderd. Prima, het haalt de schaarste weg uit de benauwde en benauwende sfeer van het tekort. Het geeft aan dat schaarste op de arbeidsmarkt betekent dat de mensen die schaars zijn iets te kiezen hebben.
Schaarste heeft met kiezen te maken en schaarste op de arbeidsmarkt is vloeken in de kerk want op de arbeidsmarkt is de spelregel dat het aanbod van arbeid overvloedig is, zodat niet het schaarse talent maar diens eventuele werkgever wat te kiezen heeft. Die dingen vullen elkaar aan: schaarste hoort bij kiezen hoort bij overvloed. En die dingen spreken elkaar tegen want een werkgever die totaal afhankelijk is van een schaars talent heeft niets te kiezen – tenzij hij ervoor kiest ten onder te gaan, te ‘vallen’.
Wat aantoont dat de achtergrond van schaarste eerder theologisch dan economisch is: schaarste is óók de kans op terugval en die terugval kan alleen dan worden vermeden als we allen ons volledig inzetten en geen vergissingen begaan. Luiheid en domheid zijn zonden en de straf op de zonde is de telkens hernieuwde verdrijving uit het paradijs want zeg nou zelf: het paradijs was toch de gelukzalige staat waarin je bijna alles kon kiezen maar net niet helemaal alles – op straffe van de zondeval, de verdrijving uit het paradijs, van de overvloed van de schaarste naar de armoede van het tekort?
‘These various observations add up to a syndrome, namely, to man’s fundamentally ambivalent attitude toward his ability to produce a surplus: he likes surplus but is fearful of paying its price. While unwilling to give up progress he hankers after the simple rigid constraints on behavior that governed him when he … was totally absorbed by the need to satisfy his most basic drives. Who knows but that this hankering is at the root of the paradise myth! It seems plausible, indeed, that the rise of man … was frequently sensed … as a fall’ (Albert O. Hirschman, Exit, Voice, and Loyalty. Cambridge Mass., Harvard University Press 1970: 9). Je kunt het ook de ‘protestantse ethiek’ noemen.
Dat we het maar weten.
15 maart
=0=
Raadpleging
Er zijn momenten dat ik hoop dat de media beseffen dat ze het, waar ze het ook over hebben, voornamelijk over zichzelf hebben. Zo is er afgelopen week uitgebreid gepreludeerd op de uitslag van de deelstaatverkiezingen in Duitsland.
Volgens de media gingen die verkiezingen maar over één ding: het vluchtelingenbeleid van Merkel. Een gewoon mens vraagt zich dan af wat dan nog het verschil is tussen verkiezingen als manier van volksraadpleging en een referendum, als een andere manier.
De media vragen zich dat niet af, daar kennen ze alleen referenda, ook als die als verkiezingen door het leven gaan. Nou goed, kun je zeggen, ze mogen al zo weinig dus gun het ze. Uit de goedheid mijnes harten ben ik daar best toe bereid, maar dan ontstaat het volgende probleem: wat als althans enkele van die media erachter komen dat het misschien niet alleen over het vluchtelingenbeleid van Merkel ging, en soms zelfs helemaal niet? Die media hebben een probleem en dat lossen ze op een manier op die we maar al te goed kennen maar die we niet moeten accepteren. Er zit een grens aan mijn goedheid en mijn hart kan ook niet alles hebben.
Zo lees ik dat de uitslagen voor mensen die dachten dat het alleen over Merkel ging de nodige interpretatieproblemen met zich meebrengen. Bijvoorbeeld dat in de deelstaat waar de Alternative für Deutschland bijna een kwart van de stemmen binnenhaalde het verlies van de CDU gering was (en dat van SPD en de Linke veel groter). Tja, lastig als je dacht dat het verlies van Merkel de winst van de AfD moest zijn. Nee dus. De media die van de verkiezingen vooraf al een referendum hadden gemaakt zaten fout, hartstikke fout. Dat elementaire besef heeft natuurlijk iedereen, dat de media er maar op los kletsen, iedereen, behalve de media zelf. Die zeggen nu dat de mensen dachten dat het alleen om Merkel ging, dat zij dat niet dachten, dat zij het alleen weergeven en dat ze daarom niet zichzelf maar de arme domme burgers beklagen die zich zo voor de gek weten te houden dat ze nu even met de mond vol tanden staan.
We mogen blij zijn dat er media zijn. Die staan nooit met de mond vol tanden. Daar hebben ze ons voor. Over referenda gesproken, gaat het Oekraïne-referendum over Oekraïne, over ons en Oekraïne, over de EU en Oekraïne, over ons en Rusland, over de EU en Rusland, over de EU plus de NATO plus Oekraïne en Rusland? Of gaat het overal over en bestaat onze democratie eruit dat wijzelf, ieder voor zich, wel kunnen beslissen waar het over gaat? En dat dan toch de meeste stemmen gelden, zij het dat we niet meer weten waarvoor, en dat we daarom een regering en een parlement hebben, om achteraf uit te maken waar wij nu eigenlijk voor gestemd hebben en dus waarover de stemming nu eigenlijk ging en dat we in de tussentijd de peilingen hebben om uit te maken waarover het nu eigenlijk had moeten gaan?
Weest gerust, de media begeleiden het.
14 maart
=0=
Dubbel
De Poolse regering weigert een vonnis van het Constitutionele Hof in de staatscourant te zetten. Dat komt, het Hof verklaarde een wet nietig, een wet die de bevoegdheden van het Hof beknotte. Volgens het Hof was de nietig verklaarde wet zowel ongrondwettig als onrechtsstatelijk. Het is oorlog daar. Niet omdat Hof en regering het oneens zijn, wel omdat de regering meent dat zij het laatste woord heeft en dat als zij gesproken heeft de rechterlijke macht zich daarin dient te schikken.
Je kunt bekvechten over een vonnis van een hof, je kunt een nieuwe wet opstellen en aannemen die dat eigenwijze hof wel een lesje zal leren, dat hof kan die wet dan weer nietig verklaren, maar wat tot dusver niet kon is dat de regering het hof gewoon negeert. Is het hof in vergadering? Welnee, zei een viceminister, het is het hof helemaal niet, ik weet niet wat ze daar aan het doen zijn maar voor mij is het een ‘bijeenkomst van rechters die daar net zo goed espresso met een koekje konden bestellen’ (Trouw, Poolse Hof laat zich niet beknotten, 10 maart 2016: 13).
Om te onderstrepen hoe ernstig het allemaal is, wordt in het artikel melding gemaakt van een ‘dubbele rechtsorde’, de rechtsorde van het hof en die van de regering. Dat is een recept voor de ondermijning van rechtsstatelijkheid en rechtszekerheid. Er is in Polen een regering aan de macht die stelt dat voor haar alleen die wetten gelden die haar aanstaan en de wetten die haar aanstaan zijn de wetten die ze zelf heeft laten aannemen. Alle overige wetten die er al waren en die daarmee in overeenstemming zijn zal de regering respecteren, alle overige wetten die er al waren en die dat niet zijn zal de regering negeren, al doet het hof er elke dag een uitspraak over. Te hopen is dat er in het hof goede espresso wordt geserveerd.
Een dubbele rechtsorde is een noviteit. Een dubbele staatsordening hebben we wel eens gehad, in totalitaire staten waar de reguliere staatsorganen werden ‘verdubbeld’ door een politiek-ideologische laag van functionarissen die er op toezagen dat elk overheidsbesluit wel volgens de juiste leer tot stand was gekomen. Het kwam er steevast op neer dat de voordelen van een redelijk autonoom politiek systeem werden ingewisseld voor de nadelen van de leiband. Meestal volgde de rechtsorde dan braaf, die hoefde niet te worden verdubbeld, die werd gewoon vervangen.
Is dat het waar we in Polen op moeten wachten? Op vervanging? En wacht de EU net zo lang tot het niet meer hoeft en de andere Europese lidstaten dan mogen zeggen dat wat de Polen mogen zij ook mogen? Wordt het Hongaarse model (wij doen niet mee, wij plaatsen een hek) het Europese model van de toekomst en vult het Poolse model vanuit de muilkorving van de rechterlijke macht het Hongaarse model aan, het model dat werkt vanuit de ontkenning en onkrachting van elke politieke besluitvorming die de natiestaat te boven gaat, het model dat Thierry Baudet best had willen bedenken – voorondersteld dat hij überhaupt iets kan bedenken?
De EU kijkt ernaar, zij wikt en weegt en weegt en wikt, maar beschikken – dat doet zij niet.
11 maart
=0=
Tekort of schaarste
Een publiek goed is een dienst waarvan niemand kan worden uitgesloten en die, indien ik er gebruik van maak (ik heb de dienst van de politie nodig bijvoorbeeld) de beschikbaarheid van diezelfde diensten voor jou niet verkleint. Het publieke goed is van niemand, is voor iedereen beschikbaar en mijn afname gaat niet van jouw portie af. Een publiek goed kent geen schaarste. Schaars is als ik vandaag al mijn voorraad koffie aanvul omdat ik bang ben dat morgen de koffie in de winkel op is of een stuk duurder dan vandaag (en de aankondiging daarvan beschouw ik als een signaal dat tekorten dreigen) en door die actie van mij ontstaat voor anderen de situatie die ik voor mezelf wilde vermijden, de situatie van een dreigend tekort, in eerste instantie voor anderen, in tweede instantie ook voor mezelf. Bij schaarste zijn we er zelf bij, bij een tekort is dat niet per definitie het geval (een periode van droogte kan een hele koffieoogst vernietigen). Het is als met risico (hebben we zelf de hand in), en gevaar (de hand van God).
Hoe meer mensen vandaag doen wat ik vandaag doe (hamsteren), hoe dichterbij het tekort is en dat kunnen we best een tijdje volhouden ook, gegeven dat het prijssysteem inderdaad correct en met behulp van hogere prijzen aangeeft of er een tekort aankomt en hoe dicht we dat punt van het tekort al zijn genaderd. Het zou zich met behulp van prijzen zelf moeten regelen: eerst vallen de mensen af die de prijs helemaal niet kunnen ophoesten, vervolgens vallen degenen af die hun consumptie drastisch weten te verminderen (nog maar één kopje koffie per dag) en zo de hogere prijs verwerken tot ook dat niet meer lukt (we zetten onszelf daarmee noodgedwongen op rantsoen en vinden heimelijk dat het niet eerlijk is het zo te regelen, we vinden dat iedereen op rantsoen zou moeten, dat de koffie ‘op de bon’ zou moeten) en als het maar lang genoeg duurt is het eindresultaat dat koffie terugkeert naar de status die het ooit had, die van een luxegoed.
Dat kan bij publieke goederen eenvoudigweg niet voorkomen. Natuurlijk, als we allemaal tegelijk de politie nodig hebben dan kan de politie niet aan die vraag voldoen. De politie heeft er gewoon de capaciteit niet voor. Wat de politie wel doet is de vraag opdelen en prioriteren: inbraak en moord krijgen voorrang op verkeersovertredingen en burenoverlast, dus de laatste twee diensten zetten we op rantsoen en de twee eerste niet. Niet een hogere prijs voor politiediensten, maar het rantsoeneren van politiediensten, dat is het antwoord op een tekort in publieke diensten. Geen schaarste maar rantsoen, geen marktbeslissing maar een beleids- of politieke beslissing.
Nog maar kort geleden hadden we in de gezondheidszorg tekorten die we wachtlijsten noemden. Nu hebben we steeds minder wachtlijsten en steeds meer mensen die van zorg afzien omdat ze er de prijs niet voor kunnen of willen betalen. De stap van wachtlijst naar beprijzing heet ‘markt’, een markt die de overheid willens en weten heeft opgetuigd, die het krampachtig in het leven houdt, een ‘markt’ die van een voormalig publiek goed handelswaar heeft gemaakt. Waarom? Omdat, zegt men, het de enige manier is om de zorgaanbieder te dwingen efficiënt te werken en de zorgvrager te dwingen na te denken over wat nou echt het belangrijkste is. Aan de keuzevrijheid van de markt ligt keuzedwang ten grondslag. Bieden we dat peperdure nieuwe medicijn aan of moet de kwaal waarvoor het is uit het basispakket? Een nieuwe koelkast? Of die toch maar even uitstellen en dan eindelijk eens dat bezoek aan de tandarts niet langer opschuiven maar gewoon een afspraak maken?
Potsierlijk is het dan de Tweede Kamer, in debat met de staatssecretaris, te horen jeremiëren dat het toch niet de bedoeling is dat mensen van zorg zouden afzien omdat ze het geld ervoor niet hebben of het er niet voor over hebben. Is er een tekort aan zorg? Welnee, we hebben het tekort juist teruggedrongen, kijk maar naar de dalende aantallen wachtlijsten en de inspanningen die we plegen om wachttijden te bekorten. Is de zorg schaars geworden? Wel degelijk, maar daar kiest u dan zelf voor. Alles waar u de beslissing over neemt is, bij gegeven budgetrestricties (en let wel, iedereen, rijk of arm, heeft met budgetrestricties te maken), schaars want elk dubbeltje had u ook anders kunnen uitgeven.
U heeft het geld niet zegt u? Of, wees eens eerlijk, heeft u het geld er niet voor over?
Van zorg afzien omdat het te duur is geworden, was de bedoeling niet? O nee? Het was exact wel de bedoeling, met een trap na, want je hebt er zelf voor gekozen. Toch?
11 maart
=0=
Benoeming
Ik wreef m’n ogen uit. Ik las dat economen zich mede laten leiden door hun politieke voorkeuren. Zo zijn linkse economen meer voor gelijkheid dan rechtse en rechts economen houden van vrij handelsverkeer maar weer niet van vrij personenverkeer. Of hun voorkeuren het product van hun economische expertise zijn of dat ze ze uit de bijbel en deszelfs functionele equivalenten hebben gepeurd stond er niet bij, noch op de site van MeJudice, noch in het Volkskrantartikel (8 maart) ter zake, van de hand van de voortreffelijke Peter de Waard natuurlijk, kan niet missen. Of De Waard zich dergelijke stukken toeëigent op grond van zijn politieke voorkeur, dat stond er ook al niet weer bij.
Bekend is dat economen veel meer consensus vertonen over vragen van economisch onderzoek en economische analyse dan over altijd normgeladen beleidsvragen en beleidsaanbevelingen (Thomas C. Schelling, Why does economics only help with easy problems? In idem, Strategies of Commitment, and Other Essays. Cambridge Mass., Harvard University Press 2006: 152-165). Dat is niet raar, het zou raar zijn als het anders was. Beleid is geen wetenschap en dat in beleid politieke en andere voorkeuren bovendrijven, wie, behalve de economen van MeJudice en de voortreffelijke Peter de Waard, had anders verwacht? Dat Nederlandse economen veel te dicht op het beleid zitten is daarom een waarschijnlijker verklaring voor de betekenis van politieke voorkeuren in de economie dan de economie zelf. Maar die conclusie kwam ik niet tegen en het kwam ook niet voor in de vragen op basis waarvan MeJudice ons zo heeft doen schrikken. Het is maar hoe je de zaken benoemt en doe je het zus dan denk je een scoop te hebben en doe je het zo dan herhaal je de dingen die we toch wel wisten. Ook een service, denk ik dan maar.
Over benoemingen gesproken, in de Volkskrant van gisteren kwam ik de ovetreffende trap tegen van de bepalende invloed van de politiek, in dit geval op de rechtspraak. En alweer wreef ik m’n ogen uit. Rechters, zo verklaarde Martijn Boot (er staat een foto bij het artikel en de mededeling dat hij gepromoveerd is aan de Universiteit van Oxford – dat zal er niet voor niks staan) zijn niet onpartijdig en kunnen dat ook helemaal niet zijn. Zo, het hoge woord is eruit. Nu de vraag wat het betekent. Boot verwijst naar een nog redelijk recent onderzoek naar de federale rechtspraak in de VS (Cass Sunstein et al, Are Judges Political? Washington, Brookings Institution Press 2006). Sunstein en zijn collega’s kwamen tot de slotsom dat politiek er redelijk veel toe doet. Door de Democraten voorgedragen rechters van het Hooggerechtshof oordelen nogal eens anders dan Republikeinse, dus het gevecht om wie benoemd mag worden gaat wel degelijk ergens over. Daar dan, hoe het hier is (rechters noch raadsheren worden, wat Wilders, en met Wilders Boot, er ook van denken bij ons door een politieke partij voorgedragen, laat staan benoemd), is dan nog een geheel open vraag. Daar draagt de president een kandidaat voor, hier stelt de rechtbank bij een vacature zelf een lijstje op met in dat lijstje ook nog een rangorde (liever die dan die) en dat lijstje en die rangorde worden gewoon overgenomen door het staatshoofd en bevestigd per koninklijk besluit. Het verschil met de VS is gigantisch, dus wat blijft er over van de bewering van Boot dat politieke ideeën het vonnis over Wilders gaan bepalen? Niets, nou ja, wat overblijft is de overweging dat rechters ook maar mensen zijn en dus net als mensen (Boot en Wilders uitdrukkelijk meegerekend) hun voor- en afkeuren hebben. Wel mogen we hopen (en dat niet zoals Boot en Wilders) dat ze hun voor-en afkeuren laten overtroeven door die ene voorkeur die er echt toe doet: de voorkeur voor het recht zelf. Dat is al moeilijk genoeg en het is insinuerend en kwaadaardig te veronderstellen dat elke keer als het een beetje moeilijk wordt de rechter zich door haar politieke voorkeur laat ‘leiden’.
Dat Wilders zo denkt moet hij zelf weten, voor hem is D66 de kwaaie pier in ons rechtsstelsel en als hij dat vindt omdat hij dat nu eenmaal vindt dan is dat net zo goed zijn recht als zijn recht op het ons laten delen in elke oprisping die hij een tweet waardig acht, maar dat Boot meent het gedrens en gedreutel van Wilders met een enkele verwijzing naar een Amerikaans onderzoek van een decennium geleden te moeten onderbouwen, ach dat is gewoon sneu.
10 maart
=0=
Teleurgesteld
We nemen deel aan het verkeer omdat we verwachten ergens aan te komen en ook weer heelhuids thuis te komen. Die verwachting komt meestal uit, niet altijd natuurlijk en dan is het probleem om uit te zoeken of jouw verwachtingen wel realistisch waren (met je fiets op de snelweg, met 100 in de bebouwde kom), of je door pech bent achtervolgd (een klapband) en wie daarvoor verantwoordelijk is, het slechte onderhoud wat je jezelf moet aanrekenen of de overmacht der omstandigheden, of je door roekeloos gedrag van anderen bent beschadigd. Kortom, je verwachtingen komen niet uit door je eigen schuld, door de schuld der omstandigheden, door de schuld van een ander. In het eerste geval moet je oppassen, in het tweede geval kun je proberen de verzekering voor de schade te laten opdraaien en in het derde geval kun je je mede-weggebruiker verantwoordelijk stellen.
Indien onze teleurgestelde verwachting niet aan ons maar aan anderen ligt kunnen we het recht inschakelen. Het recht is er voor de bedrogen verwachtingen en het recht is er om een uitspraak te doen over wanneer onze klacht over bedrogen verwachtingen iets voor de rechter is (en niet voor, pak’m beet, de therapeut) en, indien ja, wanneer je klacht over de bedrogen verwachting terecht dan wel onterecht is. Je gaat naar de politie en laat je klacht registreren, daarna komt de bal bij de Officier van Justitie en die beslist of hij de gang naar een rechtbank zal inslaan en dan eindelijk (als de politie ontvankelijk genoeg is en het OM bereidwillig genoeg) ben je bij de rechter die dan maar de oplossing moet aanreiken, die het verlossende woord moet spreken. Geen van beide beslissingen (het accepteren van een zaak, het accepteren dat de zaak al aan een rechterlijk vonnis toe is) is een automatisme. De politie kan capaciteitsproblemen hebben, het OM kan zaken niet ontvankelijk beoordelen en de rechter kan vinden dat de voorbereiding voor de rechtszaak onvoldoende is geweest en de zaak zijnerzijds niet-ontvankelijk verklaren of terugverwijzen.
Misschien had je niet verwacht dat je vanwege je godsdienst, je uiterlijk, je herkomst te kakken zou worden gezet. Dat is dan jammer voor je want de islam bekladden, je uiterlijk bespotten en het land van je voorouders een achterlijke cultuur noemen is ongetwijfeld niet beleefd maar het mag wel. Iedereen mag het en iedereen mag het ook met katholieke, protestanten, Belgen, Duitsers uitproberen. Je moet je verwachtingen dan maar aanpassen – tot en met het punt dat je verwacht helemaal niets meer te verwachten van al die klieren die je godsdienst, uiterlijk en herkomst hekelen en dan zullen sommigen zeggen dat de boodschap eindelijk begrepen is en anderen zullen zeggen dat dat nou ook weer niet de bedoeling is.
De Nederlandse rechtspraak neigt steeds meer naar het benadrukken van het performatieve woord. Dat is, geloof ik, een effect van het ons wapenen tegen terrorisme, tegen de voorbereiding op terrorisme, en het heeft ertoe geleid dat steeds meer tot ‘voorbereiding’ wordt gerekend. Dan is de vraag niet waar de vrijheid van meningsuiting ophoudt, en de vraag is wel wanneer een woord als performatief wordt behandeld? Bijvoorbeeld: het minder, minder, minder, van Wilders is vermoedelijk niet performatief. Maar zijn ‘dan gaan we dat regelen’ vermoedelijk wel.Wanneer mag je verwachten dat beledigingen en pesterijen een keer niet door de beugel kunnen, dat ze performatief door de rechter worden gelezen? Einde dit jaar, als het proces tegen Wilders is afgehandeld, weten we meer.
9 maart
=0=
Afkomstig
Dat Europa afkomstig is uit Klein-Azië mag geen nieuws meer zijn. Het verhaal over de ontvoering van Europa door een in een stier veranderde Zeus is ouder dan de bijbel. Dat het nu terugkomt als een verhaal over vluchtelingen die via Turkije Europa nu wel eens met eigen ogen willen aanschouwen, ja daar hadden we geen rekening mee gehouden.
Ik kom er niet uit. Het was handig geweest als de Turken al lang lid waren geweest van de EU. Het had het vluchtelingenprobleem aanzienlijk kunnen verlichten, het had (ironie van de geschiedenis) de Grieken uit de brand geholpen, het had de vluchtelingen niet uitgeleverd aan de industrie van de mensensmokkel, de industrie die de drugshandel in termen van profijt naar de kroon steekt, het had het meedoen van diverse EU-lidstaten aan de Irak-oorlog, de oorlog die alles overhoop gooide, kunnen temperen omdat het in dat geval een oorlog direct aan de buitengrens van de EU was geweest. Wie weet had het zelfs Blair toen aan het denken gezet.
Aan de andere kant denk ik dat het moment voorbij is. Europa had het veel eerder moeten doen, op z’n laatst op hetzelfde moment dat er in één klap tien nieuwe lidstaten bij zijn gekomen die, net als Turkije, nog het nodige te doen hadden op het gebied van mensenrechten (de Roma zijn er de treurige illustratie van), op het gebied van corruptiebestijding, op het gebied van de vrijheid van meningsuiting. Dat in en door die landen nog het nodige huiswerk te doen was en dat de EU het toen niet opportuun vond daarover te blijven zeuren, krijgen we nu als een boemerang terug. In Polen en Hongarije wordt de pers gebreideld, de onafhankelijke rechtspraak ontmanteld, en dat men daar behalve van moslims ook al niet van homorechten houdt kan niemand zijn ontgaan. En daarom aarzel ik over de toetreding van Turkije, dat daarmee, ik weet het, de boete betaalt die door diverse Oost-Europese landen betaald had moeten worden en nu niet meer bij hen kan worden geïnd. Trouwens, wie ben ik. De steun voor toetreding is kleiner dan ooit en de EU ontbeert een politieke klasse die het lef heeft z’n nek uit te steken, een politieke klasse die de richting bepaalt, die leiding geeft. In plaats daarvan hebben we een krabbenmand. Stop daar ook Turkije nog bij en die ene krab die het nog wel eens wilde proberen uit de mand te komen zal er niet meer aan beginnen.
‘Wij hadden bijvoorbeeld’, schrijft Theo Thijssen in 1927 (Het grijze kind. Amsterdam, Atheneum-Polak&VanGennep 2006: 58-59), ‘een les over “de kruistochten” moeten leren. – Dezelfde mensen die de klassenstrijd veel te moeilijk vinden voor kinderbegrip, menen met genoegen dat kinderen wél de kruistochten kunnen snappen, maar enfin’. Onderwijs als klassenstrijd die gevoerd wordt door het verzwijgen van de klassenstrijd (die wel eens dichtbij de ervaring van kinderen had kunnen zijn, de ervaring die tot vrijwel elke prijs vermeden moest worden – als ik Thijssen in deze, zijn meest kritische, vertelling goed begrijp) en die te vervangen door een lesje over de kruistochten (waarvan je alles uit het hoofd kunt leren en waarmee je verder niets te maken had).
Onderwijs dat aan de ervaring van kinderen (en onderwijzers) voorbijgaat is steriel, het is zo dood als een pier en daarom is het ongevaarlijk, een soort dienstplicht die je tegenstaat als je erin zit en ‘toch wel nuttig’ wordt gevonden als je het achter je hebt gelaten.
Er is veel veranderd in de negentig jaar sinds het verschijnen van Het grijze kind. Maar opgeschoten zijn we niet. Nu kan een onderwijzer best over de klassenstrijd een lesje geven en nu zou het met een lesje over kruistochten niet meer lukken. De klassenstrijd was altijd het domein van de Internationale, de Internationale die zich van de klappen van WOI nooit meer heeft hersteld en die het in het interbellum helemaal aflegde tegen de echte winnaar van WOI: het nationalisme.
Het lied wordt nog gezongen, het zou zo op het lesprogramma kunnen want aan enige ervaring raakt het niet. Internationaal? Meneer, de EU komt me m’n neus al uit. Nee, dan de kruistochten en zeg nou zelf, bezie de wereld een beetje door de bril van de kruistochten en je wilt die Turken er toch niet bij hebben?
8 maart
=0=
Huurlingen
Of buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s, zoals parkeerwachten, milieuambtenaren e.d.) wapens mogen dragen (en mogen fouilleren, handboeien mogen aanleggen, een pepperspray mogen inzetten, de wapenstok mogen hanteren) is niet erg duidelijk, voor de boa’s zelf niet (het beleid verschilt per gemeente en voor wapens moet de minister elke aanvraag apart beoordelen) en voor de burger al helemaal niet. Het heeft alles te maken met een uitgebreide politiefunctie en een uitgekleed politieapparaat – vandaar die boa’s en de buurtwachten en de private beveiliging van personen, transporten, evenementen en objecten, met eveneens weinig helderheid over wat wel en niet is toegestaan in het gebruik van wapens en andere geweldsmiddelen.
Daarbij gaat het niet alleen over de politie, het gaat net zozeer over het militaire apparaat. Ook daar privatisering alom. Ik verwijs naar het rapport De opkomst van de nieuwe huurling; over Nederlandse private diensten in de militaire- en veiligheidssector. Amsterdam/Groningen, Campagne tegen wapenhandel, en naar een recent essay in het digitale tijdschrift Aeon (https://aenon.co) van de hand van Sean McFate Return of the mercenaries. Ons land maakte van private partijen gebruik in Afghanistan en Irak en, het is nog maar kort geleden, bij de bescherming van de koopvaardij tegen zeerovers. Gewapend? Zeker. Waarom? De staat had behoefte aan flexibiliteit en kan, gegeven het afschaffen dan wel opschorten van de dienstplicht, niet steeds op het gewenste moment de gewenste inzet tevoorschijn toveren. De staat geeft daarmee aan dat het zijn handhavingsplicht niet meer kan of wil naleven en besteedt die plicht daarom gewoon maar uit.
Niettemin, het gezag van de staat en dat van de politiek bestaat er niet alleen in wetten en regels op de stellen maar ook om de naleving ervan bekwaam en tijdig te verzekeren, om de handhaving niet van zich weg te schuiven, om de handhaving op z’n minst op armlengte houden. De gewapende arm was altijd een arm van de staat. Dat wordt het steeds minder en het wordt steeds meer een gewapende arm onder controle van private diensten, die, afhankelijk van de vraag naar hun diensten, Nederland op de eerste, tweede of nog latere plaats zetten. De veiligheid wordt een kwestie van voorzieningen en op is op. Niet het minste bewijs dat onveiligheid een integrerend aspect van veiligheid is geworden. Het lijkt allemaal op een private verzekeringsmaatschappij, zo’n maatschappij die ons een besef van permanente onzekerheid moet voorhouden om prettig in de markt te liggen.
De staat was ooit de verzekeraar die verzekerde wat private verzekeraars niet wilden verzekeren, en die veiligheid voor iedereen in het vaandel droeg zonder de praktijken van marktsegmentatie waar de private beveiliger niet zonder kon. Inderdaad, daar hadden we de staat voor.
Zijn we goedkoper uit, met al die privatiseringen en overhevelingen van budgetten? Nee, dat zijn we niet, net zoals een uitzendkracht niet goedkoper is dan een vaste kracht. Maar ook ja, want je kunt er elk moment vanaf, voor de prijs van afnemende zekerheid en toenemende onveiligheid. Dat wel.
7 maart
=0=
Werken zonder werkplek
Meestal weet ik pas achteraf wat ik heb gedaan. Daar verzin ik dan alsnog een ongetwijfeld zeer verstandige reden bij en dan is mijn orde weer hersteld. Zo kwam ik erachter dat ik tegenwoordig op zaterdagen van mijn dagblad Trouw als eerste de bijlage Letter&Geest open sla en daarbinnen weer de column van Leonie Brebaart, altijd op pagina 2. Vandaag een column getiteld ‘Mijn eigen bureau’. Het zette me aan het denken.
Het bureau in kwestie is het bureau dat je ooit had, het was je werkplek, en het is het bureau dat je steeds vaker wordt afgenomen. Het nieuwe werken en zo. Je werkt thuis, in de trein, in het café en restaurant, in fexibele kantoorruimtes waar iedereen terecht kan die een laptop heeft, je werkt ’s avonds, in het weekend, je bent overal en altijd bereikbaar, en je hebt geen eigen bureau meer. Ben je een keer op je werk, dan log je maar ergens in, je vindt wel een plek, en als je die plek gebruikt moet je hem als je klaar bent weer schoon achterlaten: geen papier, geen ordners, niks. En je collega’s zie je op vrijdagmiddag wel. Je vertrouwt op het internet om je collega’s te bereiken en de verschillende activiteiten op elkaar af te stemmen. Wat moet je anders?
Het werk was ooit een toneelstuk: een eenheid van tijd, plaats en handeling. Dat is het niet meer, dat toneelstuk. De plaats is eruit gevallen. Het is een eenheid van tijd en handeling geworden. Je krijgt ‘targets’ die je in een bepaalde tijd moet halen, je collega’s krijgen hun targets en ieder afzonderlijk is verantwoordelijk, voor wat ze zelf doet en voor het tijdig opmerken van een eventuele storing, bij zichzelf en bij de anderen. Het coördineert zichzelf, het houdt toezicht op zichzelf, je hebt er niet alleen geen werkplek maar ook geen managers meer voor nodig. Die gaan er dan ook uit. Het kan best zo zijn dat je organisatie steeds groter wordt – er wordt wat af-gefuseerd – maar nog waarschijnlijker is dat je arbeidsorganisatie zonder werkplek en met managers die er alleen nog toe dienen om onmogelijke ‘targets’ te stellen (troost je, ze hebben zelf ook onmogelijke targets), dat je arbeidsorganisatie steeds kleiner wordt.
Brebaart citeert rijksbouwmeester Floris van Alkemade en diens visie: ‘Kijk naar de flexplekken in kantoren. Dat is het begin van een revolutie. Je wordt als werknemer losgetrokken van je bureau, gedwongen tot een nomadisch bestaan. Want werken kan bijna overal’. Haar commentaar: ‘We worden allemaal vluchtelingen. Sjouwend met mapjes en tablets, voortdurend in ander gezelschap, zonder enige hoop op bestendig onderdak en bestendige relaties’. Ze ziet alleen voordelen voor de werkgever, niet voor de werknemer. Nu, die voordelen voor de werknemer, dat zou ook te mooi zijn om waar te zijn. Maar bij die voordelen voor de werkgever moet een kanttekening worden geplaatst want waarom zou je in een dergelijke context nog samenwerken als jij je target wel hebt gehaald en anderen niet? Waarom zou je hen te hulp schieten? Waarom zou je je kennis en expertise ‘delen’, als je zelf niets mee opschiet?
Het gezag in organisaties staat voor het rondstrooien (‘beleggen’) van verantwoordelijkheden, het staat voor coördinatie, dus het goede werk te doen, en het staat voor het mobiliseren van de kennis en kunde om het goede werk goed te doen. Het eerste is geïndividualiseerd, het tweede is gedigitaliseerd en voor het derde heb je werknemers nodig die elkaar tegenkomen, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een gezamenlijke ‘target’ en er belang bij hebben dat ook te halen.
Nomaden kunnen dat best (het zijn dan ook geen vluchtelingen, ze zijn pas vluchtelingen als de grenzen worden gesloten), maar het type geïndividualiseerde nomaden dat het nieuwe werken oproept komt er niet aan toe, wordt er niet toe uitgenodigd, heeft er geen belang bij. Onze rijksbouwmeester zou misschien eens moeten studeren op de productiewijze van nomaden, voordat hij rijksgebouwen laat neerzetten die voor iedereen in het algemeen en voor niemand in het bijzonder geschikt zijn. Hoe zat het ook weer met het nomadenbestaan? Had dat niet van alles met reciprociteit te maken, de reciprociteit van samenwerking, de reciprociteit van het geven en ontvangen, en hoe verhoudt zich dat tot de nomade van de rijksbouwmeester die meent dat nomadisch hetzelfde als ‘losgetrokken’ is?
Lijkt me best moeilijk, het ambt van rijdsbouwmeester. Zeker als je eerst wat doet, daarna bedenkt waar het ook weer goed voor was en daarbij vergeet dat je van nomaden iets kunt leren. Zou de goede man wel een eigen werkplek hebben?
5 maart
=0=
Smeekbede
EU voorzitter Tusk smeekt economische vluchtelingen toch vooral thuis te blijven. We willen jullie niet en jullie moeten geen geloof hechten aan de leugens van mensensmokkelaars. De voorzitter gelooft in de ‘pull’ theorie van migratie: het is hier vetpot en daarom komen ze. Anderen geloven weer in de ‘push’ theorie: het is daar onleefbaar en daarom komen ze. En de migranten zelf? We zouden ze het eens moeten vragen. Vragen? Alsof we daar de tijd nog voor hebben!
We zien dat werkgevend Nederland wel trek heeft in jonge en hoopopgeleide vluchtelingen die de gaten in enkele arbeidsmarktsectoren kunnen opvullen. Werkgevers zijn (bij monde van hun voorman Hans de Boer: alleen vluchtelingen toelaten als ze kans op een baan hebben, NRC 20 februari 2016) voor een selectieve pull, en dat zijn ze al van oudsher, ze trekken met regelmaat werknemers uit het buitenland en die zijn dan niet illegaal maar legaal. Een vluchteling is pas een vluchteling als er een vacature is. Dat scheelt. Dat is, zal men wel denken, het nuttige met het noodzakelijke verenigen. Dat heb je ook met vluchtelingen, economisch of niet. Aan sommigen heb je heel wat. De truc is het kaf van het koren te scheiden. Daar hebben we ervaring in. Gastarbeiders moesten, destijds, vooral niet hoogopgeleid zijn, wel jong en gezond en bij voorkeur ongehuwd. Toen in 1956 Hongaren deze kant op kwamen hebben we ze mondjesmaat toegelaten. En we hadden een voorkeur voor ‘geschoolde, jonge en ongehuwde mannen’. Waarom? Omdat de arbeidsmarkt daar de meeste behoefte aan had (bron: Ivo van de Wijdeven, De Correspondent, 2 maart 2016).
De EU moet de buitengrenzen sluiten en de binnengrenzen, de Schengen-grenzen, moeten open blijven. Of een beetje open, of bijna dicht, het nieuws varieert per dag. Eigenlijk, denkt Hans de Boer, moet je af van al dat gedoe. De economie heeft geen grenzen. De economie heeft dingen te doen en als je het aan de ondernemers overlaat komen alleen die migranten naar binnen, vluchteling of niet, voor wie we wat te doen hebben. Voorstanders van Schengen begrijpen dat. Voorstanders van gesloten grenzen begrijpen dat niet. Die denken dat grenzen er zijn om ons te beschermen, in plaats van om de economie te faciliteren. Geef het laatste voorrang en je weet wat je met je met je migratiebeleid moet doen. Geef het eerste voorrang en je weet dat je met je vluchtelingenbeleid aan de slag moet. Geef voorrang aan waar ‘draagvlak’ voor is en je weet dat werkgevers en burgers daar elk hun eigen invulling aan geven.
Het is geen wonder dat Rutte en Samsom er niet uitkomen. Ze moeten twee strijdige dingen zien te verenigen en als je dat wilt dan moet je je prioriteiten helder hebben. Dat kun je politiek noemen. Maar als je politiek erin bestaat alle ballen in de lucht te houden kom je er nooit uit. Ze komen er ook nooit uit. Wie nooit beleid had heeft tijd nodig om dat te ontwikkelen, er instrumenten aan te hangen, er vormen van uitvoering en invoering voor te ontwikkelen. Die tijd heeft Nederland, heeft de EU, laten passeren.
De vluchtelingen bieden, kennelijk, onderdak aan illegale, want onuitgenodigde, economische migranten. Die kunnen daar zelf anders over denken, en dat mogen ze ook, maar wij willen daar niets van weten. Ze zijn, omdat de regeringen daar niet mee weten om te gaan, de jobstijding voor de EU en zijn lidstaten aan het worden. Gelukkig kunnen we de tijding zelf negeren en net doen alsof het aan hen ligt. Daarom: laat je niet duwen als wij niet trekken. Kom toch niet!
4 maart
=0=
Nederlaag
Is het weer principe-tijd? Aan de VVD (en aan Aboutaleb) te meten wel. Zij zijn van mening dat een aparte opvang voor homosexuele, christelijke enz. vluchtelingen principieel onjuist is. Vluchtelingen moeten zich net als iedereen aan de wetten hier houden en daar een uitzondering op maken is helemaal fout. Ze mogen niet discrimineren en doen ze het toch dan moeten ze bestraft worden (‘rot toch op’) en de mensen die gediscrimineerd worden moeten daar melding van maken (‘niet bang zijn, gewoon doen’). Geen uitzonderingen op voor iedereen geldende regels. Een ferm standpunt.
We hebben er al een hele geschiedenis mee, met dat standpunt. De na de tweede wereldoorlog terugkerende joden konden ook niet op een uitzonderingspositie rekenen, althans niet toen het belangrijk was. Later kwam de overheid tot het inzicht dat het standpunt misschien te rigide was geweest maar toen was het kwaad al geschied. U woonde hier? Er zijn wel meer mensen op zoek naar een woning. Meldt u zich gewoon aan en als u aan de beurt bent, bent u aan de beurt. Niet eerder, aan voorkeursbehandeling doen we niet. We willen u niet negatief maar ook niet positief discrimineren. In dit land is iedereen gelijk. Nee, wij hebben onze lessen uit die verschrikkelijke oorlog wel getrokken!
Bij dit laatste standpunt zijn VVD en Aboutaleb weer uitgekomen. De wereld is heel eenvoudig als je de moeilijkheden altijd aan anderen kunt wijten. Maar de problemen nu zijn groter dan destijds in de nasleep van WOII. Per slot, als je regels en wetten instelt moet je ze ook willen en kunnen handhaven. Daar schort het nogal aan en dat schort wordt steeds maar groter, met een staat die niet eens de landsgrenzen kan openen en sluiten als hij dat wil en met een verzameling staten (de EU) die dat evenmin kan. En dan zouden we dat wel kunnen in de wereld buiten en binnen de vluchtelingenopvang? Ik help het u hopen en ik vraag het u af. Of ook weer niet, want het gaat gewoon neerkomen op de moed van de benarde en bedreigde vluchteling in die opvang, een vluchteling die z’n medevluchtelingen meer moet vrezen dan de tamelijk machteloze autoriteiten in de wereld in en buiten de opvang.
Zouden de VVD en Aboutaleb denken dat hun principiële standpunt bijdraagt aan het melden van discriminatie in de opvang? Of vinden ze dat het ene principe (iedereen gelijk) ongewijzigd kan blijven als het andere principe (wetten moeten gehandhaafd worden) te duur, te omslachtig, te slecht uitvoerbaar blijkt te zijn?
Een noodzakelijke nederlaag is de aparte opvang, volgens Kustaw Bessems (zie www.bnr.nl/opinie/kustaw-bessems). Noodzakelijk. Nederlaag. Ik ben bang dat een noodzakelijke nederlaag in het woordenboek van de VVD en Aboutaleb een contradictio in terminis is. Een nederlaag? Dat is iets voor watjes.
3 maart
=0=
Verjaardag
Het verjaardagseffect (als cadeau van je werkgever ontslag aangezegd krijgen omdat je met een jaartje erbij ook meer zou moeten verdienen) is klein, lees ik in de Volkskrant. Het gaat over het jeugdloon, dus tussen je 23e en je 45ste (daarna ben je te oud) heb je nergens last van en nu blijkt dat je ook onder je 23ste bijna nergens last van hebt! Het kan niet op.
Waarom is het effect zo klein? Dat weten we niet. Het kan zijn dat je met je leeftijd, als indicator van je ervaring, meer waard wordt voor je baas en het kan zijn dat je, ook na je verjaardag en gelet op het krenterige jeugdloon, nog steeds een koopje voor de baas bent. Dat de combinatie van baten en kosten ook zou kunnen kom ik als verklaring niet tegen, maar dat kan ook aan de verslaggever liggen, niet per se aan de econoom die de verslaggever voedde. Doet er niet toe. We weten het niet.
Een klein effect is toch een effect en dus, zegt de krant, is er sprake van leeftijdsdiscriminatie. Dat is ook zo. De gehele arbeidsmarkt staat stijf van de discriminatie als je op de uitkomsten ervan let en tegelijkertijd is er geen enkele sprake van discriminatie als je het de werkgever vraagt. In ons land kunnen twee elkaar uitsluitende zaken tegelijk waar zijn. Dat is toch ook wat en het helpt dat we van niets weten.
We weten het niet: we weten niets van de productiviteit van de werknemer, we weten niet of ze te veel of te weinig betaald krijgen, we weten niet of een jeugdloon ergens op slaat, we weten niet of het eindeloze geoudehoer over leeftijd een economisch of een esthetisch gebeuren is. Het laatste zou ik zeggen maar omdat we in ons land alles aan economen vragen wordt het toegeschreven aan de economie. Gek, vraag wat aan een econoom en de kans dat je als antwoord krijgt dat het een economisch probleem is, is heel, heel groot. Het gevolg is wel dat elk antwoord niet een antwoord op jouw probleem maar een toets op de een of andere economische theorie, bijvoorbeeld de theorie dat het loon iets met marginale productiviteit te maken heeft. Op zo’n theorie is geen lopend bedrijf berekend. Je kunt er wel eindeloos over discussiëren en steeds opnieuw de vinger op de pols leggen om na te gaan of wat je meet de theorie verstevigt of verzwakt. Geen enkel bedrijf zal het einde van die discussie afwachten: zou het dat doen dan is tegen die tijd het bedrijf failliet. Theorie vervangt geen besluiten.
Misschien moeten we ons afvragen hoe het toch kan dat onze onwetendheid voor de werkgever in de regel beter uitpakt dan voor de werknemer. Als we alles zouden weten, als we zouden weten wat de relatie loon-productiviteit is, per functie, per leeftijd, per alles wat de productiviteit beïnvoedt, dan blijft er van de redelijkheid van de leeftijdlonen misschien niet zo veel over en dan zou de rust in de tent wel eens verstoord kunnen worden. Daar houden we niet van. Leve de onwetendheid. Handig voor beleid en werkgever.
Toch vraag ik me af of werkgevers en werknemers, zeker in het mkb, niet een heel aardig idee hebben over hoe het nou zit met dat verband tussen lonen, leeftijden en productiviteit. Vermoedelijk hebben ze dat wel degelijk. Maar het haalt de openbaarheid niet. Is het dan eerder een geval van niet-willen-weten dan van niet-weten?
Stel de cui bono vraag eens, zou ik willen aanbevelen, de vraag naar de voordelen voor wie van niet-weten (in niemands belang) en van niet-willen-weten (in elk geval voor de overheid van belang om het compleet onwaarachtige discriminatiebeleid nog een schijn van legitimiteit te verlenen). En als er geen economische wetenschap zou zijn, geen wetenschap die de vraag naar het niet-willen-weten kan bedekken met een redenering rond niet-weten, dan zou ze uitgevonden moeten worden.
2 maart
=0=
Wakker
Wie zegt dat hij heeft gedroomd van een wandeling in de natuur heeft dat, zegt Douwe Draaisma, niet gedroomd. In plaats daarvan heeft hij een vertelling gecomponeerd die niet de droom maar wel zijn verhaal over de droom weergeeft. Zo heb ik vannacht niet gedroomd over individuen en personen en hun onderscheid. Maar ik werd wel om vier uur vannacht wakker, was direct ook klaarwakker, na mijn woordwandeling, en wist dat ik iets met die individuen en personen aanmoest.
Het komt allemaal omdat ik gisteren aan het grasduinen was in een tekst van Sir Henry Maine (Ancient Law. London, John Murray 1861). Ik was op zoek naar de precieze formulering van zijn beroemde passage over de verschuiving (‘ontwikkeling’) van de wet van de status/persoon naar de wet van het contract/individu. Ik heb ‘m gevonden. Ik was op zoek om erachter te komen hoe in het arbeidsrecht in ons land (en niet alleen bij ons) de werknemer altijd een natuurlijk persoon moet zijn terwijl de werkgever zich mag verschuilen achter een fictieve rechtspersoon, die dan uiteraard per delegatie gerepresenteerd kan worden door allerlei ingehuurde natuurlijke personen, die echter als gedelegeerde weer geen werknemer kunnen zijn. Eenvoudiger kunnen we het niet maken, leuker ook niet.
Mijn stelling was dat je bij het afsluiten van een arbeidscontract nog een onafhankelijk individu bent en bij het overschrijden van de drempel van de organisatie waar je zult werken geen onafhankelijk individu meer bent maar een afhankelijke persoon bent geworden. En dat is opvallend, dat verschil in één contract tussen een natuurlijke, afhankelijke, en een fictieve en onafhankelijke rechtspersoon. Het arbeidsrecht is en blijft een vreemde eend in de vijver van het recht.
In wet en recht worden met personen meestal ‘allen’ bedoeld of ‘ieder’, daarmee benadrukkend dat we voor wet en recht allemaal gelijk zijn (in gelijke situaties of ‘gevallen’). De benaming ‘individu’ vind je niet (hoewel het in het bestuursrecht wemelt van de inviduele beschikkingen maar dan en daar is het individu weinig anders dan een persoon met een naam, adres en woonplaats (een naw-individu dus); ik vermoed omdat je daarmee de individualiteit van elk afzonderlijk en uniek individu niet goed kunt plaatsen. Dat was, naast het zoeken naar het bijzondere van het arbeidsrecht, een tweede motief om persoon en individu onder de loep te nemen.
Meer concreet: mijn vermoeden dat artikel 1 van de Grondwet (‘allen … worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’) wordt vergruizeld door wat ik niet anders dan een proces van ‘individualisering’ kan noemen. Nee, dat ‘allen’ blijft gewoon staan maar die ‘gelijke gevallen’ komen niet meer voor en dat is het gevolg van een verregaande individualisering ervan: betrek in de uitleg van die gelijke gevallen individuele kenmerken en achtergronden (land van herkomst, etniciteit, religie enz.) en je houdt geen gelijk geval meer over. Het onderscheid tussen individu en persoon is misschien eerder een sociologisch dan een juridisch onderscheid maar nu het ons artikel 1 onder druk begint te zetten komt de zaak er anders uit te zien. De persoon van de werknemer wordt zoetjesaan opgevolgd door de individuele zzp-er en ook in de grondwet rukt de individuele component op.
Dat is zorgelijk, vind ik. En eigenlijk niet zo raar dat ik daar wakker van schrok.
1 maart
=0=