Zwart gat
Ik zei: het is een gat in de markt. Mijn oudste zoon zei: het is een zwart gat in de markt. We zaten, tweede kerstdag, met een groot gezelschap aan de lunch in café Amsterdam en we hadden het over (mijn zoon en ik dan, de overigen hadden het over andere belangrijke zaken) de miljoenen dollars die de Amerikanen al besteed hebben aan het opsporen van ufo’s.
Mijn zoon was kort geleden in Arizona geweest en Arizona en ufo’s, dat is een combinatie waar je vaker over hoort. Zeker in Arizona. De zoektocht naar ufo’s had geen resultaten opgeleverd, ze waren niet opgespoord althans, maar er zijn hardnekkige geruchten over die dingen en er zijn overtuigde mensen van het bestaan van die dingen en als die twee bij elkaar komen dan zijn er alleen al ufo’s omdat er mensen zijn die bij hoog en bij laag volhouden dat er ufo’s zijn. Daar kun je als overheid niet zomaar aan voorbijgaan, zeker niet als je een overheid ‘of, for and by the people’ bent. Bovendien, als er vraag is, is er een marktkans en zelfs al geloof je helemaal niets van ufo’s, een kans moet je niet laten liggen.
Mensen en drogbeelden scheppen markten, kiezers en overheden ook. Bij elkaar biedt het mengsel van kiezers en overheden marktkansen en een marktkans is een gat in de markt. Voeg daar mensen en hun drogbeelden aan toe en je hebt niet alleen een gat in de markt, je hebt in dat geval zelfs een zwart gat in de markt. Zei mijn zoon. Ik vond het wel een vondst.
Of zwarte gaten bestaan is een twistpunt. Of alles wat in een zwart gat verdwijnt nooit meer terugkeert is eveneens een twistpunt. Dat markten bestaan en dat markten de oorzaak zijn van tal van effecten (succes, welvaart, faillissement, armoede), is eveneens omstreden. Sommigen zeggen dat je markten slechts kunt leren kennen aan de hand van hun effecten. Daar voel ik wel voor. Dan blijft er wat te discussiëren over. Over oorzaken moet je alleen willen twisten als je die onafhankelijk van hun effecten kunt ontwaren. Bij markten is dat niet zo.
Niemand heeft een markt ooit zien werken en toch is het alleen zinvol over oorzaken te spreken als ze wel degelijk kunnen werken. Maar geloof je desalniettemin in de markt als oorzaak (alle gelovigen van de TINA-religie, van marktfundamentalisten tot en met technocraten van het slag Jeroen Dijsselbloem, geloven dat), dan geldt dat alles wat je aan de markt bent kwijtgeraakt – wat in de markt is verdwenen – daar niet meer uit terugkeert. Er zijn geleerden die van markten de zegen van een spontane orde verwachten en die orde hoger aanslaan dan de kunstmatige orde van een gemengde economie en oneindig veel hoger dan de dwangorde van een planeconomie. Het is zoals het is en wie aan de spontaniteit morrelt zal onderdrukking en terreur oogsten. Discussie overbodig en als het al in debat komt dan zorg je er voor dat het debat niet in een discussie verandert. Een discussie is geslaagd als de discussie wordt voortgezet, een debat is geslaagd als de tegenpartij knock-out in de touwen ligt.
Alleen heb je dan niet langer een markt met een mooi gat in de markt, je hebt een markt met het zwarte gat van de markt. Wie het niet gelooft zal het als de ongelovige Thomas ook niet geloven alvorens het gezien te hebben en die spreekt zijn verbazing uit over hen die ongezien en daarom blind geloven, wie het wel gelooft kan niet anders dan het geloven en kan niet geloven dat er anderen zijn die het niet geloven – en ziet hen als het erop aankomt als smetten op het blazoen van de markt. Ze kunnen zich bekeren en dan is vergeving mogelijk – het schijnt onder van hun geloof gevallen communisten nogal eens voor te komen en Bolkestein ziet dan dat het goed is – en als ze blijven bij de dwalingen hunner wegen dan zijn ze het gesprek niet waard.
28 december 2017
=0=
Geradicaliseerd
Begin jaren negentig ontstond in de sociaaldemocratie de ideologie van werk, werk, werk, de ideologie met als beleidskern dat ‘werk boven inkomen’ moet gaan. De ideologie gaf een draai aan het EU-besluit dat arbeid voortaan linksom via de ontmanteling van sociale zekerheid en verzorgingsstaat, of rechtsom, via de deregulering van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, de rekening moest opbrengen voor conjuncturele en structurele economische aanpassingen. Dat het moest was een nederlaag voor links, dat het een overwinning was en geen nederlaag was de ideologie van werk boven inkomen, de ideologie die Blair, Clinton en Kok verenigde in hun ‘derde weg’. In de loop der tijd werd de WW omgevormd van een voorziening voor mensen zonder baan in een steeds bedilliger voorziening voor mensen ‘tussen twee banen in’. De deregulering van alles bleek een uiterst adequaat middel om alles wat met arbeid te maken had te re-reguleren, te dwingen in de mal met het opschrift dat werk boven inkomen gaat. Het afgelopen kabinet met Asscher en Klijnsma aan het roer probeerde het beleid nog meer dan tot dan toe af te richten op werk boven inkomen.
Gegeven een arbeidsmarkt die niet meewerkt, gegeven een arbeidsmarkt die van discriminatie aan elkaar hangt, gegeven een overheid die discriminatie op de arbeidsmarkt toestaat (in het belang van de gediscrimineerden is de officiële verdediging), gegeven een overheid die toestaat om ook de werkbemiddeling voor de allerzwakste werkzoekenden te privatiseren –gegeven zo’n overheid hoeft het ons niet te verbazen dat een private onderneming op de arbeidsvoorwaarden van de allerzwaksten gaat concurreren. Privaat iets ondernemen betekent concurrentie, en als je als private werkbemiddelingsonderneming niet op de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden kunt concurreren, waar dan wel op?
De PvdA mag wat blij zijn met het nieuwe Kamerlid Moorlag. Die heeft ten minste bewezen te weten wat werk-boven-inkomen moet inhouden. Hij bevestigt daarmee een lange traditie binnen de sociaaldemocratie, de traditie van afkeer van en wantrouwen in de onderkant van de samenleving, de traditie van een beleid dat grossiert in minachting en vernedering, een traditie waarin de gedachte dat je aan de betrokkenen zelf wat zou over kunnen laten vloeken in de kerk is. Het mooiste zou werk zonder vrij besteedbaar inkomen zijn want dat geven de zwakke broeders en zusters toch maar uit aan allerlei onnutte zaken. Die toestand is nog niet bereikt maar wat niet is kan komen. In het belang van de kinderen ongetwijfeld, in het belang van de volksgezondheid, er zijn altijd nobele belangen te dienen. Van woonschool naar werkschool en leefschool, dat is de progressie in het ringeloren van de ontoelaatbaren.
Dat Assscher Moorlag de hand boven het hoofd houdt is wel verklaarbaar. Moorlag is de geradicaliseerde versie van de werk-boven-inkomen gedachte. Natuurlijk, Moorlag heeft de regels de richting opgebogen die zijn werkbedrijf bevoordeelden maar, zegt Asscher, hij is er zelf niet beter van geworden. Het was een schijnconstructie, de PvdA bevecht elke schijnconstructie maar een schijnconstructie waar je zelf niet beter van bent geworden is geen schijnconstructie, het is een situatie waar je de schijn tegen hebt. Dat kan, maar de vraag is of hij er Kamerlid mee is geworden. Of dat dan beter is laat ik graag aan de betrokkenen over.
Het viel me wel op dat voormalig PvdA-er Jacques Monasch afgelopen week zei dat hij de partij te vroeg de rug had toegekeerd – ja, inderdaad in hetzelfde tijdsbestek dat Moorlag onder vuur lag.
Het is de week van de vergeving en het basisinkomen is verder weg dan ooit.
25 december 2017
=0=
Wanorde
Recent hebben twee onderzoekers (Claire Wardle en Hossein Derakhshan) voorgesteld (in een rapport voor de Raad van Europa, Information disorder; Towards an interdisciplinary framework for research and policy making) om de aanduiding ‘nepnieuws’ te schrappen en te vervangen door ‘informatiewanorde’. In die wanorde onderscheiden ze drie varianten: misinformatie (het delen van onjuiste informatie maar het delen heeft geen schade-oogmerk), desinformatie (het delen van onjuiste informatie maar nu met schade-oogmerk) en malinformatie (het delen van echte informatie, met schade-oogmerk, zoals het ongevraagd en ongewenst overhevelen van private informatie naar de openbaarheid). Ik snap het probleem, maar ben niet gelukkig met de oplossingsrichting voor het interdisciplinaire gebeuren dat de onderzoekers op het oog hebben.
Ik denk dat de onderzoekers er zelf ook niet gelukkig mee kunnen zijn. Er zijn twee grote problemen. Het eerste is de suggestie dat wat voor informatie opgaat ook voor communicatie opgaat en vice versa. Dat is onjuist. Het tweede is het gedoe met ‘oogmerken’ – dat had beter kunnen worden vervangen door ‘effecten’. In hun rapport gaat het veel minder over informatie (een verschil dat een verschil maakt) dan over het ‘delen’, de communicatie dus (wie pakt wat op om anderen ermee aan te spreken, wie gaan erop door, wie krijgen anderen zover dat die er op doorgaan). Wat informatie en communicatie gemeen hebben is dat er een bron is en dat er een bewering is. Bij informatie gaan we in eerste instantie op de bewering af (klopt het, is de gestelde vraag); bij communicatie in eerste instantie op de bron (waar komt het vandaan, is de gestelde vraag). Dat zou althans mijn onderzoekshypothese zijn (de onderzoekers denken daar anders over want ze hebben deze ‘piste’ niet gevolgd). Steeds speelt ook het andere accent (bron respectievelijk bewering) een rol, maar niet de hoofdrol. Dat is overigens geen wet maar in een haastige wereld is voor beide meestal geen tijd. Onderzoeksjournalistiek bijvoorbeeld is belangrijk omdat het allebei doet, de bron zowel als de bewering controleert.
Of iets echte of onjuiste informatie is hangt af van de controleerbaarheid van de bron (broncontrole) en het hangt af van de controleerbaarheid van de bewering (feitencontrole). Voordat we iets een ‘feit’ kunnen noemen moet er heel wat gebeuren. Als we de onderzoekers kennen slaan we de broncontrole vaak over – maar sinds Diederik Stapel zijn we daar voorzichtiger in geworden. Dat was rijkelijk laat en eigenlijk ook meer een symbool dan nood: de nood ligt in de verwevenheid van onderzoek met belangen (de nieuwe voorzitter van de VSNU maakt zich meer zorgen over de invloed van de linkse ideologie op de onderzoekers dan over de invloed van ondernemingen en overheden op het onderzoek).
Of iets geslaagde of mislukte communicatie is hangt af van het antwoord op de vraag of de communicatie aan de gang blijft (zo niet, dan mislukt; zo wel, dan geslaagd), tot nieuwe communicatie leidt, tot communicatie leidt tussen meer en/of andere personen en groepen en clubs en organisaties dan waarmee is begonnen, tot communicatie leidt over meer en/of andere beweringen dan waarmee is begonnen. Bij informatie kun je het hebben over waar/onwaar, juist/onjuist, echt/onecht, waarachtig/onwaarachtig. Bij communicatie spelen die onderscheidingen niet. Communicaties steken het vuurtje aan (en dat trekt nieuwsgierigen aan), houden het vuurtje brandend (het is lekker warm bij het vuur) of doven uit (verderop zijn aantrekkelijker vuurtjes ontstoken). Veel meer smaken zijn er niet.
Laten we kijken naar de effecten van informatiewanorde. Bij reclameboodschappen mogen we aannemen dat omdat de bron belanghebbend is we de beweringen niet voor waar aannemen. In reclames is elk product het beste product en dat is een bewering die niemand waar kan maken. Aan advertenties die op kinderen zijn gericht zouden de hoogste eisen gesteld moeten worden. Het gebeurt niet. Producenten en hun advertentielakeien hebben belang bij suggestieve beweringen die zo zijn opgesteld dat ze niet kunnen worden weerlegd anders dan met concurrerende beweringen die even suggestief zijn en even ver van feitelijke juistheid staan. Overheden zouden hier een schone taak kunnen hebben – overheden kijken de andere kant op (en noemen dat ondernemingsklimaat of, nog een stapje onbeschaamder, het belang van werkgelegenheid). Ook overheidsboodschappen zijn terecht gekomen in de sfeer van door belangen beheerste boodschappen – met de overheid zelf als voornaamste aanjager van allerlei met het algemeen belang schurende belangen. De overheid, de belichaming van het algemeen belang, jaagt belangen na die het algemeen belang op de tocht zetten. De overheid als bron is er het eerste slachtoffer van.
Tegenwoordig moeten bedrijven en overheden hun communicatieve theater delen met allemaal nieuwe spelers, die qua inhoud nog het meest op echoputten lijken, die qua communicatie op gesegmenteerde publieken met elk hun eigen dogma’s mikken, en die qua bron zich in onvindbaarheid en onnaspeurbaarheid wentelen. Er zijn bedrijven die hier het gevaar van hebben leren inzien en die er wat aan proberen te doen. Zijn er overheden die hetzelfde doen? De vraag is retorisch. De eerste taak voor de overheid is orde scheppen in de eigen informatiewanorde. En dat communiceren. Ik zie het de overheid niet doen.
24 december 2017
=0=
Dieper
Schaamte, beweert Christien Brinkgreve in het dubbeldikke nummer van De Groene dat ons geestelijk en zedelijk door de feestdagen moet loodsen, graaft dieper dan schuld. Schuld kun je doorschuiven, schaamte niet.
Zo kun je er tegenaan kijken hoewel ik vermoed dat ze er in refo-land heel anders tegenaan kijken. In refoland (een land met wereldomspannende grenzen) zijn we allemaal altijd zondig en omdat zondig zijn schuldig zijn is, zijn we daar allemaal mee behept. De zonde kan je ook tekenen – en dan is de schuld ook schaamte geworden. Als je erin slaagt de tekening te verstoppen ben je beter af (want dan ben je van de schaamte af) en als je van de schaamte af bent, ben je alleen nog maar schuldig. Onschuldig word je nooit, maar de schaamte voorbij moet kunnen en als je dat te vermoeiend vindt is er altijd nog de schaamteloosheid.
Het artikel van Brinkgreve deed me denken aan haar boek over gezag van een paar jaar geleden (Het verlangen naar gezag). Het is opnieuw een potpourri van persoonlijke geschiedenissen en gebeurtenissen, van tegen hagiografie aanschurkende vertellingen over leermeesters (om die geschiedenissen en die gebeurtenissen een beetje op te tillen), van een breed assortiment associaties rond schuld/schaamte (het artikel) dan wel macht/gezag (het boek). Het zijn nooit argumenten, redenen doen er niet toe, het zijn ontboezemingen.
Het gekke is dat ik, hoewel beschikkend over een tamelijk goed functionerend geheugen, nooit kan navertellen wat Brinkgreve heeft gezegd. Wat me beter lukt is me in te denken in wat ze heeft willen zeggen. En wat ze wil zeggen is altijd hetzelfde: zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet. Wie zich nergens een buil aan valt heeft geen aanleiding zich te schamen en wie nooit stenen gooit hoeft zich door een schuldvraag niet aangesproken te voelen. Wie altijd stenen gooit (haar voorbeeld is Trump) en de rekening bij anderen legt en wie zich voortdurend builen valt (opnieuw Trump) en daar nepnieuws en jij-bakken van weet te maken is even immuun als de spreekwoordelijke keizer die in de waan verkeert dat zijn nieuwe kleren behalve nieuw ook nog altijd kleren zijn.
Ik houd over, en dat is het enige dat ik overhoud, dat schaamte ‘dieper’ gaat dan schuld. Waarom? ‘Wie krijgt de schuld en wie heeft de macht wie te beschamen’, dat zijn volgens Brinkgreve de ‘sociologische’ vragen om de kaart te tekenen van schuld en schaamte. Schuld is een hete aardappel die je moet doorschuiven. De vraag wie schuldig is en waaraan, wanneer wij (de bevolking, de rechter, de wetgever) het ‘schuldig’ uitspreken en welke gevolgen we daarnaa verbinden, en hoe dat in de loop der tijden en onder wijzigende omstandigheden evolueert – ook die vraag komt niet voor. En schaamte? De vraag hoe het kan dat machtelozen hun, sporadische, effectiviteit mede danken aan de schaamte die ze bij de machtigen weten op te roepen – die vraag ontbreekt ook al. Toch hebben we het hier over bekende vragen (zie De Macht van het lijden, van Herman Franke, en zie De Erecode, van Kwame Anthony Appiah). Wat komt daarvan terecht in de sociologie van Brinkgreve? Ik zou zeggen: niets.
Goed, het was de schuld van haar vader dat hij een alpinopet droeg. En het was zijn patriarchale macht die het hem toestond een alpinopet te dragen waarvoor zij zich schaamde. Het liegt er niet om en kinderzielen zijn kwetsbaar. En nu? Als de alpinopet weer in de mode komt, wat dan? Ik moet er niet aan denken hoe Christine daar over moet oordelen. Dat het schaamteloos is? Dat de alpinopet z’n onschuld al lang verloren heeft?
23 december 2017
=0=
Panel
Eind oktober werd aan de leden van het panel van nieuwsrubriek EenVandaag de vraag voorgelegd wat ze vonden van Buma’s mededeling dat het kabinet zich niets ging aantrekken van de uitslag van het referendum over de aftapwet.
Minder dan de helft van het totaal aantal leden van het panel deed mee. De meerderheid vond het kennelijk niet heel interessant. De wel antwoordende minderheid, in meerderheid tegen de aftapwet, vonden de boodschap van Buma niet kunnen. Alleen de VVD-stemmers, en niet de CDA-stemmers, onder hen steunden Buma. Ik denk dat Buma weer eens heeft bewezen dat hij de tekens van de tijd beter dan wie ook in het Haagse verstaat en dat het panel van EenVandaag op politieke vragen nooit een politiek en alijd een moraliserend antwoord geeft. Maar vragen in de zin van ‘is uw antwoord ingegeven door politieke of andere – morele, religieuze, zedelijke enz. – overwegingen?’ worden niet gesteld aan het panel. De onderzoekers denken dat als het panel ‘representatief’ is samengesteld alle mogelijke problemen zijn ondervangen.
Natuurlijk had Buma de verkiezing van de politicus van het jaar moeten winnen en niet de drie haantjes die nu door het panel zijn uitverkoren. Buma is de enige politicus die de verrechtsing in het politieke landschap heeft aangevoeld, heeft verwoord (de boze burger is de normale burger), in de verkiezingscampagne heeft volgehouden (Jesse Klaver behandelen als een meelijkwekkend voorbeeld van goede bedoelingen die fout zullen aflopen), tijdens de informatie heeft voortgezet (daarbij geheel correct gokkend op een regeergeil D66) en eind oktober bekroonde met zijn opmerking over het aftapreferendum.
De panelleden hebben geen politicus gekozen maar een permanente reclamecampagne. Dat vinden ze maar knap knap en zo en ze vinden kompaan Theo enigjes, zo humorvol, zo raak, zo helemaal het ideale complement van Thierry. En dan die baard van Thierry, dat vinden ze geen mop met een baard maar een verfrissende gedachte, de gedachte dat als er niets te melden valt (behalve dat er niets te melden valt) we altijd Thierry nog hebben. Helemaal in de trant van Thierry zelf, die van zichzelf vindt dat hij de enige ware conservatief in het land is en het ook helemaal in orde vindt dat zijn liefde voor het referendum helemaal past in de conservatieve traditie. Niet in de Nederlandse, zegt u? Nou, dat komt dan nog wel. Enig, toch? En zo eloquent!
Of is Nederland nog veel rechtser dan Buma, zo’n beetje zo rechts als Baudet en Hiddema? In dat geval neem ik alles terug en is het panel minder een panel dan een kristallen bol.
19 december 2017
=0=
Ongedeeld
Dat president Trump denkt dat het aan hem is om te beslissen dat Jeruzalem de hoofdstad van Israël is bewijst slechts dat de man niet het lef heeft te zeggen waar het op staat. Of Jeruzalem de hoofdstad van Israël is, is een beslissing die alleen Israël kan nemen.
De beslissing die Israël niet alleen kan nemen is die om van Jeruzalem de ‘ongedeelde’ hoofdstad van het land te maken. Israël claimt de ongedeelde status sinds 1967 maar die claim is tot gisteren door geen enkel land ondersteund. Wat Trump heeft beslist is het verlangen van Israël naar erkenning van de ongedeelde status van Jeruzalem inwilligen. Ik hoorde dat Joel Voordewind er heel blij mee was en het eigenlijk de normaalste zaak van de wereld vond. Handig is het ook, want een ambassade in Tel Aviv en een parlement in Jeruzalem is knap lastig en dat komt allemaal doordat wij nog niet de moed hebben om ook onzerzijds stelling te nemen en Jeruzalem als ongedeelde hoofdstad te erkennen en dat hoeft allemaal niet meer als we het goede voorbeeld van vredesduif Trump volgen. Die CU toch, nooit te beroerd om in alle naïviteit een knuppel in het hoenderhok te gooien. D66 was tot dusver, vergeleken met de andere coalitiepartijen (CU, CDA en VVD), één van de meer kritische partijen over het onderwerp van het landjepik van Israël, ook als dat met de nodige willekeurige bijbelse spreuken en poeha werd opgeluisterd. De CU heeft zich nu al uitgesproken, wat doen de andere partijen?
Wat me verbaasde is dat, van het journaal tot en met DWDD, van nieuwsuur tot en met Jinek, de media Trump nabauwden: Jeruzalem is als hoofdstad erkend. Ik ben benieuwd wat er gaat gebeuren als Trump met de mededeling komt dat hij heeft besloten dat Parijs de hoofdstad van Frankrijk is en Bonn nog altijd de hoofdstad van Duitsland. Je weet maar nooit en redactiewerk is veel moeilijker dan we denken. Toch, wie ben jij om als redacteurtje de woorden van de president van de VS te redigeren? Ik wil niet uitsluiten dat zulke redacteuren bestaan maar mochten ze bestaan dan is er ongetwijfeld een hoofdredacteur die de redactie van de redacteur ongedaan maakt. Makkelijker kunnen we het niet maken, kruiperiger wel. Het geeft te denken, de media als schoolvoorbeeld van de echoput – dezelfde echoput die ze de sociale media verwijten te zijn dan wel die ze de sociale media steevast voor de voeten werpen.
Consistentie is redactioneel gezien een ongedeelde brug te ver.
7 december 2017
=0=
Draagvlak
De politici is ons land hebben besloten dat het Sinterklaasgebeuren niets voor de politiek is. Hoe ze vervolgens verklaren hoe het kan dat de openbare orde in de Sinterklaasperiode, op gezette tijden en in vrijwel alle plaatsen die ons land rijk is, op de aankomst van de goedheiligman wordt afgestemd is eenvoudig. Ze verklaren het niet want het spreekt vanzelf, het is traditie, het is iets van het volk en je moet er de kinderen niet mee lastig vallen. Kinderen zijn onschuldig. Sinds we dat niet langer als een gegeven maar als een argument gebruiken hebben ook de kinderen hun onschuld verloren en beweren sommige volwassenen dat het plezier van hun kinderen wordt gekocht met de treurnis van andere volwassenen en de kinderen die zij weer hebben.
In zo’n situatie zijn wegkijkende politici geen knip voor de neus waard. Een politicus die alleen nog maar aan opiniepeilingen en de volgende verkiezingen kan denken verloochent de politiek. Zelf noemen ze het draagvlak. Wie draagvlak als noodzakelijke grondstof voor en wenselijke uitkomst van politiek beschouwt zal populisme oogsten. Er is een directe lijn tussen populisme en draagvlak. Overigens wordt ook deze eenvoudige constatering in de politiek, ik bedoel natuurlijk in de mond van politici, ontkend. Een onwaarachtigheid komt zelden alleen.
Het zijn dezelfde politici in ons land die hebben besloten dat het vuurwerkgebeuren rond oud en nieuw ook al niets voor hen is. De samenhang van het vuurwerkgebeuren met de effectieve ontregeling van de openbare orde met oudjaar (inclusief de agresssie naar politie, ambulancepersoneel en brandweer) is voor iedereen zichtbaar, maar onze politici zijn wat dat betreft hetzelfde als economen in een crisis: ze weten het niet en daarom gaan ze over op moraal. Niet op handhaving, op moraal. Dat zal de ambtenaren en beambten en het zal de burgers, die het gelag van al dit jolijt met een aanslag op hun gezondheid en soms zelfs met hun leven betalen, deugd doen. Het is traditie, weet je wel, en van tradities moet je afblijven. Zwarte Piet is traditie, vuurwerk is traditie. Hoe we dat weten? Omdat er draagvlak voor is, suffie. Elke politicus kan het je uitleggen. Het is zo langzamerhand nog het enige dat politici kunnen uitleggen.
Het gemeenschappelijke in dit ontwijkgedrag (of ontduikgedrag, het onderscheid wordt in dit gave land steeds verder uitgekleed, in de hoop ongetwijfeld dat er steeds meer draagvlak komt voor de verdoezeling van alles) is het beroep van de politici op het ontbreken van draagvlak voor maatregelen die de feestvreugde verstoren. Wat is het feest van de feestvreugde? Wat een feest is wordt beslist door de cultuur van de luidruchtige meerderheid, hetgeen, zoals wij weten, een culturele neergang van jewelste betekent. Het is de cultuur van het voetbalveld, van de hooligan, van de oorlog met de andere clubs. Het is de cultuur van het draagvlak, en draagvlak is politiek waar de politici hun handen van af trekken als het om minderheden gaat en waarvoor ze willen sterven als het om meerderheden gaat. De dood of de gladiolen, oom Louis heeft het, zoals altijd in zijn geval, bij het rechte eind. Draagvlak is een door politici geënte term om populist te mogen zijn zonder populist genoemd te hoeven worden. Draagvlak is een gouden greep – in de schatkist van de rechtsstaat.
6 december 2017
=0=
Namaken
Wat mensen hebben gemaakt kan altijd door andere mensen worden nagemaakt. Dat gold ook al vanouds voor de reproduceerbaarheid van het kunstwerk. Walter Benjamin wijdde er een prachtig essay aan. We kunnen alles namaken, behalve het origineel. Wie beweert dat te kunnen is een vervalser, wie daarentegen beweert iets naar het origineel na te kunnen maken is geen vervalser. Wat hij namaakt is namaak en namaak is niet echt. Het origineel is echt, is het enige echte, de rest is namaak. Je kunt er wel van leren, van het namaken. En het kan mooi zijn, ook dat nog. Leerlingen en amateurs deden en maakten na wat de meesters voordeden. Namaken zonder voordoen is geen namaken, voordoen zonder namaken is een slag in de lucht. Met de komst van de boekdrukkunst, de lithografie, met film en fotografie, met geluidsapparaten en geluidsdragers was zo eind 19de en begin 20ste eeuw ook de technische reproduceerbaarheid vrijwel compleet geworden.
Behalve natuurlijk het hier en nu van een uitvoering ter plekke, die per definitie onherhaalbaar is en in die zin ‘origineel’, met origineel in de sterkste zin van dat woord. We kunnen verder ook denken aan de rol van geur in de kunsten, een ontkende rol zou ik denken maar ik weet niet of dat aan de kunsten ligt (‘what is art?’) of aan ons begrip ervan en omgang ermee (‘when is art?’). Een parfumeur zorgt voor reproduceerbaarheid en voor de techniek ervan, maar de erkenning van een parfumeur als kunstenaar is ongebruikelijk. Misschien dat in parfumeurskringen gezocht wordt naar het ‘wanneer’.
Het is een veel voorkomend verschijnsel dat namaak niet van echt te onderscheiden is, behalve op het vlak van de echtheid van het merk. Het merk valt onder het intellectueel eigendomsrecht, net zoals het auteursrecht eronder valt en het octrooirecht. Meestal profiteren de auteurs niet van hun recht en de uitvinders niet van het hunne. De winst is voor de eigenaar en een eigenaar is geen auteur of uitvinder. Ik heb de indruk dat de moderne klassenstrijd een intellectuele klassenstrijd is – en dat iedereen het weet behalve de intellectuelen wier strijd het is. Dat is overigens minder nieuw dan het klinkt. Het merk vertoont meer affiniteit met de eigenaar maar ook daar is het een los verband. Merken kun je heel goed namaken, alleen mag het niet. Er is hier geen technisch probleem, alleen een juridisch. Wat echter nog altijd niet kan worden nagemaakt, ook technisch niet, is het hier en nu van het origineel, het hier en nu van een toneeluitvoering, van een concert, van een balletvoorstelling. Dat punt, dat Benjamin lang geleden al maakte, blijft staan. Je kunt een uitvoering opnemen en vervolgens reproduceren maar wat je ook opneemt en reproduceert, het hier en nu van die voorstelling op die plek en op die datum zal je altijd ontglippen.
Alweer meer dan een halve eeuw geleden kozen William Baumol en William Bowen dit gegeven als het beginpunt om de vraag te beantwoorden waarom uitvoerende artiesten zo slecht worden betaald (‘On the performing arts: the anatomy of their economic problems’, The American Economic Review, vol. 55, no.1/2, 1965: 495-502). Ze omschreven het probleem net iets anders dan ik hierboven deed met de verwijzing naar het hier en nu en dat is niet zonder gevolgen gebleven. Wat ze namelijk doen is het probleem veranderen door het weg te halen uit de principiële onreproduceerbaarheid van het hier en nu en het te koppelen aan de ‘stabiele’ productiviteit die nu eenmaal, schrijven ze, hoort bij de uitvoerende kunsten. Waar technische reproduceerbaarheid geen probleem is meten we de vooruitgang af aan een ‘stijgende’ productiviteit en dus krijg je meer product in dezelfde tijd.
Die vlieger gaat bij de uitvoerende kunsten niet op. Je krijgt nooit meer product in dezelfde tijd, je krijgt hooguit een beter product in dezelfde tijd. Het punt is dat de kwaliteit van de uitvoering daalt als je op tijd beknibbelt en dan heeft niet alleen de kunstenaar het nakijken, het publiek heeft dat evenzeer. Publiek noch kunstenaar hebben belang bij een begrip van productiviteit dat van tijdsbesparing z’n alfa en omega heeft gemaakt. Het eenmalige en unieke hier en nu heeft niets te winnen bij een probleemstelling die van herhaling en herhaalbaarheid uitgaat.
Ik geloof dat de verschuiving bij Baumol en Bowen, van een nadruk op de uniciteit van de uitvoering naar een nadruk op de algemeenheid van de productie (algemeen omdat productie ook altijd reproductie is en precies die regel wordt doorbroken bij een uitvoering), mijn al geruime tijd bestaande vermoeden bevestigt dat economen niets met tijd kunnen.
Tijd is voor economen een meer of minder. Dat kan nuttig zijn in de wereld van de productie, opdat de reproductie sneller kan. In de wereld van de uitvoering is het waardeloos omdat deze uitvoering in het hier en nu eenmalig is. De tijd van meer en minder zou bij uitvoeringen buiten gebruik moeten worden gesteld. Maar zo is het niet. Ook de uitvoerende kunsten ondergaan de weerslag van het hen niet passende korset van de productiviteitsstijging en omdat het met die stijging bij hen maar niet wil lukken wil het ook niet lukken met een adequate beloning voor de uitvoerende kunstenaar, net zo min als het wil lukken met de verpleger, de docent. Ze ‘volgen’ de markt zo’n beetje (in vroeger dagen zouden we ze ‘trendvolgers’ genoemd hebben) maar ze ontkomen er niet aan dat, omdat vaardigheden van de uitvoerende kunstenaar niet gemakkelijk gekopieerd (‘gereproduceerd’) kunnen worden en het aanbod als gevolg daarvan beperkt is, hun inkomen niet alleen een geldelijk inkomen is maar voor een deel ook, en soms voor een niet onaanzienlijk deel, een psychisch inkomen: het plezier van de uitvoering zelf, de tevredenheid over een gelukte voorstelling en een dankbaar publiek, het besef dat de uitvoering de maker en de afnemer allebei kan verrijken, en de wetenschap dat je inderdaad niet wordt afgerekend op de hoeveelheid tijd die met de uitvoering verstrijkt.
Het verbaast niet dat ook docenten en verplegenden, dat hulpverleners en ordehandhavers zich hierin kunnen herkennen. Wat wel verbaast is dat hun werkgevers en opdrachtgevers er misbruik van maken. Die doen alsof psychisch inkomen en geldelijk inkomen inwisselbaar zijn en zij dus bij het vermoeden van psychisch inkomen niet zo scheutig met het geldelijk inkomen hoeven te zijn. Het beroep is z’n eigen beloning, van die dingen die heel erg waar zijn als we ze metaforisch interpreteren en heel erg onwaar als we ze letterlijk interpreteren. In een door financiële overwegingen gedomineerd tijdperk zoals het huidige is voor metaforen geen plaats ingeruimd.
Dit is waar de strijd over gaat: over de dreigende afschaffing van uniciteit en van de onherhaalbare originaliteit van het hier en nu ten faveure van de armoedisge eenheidsworst van tijdsbesparing die de omvang van de besparing belangrijker vindt dan de kwaliteit van de tijd zelf. Het levert frictie op, overal waar een ambachtelijk ethos het nog heeft volgehouden, en het levert tenenkrommende dilemma’s op, overal daar waar de dienstverlener weet heeft van het directe positieve verband van tijd en kwaliteit en dat óók ervaart aan de acties en reacties van degene aan wie de dienst verleend wordt.
Inmiddels wordt nog altijd gesproken over de ‘wet van Baumol’. Alsof we het over een natuurverschijnsel hebben, over productiviteit als een natuurlijke eenheidsworst waaraan elk product en elke dienst op identieke wijze eer moet betonen. Baumol en Bowen wisten beter. Zij wisten dat hun ‘wet’ niet economisch maar politiek van aard was: de politiek die liever de markt dan de gemeenschap beloont, de politiek die alle tijd als een kostenpost beschouwt en die daarom van mening is dat we het met de kwaliteit maar op een akkoordje moeten gooien.
Dat is wat minister Slob moet bekennen. Dat is wat het parlement moet bekennen. Dat is wat minister en parlement moeten veranderen.
Ik zie het niet gebeuren. Het FD van vandaag bericht over de OESO waar men van mening is dat de pensioenleeftijd in de ontwikkelde landen omhoog moet. Banaler kan niet. Brutaler ook niet. Verkort de tijd die mensen krijgen om van hun pensioen gebruik te maken – dooie tijd per slot, en dure tijd ook nog – en de pensioenfondsen en pensioenstelsels houden het vol. De mensen niet maar wie daarover zeurt is een kniesoor.
Ik ben een kniesoor.
5 december 2017
=0=
Somber
Op naamgrapjes heb ik het niet zo, en toch kan ik het soms niet laten: van Sommer word ik Somber. Het is niet anders. Sommer is de normale Nederlander bij uitstek geworden, hij is het schoolvoorbeeld bij de stelling dat alle geklets over de normale Nederlander bewijst dat Henk en Ingrid gewonnen hebben. Ze schijnen in Dokkum te wonen, dezer dagen en Martin Sommer heeft zelden verstandiger woorden gehoord dan die van de dekselse Dokkumse Ingrid. Het gehannes over Zwarte Piet, de hoofddoekjes, de slappe knieën van iedereen die niet in Dokkum woont, onze weifelende rechtscolleges, de vooral in islamitische en anti-racistische kringen optredende neiging tot foute moralisering van alles, het is van hetzelfde laken en pak. Dat weet Martin, hij weet niet veel, maar dit weet hij wel. Binnenkort moet hij zich nog verantwoorden over het witwassen van alle voordelen die zijn witheid hem en zijn rotgenoten hebben gebracht. Het moet niet nog verder gaan. Martin zet de hakken in het zand. Zou hij een complimentje verwachten? En tegenwind, zodat zijn ferme standpunt er nog heroïscher bij komt te staan? Twee keer ja, zou mijn gok zijn.
Sommer is in luttele jaren van een sociaaldemocratische positie doorgeschoven naar een conservatieve en van een conservatieve naar een reactionaire. De eerste beweging kan ik zonder al te veel moeite wel inpassen in de inhoud van de columns die Sommer schrijft, de tweede beweging heeft met de inhoud steeds minder te maken. De columns van Sommer lijken wel geschreven door de vijandsbeelden die de man zelf oproept. Sommer is zo langzamerhand de Ephimenco van de Volkskrant. Ze lijken op waakhonden die op alles aanslaan en daar de reputatie voor opeisen dat zij niet discrimineren. Vanuit hun perspectief is het allemaal één pot nat en inderdaad, daar maken ze geen onderscheid meer in en dus discrimineren ze niet. Discrimineren doen de anderen.
Maar goed, daar word ik niet somber van. Waar ik wel somber van word is dat deze columnisten een ondoordringbare muur om zich heen bouwen en anderen voor aanleg, onderhoud en kosten willen laten opdraaien. Ze hebben het aan zichzelf te wijten. Toch? Ze vragen er toch om? Nou, dan kunnen ze het krijgen zoals ze het willen. Zij halen hun neus voor ons op en wij nu ook onze neus voor hen. Het is een reactie op hen. Zij zijn begonnen want toen zij hun mond nog hielden was er niets aan de hand. Nu houden zij hun mond niet meer, en dat hoeven wij niet te pikken. En als dat uitloopt op een betoog dat oproept wat het zegt te bestrijden, dat wantrouwen, vijandschap, verdieping van scheidslijnen oproept, nou dat moet dan maar.
Bij Dokkum begint de victorie.
Daar word ik somber van.
25 november 2017
=0=
Brisant
Russisch nepnieuws bestaat al lang. Maar, zo columnt Nausicaa Marbe, het heeft geen effect. En juist dat maakt de paniek van minister Ollongren ‘brisant’.
Het is niet het woordje brisant dat hier opvalt, het is het woordje paniek. Was de minister in paniek? Het is me niet opgevallen. Ze was tamelijk bedaard, misschien nog een ietsiepietsie onwennig, maar zeker niet panisch, laat staan ‘brisant’. Mevrouw Marbe kletst uit haar nek. Brisant uit haar nek, maar niettemin uit haar nek. Niet voor het eerst, overigens, maar daar wil ik het nu niet over hebben.
Waar ik het over wil hebben is over de rechte lijn die nepnieuws verbindt met de gezagscrisis die, zoals ik het zie, alles te maken heeft met de crisis van de publieke zaak. Het publiek is gefragmenteerd en alleen nog terug te vinden in sociale media-accounts, de zaak heeft niets zakelijks meer (want over zaken moet je zakelijk van mening kunnen verschillen) en is teruggebracht tot aan de ene kant big data waar uitkomt wat er in is gestopt en aan de andere kant de hoeveelheid likes en retweets die je per oprisping weet te genereren.
Zonder het gezag van de publieke zaak is de vraag wat echt is en wat nep een loterij geworden – en loterijen kunnen net als big data gemanipuleerd worden. En worden dat ook. Het begint al met de idiote tegenstelling van nep en waarheid die wordt gesuggereerd. Wat waar is en wat niet-waar (wat vals is) is de uitkomst van zorgvuldig opgestelde procedures, die (het wantrouwen komt niet nergens vandaan) niet altijd getrouw worden gevolgd en, iets vaker dan niet altijd, die niet altijd even getrouw worden bewaakt en gehandhaafd. Dat betreuren we – in naam van de waarheid.
Er is ook een waarheid die met de wetenschap niets te maken heeft, de waarheid van het geloof. Maar, geloofswaarheden zijn geen waarheden maar geloof en wetenschappelijke waarheden zijn wel waarheden, gewoon, omdat ze zijn gedoopt in het geloof in de waarheid in plaats van in de waarheid van het geloof. Het is niet anders. Nep heeft met waarheid niets te maken, het leeft van de tegenstelling met echtheid en wat echt is, is in een mediacratie niet van echt en daarom ook niet van nep te onderscheiden. Daarom, nepnieuws is niet nieuw. Wat nieuw is en wat nepnieuws zo irritant maakt is dat er geen instanties en instituties meer zijn die erkend worden als faire arbiters in de strijd over de betekenis van informatie. Het gezag is als arbiter uitgeschakeld; vervanging is niet in zicht.
Overheidsinstanties en –instituties hebben zich te vaak onbetrouwbaar betoond en worden niet langer vertrouwd. Ze zijn door de politiek ‘op afstand’ gezet en worden steeds vaker begeleid door tandeloze autoriteiten die geen autoriteit hebben en die voornamelijk de ondoorzichtigheid dienen. Met als gevolg dat niet alleen het gezag irrelevant is geworden maar ook dat ‘transparantie’ het slagwoord is geworden om alles wat zelfs maar de gedachte aan gezag nieuw leven in zou kunnen blazen de wind uit de zeilen te nemen. Bij metingen van geluidsoverlast meten we niet meer maar we modelleren. Dat is het model, zal ik maar zeggen, het model waarmee elk gezag wordt ontmand door het op te sluiten in lachwekkende protocollen die problemen verhaspelen tot modelindicatoren en die indicatoren even verderop vervangen door afvinklijstjes. Het begon in de jaren tachtig met Thatcher en Reagan: de overheid is het probleem, niet de oplossing. Wij, politici, zijn de oplossing en wij zijn dat omdat we de overheid ten diepste wantrouwen. Dat is een geloof geworden, het neo-liberale geloof dat ons voorhoudt dat overheden incompetent zijn, onmachtig, en vooral vraatzuchtig.
De neo-liberalen (en het neoliberale geloof omvat het totale spectrum van wat bij ons de ‘middenpartijen’ heten) hadden het niet over de overheid moeten hebben, ze hadden het over politici en politieke partijen, en dus over zichzelf, moeten hebben. De overheid in Engeland wordt stukgemaakt door een stel hautaine volksverlakkers, verzameld in de Conservatieve Partij, een partij die het de premier toestaat om in het belang van de rust in de partij de gehele bevolking op te zadelen met een refererendum waar de honden geen brood van lusten en die de ene premier, zonder tussenkomst van de kiezer, kan vervangen door de andere – in beide gevallen met voorbijgaan aan het parlement. De overheid in de VS wordt stukgemaakt door de Republikeinse Partij, de partij die met behulp van gerrymandering en het opwerpen van barrières voor nieuwe, de Republikeinen onwelgevallige, kiezers erin geslaagd is het idee van vertegenwoordiging een aanfluiting te maken en die de macht die het daarmee verwerft enthousiast heeft ingezet om de overheid te ontmantelen en de opbrengsten in de zakken te doen belanden van een steeds selecter gezelschap. Ik weet, de associatie van Trump met select is verdacht, maar daarom ook is elke opmerking over Trump die niet bevalt een nep-opmerking. Volgens Trump, en volgens zijn re-tweeters.
We kunnen het ook dichter bij huis zoeken. Afgelopen week verscheen een evaluatie over de Nationale Politie. De conclusie hadden we vooraf al kunnen trekken en dat had gekund omdat de conclusie dezelfde is als die enige tijd geleden over de Amsterdamse Noord-Zuidlijn werd getrokken en dezelfde als die over Schiphol zo ongeveer jaarlijks wordt getrokken: we moeten vooral doorgaan op dezelfde weg, maar dan beter. De conclusie had moeten zijn dat politici er een rotzooi van gemaakt hebben, de troep vervolgens op het erf van de burger kieperen en de zaak afronden met de oproep de overheid efficiënter te leren werken. Het is maar één voorbeeld uit vele. Het brisante laatste nieuws is dat er geen tegenvoorbeelden meer zijn. De vraag is: is dat nieuws – of nepnieuws?
19 november 2017
=0=
Allergisch
Het begon met het gerucht. Dat kon overal vandaan komen, het verspreidde zich als een lopend vuurtje en het verdween weer. Om opgevolgd te worden door een nieuw gerucht. Het kon kwaadaardig zijn, verontrustend of hilarisch, het kon bewust in circulatie gebracht zijn of ook niet. Geruchten waren sociale media voordat sociale media bestonden. Het gerucht gaat dat geruchten beter gedijen in kleine gesloten gemeenschappen dan in grote anonieme, dat ze in refoland beter tot hun recht komen dan in de grote slechte stad. Het is maar een gerucht en bij een gerucht telt het niet of het klopt maar of het gerucht effect heeft. Geen gerucht is overigens dat we sinds kort geruchten, of die nu van de lokale tam-tam komen of van de sociale media, geen geruchten meer noemen maar nepnieuws.
Nepnieuws is meestal geen zelfstandig soort nieuws. Het is succesvoller als het meelift met ander nieuws. Door er chocoladeletters van te maken, bijvoorbeeld, door het met opvallende plaatjes te versieren, door het zo in te kaderen dat het verwijst naar andere zaken waar we nu ook wel eens het fijne van willen weten. Hecht een (politiek, commercieel, ideologisch, sociaal) belang aan nieuws en nepnieuws zal niet uitblijven. Hecht meer belangen aan elke snipper nieuws en nepnieuws wordt een industrie. Wie het over meer belangen heeft, heeft het over concurrentie. In de permanente veenbrand van de concurrentie kijkt men niet op een nieuwsturfje. Sinds de wereld globaal is geworden is alles concurrentie, van politieke partijen en hun financiers tot en met belastingdiensten en hun aanbiedingen aan vermogenden en kapitalen, van producten en diensten en hun bombardement met reclameboodschappen tot en met godsdiensten, onderwijs, onderzoek en wetenschap en hun gebedel om financiering.
Nepnieuws is overal. Dan kun je twee kanten op. Je kunt de kant op van de potsierlijke Europarlementariër Hans Van Baalen, die doodleukt beweert (vandaag, op Radio 1, even na elf uur ’s ochtends) dat ‘zij’ met nepnieuws invloed proberen te uit te oefenen en dat ‘wij’ dat niet doen. Een parlementariër is een vertegenwoordiger en Hans van Baalen vertegenwoordigt de onschuld. In al z’n onbeholpenheid vertederend, en in z’n politieke context volstrekt ongeloofwaardig en leugenachtig. Van Baalen is van de VVD, dat verklaart veel. Het verontschuldigt niets. Je kunt ook de kant op die door mensen gekozen wordt die doorhebben dat we allemaal wel eens een scheve schaats rijden en die ons daarop bij gelegenheid graag aanspreken. We zagen dat tien jaar geleden toen sommige hooggeleerde slimmeriken opmerkten dat we met z’n allen schuldig waren aan de kredietcrisis. We hadden toch allemaal geleend? En daarmee bijgedragen aan de instabiliteit van het kredietwezen? Nou dan! Is het dan ook niet redelijk dat we met ons allen, schuldige zielen die we zijn, de rotzooi van de kredietcrisis helpen opruimen? Ik dacht het wel!
Het aardige, en ook wel onthullende, is dat dit soort geluiden altijd komt van mensen die behalve de wetenschap ook andere belangen dienen. Meestal denken ze niet aan ons maar als puntje bij paaltje komt weten ze ons te vinden. Zoals, in het spoor van de onthullingen in de Paradise Papers, hoogleraar belastingrecht Gerard Meussen, tevens ‘technisch adviseur’ van Ernst & Young en van BDO Consultants, grote spelers op het gebied van belastingontwijking over alle grenzen heen. Belastingontwijking is erg, zegt Meussen, maar omdat we het allemaal doen gaat het niet aan met de beschuldigende vinger alleen te wijzen naar grote ondernemingen en grote vermogens en jezelf buiten de discussie te houden. Dat gaat zo: ‘[k]leine mensen met kleine inkomens doen op kleine schaal aan belastingontwijking, grote mensen met grote inkomens doen dat op grote schaal. Maar de ethische vraag is dezelfde: is het laakbaar?’. Het is een ethische kwestie die de man nogal kwelt en die hem inspireert tot vragen die niet de helderheid maar wel de verwarring bevorderen, nou vooruit, tot vragen die eerder in de categorie nepvragen vallen dan in de categorie eerlijke vragen.
Ik doel hierop: ‘[à]ls het al afkeurenswaardig is om belastingstromen via Nederland te laten lopen om in een ander land belasting te ontwijken, dan is het toch ook laakbaar dat mensen in Duitsland tanken omdat daar de benzine goedkoper is, via internet spullen in China bestellen of een boek in de VS kopen via Amazon in plaats van bij de plaatselijke boekhandel?’. Het staat er, ik kan het ook niet helpen. Meussen wel, maar die wast zijn handen in onschuld, dezelfde onschuld als waar Van Baalen zich al eerder in wentelde. Kennelijk leiden beide wegen naar dezelfde doodlopende steeg. Maar, Meussen, flauw is het wel om belastingen op alles wat mensen verdienen te vereenzelvigen met belastingen op alles waar mensen hun geld aan uitgeven. Nog even en Meussen zal het laakbaar vinden dat vakanties in het buitenland worden gehouden. Vakanties? Belastingontwijking!
‘Ik ben’ (zegt Meussen) ‘dan enigszins allergisch voor mensen die zich achter een journalistieke aanpak verschuilen en met het opgeheven vingertje roepen: dit mag niet. De filosofie achter hun motivatie raakt aan het antiglobalisme, omdat zulke financiële constructies integraal deel uitmaken van een soepele wereldhandel’. Gek, dat verbaast me nou helemaal niets. Alles is concurrentie, zegt Meussen, en elk nieuws dat daar zelfs maar een vraagteken bij (bij ‘financiële constructies’ bijvoorbeeld) zou durven zetten is nepnieuws.
14 november 2017
=0=
Schaarste (fragment van een inleiding)
Tussen 1965 en 1971 studeerde ik economie aan de Universiteit van Amsterdam. Ik dacht met behulp van die studie iets over het economisch reilen en zeilen van de wereld te weten te komen. Dat bleek een vergissing. Economie ging niet in de eerste plaats over het ervaringsobject van de strijd om het dagelijkse bestaan, economie bleek in de eerste plaats een kenobject, een manier om de wereld te leren kennen – het woord zegt het al.
Kennelijk kun je ervaren zonder te kennen (het voorrecht van allen die geen economie studeren) en kennen zonder te ervaren (de kunst iets te studeren los van en voordat je er de praktijk van kent). Heroïsche abstracties, dat zeker, en zo zouden we er in onze opleiding nog veel meer krijgen, te beginnen met het concept van de schaarste. De beginervaring van de student economie is de abstractie-ervaring. Kom je die aanvankelijke ervaring te boven (na het eerste propedeusejaar waren tal van studenten verdwenen) dan ben je misschien wel een goede kandidaat om met het kenobject op intieme voet te leren omgaan en tegelijk de ervaring op te doen dat je afstand tot het ervaringsobject steeds groter wordt. Economen zijn, net als refo’s, wel in de wereld maar niet van de wereld. Wel in en niet van: de sleutel tot een geslaagde studie.
Economie is volgens economen de discipline die het menselijk gedrag (het ervaringsobject van de economie in engere zin, als één van de sociale wetenschappen) bestudeert onder het gezichtspunt van schaarste (het kenobject). Schaars is elk middel dat voor verschillende doeleinden bruikbaar is en daarbij voldoet aan de regel dat we het middel voor diverse doeleinden kunnen inzetten maar niet voor alle doeleinden tegelijk. Alles kan, maar niet alles tegelijk. Het is de eerste regel uit de systeemtheorie en die is nooit weg. De consequentie is dat er gekozen moet worden. De regel van het ‘niet tegelijk’ veroorzaakt het temporele keuzedilemma dat ik schaarste noem. Zonder temporeel keuzedilemma geen schaarste. Zo eenvoudig en zo dwingend is het.
Daarmee leg ik een ander accent dan het gebruikelijke waarin schaarste wordt afgebeeld als de eeuwige strijd tussen onze oneindige en onstilbare behoeften en onze beperkte middelen. Van oneindige en onstilbare behoeften waar we altijd en eeuwig te weinig middelen voor hebben om er in te voorzien weet ik niets. We moeten elke dag eten maar wie zou willen beweren dat er te weinig voedsel is voor de wereldbevolking heeft ofwel niet goed opgelet ofwel te veel economische traktaten geconsumeerd. Er is voedsel genoeg, waar het aan schort is aan de manier waarop we het produceren, aan de manier waarop we het verdelen en, Sen indachtig, aan de manier waarop we de bevolking toestaan hun noden kenbaar te maken. Of de wereldbevolking ten onder zal gaan is me niet bekend, maar als ze ten onder gaat dan niet aan honger maar aan de wereld zelf.
De reductie van ons menselijk tekort tot menselijke behoeften lijkt me gemakzuchtige ideologie, ongetwijfeld ingegeven door het mensbeeld van een overbodige filosofische antropologie, maar wat het ook is, het is geen wetenschap. Wat ik wel weet is, daarentegen, dat we in de regel geen twee dingen tegelijk kunnen doen (we kunnen, filmrecensenten uitgezonderd, niet tegelijk aan het werk zijn en een bioscoop bezoeken) en dat we daarom moeten kiezen, op straffe van het verlies van allebei, het werk zowel als de film.
Het enige echte schaarse middel is tijd. Dat schaarste voor een ‘gegeven’ doorgaat in de economie komt doordat onze dag maar 24 uur telt, komt door het ‘gegeven’ van de 24-urige dag. En precies daarom gaat alle economie over tijd, over de omgang met tijd, met tijd die we immers op diverse manieren kunnen besteden maar, inderdaad, niet op alle manieren tegelijk. De klassieke politieke economie, in dit geval opgeluisterd met de aanwezigheid van Marx, wist dit. De neoklassieke economie weet het niet meer – het kan geen toeval zijn dat de economische wetenschap niet alleen van doelen abstraheert (de doelen zijn van ons, niet van de econoom) maar óók van het middel bij uitstek, de tijd, ‘abstraheert’. Daarmee bewijst de economie zichzelf noch de tijd een dienst.
Tijd in de economie is geen tijd want tijd kun je niet maken. Tijd is tijdsdruk, tijd is de eis van het steeds sneller. Snelheid is een aspect van tijd – de tragiek van onze tijd is dat alles onder de tijdsdruk van de versnelling staat, zelfs zozeer dat we alleen nog maar kunnen dromen van een tijd die niet onder tijdsdruk staat. De focus op de tijdsdruk, die we in ons bestaan tegenkomen als de eis tot versnelling, verengt het perspectief op tijd. Tijdsdruk is de modus operandi van tijdschaarste en tijdschaarste is een stigma, een merkteken van de tijd. Tijdschaarste is een economisch cultuurverschijnsel.
Ik geloof dat een zo opgevatte schaarste inderdaad een waardevolle bijdrage is aan het begrip van onze wereld. Je kunt zelfs beweren dat nu, onder invloed van de globale financiële flitshandel, tijd steeds meer het ultieme positionele goed aan het worden is, het niet toevallig is dat schaarste als aspect van alles oprukt naar tijdschaarste als inzet van alles. Per slot, een uur is een uur en een dag is een dag, en wie meer uren wil hebben zal tijd van anderen moeten kopen – die dan minder dan uren voor hun eigen besognes hebben. In die zin is tijd een nulsom en wanneer we proberen een nulsom te verdelen, terwijl we weten dat wat we ook doen er in totaal nooit meer dan 24 uur in één dag zullen gaan, dan kan dat alleen maar door te erkennen dat tijd een positioneel goed is, een goed dat ik naar me toe kan trekken omdat, voor zover en voor zo lang jij dat niet kunt. Wat ik win aan positie, verlies jij aan positie en omgekeerd. Van de economen neem ik het schaarsteconcept dankbaar over, zij het dat ik de nadruk op schaarse middelen vervang door een nadruk op dat ene middel waarmee we alles moeten en waarmee we ook alles kunnen doen, zij het niet alles tegelijk: het middel van de tijd.
Wanneer we het over markten hebben, hebben we het over tijd want alles waar ik via de markt aan kan komen bespaart me de tijd om het zelf te vervaardigen. Wanneer we het over arbeidsmarkten hebben gaat het ook over tijd, want het gaat over markten waar werkgevers tijd kopen van werknemers – tijd die de werkgevers vervolgens naar eigen inzicht mogen besteden. En wanneer we het over inkomens en vermogens hebben dan hebben we het opnieuw over tijd, over de tijd tussen de ontvangst van één inkomen en het volgende (en over de hoop dat aan het einde van je inkomen er niet nog zoveel maand over is) en over de tijd om te wachten, de tijd die hoort bij vermogen, de tijd die ontbreekt bij inkomen.
Zo, en kunnen we het dan nu over het kapitalisme hebben?
12 november 2017
=0=
Modernisering
In dezelfde week waarin de Paradise Papers verklappen dat multinational een ander woord is voor belastingtourisme, verdedigt het kabinet een belastingcadeau voor de multinational. Dat wisten we al, de Panama Papers hadden het eerder al aangegeven. Het zit het nieuwe kabinet mee. Nu moeten ze de traditionele hardnekkige leugen (multinationals vergroten onze welvaart en dus uiteindelijk ook de belastingopbrengst) verdedigen met de volgende (multinationals vergroten de werkgelegenheid en dus uiteindelijk ook de belastingopbrengst). Het kabinet geeft het cadeau in werkelijkheid ook niet aan de multinational, het kabinet geeft het cadeau in werkelijkheid aan de werkgelegenheid, aan de banen. Zegt het kabinet.
De oppositie wil daar enig bewijs voor zien. Dat is flauw van de oppositie. De oppositie heeft in meerderheid al lang de absurde redenering omarmd dat overheden geen banen scheppen en markten wel. Kabinetten niet, opposities niet, multinationals wel. Wil de oppositie recht van spreken hebben dan moet de oppositie eerst maar eens afscheid nemen van het marktfundamentalisme waarmee het argument over werkgelegenheid de laatste decennia is opgetuigd. Dan krijgen we misschien ook eens een echt debat over globalisering.
Want: globalisering is concurrentie van allen met allen, is concurrentie overal en op alles, van concurrentie op arbeidskosten tot en met concurrentie op belastingtarieven. Het resultaat is niet alleen een uitgeklede publieke sector, het is ook een uitgeklede kwaliteit van de arbeid – dat laatste in de brede zin van het woord: arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden. Wanneer het kabinet pleit voor banen en werkgelegenheid dan pleit het voor meer hiervan, voor meer van hetzelfde. Wanneer de oppositie hetzelfde pleidooi voor banen en werkgelegenheid houdt, houdt het een pleidooi voor hetzelfde. Voor een gedereguleerde arbeidsinhoud, voor gedereguleerde arbeidsomstandigheden, voor gedereguleerde arbeidsverhoudingen en voor gedereguleerde arbeidsvoorwaarden. Geen wonder dat de werkgevers daar wel pap van lusten. Wel een wonder dat de werknemers (ik bedoel hun belangenbehartigers, woordvoerders en vertegenwoordigers) zich zo tam opstellen. Gelukkig hebben we de onderwijzers nog, met nieuwe belangenbehartigers, nieuwe woordvoerders en nieuwe vertegenwoordigers. Ik wens ze succes toe en vooral historisch besef.
Het is geen gewaagde veronderstelling om belastingtoerisme te verbinden met de overmacht van het financiële kapitalisme, net zoals het geen gewaagde veronderstelling is om de permanente aanval op de arbeidskosten te verbinden met het reële kapitalisme. In beide gevallen is overheidssteun onontbeerlijk en daarom zal de nieuwe minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Wouter Koolmees, de arbeidsmarkt gaan moderniseren. Dat doet elke nieuwe minister op dat departement. Zijn collega Wopke Hoekstra op Financiën daarentegen moet het deksel op de put van het belastingtoerisme houden en zo mogelijk die put nog wat dieper maken zodat er meer in kan zonder dat het opvalt. Gezamenlijk staan ze voor de majeure taak van de ontmanteling van de verzorgingsstaat.
Daarbij spelen de ‘arbeidskosten’ een hoofdrol. Om aan de kop van het banenpeloton te bliijven moet voortdurend op het hoofd van de arbeid worden gebeukt. Om werk te redden offeren we arbeid op. Dat is modern werkgelegenheidsbeleid, dat is het beleid waarin de modernisering van de arbeidsmarkt z’n rol moet spelen.
Marx schreef 160 jaar geleden dat rijkdom in de kapitalistische zin van het woord geworteld is in armoede. Daarmee doelde hij niet in de eerste plaats op de waanzin in de inkomens- en vermogensverdeling, hij doelde in de eerste plaats op het feit dat de maatstaf voor die rijkdom (de arbeidstijd ten tijde van Marx, de arbeidskosten ten tijde van de verzorgingsstaat en wat daar nog van over is) niets anders inhoudt dan dat een toename van rijkdom gekocht wordt met een verarming van arbeid.
Dat is een proces moet je weten. Het duurt even. Het is werk in uitvoering. Het schiet op, economen zijn het erover eens dat het zo moet omdat het ons, als het anders gaat, rijkdommen gaat kosten, politici zijn het erover eens dat het zo moet, omdat politici hebben geleerd dat als ze er zelf niet uitkomen ze de econoom moeten opzoeken, en de linkse oppositie, wordt gefluisterd, is op zoek naar een goed verhaal. Misschien dat een uitleg meer aan de orde is dan een goed verhaal. Een uitleg over de verschrikkelijke miskleun van ‘modernisering’ van de arbeidsmarkt, van het EU-jargon over de ‘structurele hervorming’ van arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Een uitleg, inclusief de uitleg over de eigen, nogal verwoestende, rol daarin. Is dat een goed verhaal? Nee, dat is geen goed verhaal. Maar misschien is het wel het schuchtere begin van het terugwinnen van enig vertrouwen in politiek en, in het bijzonder, in politieke opposities.
Zoeken naar een goed verhaal is het frame van mensen zonder verhaal, laat staan een goed verhaal. Het goede verhaal is het verhaal van media die de politiek verkrachten en ontkennen dat ze dat doen. Je kunt als slachtoffer niet eens met je verhaal naar de politie. Je kunt alleen naar diezelfde media en in medialand is het een verhaal zonder de mogelijkheid van verhaal.
11 november 2017
=0=
Strop
Dat de regel van gelijk loon voor gelijk werk vanzelf zou moeten spreken helpt ons eraan herinneren dat het nooit zo was en tot in lengte van dagen ook niet zo zal zijn.
De uitvinding van de cao hielp, maar verhielp niet dat vrouwen die hetzelfde deden als mannen (het kwam niet vaak voor maar het kwam voor) daar aanzienlijk minder voor kregen. Niettemin, de cao was de beste garantie dat er niet op het loon werd geconcurreerd.
Die garantie is er niet langer. Zzp-ers en andere gedetacheerden hebben van de regel van de gelijke beloning een aanfluiting gemaakt. In internationaal verband kwamen daar ook nog de premies voor de sociale en volksverzekeringen bij. Die waren nooit bedoeld om de onderlinge concurrentie tussen werkgever a in land 1 en werkgever b in land 2 aan te wakkeren, maar met dank aan wat er nog over is van de Bolkestein-richtlijn is het daar toch van gekomen. Op de bouwplaats, zo is het nieuws uit de EU, kunnen best Polen en Nederlanders naast elkaar werken en dan moeten ze hetzelfde cao-loon verdienen maar de Pool blijft toch goedkoper want de sociale premies zijn afgestemd op het land van herkomst en die premies wegen nu eenmaal minder zwaar in Polen dan in Nederland. En aan dat verschil mogen de detacheerbedrijven in Polen blijven vasthouden. Overigens, voor de internationale transportsector, toch een grote steen des aanstoots in de onderlinge naijver tussen werkenden uit verschillende landen, gelden de nieuwe regels niet.
De beste manier om de sociale zekerheid te ondergraven is door er een concurrentie-artikel van te maken. Dan heb je geen zekerheid meer, en in plaats daarvan wel een strop om de nek van de werkende. En dat is niet alleen zo voor de detachering, het geldt ook voor de vergelijking van de werknemer met de zzp-er. Ik las dat Asscher, op zo ongeveer de allerlaatste dag van zijn ministerschap, best tevreden was met het besluit van de EU. Het zou de oneerlijke concurrentie tussen werknemers uit de landen van de EU tegengaan, die riedel. Uit de eerste reacties blijkt dat het de oneerlijke concurrentie gaat aanmoedigen tussen landen met lage premies sociale zekerheid en landen met lagere premies. De Bulgaren tevreden, de Roemenen tevreden, de Polen ontevreden, de Tsjechen ontevreden. Het houdt pas op als we met z’n allen helemaal onderaan de sociale zekerheidsladder zijn beland. Dat Bolkestein daar blij mee is kan ik me indenken, dat Asscher dat ook zou zijn is, behalve feitelijk waar, een gotspe.
Op het vlak van de sociale zekerheid heeft Asscher niets substantieels tot stand gebracht. Hij had sociale rechten moeten losmaken van werkgevers en opdrachtgevers(die moet je zien te vinden via een premie op hun omzet en niet via welke titel dan ook waaronder ze mensen aan het werk zetten) en moeten verbinden aan iedereen die tegen betaling iets doet voor een ander. Sociale trekkingsrechten heet dat, in combinatie met de status van lid te zijn van de beroepsbevolking. Het levert een sociale zekerheid op die, los van land van herkomst, los van sekse en los van contractvorm, is afgestemd op de noden en belangen van de mensen wier zekerheid het is. Het verbreekt de huidige sociale zekerheid die steeds meer en steeds eenzijdiger is afgestemd op de noden en belangen van de toevallige werkgever en opdrachtgever voor wie niet de sociale zekerheid interessant is en juist wel het land van herkomst, de sekse en de contractvorm.
Of Asscher dit nu wel of niet heeft ingezien is een kwestie die me niet veel interesseert. Dat hij er vrijwel niets aan gedaan heeft (behalve erop bezuinigen), dat hij de zzp-kwestie over heeft gelaten aan kwibus Wiebes, dat hij een sociaal akkoord sloot dat door de kort daarna aantredende werkgeversbaas Hans de Boer als een waardeloos akkoord werd getypeerd en die zich navenant heeft opgesteld bij de uitvoering ervan, dat is voor mij genoeg om te concluderen dat hij er als minister veel minder van gemaakt heeft dan hijzelf met enig tromgeroffel liet weten.
Het nieuwe kabinet, met minister Wouter Koolmees voorop, gaat de arbeidsmarkt weer eens moderniseren. Ik word al moe als ik het woord hoor. Modernisering van de arbeidsmarkt is de mantra geworden van het afbouwen van de sociale zekerheid, van het ‘flexibiliseren’ (tot in het onherkenbare vervormen) van het arbeidsrecht, van het vastbinden van wat er nog over is van de sociale zekerheid aan het hebben van een baantje of opdracht. Modernisering is meer van hetzelfde en uitsluitend op rekening van de ‘factor arbeid’.
Modernisering? Het is niet modern – modern is een ontkoppeling van sociale zekerheid van de opdracht- of arbeidsrelatie. De enige zekerheid die het geeft is de zekerheid van de strop. Alles onder de noemer van modernisering van de arbeidsmarkt knoopt de werkende op en de enige die hem kan losmaken is de werkgever die hem niet meer wil dan wel de opdrachtgever die liever iemand anders wil. Het is een ontkenning van de ontkoppeling, te beginnen met de ontkenning van de elementaire noodzaak ervan. Het is resoluut anti-modern.
8 november 2017
=0=
Gokken
Het verschil tussen belastingontduiking en en belastingontwijking is het verschil tussen strafbaar en niet strafbaar, tussen geen en wel een onbetaalbare belastingadviseur, tussen onvermogend en vermogend.
En, zo las ik in De Morgen, tussen klein grut dat met hardnekkige justitiële machtsinzet achterna wordt gezeten en de grote vissen waarvan de opsporing geen prioriteit heeft. Waarom niet? Onvoldoende middelen. Waarom onvoldoende middelen? Omdat je voor voldoende middelen eerst de grote vissen moet zien te vangen. En omdat je die niet hebt, vang je ze niet. En omdat je ze niet vangt weet je ook niet wat je moet doen als ze een keer voorbijzwemmen en al bijna in je net verstrikt zijn.
Zoals nu, met de Paradise Papers. Dezelfde onderzoekrechter naar wie ik zojuist verwees wist het zeker: dit is een stormpje, en het waait zo weer over. Mensen die iets anders beweren – politici in het bijzonder – bezondigen zich aan goedkoop effectbejag. Kwam Pieter Omtzigt niet onmiddellijk voorbij? En wist hij niet weer even goed als altijd waar het aan lag en dat het weer niks zou worden als we niet nu en wel onmiddellijk werk gingen maken van een goede registratie?
Waren we nog niet aan toegekomen, aan registratie. Rule by non-registration, dat is de running gag in het politieke beleid met betrekking tot de belastingen.
Politiek dezer dagen is douceurtjes schenken waar ze niet nodig zijn en politiek is ook, en nog belangrijker, niet aan de zaken toekomen die wel nodig moeten worden aangepakt. De Kamer is boos. De Kamer is verontwaardigd. De Kamer vindt dat de staatssecretaris in actie moet komen. Een lijst moet overleggen, een lijst met registraties. Was daar niet al om gevraagd na de openbaarmaking van de Panama Papers? Nou dan. Dan wordt het nu toch echt tijd. Of zo. De Kamer maakt de verplichte bewegingen. De regering maakt de verplichte bewegingen. En, uiteraard, politiek is als gevolg daarvan ook doen alsof het nu afgelopen moet zijn met die ontduikende ontwijkingen. Of ontwijkende ontduikingen? Tja, zolang we dat niet weten, zolang we niet eens weten of we ons de titel van belastingparadijs– een wandelende uitnodiging om de regels naar je hand te zetten, an invitation to rule by deals – toch maar moeten laten aanleunen of toch maar niet, zo lang wordt het met de registratie ook niks.
De stap van deal naar gok is zo groot nog niet. We moeten maar aan het woord wennen, denk ik. Met de nieuwe fractievoorzitter van de VVD moet dat niet moeilijk zijn. Die gooit graag een balletje op. Het is een gok, erkende Klaas Dijkhoff. Je gokt met belastinggeld (de dividendbelasting van buitenlanders) en je verwacht werkgelegenheid als prijs.
Gokken met belastinggeld is een nieuw verschijnsel, in ons land dan, en voor andere landen durf ik mijn handen ook al niet in het vuur te steken. In de Tweede Kamer werd het in alle rust aangehoord. Niemand die zei dat dit weer een stapje verder op weg naar het dieptepunt was – de kritiek was eerder dat het volgens het CPB het een gok was met alleen maar nieten. Het geld (1.4 miljard euro) ben je kwijt, naar je werkgelegenheid kun je fluiten. Ja, zei Dijkhoff, maar daarom is het ook een gok. Hij mag graag de lachers op zijn hand hebben, onze Klaas, hoewel ik niet weet of het hem met deze zinswending is gelukt. Zijn premier meed het gok-woord – we hebben een protestants-christelijke premier die niet gokt en wel gelooft. In de goede werkgelegenheidsafloop van cadeautjes aan buitenlandse aandeelhouders die van in Nederland ingeschreven bedrijven dividend ontvangen.
Het geloof van Rutte is een gul geloof en het geeft aan hen die hebben en neemt van hen die niet hebben. Dijkhoff heeft gelijk: een hartelijk, zelfs een uitbundig, gelach, een hoongelach, zou hier niet hebben misstaan. Het kwam er niet van. Wat wel kwam was het rechttrekken van een onrechtvaardige en eigenlijk toch ook wel onduldbare scheefheid in ons belastingstelsel. Eindelijk! Nederlandse aandeelhouders betalen over hun dividend al inkomstenbelasting, buitenlandse aandeelhouders niet en daarom is het niet redelijk om buitenlanders wel dividendbelasting te laten betalen die Nederlanders niet betalen omdat ze al inkomstenbelasting betalen. Hallo? En natuurlijk, en om Klaas te steunen, voegde de premier eraan toe dat we met onze belastingen voor bedrijven altijd lager moesten uitkomen dan het buitenland – omdat anders onze concurrentiepositie in het gedrang zou komen.
Zou de Kamer dat nou niet snappen, dat verlaging/afschaffing van dividendbelasting en gestage verhoging van de BTW twee kanten van dezelfde zaak zijn, de zaak van het bedrijfsleven? Snappen ze het niet, of is het domme onwil? Altijd lager voor het bedrijfsleven, linksom of rechtsom of linksom en rechtsom, daar gaat het om. We krijgen pas even pauze als we het absolute minimum hebben bereikt, als we de race to the bottom hebben voltooid. Als eerste hebben voltooid. Daarna moeten we nieuwe manierer vinden om het vestigingsklimaat gunstig te houden.
Er is geen alternatief (er gaan geruchten dat het schoothondje van Rutte de doopnaam Tina heeft mogen ontvangen). Rutte is voor zover mij bekend de eerste EU-premier die de doelstelling van meer economische convergentie binnen de EU officieel ten grave draagt en die doelstelling al even officieel vervangt door de doelstelling van meer economische divergentie, het doel van het eeuwige concurrentievoordeel, de race naar de bodem. Ook dat pikte de Tweede Kamer i alle gemoedsrust. Nee, Rutte hoeft zich geen echte zorgen te maken over zijn oppositie. Jongens zijn het, maar aardige jongens.
Shell trok als eerste aan de bel over die dividendbelasting. Shell was het er niet mee eens omdat zo’n belasting ‘marktverstorend’ werkt. Zegt Shell, een bedrijf dat als zodanig één grote marktverstoring is. En omdat Shell zo groot is en omdat Shell als het de markt verstoort de markt ook groots verstoort (in het periodieke en compleet machteloze politieke gekissebis over de benzineprijs aan de pomp worden we er af en toe aan herinnerd) is VNO-NCW niet te beroerd zich achter elke oprisping van Shell te scharen. VNO schrijft een brief om de informateur eraan te herinneren dat die dividendbelasting weg moet. Om de werkgelegenheid te redden. Want daar gaat het om. Het gaat helemaal niet om dat stomme geld. Het gaat om de werkgelegenheid.
Het bleek niet eenvoudig die boertige oprisping van Shell via de brief van Hans de Boer in het regeerakkoord te fietsen (geen enkele politieke partij had het opportuun gevonden dit schreeuwende onrecht in hun verkiezingsprogramma aan de kaak te stellen en voor vernietiging voor te dragen), maar helemaal aan het eind van de eindeloze formatie werd bedacht dat de VVD ook wat mocht hebben. De andere partijen hadden heel veel binnengehaald, de VVD niet. Wat de VVD niet had binnengehaald is me tot op de dag van vandaag niet duidelijk geworden. Maar als er onrecht is begaan dan moet dat worden hersteld, zelfs al is het maar met de hulp van de dividendbelastingafschaffing.
Shell wou wat, toen wou VNO het ook en zo geschiedde. En Rutte is er goed voor. Hij hoeft er geen geitenpaadje voor te zoeken, hij zal met rechte rug en opgeheven hoofd zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze belofte nemen. Hij zal niet duiken, hij zal niet wijken. En hij zal zeker niet gokken. Dat mag Klaas doen.
7 november 2017
=0=